Gepubliceerd: 15 juni 2011
Indiener(s): Boris van der Ham (D66)
Onderwerpen: landbouw organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32372-54.html
ID: 32372-54

Nr. 54 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld, 15 juni 2011

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties de behoefte om over de volgende brief enkele vragen en opmerkingen voor te leggen, over de Wijzigingsopdrachten van het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen (kamerstuk 32 372, nr. 50), behorende bij het eerder gezonden ontwerpbesluit, d.d. 26 mei 2011 (kamerstuk 32 372, nr. 47)

De vragen en opmerkingen zijn aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voorgelegd. Bij brief van 14 juni 2011 zijn deze beantwoord. Vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

Inhoudsopgave

   

Blz.

     

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1

Reactie van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

3

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Past de wijziging van artikel 11, zodat het college uit eigen beweging een meldingsplicht voor de distributeur van een gewasbeschermingsmiddel kan voorschrijven bij de toelating, bij het takenpakket van het college zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af? En past het in de rol en positie van het college? Het is de eigen verantwoordelijkheid van het college hiertoe te besluiten. Maar wie houdt daar toezicht op?

Een aanleiding voor een dergelijke meldingsplicht kan zijn gelegen in geconstateerde problemen als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van een bepaalde werkzame stof. En wat dan zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af? Dan wordt de distributeur op de hoogte gesteld van onjuist gebruik? Moet hij dan de etiketten aanpassen of wat is het gevolg van een dergelijke meldingsplicht en hoe wordt een eventuele sanctie opgelegd en gehandhaafd?

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag ter verduidelijking op het punt van tuchtrecht. Wordt nu wel of niet gesanctioneerd door middel van tuchtrechtelijke maatregelen en in welke gevallen is daar dan sprake van en door wie worden deze maatregelen dan opgelegd en gehandhaafd? Klopt het dat het niet is toegestaan overtredingen van een verordening door een persoon waarvoor een bedrijfslichaam niet is ingesteld, tuchtrechtelijk te sanctioneren? Volgt dan een boete? Klopt het dat het mogelijk is om overtredingen van een verordening in medebewind te sanctioneren volgens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en geldt dat dan alleen voor de personen waarvoor een bedrijfslichaam is ingesteld? Zo, ja wat geldt dan voor de zogeheten «freeriders»? En klopt het dat geen sprake kan zijn van een samenloop van tuchtrecht, bestuurlijke boete of strafrecht kan plaatsvinden voor dezelfde overtreding door dezelfde persoon?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling kennis genomen van de Wijzigingsopdrachten van het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen. Zij willen hier graag enkele vragen over stellen.

De leden van fractie van de Partij voor de Dieren begrijpen de eerste wijziging van artikel 9, waarin nu verwezen wordt naar de juiste vindplaats in de verordening. Niet duidelijk is echter waarom de zinsnede «onverminderd artikel 8» zou komen te vervallen. In artikel 8 is geregeld dat de minister bij ministeriële regeling nadere regels kan stellen. Is dat nu niet meer mogelijk? Waarom is deze bepaling uit het besluit gehaald? Welke consequenties heeft deze wijziging in de praktijk? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de ecologische consequenties van deze wijziging?

De leden van fractie van de Partij voor de Dieren onderschrijven de wijziging van artikel 11 waardoor het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een meldingplicht voor distributeurs kan opleggen. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn benieuwd wanneer deze bepaling in de praktijk zal worden toegepast. Deelt u de mening dat deze meldingsplicht automatisch zou moeten gelden bij de verkoop van neonicitonoiden en fipronil, in verband met de relatie die deze middelen hebben tot de voortgaande en onrustbarende bijensterfte, en de enorme normoverschrijdingen die van deze middelen geconstateerd worden in het oppervlaktewater? Bent u bereid het Ctgb dan ook zo te instrueren? Zo nee, waarom niet? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn er overigens zeer content mee dat de dringend vereiste toelatingen niet meer mogelijk zijn, aangezien dit in het verleden tot zeer onzorgvuldige en veel te langdurige toelatingen heeft geleid.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie,

Schüssel

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

De leden van de fracties van het CDA en de Partij voor de Dieren stellen enkele vragen over de als bijlage bij mijn brief van 24 mei jl. aan u gezonden wijzigingsopdrachten in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Beide fracties vragen naar de wijziging in artikel 11, eerste lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen of biociden over de meldplicht die het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) kan voorschrijven bij aankoop van gewasbeschermingsmiddelen.

De vragen van de leden van de CDA-fractie zijn voor mij aanleiding geweest nog eens kritisch naar de voorgestelde wijziging te kijken. Daarbij concludeer ik dat het Ctgb op grond van artikel 31, vierde lid, onderdeel a, van Verordening (EG) 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309) reeds de bevoegdheid verkrijgt zo nodig in een toelating beperkingen te stellen aan de distributie van een gewasbeschermingsmiddel. Zo’n beperking zal op het etiket van het toegelaten middel worden vermeld. Daarmee is de voorgestelde wijziging in artikel 11, eerste lid, Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Bgb) niet strikt noodzakelijk ter implementatie van de Europese regelgeving, zodat ik deze achterwege zal laten. Bovendien maakt het thans geldende artikel 11, eerste lid, Bgb het reeds mogelijk voor het Ctgb een meldplicht bij voorgenomen gebruik voor te schrijven.

De leden van de CDA-fractie stellen enkele vragen over handhaving door middel van tuchtrecht.

Artikel 32b, eerste lid, Bgb gaat bepalen dat spuit- en andere verdeelapparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend mag worden gebruikt indien zij is goedgekeurd. De overtreding van deze hoofdregel zal worden bestraft met een bestuurlijke boete.

De productschappen zullen hierover nadere regels stellen ter implementatie van artikel 8 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309). Deze regels dienen op 26 november 2011 in werking te treden. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met de betrokken productschappen over de precieze invulling van de medebewindsregels en de handhaving ervan. Ik ben van mening dat tuchtrechtelijke handhaving van medebewindsverordeningen als voordeel heeft dat het bestaande systeem van de productschappen zoveel mogelijk kan blijven bestaan. Een vereiste is wat mij betreft wel dat de hoogte van de tuchtrechtelijke maatregel overeenkomt met een bestuurlijke boete voor vergelijkbare overtredingen met betrekking tot gebruik van apparatuur buiten de landbouwsector. Van deze tuchtrechtelijke handhaving kan uitsluitend gebruik worden gemaakt voor de personen voor wie het betrokken schap is ingesteld. Voor overtredingen door personen voor wie het betrokken productschap niet is ingesteld, kunnen bestuurlijke boetes worden opgelegd.

De medebewindsverordeningen zijn bindend voor een ieder die gebruik maakt van apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, zodat hier geen zogenoemde «free riders» problematiek speelt. Het klopt, zoals de leden van de CDA-fractie stellen, dat een overtreding slechts door middel van één type sanctie kan worden bestraft. Er kan dus geen sprake zijn van tuchtrecht in combinatie met strafrecht of bestuurlijke boete. Het is altijd een keuze tussen een van de drie sanctiemogelijkheden in een individueel geval.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vragen naar de reden voor het vervallen van de zinsnede «onverminderd artikel 8» in artikel 9 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Nu het huidige artikel 8 van het Bgb komt te vervallen, is de verwijzing naar die bepaling zinledig geworden. De zinsnede is niet nodig voor het nieuw voorgestelde artikel 8 dat bepaalt dat het Ctgb geen toelating verleent voor niet-professioneel gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat overeenkomstig de Europese richtlijn 1999/45/EG is ingedeeld in de gevarenklasse vergiftig, zeer vergiftig, kankerverwekkend, mutageen of vergiftig voor de voortplanting.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie,

Schüssel