Ontvangen 29 november 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel H, komt te luiden:
H
Artikel 14g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «indien hij daartoe termen vindt,».
2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
6. Bij toepassing van het eerste of tweede lid, beveelt de rechter dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf. Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
B
Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:
I
Artikel 14h, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden na de eerste volzin twee zinnen ingevoegd, luidende: Het openbaar ministerie dient een vordering in als bedoeld in artikel 14f of 14g, eerste lid, tenzij de veroordeelde enige gestelde voorwaarde niet heeft kunnen naleven. Het openbaar ministerie dient in ieder geval een vordering in op grond van artikel 14g, eerste lid, indien een van de voorwaarden bedoeld in artikel 14 c, tweede lid, onder 1°, 3° tot en met 9°, 13° en 14° niet is nageleefd.
2. In het derde en het vijfde lid wordt «degene die met hulp en steun was belast» telkens vervangen door: degene die met reclasseringstoezicht is belast.
C
Na artikel I, onderdeel N, worden twee nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
Na
Artikel 15g komt te luiden:
Artikel 15g
Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Nb
Artikel 15i, tweede lid, komen te luiden:
2. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, dient het onverwijld een schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond waarop zij berust. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de vordering, indien de veroordeelde enige gestelde voorwaarde niet heeft kunnen naleven.
Het kabinet staat een daadkrachtige bestrijding van de criminaliteit voor. Ernstige misdrijven zijn niet alleen zeer ingrijpend en traumatisch voor eventuele slachtoffers en hun naaste omgeving, met name als het toegebrachte leed onherstelbaar is, maar zij raken ook in brede zin het vertrouwen in de rechtsorde en de veiligheidsbeleving van burgers. De bescherming van de samenleving tegen de daders maakt toereikende straffen en maatregelen daarom noodzakelijk. Door middel van de toepassing van bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling of de voorwaardelijke invrijheidstelling kan gericht gewerkt worden aan gedragsverandering bij veroordeelden met het oog op het voorkomen van recidive en daarmee het vergroten van de veiligheid. De reclassering houdt, onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, toezicht op de naleving van de voorwaarden. De intensiteit van dat toezicht is afgestemd op het recidiverisico en het gevaar dat de veroordeelde vormt voor personen of goederen. Het openbaar ministerie en de reclassering zorgen ervoor dat in geval van (dreigende) overtreding van de voorwaarden wordt opgetreden. Gedragsbeïnvloeding als onderdeel van bijzondere voorwaarden is kansrijk door de combinatie met gevangenisstraf als stok achter de deur: het overtreden van de voorwaarden leidt tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Voor de geloofwaardigheid en effectiviteit van het werken met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht is het van essentieel belang dat als de voorwaarden niet worden nageleefd ook daadwerkelijk wordt overgegaan tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. Het wetsvoorstel bevat hiervoor een belangrijke nieuwe regeling (het nieuwe artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht). Deze regeling maakt het mogelijk dat er in het geval van overtreding van de voorwaarden snel kan worden opgetreden. Dat wil zeggen dat er een mogelijkheid wordt gecreëerd om de veroordeelde onmiddellijk na het constateren van een schending van de voorwaarden, aan te houden en in te sluiten, in afwachting van een beslissing van de rechter over de tenuitvoerlegging. In het regeerakkoord is afgesproken dat indien een dader voorwaarden bij voorwaardelijke straffen niet nakomt, zoveel mogelijk wordt verzekerd dat daarop de vrijheidsbeneming van de dader volgt. In dit licht stelt het kabinet thans een verdere aanscherping van het wetsvoorstel voor. Met deze aanscherping wordt in de regelingen van de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling in het Wetboek van Strafrecht duidelijker tot uitdrukking gebracht dat het uitgangspunt in geval van het niet naleven van justitiële voorwaarden is dat daarop de (verdere) tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf volgt. Hiertoe worden de artikelen 14g, eerste lid, 14h, eerste lid, 15g en 15i van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd.1
In het eerste lid van artikel 14g Sr vervallen de woorden «indien hij daartoe termen vindt». Deze woorden voegen aan de taak van de rechter op grond van dit artikel niets toe en kunnen met het oog op de hiervoor genoemde aanscherping geschrapt worden.
Aan het eerste lid van artikel 14h Sr worden twee zinnen toegevoegd. Deze bepalingen beogen het volgende in de wet tot uitdrukking te brengen. Indien een voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijke gevangenisstraf niet wordt nageleefd, kan het openbaar ministerie hierop met drie verschillende vorderingen reageren. Het openbaar ministerie kan een vordering tot gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf bij de rechter indienen. Het openbaar ministerie kan een vordering tot wijziging van de bijzondere voorwaarden indienen en het openbaar ministerie kan een vordering tot verlenging van de proeftijd indienen. Deze laatste vorderingen kunnen overigens ook gecombineerd worden. De nieuwe bepalingen die aan artikel 14h worden toegevoegd leggen vast dat het openbaar ministerie in geval van het niet naleven van de voorwaarden door de veroordeelde als uitgangspunt steeds een vordering bij de rechter indient. Het openbaar ministerie dient alleen dan geen vordering in als de veroordeelde buiten zijn schuld de voorwaarden niet heeft kunnen naleven. Alleen als de veroordeelde voor het schenden van de voorwaarden geen verwijt valt te maken, kan dus van het indienen van een vordering worden afgezien.
Voorts wordt vastgelegd dat waar het gaat om het niet naleven van voorwaarden die het karakter van een resultaatsverplichting hebben, altijd een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf wordt ingediend. Het gaat hierbij de volgende bijzondere voorwaarden: het vergoeden van de door het strafbare feit veroorzaakte schade, het storten van een waarborgsom, het storten van een geldbedrag in (onder meer) het schadefonds geweldsmisdrijven, een contactverbod, een locatieverbod, een locatiegebod, een meldplicht, een alcohol en drugsverbod, het deelnemen aan een gedragsinterventie en het voldoen aan een vertrekplicht op grond van de Vreemdelingenwet. Voor al deze voorwaarden geldt dat over hetgeen van de veroordeelde verwacht wordt, weinig onduidelijkheid kan bestaan. In geval van overtreding van deze voorwaarden, volgt steeds aanhouding en wordt de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door het openbaar ministerie gevorderd.
Ook voor de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt duidelijker tot uitdrukking gebracht dat in geval van het niet naleven van de voorwaarden de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling volgt. Artikel 15g Sr en het tweede lid van artikel 15i Sr worden in dit licht opnieuw vastgesteld. Hiermee wordt expliciet gemaakt dat het openbaar ministerie slechts afziet van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, indien de veroordeelde enige gestelde voorwaarde buiten zijn schuld niet heeft kunnen naleven.
Op grond van de bestaande v.i.-regeling is het zo dat het openbaar ministerie zelf de aan de v.i. verbonden voorwaarden kan aanvullen of aanscherpen en daarmee ook de daaraan verbonden proeftijd (binnen de grenzen van de wet). Daarvoor hoeft geen vordering bij de rechter te worden ingediend. In tegenstelling tot de regeling van de voorwaardelijke veroordeling kan de rechter die moet beslissen over een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet in plaats van het toewijzen van de vordering, de bijzondere voorwaarden of de proeftijd wijzigen. In dit licht is een bepaling vergelijkbaar met de hiervoor beschreven bepaling over de naleving van bijzondere voorwaarden die een resultaatsverplichting inhouden voor de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling overbodig.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven