Gepubliceerd: 17 september 2010
Indiener(s): Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA)
Onderwerpen: landbouw organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32372-7.html
ID: 32372-7
Origineel: 32372-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 20 september 2010

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel H, wordt in het voorgestelde artikel 19 na «werkzame stof» ingevoegd «die niet is opgenomen in een toegelaten gewasbeschermingsmiddel» en wordt «deze» vervangen door: de stof.

B

Artikel I, onderdeel M, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 37, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 20, eerste lid» vervangen door: bedoeld in de artikelen 19, 20, eerste lid, en 22, eerste en tweede lid.

2. In artikel 37, tweede lid, wordt «is artikel 20, eerste lid, met betrekking tot de daarin genoemde artikelen 28, eerste lid, en 55 van verordening (EG) 1107/2009» vervangen door: zijn de artikelen 19, 20, eerste lid, met betrekking tot de daarin genoemde artikelen 28, eerste lid, en 55 van verordening (EG) 1107/2009, en 22, eerste en tweede lid.

3. In het voorgestelde artikel 39 de zinsnede «het zaaizaad» vervangen door: het met een gewasbeschermingsmiddel behandelde zaaizaad.

C

Artikel I, onderdeel Q, komt te luiden:

Q

Aan artikel 47 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een andere periode worden vastgesteld dan genoemd in het tweede lid, onderdeel b, in verband met de verlenging van het werkprogramma van de Commissie van de Europese Unie voor het onderzoek naar de goedkeuring van werkzame stoffen voor biociden, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van richtlijn 98/8/EG.

D

Na artikel I, onderdeel Q, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Qa

In artikel 64, eerste lid, wordt «bedoeld in de artikelen 19 en 20» vervangen door: bedoeld in de artikelen 42, 43 en 43a.

E

Aan artikel I, onderdeel S, wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In het vijfde lid wordt «artikel 20» vervangen door: artikel 43.

F

Artikel I, onderdeel U, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 71, eerste lid, komt de tweede volzin te luiden: Deze verplichting is niet van toepassing op een distributeur die uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen op de markt brengt die voor niet-professioneel gebruik zijn toegelaten en die niet op grond van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (Pb EG, L 200) als giftig, zeer giftig, kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting zijn ingedeeld.

2. In artikel 73, eerste lid, wordt «afnemer» vervangen door: klant.

3. Artikel 73, tweede lid, komt te luiden als volgt:

2. Een distributeur zorgt ervoor dat voldoende van zijn personeel over een bewijs van vakbekwaamheid beschikt, alsmede dat hij of dat personeel op het tijdstip van verkoop beschikbaar is voor klanten, in verband met de voorlichtende taak, bedoeld in het derde lid.

4. Artikel 73, vierde lid, vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

5.In artikel 74, eerste lid, wordt «voor een lidstaat van de Europese Unie» vervangen door «voor gebruik in een andere lidstaat van de Europese Unie» en wordt «een derde land» vervangen door: voor gebruik in een derde land.

G

Artikel I, onderdeel IJ, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 80 komt te luiden: Artikel 80. Toepassingsmethoden en -apparatuur.

2. In het eerste lid wordt voor «het gebruik» ingevoegd «de productie, het op de markt brengen of».

3. Het derde lid komt te luiden:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan ter uitvoering van het tweede lid de medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

4. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

4. Indien de in het derde lid bedoelde medewerking bestaat uit het stellen van regels of nadere regels bij verordening, behoeft zodanige verordening de goedkeuring van Onze Minister.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat tuchtrechtelijke maatregelen worden gesteld op overtreding van de in het vierde lid bedoelde regels of nadere regels.

6. In afwijking van artikel 46 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, is in voorkomend geval de instemming vereist van Onze Minister.

7. In afwijking van artikel 82 kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met het toezicht op de naleving van de regels of nadere regels waarvoor tuchtrechtelijke maatregelen zijn gesteld, de bij besluit van het betrokken bedrijfslichaam aangewezen personen zijn belast. Dat besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

8. Een tuchtrechtelijke maatregel vindt geen toepassing, indien, na overleg met het bedrijfslichaam, Onze Minister besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete of de officier van justitie besluit dat de desbetreffende overtreding strafrechtelijk wordt afgedaan.

H

Na artikel I, onderdeel IJ, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

IJa

Na artikel 80 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 80a. Bescherming van milieu en volksgezondheid

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden in specifieke gebieden als bedoeld in artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG. Deze regels kunnen een verbod inhouden dan wel zijn gericht op een vermindering van het gebruik van alle of een bepaald type gewasbeschermingsmiddelen of biociden in bij die maatregel aangewezen gebieden.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan ter uitvoering van artikel 13, eerste lid, van richtlijn 2009/128/EG de medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

3. Op de in het tweede lid bedoelde medewerking is artikel 80, vierde tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing.

I

In artikel I, onderdeel CC, wordt de zinsnede «71 tot en met 81» vervangen door: 71 tot en met 79, 80, eerste en tweede lid, 80a, eerste lid, en 81.

J

In artikel I, onderdeel LL, wordt «verordeningVerordening» vervangen door: Verordening.

K

In artikel I, onderdeel MM, komt het derde lid te luiden:

3. In het tweede lid wordt «artikel 42, tweede lid» vervangen door «artikel 69, tweede lid» en vervalt «artikel 25, eerste lid, onderdelen a en b, of».

L

Na artikel I, onderdeel MM, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

MMa

In artikel 126, tweede lid, wordt «artikel 42, tweede lid» vervangen door: artikel 69, tweede lid.

M

In Artikel II, eerste lid, wordt «79 tot en met 81» vervangen door: 79, 80, eerste en tweede lid, 80a, eerste lid, en 81.

N

Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

A (artikel 19)

Deze redactionele wijziging beoogt het toepassingsbereik van artikel 19 te verduidelijken. Zoals reeds is toegelicht in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2009/10, 32 372, nr. 3, blz. 17), is artikel 19 van toepassing op werkzame stoffen die niet zijn opgenomen in een toegelaten gewasbeschermingsmiddel, maar die wel als ware het een gewasbeschermingsmiddel worden gebruikt. Dat gebruik is verboden.

B (artikelen 37 en 39)

De essentie van een proef of experiment is dat niet volgens de vastgestelde gebruiksvoorschriften wordt gewerkt. De wijzigingen in artikel 37, eerste en tweede lid, betekenen dat het experimenteren met een middel mede inhoudt dat middelen anders dan bij de toelating bepaald mogen worden gebruikt en verpakt. Het werken onder laboratorium- of experimentele omstandigheden rechtvaardigt deze afwijking. De precieze voorwaarden waaronder de proeven en experimenten plaats zullen vinden zullen bij de ontheffing of de erkenning worden bepaald. Voor experimenten met biociden stelt artikel 64 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden een vergelijkbaar kader.

In artikel 39 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt verduidelijkt dat een tijdelijk verbod met betrekking tot zaaizaad slechts betrekking kan hebben op met een gewasbeschermingsmiddel behandeld zaaizaad.

C (artikel 47)

De bedoeling van de bepaling is niet gewijzigd. Deze redactionele wijziging verduidelijkt dat het voorgestelde artikel 47, vijfde lid, een delegatiegrondslag bevat om de periode te kunnen afstemmen op een verlenging van het werkprogramma van de Europese Commissie.

D en E (artikelen 64 en 68)

In het wetsvoorstel waren ten onrechte verwijzingen naar andere artikelen niet gewijzigd. Dat wordt nu rechtgezet.

F (artikelen 71, 73 en 74)

De wijziging in artikel 71, eerste lid, van het wetsvoorstel voorkomt een aparte maatregel van bestuur door te bepalen dat onder een «kleine distributeur» als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn 2009/128/EG wordt verstaan de distributeur die uitsluitend middelen die zijn toegelaten voor niet-professioneel gebruik verkoopt, mits die middelen tevens niet aan bepaalde eigenschappen voldoen zoals bepaald in Richtlijn 1999/45/EG. Een dergelijke distributeur behoeft niet over een bewijs van vakbekwaamheid te beschikken.

Onderdeel F, tweede en vijfde lid, bevat redactionele verbeteringen met de bedoeling om dezelfde begrippen uit de wet en richtlijn 2009/128/EG niet met verschillende termen aan te duiden. Artikel 73, tweede en vierde lid, worden samengevoegd tot een nieuw tweede lid en brengt zo meer coherentie aan tussen de essentie van artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2009/128/EG en de wet. Artikel 73, vijfde lid, wordt daarbij vernummerd tot vierde lid.

G (artikel 80)

De termen «productie en op de markt brengen» zijn toegevoegd aan de tekst van artikel 80, eerste lid, teneinde zeker te stellen dat Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden (Pb EG, L 310) kan worden geïmplementeerd in het Warenwetbesluit machines. Voornoemde richtlijn stelt eisen aan apparatuur, inclusief machines, voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, met als voornaamste oogmerk de bescherming van het milieu. De Warenwet heeft geen betrekking op de bescherming van het milieu en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wel, zodat voormelde wijziging ertoe dient het Warenwetbesluit machines te voorzien van een dubbele rechtsgrondslag, namelijk deels gebaseerd op de Warenwet en deels op artikel 80 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

De overige leden hebben betrekking op een medebewindsopdracht. Reeds enige jaren hebben de Productschappen Akkerbouw en Tuinbouw autonome regelgeving op het gebied van de keuring van spuitapparatuur1. Artikel 8 van richtlijn 2009/128/EG verplicht thans alle lidstaten van de Europese Unie tot het stellen van regels op dat terrein. De Nederlandse landbouw is al vertrouwd met een systeem van periodieke keuring van apparatuur. De regering geeft er bij nader inzien de voorkeur aan om het bestaande systeem en de rol van de productschappen daarin zoveel mogelijk in stand te houden.

Vanwege het kabinetsstandpunt over indirect medebewind is het echter ongewenst een Europese richtlijn te implementeren door middel van autonome productschapsregels.2 De autonome verordeningen worden derhalve vervangen door verordeningen in medebewind. Hiervoor is het nodig een bepaling in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden te introduceren, teneinde de medewerking van voornoemde productschappen te kunnen vorderen, zoals artikel 96 van de Wet op de bedrijfsorganisatie vereist.

Het vijfde lid heeft betrekking op het tuchtrecht. De productschappen stellen nu tuchtrechtelijke maatregelen op overtreding van hun autonome verordeningen. Medebewindsverordeningen volgen normaliter het handhavingsstelsel van de betrokken medebewindsvorderende wet (zie hiervoor de memorie van toelichting bij de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, Kamerstukken II 1999/2000, 27 025, nr. 3, blz. 6).

De regering wenst ook qua handhaving zo min mogelijk wijzigingen aan te brengen in het bestaande kader. De hoofdregel zal in de algemene maatregel van bestuur worden opgenomen, waarin zal worden bepaald dat ieder apparaat voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen iedere 3 jaar moet worden gekeurd. Overige regels die voortvloeien uit artikel 8 van richtlijn 2009/128/EG zullen in beginsel door het bedrijfslichaam worden gesteld. Ook ten aanzien van de handhaving wordt voorgesteld zo min mogelijk verandering te brengen en dus in tuchtrechtelijke handhaving van de medebewindsverordeningen te voorzien, ook teneinde de Algemene Inspectiedienst en andere toezichthouders bij de wet te ontlasten. Dat is volgens de genoemde memorie van toelichting alleen mogelijk indien de desbetreffende wet daarin voorziet. Daarom voorziet artikel 80, vijfde lid, in een grondslag daartoe. Aangezien dubbele bestraffing niet is toegestaan, voorziet artikel 80, achtste lid, in een voorrangsregel voor tuchtrechtelijke maatregelen, tenzij alsnog wordt bepaald dat een bestuurlijke boete of strafrechtelijke handhaving opportuun is. Hoewel een conflict tussen tuchtrecht en bestuurlijke boete of strafrecht zoveel mogelijk zal worden uitgesloten, zou het kunnen voorkomen dat een voorschrift op basis van artikel 80, tweede lid, van de wet overlap vertoont met een voorschrift uit een medebewindsverordening. Te denken valt aan keuringstermijnen of vrijstellingen.

Tot slot is nog van belang dat de reikwijdte van richtlijn 2009/128/EG niet is beperkt tot de landbouwsector, maar ten algemene het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nastreeft. De regels voor de keuring van apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen zijn daarom ook van toepassing op andere natuurlijke personen en rechtspersonen die gewasbeschermingsmiddelen toepassen door middel van apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 1 van de wet. Artikel 18 van het Instellingsbesluit Akkerbouwproductschappen bepaalt dat een door het schap vastgestelde verordening in voorkomend geval ook regels kan stellen voor andere personen dan waarvoor het schap is ingesteld. De voorwaarde is dat de regels alleen anderen kunnen binden als het gaat om handelingen die bedrijfsmatig in akkerbouw plegen te worden verricht. Het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel door middel van apparatuur is naar het oordeel van de regering een dergelijke handeling, aangezien akkerbouwbedrijven in Nederland veelal niet zonder het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kunnen voortbestaan. Dit betekent dat de medebewindsverordening van het Productschap Akkerbouw ook bindend zal kunnen zijn buiten de akkerbouw voor personen die apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat de verordening van het Productschap Tuinbouw bindend zal zijn voor de tuinbouwbedrijven.

H (artikel 80a)

Het eerste lid betreft de reeds in artikel 80, derde lid, van het wetsvoorstel opgenomen delegatiegrondslag om zo nodig nadere regels te kunnen stellen ter uitvoering van artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG. Deze bepaling is thans overgeheveld naar een nieuw artikel 80a, eerste lid.

De overige leden hebben betrekking op de reiniging van verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen. Op dat vlak gelden momenteel autonome productschapsverordeningen van de Productschappen Akkerbouw, Tuinbouw en Zuivel3. Ook hier is de regering van opvatting dat het bestaande kader, inclusief de rollen van de productschappen, zoveel mogelijk gestand dient te blijven. De productschapsverordeningen kunnen dienen ter implementatie van artikel 13 van richtlijn 2009/128/EG. Het eerste lid daarvan verplicht – voor zover hier relevant – de noodzakelijke maatregelen te treffen om te verzekeren dat de hantering, schoonmaak en verwijdering van verpakkingen het milieu of de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen. Wel is het gewenst de autonome verordeningen te wijzigen in verordeningen in medebewind, gelet op het kabinetsstandpunt indirect medebewind. Voor achtergronden wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel G. De situatie voor de reiniging van verpakkingen is in juridisch opzicht vergelijkbaar met die voor de keuring van spuitapparatuur.

I (artikel 90)

Hiermee is beoogd productschapsverordeningen uit te sluiten van de bestuursrechtelijke boetebevoegdheid uit artikel 90 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

J, K en L (artikelen 124, 125 en 126)

Hiermee worden verwijzingen correct weergegeven en een tekstuele correctie doorgevoerd.

M (artikel 1a Wet op de economische delicten)

Met deze wijziging wordt de opsomming van mogelijke overtredingen die door middel van het strafrecht kunnen worden bestraft, gelijk getrokken met die voor bestuurlijke boete als bepaald in artikel 90 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

N

Deze bepaling maakt het mogelijk de artikelen die dienen ter uitvoering van verordening (EG) 1107/2009, in werking te laten treden op de datum dat voornoemde verordening van toepassing wordt, 14 juni 2011, en de artikelen die de richtlijn 2009/128/EG implementeren, in werking te laten treden op een later moment, namelijk 26 november 2011, het uiterste implementatietijdstip voor de richtlijn.

Mede namens de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg