Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juli 2011
Naar aanleiding van de motie Ouwehand (Kamerstukken II 2010/11, 32 372, nr. 19) heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van neonicotinoTden opnieuw getoetst op de effecten op de gezondheid van bijen, waarbij expliciet de subletale effecten zijn meegenomen. De definitieve resultaten van de herbeoordeling zijn 30 juni jl. opgeleverd door het Ctgb (bijlage I)1. In deze brief informeer ik u over de conclusies van de herbeoordeling van het Ctgb. Er wordt onder paragraaf 3 apart ingegaan op de drie – op 7 juni jl. door mij geschorste – toepassingen voor niet-professioneel gebruik. U treft daar de conclusie van het Ctgb en mijn standpunt inzake de geschorste middelen aan.
De herbeoordeling door het Ctgb is uitgevoerd in overeenstemming met de Europees afgestemde beoordelingsmethodiek en is gedaan op basis van de definitief Europees vastgestelde eindpuntenlijst, waarin de voor de werkzame stoffen beschikbare studies zijn opgenomen. Daarnaast zijn nieuwe, door de toelatinghouders aangedragen, studies en een analyse van de openbare literatuur betrokken bij de herbeoordeling.
Bij de beoordeling van de risico's voor bijen wordt uitgegaan van een directe en een indirecte blootstelling. Bij directe blootstelling komt het middel tijdens of na de toepassing rechtstreeks bij de bijen terecht. Bij indirecte blootstelling wordt het middel opgenomen door de plant en komt bij de bijen via bijvoorbeeld nectar en stuifmeel van behandelde gewassen of via vervolggewassen die in de bodem aanwezige resten van het middel opnemen.
In het rapport concludeert het Ctgb: n...het Ctgb heeft 55 gewasbeschermingsmiddelen en biociden op basis van de actieve stoffen clothianidin, thiamethoxam, imidacloprid of fipronil opnieuw individueel beoordeeld met betrekking tot de effecten op de gezondheid van bijen.
Op basis van de resultaten van deze herbeoordeling aan de hand van het actuele toetsingskader concludeert het College dat voor 39 middelen de toelatingen voor dit aspect voldoen aan de toelatingscriteria zoals gesteld in art 28 en 49 van de Wgb en op dit moment geen reden is om in te grijpen in de toelating.
Voor 132 middelen concludeert het college dat het toegelaten gebruik bij toepassing van het meest actuele toetsingskader niet meer voldoet aan de toelatingscriteria. Met aanvullende gebruiksrestricties voldoen deze toepassingen wel aan de meest recente eisen met betrekking tot risico's voor bijen. In al deze gevallen is door de toelatinghouder een wijziging aangevraagd van het wettelijk gebruiksvoorschrift en gebruiksaanwijzing (WG/GA)...».
Verder concludeert het college: «op grond van een analyse van de momenteel beschikbare openbare wetenschappelijke literatuur dat niet is aangetoond dat neonicotinoïden en fipronil significant bijdragen aan de achteruitgang van de bijen.»
Het Ctgb stelt voor, geen van de huidige toelatingen in te trekken.
De voorgestelde aanpassingen van de gebruiksvoorschriften zijn door het Ctgb met de toelatinghouders besproken. Daarnaast is met de nVWA afgestemd over de uitvoerbaarheid, naleefbaarheid en handhaafbaarheid van de risicoreducerende maatregelen, zoals die zijn voorgeschreven. De nieuwe wettelijke gebruiksvoorschriften en gebruiksaanwijzingen (WG/GA) mitigeren de risico's voor bijen tot een aanvaardbaar niveau en zijn uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar bevonden voor alle 13 middelen.
Het Ctgb heeft ook de 3 toepassingen voor niet-professioneel gebruik definitief van een oordeel voorzien en heeft een besluit genomen dat echter pas in werking treedt op het moment dat de huidige schorsing van de toelating vervalt. De toelating van deze drie middelen (Provado Garden en de afgeleide toelatingen Gazon Insect en Admire N) heb ik sinds 7 juni jl. geschorst, tot nader onderzoek heeft uitgewezen dat de desbetreffende middelen daadwerkelijk geen onaanvaardbare effecten hebben op de bijen.
Het Ctgb ziet na zijn herbeoordeling, waarbij ook nadrukkelijk is gekeken naar subletale effecten, geen grond voor intrekking van de toelatingen. Deze middelen voldoen aan de toelatingsvoorwaarden van artikel 28 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, onder voorwaarde van het opnemen van de extra gebruiksrestricties rond de bloei van planten.
Het Ctgb signaleert dat er een misverstand kan bestaan over de vraag wanneer de bloei precies aanvangt, waardoor de gebruiker de indruk kan hebben dat hij het middel nog mag toepassen op een moment dat dit wel een risico kan opleveren voor bijen. Daarom wordt voor siergewassen de toepassing vóór de bloei uitgesloten; alleen toepassing na de bloei (tot aan de winterrust) is toegestaan.
Voor appels en peren blijft het zo dat toepassing alleen is toegestaan mits bespuiting van de bloemknoppen wordt voorkomen. Het Ctgb concludeert in de definitieve herbeoordeling dat via een bijsluiter aan de niet-professionele gebruiker duidelijk gemaakt moet worden wanneer het middel wel en niet toegepast mag worden (illustratie van de knopstadia). Vervolgens heeft de toelatinghouder, na overleg met het Ctgb, een verzoek gedaan om deze extra gebruiksrestricties in het toelatingsbesluit van Provado Garden (bijlage II) (en dus van de afgeleide toepassingen) op te nemen.
Zoals gezegd zijn de genoemde toepassingen geschorst totdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat de desbetreffende middelen daadwerkelijk geen onaanvaardbare effecten hebben op de bijen. Inmiddels is het onderzoek afgerond. Ik heb in de eerste plaats van de nVWA een advies ontvangen over de naleefbaarheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de gebruiksvoorschriften bij de drie bewuste toelatingen (bijlage III)1. En als tweede heb ik aan de ons omringende lidstaten gevraagd of zij middelen voor niet-professioneel gebruik op basis van neonicotinoïden, waaronder de drie door mij geschorste middelen, hebben toegelaten en welke gebruiksrestricties daar zijn voorgeschreven.
De nVWA heeft op 23 juni jl. in eerste instantie advies uitgebracht over de naleefbaarheid en handhaafbaarheid van de sinds het Ctgb-besluit («het tussenbesluit») van 20 april geldende restrictiezin: «Gevaarlijk voor bijen en hommels. Niet gebruiken op of in de buurt van bloeiende planten en bloeiende onkruiden». De nVWA is positief over deze aangepaste zin, omdat hij simpeler en beter te begrijpen is dan de daarvoor geldende restrictiezin, terwijl de essentie ongewijzigd is gebleven. Hoewel de nVWA de restrictiezin beperkt handhaafbaar acht, aangezien overtredingen door niet-professionele gebruikers lastig vast te stellen zijn, concludeert de nVWA tevens dat zij de kans op blootstelling van bijen laag inschat. Dat komt door de beperkte afzet van de geschorste middelen (minder dan 1% van de totale afzet van middelen op basis van imidacloprid; in 2010 circa 89 kg) en het feit dat een gedeelte wordt toegepast middels een aangietbehandeling (niet risicovol voor bijen). Verder signaleert de nieuwe VWA dat de restrictiezin «niet gebruiken op of in de buurt van bloeiende planten en bloeiende onkruiden» vatbaar is voor meerdere interpretaties, maar in België of andere ons omringende EU-lidstaten hanteert men een vergelijkbare zin.
Na het ontvangen van de definitieve herbeoordeling van het Ctgb op 30 juni jl. heeft de nVWA een aanvullend advies uitgebracht over de extra gebruiksrestricties in de toelating van Provado Garden conform de definitieve herbeoordeling van het Ctgb d.d. 30 juni jl. In aanvulling op de eerdere eindconclusie stelt de nVWA dat de meest recente aanpassingen van de wettelijke gebruiksvoorschriften de naleefbaarheid en uitvoerbaarheid voor de niet-professionele gebruiker zullen verhogen.
Verder is nader onderzoek gedaan naar de formulering van restrictiezinnen bij toelatingen in de ons omringende EU-landen, die vergelijkbaar zijn met de drie geschorste toelatingen. Verschillen in formulering kunnen te maken hebben met de aangevraagde toepassingen of een andere risicobeoordeling als gevolg van de aanvraag. In ieder geval blijkt uit de vergelijking dat het Verenigd Koninkrijk, Denemarken (alleen de aangietbehandeling in het gazon), België en Duitsland soortgelijke middelen hebben toegelaten en geen strengere of scherper geformuleerde restrictiezinnen hebben voorgeschreven in die toelatingen.
Op basis van het voorgaande stel ik vast dat het Ctgb voornemens is de gebruiksvoorschriften van de desbetreffende middelen aan te scherpen en te verduidelijken. Bij siergewassen is de toepassing voortaan uitsluitend na de bloei (tot de winterrust) toegestaan, en niet meer voor de bloei. Voor appels en peren is het spuiten van het gewasbeschermingsmiddel niet toegestaan zodra er bloemknoppen zichtbaar zijn, hetgeen zal worden geïllustreerd. Het Ctgb ziet na zijn herbeoordeling, waarbij ook nadrukkelijk is gekeken naar subletale effecten, geen grond voor intrekking van de toelatingen. De nVWA is positief over de naleefbaarheid en begrijpelijkheid van de restrictiezin zoals die sinds 20 april geldt ter bescherming van bijen, en stelt dat de naleefbaarheid en de uitvoerbaarheid voor de niet-professionele gebruiker verhoogd worden door de nieuw voorgestelde wijzigingen in de toelatingen conform het definitieve rapport van het Ctgb van 30 juni jl. De restrictiezin «niet gebruiken op of in de buurt van bloeiende planten en bloeiende onkruiden» is vatbaar voor meerdere interpretaties, maar in de genoemde EU-lidstaten hanteert men een vergelijkbare zin. Daarbij komt de inschatting van de nVWA dat de kans op blootstelling van bijen aan deze middelen laag is.
Hiermee is mijns inziens in voldoende mate vastgesteld dat de drie desbetreffende toelatingen geen onaanvaardbare effecten hebben op de bij, als gevolg van de aangescherpte en beter naleefbare gebruiksvoorschriften, dan wel doordat de kans op blootstelling van bijen aan de middelen zeer gering is. Tevens zijn de middelen ook in andere ons omringende lidstaten toegelaten met een vergelijkbare restrictiezin. Hiermee is mijn ernstige twijfel omtrent de risico's voor bijen bij gebruik van deze middelen voldoende weggenomen. Daarom zal ik de schorsing van deze middelen intrekken.
Naast de formele besluiten signaleert het Ctgb ook enkele zaken, waar ik hieronder nader op in ga.
Belang van handhaving bii professioneel gebruik
Het Ctgb wijst in algemene zin op het belang van de handhaving van het professioneel gebruik van middelen. De voorgeschreven restricties moeten uiteraard worden nageleefd om het risico daadwerkelijk aanvaardbaar te maken. Ik organiseer een bijeenkomst met de betrokken partijen (vertegenwoordigers van telers, gebruikers en voorlichters) om hen goed te informeren over (de noodzaak van de naleving van) de regels omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in zijn algemeenheid en de neonicotinoïden houdende middelen in het bijzonder.
De handhavingstrategie, waarin op basis van risicoanalyse (meeste inzet waar de grootste risico's worden gelopen) wordt gehandhaafd, zet ik met een reële inspanning voort.
Niet-professioneel gebruik en risicoreducerende maatregelen
Het Ctgb constateert dat het zinvol is om op het terrein van het niet-professioneel gebruik beleid te ontwikkelen dat (internationaal) duidelijkheid moet scheppen ten aanzien van het voorschrijven van risicoreducerende maatregelen. Ook andere lidstaten van de Centrale Zone, waar gesproken wordt met andere toelatende instanties, blijken hieraan behoefte te hebben. Ik deel deze analyse en heb het Ctgb gevraagd om mij hierover een advies uit te brengen.
Normoverschrijdingen in oppervlaktewater
Het Ctgb rapporteert dat er de afgelopen jaren normoverschrijdingen in het oppervlaktewater op diverse locaties worden gemeten. Het Ctgb meldt dat er een relevantie kan zijn voor de beoordeling van het risico voor waterorganismen. Ik deel deze probleemanalyse. Er wordt thans een monitoringsinstrument ontwikkeld, waarbij er een terugkoppeling naar de toelating is voorzien, daar waar aangetoond wordt dat de toelating de normoverschrijding veroorzaakt (en niet illegaal of onkundig gebruik). Als dat zo is, dan zal de toelating van het middel worden aangepast.
Communicatie
Voor de voorlichting acht het Ctgb het van belang dat er een geactualiseerde lijst komt met voor bijen aantrekkelijke gewassen. Ik heb de nVWA opdracht gegeven om deze lijst te maken, in samenwerking met de geëigende partijen. De lijst kan vervolgens voor het nieuwe teeltseizoen worden gebruikt.
Op het moment dat er resultaten van het aanvullende onderzoek naar de effecten van neonicotinoïden op bijenvolken (zie mijn brief aan uw Kamer d.d. 21 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 372, nr. 53)) beschikbaar is, zal ik direct nadere maatregelen nodig zijn.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker