Vastgesteld 28 juni 2016
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 8 juni 2016 overleg gevoerd met de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 juni 2016 inzake aanbieding geannoteerde agenda JBZ-Raad 9 en 10 juni 2016 en monitoringsoverzicht JBZ-dossiers tweede kwartaal 2016 (Kamerstuk 32 317, nr. 420);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 12 mei 2016 inzake aanbieding verslag JBZ-Raad 21 april 2016 (Kamerstuk 32 317, nr. 413);
− de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 18 maart 2016 inzake fiche: Machtigingsbesluit en verordeningen nauwere samenwerking inzake huwelijksvermogensrecht en vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerd partnerschap (Kamerstuk 22 112, nr. 2079);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 29 april 2016 inzake nauwere samenwerking inzake IPR huwelijksvermogensrecht en geregistreerd partnerschap (Kamerstuk 32 317, nr. 410);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 20 mei 2016 inzake tekening van het verdrag tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens met betrekking tot het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten (het zogenoemde Parapluverdrag of Umbrella Agreement) (Kamerstuk 32 761, nr. 99);
− de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 27 mei 2016 inzake fiche: Mededeling Trans-Atlantische gegevensstromen (Kamerstuk 22 112, nr. 2146);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 mei 2016 inzake ontwerpverordeningen huwelijksvermogensrecht en vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerd partnerschap (Kamerstuk 32 317, nr. 417).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava
Voorzitter: Ypma
Griffier: Loeffen
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Van Nispen, Swinkels, Volp, Van Wijngaarden en Ypma,
en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.
Aanvang 10.05 uur.
De voorzitter:
Ik heet iedereen hartelijk welkom bij dit algemeen overleg ter voorbereiding van de JBZ-Raad van 9 en 10 juni. Er staan veel punten op de agenda. Ik wijs mijn collega's op één bijzonder agendapunt, namelijk een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie waarin de Kamer wordt gevraagd om in te stemmen met twee EU-voorstellen op de terreinen huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap. Instemming van beide Kamers is daarbij vereist. Ik vraag alle woordvoerders om daarop in te gaan, zodat ik aan het einde van de vergadering kan concluderen of de Kamer wel of niet kan worden geadviseerd de gevraagde instemming te verlenen.
We hebben afgesproken dat alle woordvoerders tijdens dit AO drie minuten spreektijd hebben. Ik sta twee interrupties per spreker toe. Het woord is eerst aan de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik begin met in te gaan op het Europees Openbaar Ministerie (EOM). De Kamer was hierover duidelijk: zij stemt niet in met onderdelen van het EOM. Hoe hard neemt Nederland onder het Nederlands voorzitterschap nu eigenlijk stelling tegen de voorliggende conceptartikelen? Hoe gaat dat precies in z'n werk?
Niet alleen de SP is tegen het EOM, omdat dit tot overdracht van bevoegdheden leidt, ook het Nederlands Openbaar Ministerie spreekt veel zorgen uit. Men heeft het over de capaciteit die het EOM gaat opeisen bij het OM en over de extra complexiteit. Kortom, het OM heeft een uiterst kritische houding ten opzichte van het EOM. Wat zegt dat de Minister? Wat gaan we hiermee doen? Mag ik ook nogmaals wijzen op de posities van het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland? Die landen doen niet mee aan het EOM, maar willen wel spreken over een aparte overeenkomst waarin de samenwerking met dit Europees Openbaar Ministerie wordt uitgewerkt. Dus is de vraag wat er nou zo dramatisch aan is als ook Nederland niet mee zou doen. Samenwerken blijft uiteraard mogelijk, begrijp ik hieruit. Ik hoor graag een reactie van de Minister.
Sterker nog, samenwerken is volgens de SP cruciaal als het gaat om fraude met Europees geld. Het gaat daarbij jaarlijks om zo'n 900 miljoen euro. De fraude wordt voornamelijk gepleegd in drie Oost-Europese landen. Vorig jaar is er slechts 187 miljoen euro teruggehaald. Eigenlijk is dat gewoon dramatisch. Hoe is dit mogelijk? We hebben vaak kritiek op het antifraudebureau OLAF (Office Européen de la Lutte Antifraude), dat de administratieve onderzoeken doet, maar laten we de lidstaten die dit moeten opvolgen, niet vergeten. Die lidstaten moeten ermee aan de slag. Hoe is het mogelijk dat veel lidstaten niets doen met afgeronde, misschien wel panklare onderzoeken van het OLAF? Worden die landen daar dan niet op aangesproken? Hoe is het mogelijk dat in dit falen een rechtvaardiging wordt gevonden om dan maar een Europees Openbaar Ministerie op te richten? Ik begrijp dat echt niet. Ik zou zeggen dat eerst orde op zaken moet worden gesteld. Wat gaat de Minister hiermee doen? Ik verwacht een duidelijk tegengeluid van Nederland op dit punt, zeker nu het zo snel lijkt te gaan. Ik hoor graag een uitgebreide reactie.
Ik kom op terrorismebestrijding. De SP heeft gezegd: zorg ervoor dat je beter en specifieker informatie gaat uitwisselen. De Minister zegt dat die informatie-uitwisseling steeds beter gaat. Natuurlijk worden we graag op de hoogte gehouden van de concrete uitvoering bij knelpunten in de informatie-uitwisseling, dus eigenlijk over het actieplan. Tegen welke knelpunten lopen de instanties nu nog aan, en wat doen we eraan? Dit geldt niet alleen voor de opsporingsinstanties, maar ook voor de veiligheidsdiensten. Wij hebben namelijk begrepen dat het bij de veiligheidsdiensten helemaal niet zo soepel gaat met die informatie-uitwisseling. Hoe kan dat nou? Het belang is toch evident groot? Sommige lidstaten willen zich niet aansluiten. Grote lidstaten keren zich tegen samenwerking vanwege het risico van lekken. Er zijn bovendien twijfels over de kwaliteit van de informatie. Wat zijn de consequenties hiervan voor terrorismebestrijding? Wat doet Nederland hieraan? Spreekt het landen hierop aan? Maakt het op politiek niveau goede afspraken?
In het verslag van de JBZ-Raad staat dat er allerlei systemen gekoppeld worden. Genoemd worden Eurodac, het Visa Informatie Systeem (VIS) en het Schengen Informatie Systeem (SIS). Behalve de politie moeten ook veiligheidsdiensten toegang krijgen tot dat SIS. Vingerafdrukken moeten daar ook in worden opgenomen. Die systemen worden bovendien steeds meer ingezet als opsporingssystemen. Niet alleen worden ze gekoppeld, maar ook wordt er dus steeds meer in opgenomen en krijgen steeds meer partijen toegang tot die systemen. Hoe zit het met de balans tussen privacybelangen en veiligheidsbelangen? Wat vindt de Minister hiervan? Wat wordt zijn inzet als de Commissie hiermee aan de slag gaat?
Over de ontwikkelingen op het vlak van de rechtsbijstand hoor ik positieve geluiden. Ik hoor graag van de Minister wat hij hiervan vindt en wat de stand van zaken is.
Ik heb nog een vraag over het Europees contractenrecht. Er zijn twee richtlijnen, namelijk de Richtlijn betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud, en de Richtlijn over bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de online verkoop en andere verkoop op afstand van goederen. Zij kunnen in het Nederlands recht leiden tot verslechtering van het niveau van bescherming van consumenten. Er wordt niet naar zo'n verslechtering gestreefd, maar de richtlijnen zouden er wel toe kunnen leiden. De Minister zou hierbij optrekken met de Consumentenbond. Dat hebben we tijdens het vorige algemeen overleg ook aan de Minister gevraagd. Hoe staat het daarmee? Welk eisenpakket zal Nederland precies op tafel leggen? In hoeverre zal Nederland, net als onder andere Frankrijk, aangeven moeite te hebben met maximale harmonisatie? Wat is de stand van zaken?
Ik sla omwille van de tijd een puntje over. De SP kan instemmen met de ontwerpverordening over huwelijksvermogensrecht en vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap. De SP stemt hiermee in omdat dit gaat over het internationaal privaatrecht en dit geen afgedwongen harmonisatie op de inhoud van het civiele recht of de overdracht van bevoegdheden inhoudt.
Mevrouw Volp (PvdA):
Voorzitter. Het Nederlands voorzitterschap heeft terecht het verbeteren van informatie-uitwisseling aan de hand van concrete en meer meetbare afspraken bovenaan op de agenda geplaatst. De daartoe opgestelde routekaart is daarvoor een kader. De Raad wordt verzocht om zich hieraan te committeren. Kan de Minister zeggen of er steun is voor deze routekaart? Heeft hij ook het idee dat andere lidstaten zich hier werkelijk aan zullen committeren?
De PvdA zet op het terrein van terrorismebestrijding vraagtekens bij het uitwisselen van informatie tussen de inlichtingendiensten. Per 1 juli gaat de Counter Terrorism Group (CTG) van start. Dat is op zich goed nieuws, maar wat zal die CTG nu precies voorstellen? Als we de krantenberichten hierover moeten geloven, lijkt het erop dat veel lidstaten niet meedoen. Ik wil graag van de Minister weten of dat klopt. Moet ik dat dan zien als een signaal dat samenwerking tussen de diensten van de EU-lidstaten beperkt blijft, en dat een aantal lidstaten aan deze samenwerking hooguit lippendienst bewijst? Ook over het EU Intelligence and Situation Centre (EU INTCEN) lees ik in het Raadsdocument van 4 mei jl. dat niet alle lidstaten even overtuigd zijn van nut en noodzaak van het INTCEN. Dat betekent dat dit centrum mogelijk toch ook niet gaat worden wat we graag zouden willen dat het wordt. Ik hoor graag een reactie hierop van de Minister.
Er is van alle kanten kritiek op het EU US Privacy Shield, dat in de plaats moet komen van Safe Harbour. Zo is recentelijk vanuit de European Data Protection Supervisor (EDPS) negatief geadviseerd. De EDPS stelt dat het voorstel niet krachtig genoeg en niet toekomstbestendig is. De vraag is dan ook of dit voorstel de eindstreep haalt. Er is echt een oplossing voor de lange termijn nodig. Hoe groot is volgens de Minister de kans dat dit Privacy Shield nog in werking zal treden, met al deze tegenwind? Ook het Artikel 31 Comité, met vertegenwoordigers van de lidstaten, heeft 19 mei jl. vergaderd over het shield. Kan de Minister zeggen wat de uitkomsten van dit overleg waren en wat hij ervan vindt? Wat is nou de volgende stap? Spelen modelovereenkomsten daarin een rol?
Mijn partij heeft zorgen over de voorgestelde richtlijn van de Europese Commissie over online verkoop en de levering van online diensten. Die richtlijn lijkt in Nederland te leiden tot vermindering van de consumentenbescherming. Wij profiteren in Nederland nu van een conformiteitstermijn die afhankelijk is van een redelijke verwachting van het product. Je mag bijvoorbeeld verwachten dat een wasmachine langer meegaat dan een broodrooster. Daarvoor geldt nu dan ook in Nederland een minimumconformiteitstermijn van twee jaar. Dat wordt strak de maximumtermijn. Dit is niet in overeenstemming met een motie van mijn collega's Jacobi en Mei Li Vos die tijdens een VSO van 18 februari jl. is ingediend en die is aangenomen (21501–30, nr. 374). Daarmee wil men het niveau van consumentenbescherming behouden. Ik hoor daarom graag van de Minister hoe dit voorstel voor deze richtlijn zich verhoudt tot de motie die ik noemde. Kan hij ook zeggen wat de voortgang is bij het uitvoeren van de motie?
Ook de PvdA kan instemmen met de afspraken die worden gemaakt over huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap. Mijn fractie vraagt zich nog wel af in hoeverre de voordelen van de verordening ook zullen gelden voor paren van gelijk geslacht. Hier zet mijn fractie vraagtekens bij. Daarbij moet nu eventueel een forumkeuze worden gemaakt om bij een bevoegde rechter terecht te kunnen komen. Moet dat altijd? Wat gebeurt er als het niet lukt om bij zo'n bevoegde rechter terecht te komen?
Ik heb nog één kleine vraag over de richtlijn inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. Wij maken ons zorgen over de eis van een minimum psychische en medische screening. Er zijn vrij recentelijk een aantal casussen geweest, ook in Nederland, waardoor hierover zorgen zijn ontstaan. Ik wil heel graag van de Minister weten of dit wat hem betreft voldoende in de richtlijn is geborgd.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Voorzitter. Ik wil beginnen met de kwestie van mensen die naar IS-gebied uitreizen. Mensen in Nederland maken zich zorgen over berichten dat Nederlanders uitreizen naar IS-gebied. Die zorgen zijn zeer terecht. Dat uitreizen gebeurt soms via diverse Europese landen. Dat roept de vraag op hoe we omgaan met de identificatieplicht en met de reisdocumenten van deze mensen. Wat zijn in dit verband de mogelijkheden en onmogelijkheden van Schengen? Ik wijs erop dat de totstandkoming van het Schengenverdrag dateert van voor de vreselijke aanslagen in onder andere Brussel en Parijs. Het is dus ook een opdracht voor de politiek en voor de Minister om goed na te denken over de vraag wat we kunnen doen om deze mensen tegen te houden, en hoe we daarbij tot het uiterste kunnen gaan. De grote vraag voor de VVD-fractie is: doen we wat we kunnen? Doen we ook wat we kunnen tot de nieuwe SIS-verordening in werking zal treden? Wanneer zal die precies in werking treden? Als mensen de bedoeling hebben, te gaan schieten op Nederlandse militairen in IS-gebied, dan moeten we hen verhinderen om uit te reizen en moeten we nadenken over de vraag hoe we dat kunnen doen.
Ik hoor echter dat Schengen ons compleet zou hinderen bij het voorkomen dat deze mensen uitreizen, namelijk vanwege het fundamentele recht van vrij verkeer en van vrij bewegen binnen het Schengengebied. Daardoor zouden mensen toch kunnen uitreizen via Europese landen. Ik noem de poreuze buitengrenzen van Europa, bijvoorbeeld die met Turkije. Voordat je het weet, loopt iemand met zijn kalasjnikov door IS-gebied. Dat baart ons zorgen. Maakt iemand die op die manier uitreist, niet eigenlijk misbruik van dat fundamentele recht om vrij te reizen? Wat de VVD betreft wel. Wat is er mogelijk en wat is er niet mogelijk om die mensen tegen te houden?
Dat kan bijvoorbeeld ook gebeuren bij de ad-hoccontroles aan de Nederlandse grens die namens het kabinet worden uitgevoerd. Iemand die in Nederland een uitreisverbod opgelegd heeft gekregen, heeft dat verbod natuurlijk niet voor niets opgelegd gekregen. Een uitreisverbod is een zeer zware maatregel. Wat verhindert de aanhouding van die man of vrouw aan de grens precies? Wat moet er eventueel in het Schengenverdrag worden aangepast om dit wel mogelijk te maken? Ik denk daarbij aan een «misbruik van recht»-constructie. Ik wijs erop dat Duitsland, België en Frankrijk het uitreisverbod in ieder geval wél ook nationaal handhaven, zo heeft mijn fractie althans begrepen. In hoeverre is de Minister bereid om hierbij tot het uiterste te gaan en om te onderzoeken welke mogelijkheden en onmogelijkheden er hierbij zijn, ook in de termijn en de nieuwe SIS-verordening?
Soms hebben mensen meer nationaliteiten en meer identiteitsbewijzen of reisdocumenten. Welke afspraken worden er gemaakt in het EU-actieplan over het stoppen van deze mensen? Wanneer is dat EU-actieplan gereed? Kan de Minister ook toezeggen dat het plan zo snel mogelijk naar de Kamer komt zodra het gereed is? Wat ons betreft sluit de aanstaande JBZ-vergadering niet voordat dit actieplan gereed is. Wat is wat dit betreft het plan van de Minister?
Ik kom tot slot op de vuurwapenrichtlijn. Ook die heeft natuurlijk een verband met terrorismebestrijding. Wordt er in die vuurwapenrichtlijn voldoende rekening gehouden met museale en schietsportwapens? Ik hoor graag even de stand van zaken op dat punt.
Mijn fractie kan instemmen met de verordeningen inzake het huwelijksvermogensrecht en geregistreerd partnerschap.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Ik wil drie punten aansnijden, die voor een deel ook al door de collega's zijn besproken. Ik wil namens D66 beginnen – dat zal niemand verbazen – met het EU US Privacy Shield. Alle privacywaakhonden in Europa hebben hierover negatief geadviseerd omdat het Privacy Shield niet aan de randvoorwaarden van uitspraken en jurisprudentie van het Hof van Justitie voldoet. Voor D66 zijn die adviezen zwaarwegend. Ook de toezichthouder in Europees verband, Buttarelli, zei al dat er robuuste aanpassingen nodig zijn wil dat shield bij een rechter overeind blijven. Het Europees parlement heeft ook gewezen op de strijdigheid met het Europees Handvest. Een en ander leidt ertoe dat ik de Minister wil vragen hoe het nu zit met de uitvoering van de toezegging die de Minister D66 heeft gedaan bij het AO over privacy. Daar vroeg mijn collega Verhoeven om vooraf een houdbaarheidstoets van dat Privacy Shield te doen bij het Europese Hof van Justitie, en om het dus niet over te laten aan de burgers om daartegen procedures in te stellen als dat shield er al is en hun gegevens wellicht onrechtmatig worden bewaard. Hoe zit het dus met de uitvoering van die toezegging om het idee van zo'n houdbaarheidstoets aan de lidstaten voor te leggen? Wat is de uitkomst?
Mijn tweede onderwerp is de terrorismebestrijding. Dit is terecht een van de prioriteiten van het kabinet. Een van de punten die daarbij spelen, is de oprichting van het European Counter Terrorism Centre (ECTC). In de krant lezen we dat verschillende lidstaten zich daartegen verzetten of zich er in ieder geval niet bij willen aansluiten. Met name Der Tagesspiegel heeft daarvan melding gemaakt. Waar komt dat verzet vandaan? Hoe ziet de Minister de toekomst van dit Counter Terrorism Centre op de korte termijn?
Een ander punt op het vlak van terrorismebestrijding dat voor D66 van groot belang is, is natuurlijk weer de uitwisseling van gegevens. Die staat hoog op de agenda van de voorzitter, maar is nog steeds niet verplicht voor de lidstaten. Mijn collega van de SP wees daar ook al op. Dat betekent natuurlijk dat er nog steeds dezelfde fouten worden gemaakt. Er worden heel veel data opgeslagen, zonder dat daarbij juist die essentiële informatie met elkaar wordt gedeeld. Dat brengt mij tot de vraag welke stappen ter uitvoering van de motie-Samsom/Pechtold de Minister heeft gezet. Die motie is aangenomen na het debat over de aanslagen in Brussel. Wat heeft de Minister gedaan om juist die dwingende gegevensuitwisseling te bevorderen? Gaat de Minister zich daar nog volop voor inzetten in de resterende maanden van het voorzitterschap?
Ik kom op mijn derde punt. Commissaris Jourová heeft in april van dit jaar een belangrijke speech gehouden. Daarin heeft ze uiteengezet wat de prioriteiten van de Europese Commissie zijn bij strafrechtelijke onderwerpen. Een van die onderwerpen gaat D66 erg aan het hart, namelijk de voorlopige hechtenis. Jourová heeft voorgesteld om daarover nieuwe wetgeving te introduceren, en de Commissie is daar ook klaar voor. Maar men wacht natuurlijk op een beslissing van de Raad. Ondersteunt de Minister de stelling dat nieuwe wetgeving van belang is rond voorlopige hechtenis, de alternatieven daarvoor en de motiveringen van beslissingen van voorlopige hechtenis? Dat vraag ik met in het achterhoofd de wetenschap dat Nederland koploper is in het toepassen van voorlopige hechtenis.
Tot slot ga ik in op de huwelijksvermogensrechtsdossiers die ons zijn voorgelegd. Wij zijn blij dat de Minister op dat vlak een doorstart heeft kunnen maken, met in ieder geval de progressieve lidstaten. Wat zorgen baart, zijn daarentegen de lidstaten die nog niet meedoen. Mijn vraag zou zijn wat de Minister gaat doen om ook de resterende lidstaten over de streep te trekken. Dit is immers een heel belangrijk punt voor het gelijkschakelen van huwelijk en geregistreerd partnerschap, met name voor internationale koppels.
De voorzitter:
Heel hartelijk dank. Wij schorsen even en gaan over ongeveer vijf minuten weer verder.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan verder met dit algemeen overleg en beginnen met de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Daartoe geef ik graag het woord aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun opmerkingen en de gestelde vragen. Dank met name voor de instemming die ik breed heb geproefd met het voorstel om in Europa door te gaan met de twee afspraken die wij gemaakt hebben, en om dat bij de komende JBZ-Raad te regelen. Daarmee zetten wij een belangrijke stap vooruit in de erkenning van de in Nederland gekoesterde vormen van samenleven en huwelijk, ook tussen mensen van hetzelfde geslacht. Ik zie het als een belangrijke stap vooruit om de rechtsbescherming op dat gebied ook in Europa een stap te bevorderen. Het is natuurlijk jammer – we hebben daar de vorige keer al uitgebreid over gesproken – dat er twee landen waren, Polen en Hongarije, die daaraan niet hebben kunnen meedoen, maar het is toch een groot genoegen om te zien dat de overige lidstaten met veel enthousiasme meegewerkt hebben om het politieke compromis dat we ondanks de weigering van twee landen bereikt hebben, vooruit te brengen. Ik denk dat we daarmee een grote stap in de goede richting zetten, zoals ook al is opgemerkt door verschillende woordvoerders, en dat mensen daar echt beter van worden.
We hebben, anders dan mevrouw Swinkels dacht, niet nog maanden te gaan in ons EU-voorzitterschap, maar nog 23 dagen, inclusief de dag van vandaag. Nu voelen die dagen wel als maanden, want als ik klaar ben met mijn tour d'horizon, waarmee ik even wil aangeven waar wij staan en wat er in die 23 dagen nog allemaal moet gebeuren, dan zult u allen wel begrijpen dat het voelt alsof we nog maandenlang bezig zijn. Dat is echter niet het geval. Natuurlijk is het ook wel aardig om even te reflecteren op de afgelopen zes maanden van het Nederlandse voorzitterschap. Daaruit blijkt dat het goed zou zijn als zo'n voorzitterschap niet zes maanden zou duren, maar maanden langer. De keerzijde van de medaille zou dan echter zijn dat je dan nog maar eens in de 28 jaar aan de beurt zou zijn, en dat is vermoedelijk een van de redenen waarom het nooit zal gebeuren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het een enorme snelkookpan is geweest in de afgelopen zes maanden en we hebben – het zal straks blijken – ook op ons terrein grote successen geoogst.
Het blijkt ook dat het voor sommige processen wel goed zou zijn als je ze verder kon doorzetten. Om die reden hebben wij, toen ik vorige week met mijn collega van Binnenlandse Zaken in Slowakije sprak, met de collega's daar afgesproken dat wij graag beschikbaar zijn als zij in de komende maanden onze hulp nodig hebben of gebruik willen maken van de kennis en expertise, die wij in de afgelopen zes maanden hebben opgebouwd. Zo hebben wij aan het begin van ons voorzitterschap ook gebruikgemaakt van de kennis en expertise van de Luxemburgers. Aan de andere kant is het, omdat het voorzitterschap maar zes maanden duurt, natuurlijk ook zo dat de mensen die op mijn departement en daarbuiten dag in, dag uit hiermee bezig zijn geweest, inmiddels wel zo'n beetje op hun tandvlees lopen. Zij hebben zich zodanig het vuur uit de schenen gelopen dat het, denk ik, goed is dat er een eind komt aan ons voorzitterschap.
Ik wil ook hier niet nalaten om mijn waardering uit te spreken voor al die mensen die als onderhandelaars ingewikkelde onderhandelingen hebben geleid en voor de mensen die al die tientallen, zo niet honderden werkgroepen hebben voorgezeten die de afgelopen maanden zijn gehouden op al die onderwerpen, en waarvan veel heel succesvol afgerond konden worden. Soms zijn zelfs Europese records gevestigd. Ik denk dat de terrorismerichtlijn een Europees record is. Tussen de introductie door de Commissie en de aanvaarding door de Raad lagen twee maanden. Zo snel is dat volgens mij nog nooit eerder gebeurd. Voor de vuurwapenrichtlijn geldt eigenlijk hetzelfde. Die is door de Commissie om begrijpelijke redenen met grote haast opgesteld en zal hopelijk morgen en overmorgen haar beslag krijgen. Ook die richtlijn zal dus hopelijk binnen een aantal maanden zijn afgerond.
Ik weet dat er echt heel erg hard gewerkt is tijdens het voorzitterschap en ik wil iedereen die daarbij inzet heeft getoond, van harte daarmee feliciteren. Het is ook heel fijn dat wij na afloop van het voorzitterschap gewoon weer gebruik kunnen maken van de expertise van al die mensen op de dossiers die we ook hier in Nederland vooruit willen brengen, want zo is het natuurlijk ook: de afgelopen maanden zijn een paar dingen in het licht van het voorzitterschap blijven liggen die ik heel graag na het zomerreces weer zal oppakken, met groot enthousiasme. Dat even in algemene zin. Het is plezierig om te zien dat er ook vanuit de Commissie en vanuit de overige lidstaten waardering wordt uitgesproken voor Nederland. Ik denk dat we op dat punt gezamenlijk trots mogen zijn op wat we tot nu hebben bereikt en ik hoop dat we de komende dagen nog een aantal dingen op ons lijstje kunnen toevoegen.
Wij zullen een aantal dossiers moeten doorgeven aan Slowakije. Daar kom ik zo meteen nog op terug. Toch kunnen wij zonder meer vaststellen dat wij ook op het terrein van de lopende EU-wetgevingsagenda zeer succesvol en voortvarend te werk zijn gegaan. Daarnaast hebben we op vele terreinen onze eigen prioriteiten volledig kunnen ontwikkelen. Daar is veel steun voor gekomen en die zaken zijn voor een groot deel al geslaagd. Ik zal straks nog het hele lijstje opnoemen.
Misschien is het goed om even op te noemen wat er al is. We hebben al de algemene oriëntatie voor de richtlijn terrorismebestrijding weten te bereiken. We hebben de raadsconclusies kunnen laten aannemen, die zien op de bestrijding van mensensmokkel. De EU-PRN-richtlijn is aangenomen; ik kom daar zo nog op terug bij de beantwoording van de vragen van de heer Van Wijngaarden. Het dataprotectiepakket, bestaande uit de verordening en de richtlijn, is eveneens onder ons voorzitterschap aangenomen, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de onderhandelingen daarover met zeer veel succes en zeer voortvarend zijn opgepakt door Luxemburg. Ook daar past nog steeds een compliment voor. De Verordening vereenvoudigde aanvaarding van bepaalde openbare akten in de Europese Unie is vastgesteld.
Inmiddels kan ik daar nog een aantal zaken aan toevoegen. Het Europees parlement heeft ingestemd met de Europol-verordening op 11 mei 2016. Er is een algemene oriëntatie bereikt over het voorstel van de verordening portabiliteit van online-content in de Raad voor Concurrentievermogen op 25 en 26 mei. Dat is een samenwerkingsverband tussen mij en de Minister van Economische Zaken. Er bleken op het laatste moment nog een aantal fikse hiccups te zijn, ook in de relatie tussen de Commissie en de Raad, maar dankzij de gezamenlijke inzet van Economische Zaken en Veiligheid en Justitie zijn die opgelost, zodat ook op dat vlak een algemene oriëntatie is bereikt. Die ziet vooral op het gebruik van mobiele telefoons en is van groot belang voor mensen die in Europa veel van het ene naar het andere land reizen voor hun werk. Dat komt natuurlijk heel vaak voor. Hun positie zal hierdoor sterk verbeterd worden.
Daarnaast is in dezelfde Raad voor Concurrentievermogen ook het mandaat vastgesteld voor de onderhandelingen, in de komende jaren, in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht over het Verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in civiele en handelszaken. Vorige week heb ik samen met de Amerikaanse attorney general een umbrella agreement met de Verenigde Staten mogen tekenen namens de Europese Unie. Die zal nu worden voorgelegd aan het Europees parlement voor goedkeuring en biedt dus de basis voor uitwisseling van gegevens met de Verenigde Staten van Amerika.
Heel belangrijk is daarbij dat de Amerikanen in dat kader niet alleen de Judicial Redress Act hebben toegepast – we hebben daarover niet al te lang geleden zeer uitgebreid gesproken in het algemeen overleg over privacy – maar dat ze speciaal voor Europa ook een ombudsman hebben ingesteld, bij wie Europeanen terechtkunnen met eventuele klachten over de manier waarop Amerikanen met hun gegevens zijn omgegaan. Het is een heel bijzondere stap vooruit dat er in Amerika voor Europeanen op basis van wetgeving een bijzondere positie is gecreëerd op het gebied van de bescherming van de privacy.
Onder leiding van de Staatssecretaris zijn er diverse stappen ondernomen ter versterking van de cybersecurity, onder andere de agendering van de toenemende dreiging en het belang van publieke samenwerking en het opstarten van het zogenaamde CERT-network, dat weer voortvloeit uit de NIB-richtlijn. In algemene zin hebben we ook een stevig impuls kunnen geven aan de uitvoering van de herziene EU-interne veiligheidsstrategie.
Wat gaan we morgen en overmorgen doen? We gaan de routekaart met elkaar afspreken ter verbetering van de informatie-uitwisseling. Daar kom ik zo op terug, omdat daar meerdere vragen over zijn gesteld. Op de vragen over de algemene oriëntatie inzake de vuurwapenrichtlijn zal ik ook antwoord geven. We zullen het eveneens hebben over de Raadsconclusies over de aanpak mensenhandel gericht op arbeidsuitbuiting. Dat was een van de prioriteiten van het Nederlandse voorzitterschap. Wij hebben altijd gezegd dat er in Europa heel veel geregeld is wat de aanpak van mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting betreft. Daar is iedereen op gefocust en volop mee begaan, maar die arbeidsuitbuiting viel tot nu toe een beetje buiten de boot. Samen met de collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik dat punt actief op de agenda gezet. We hebben het document aan de Kamer toegestuurd dat we met de voorzitter van de tweede helft van 2014 hebben samengesteld over de vraag hoe je van elkaar kunt leren, om de aanpak van arbeidsuitbuiting te versterken. Nu zullen ook de Raadsconclusies op dat terrein worden aangenomen.
De Raadsconclusies zullen worden aangenomen inclusief een actieplan om de ontwikkeling van een Europese Forensische Ruimte verder te brengen. Dat is een punt dat ik persoonlijk als prioriteit heb benoemd. Tot mijn vreugde bleek er in Europa grote steun voor te zijn. Het doel is om ervoor te zorgen dat, als er ergens in Europa forensisch bewijs wordt gevonden, dat op zodanige wijze gebeurt dat het ook overal in Europa kan worden gebruikt als bewijsmateriaal in een eventuele strafzaak, ter belasting of ter ontlasting van de verdachte. Daar moet in ieder geval uniformiteit in komen. We zijn er nog lang niet. Het is een project dat we de komende jaren zullen moeten voortduwen. Dat zal ik ook graag doen als mij die gelegenheid wordt geboden. Het is een belangrijke stap vooruit om ook op dit punt de samenwerking te versterken. Dat is in het belang van de slachtoffers, maar ook in het belang van eventueel ten onrechte beschuldigde verdachten.
Voorts liggen er raadsconclusies voor ter oprichting van het Informal European Network on Victims» Rights. We hebben er de vorige keer uitgebreid over gesproken. Op dat vlak hebben we eveneens stappen vooruit kunnen zetten. Die stappen passen ook goed bij het beleid dat wij hier in Nederland voeren. Wij hebben voor slachtoffers een bijzondere positie gecreëerd, omdat wij ons realiseren dat slachtoffers daar gewoon recht op hebben. Dat is zeker in Europa geen vanzelfsprekendheid. Er was dan ook behoorlijk wat discussie over de vraag hoe je daarmee omgaat. Een paar landen kijken naar ons voorbeeld en denken: je kunt ook te ver gaan. Wij vinden zelf dat we er nog niet zijn. Het is heel mooi om dat verschil te zien, ook binnen Europa. Wij creëren samen met dat informele netwerk de basis om het inhoudelijke gesprek daarover op een goede manier aan te gaan. Ik verheug me daar zeer op en ben heel blij dat we dat netwerk kunnen oprichten.
Een andere prioriteit van het Nederlandse voorzitterschap was het verder vooruitbrengen van de samenwerking op het gebied van financieel rechercheren, ook om ervoor te zorgen dat criminaliteit niet loont. De heer Van Nispen heeft dat meermalen genoemd. Dat zal in de vorm van Raadsconclusies en een actieplan gegoten worden. Er zullen Raadsconclusies komen over de aanpak van cybercrime. Het gaat daarbij vooral om de jurisdictie en de daarmee gepaard gaande oprichting van het netwerk van cyberofficieren.
Die kwestie van de jurisdictie is wel interessant. Wij staan op dat punt aan het absolute begin van een discussie. Het is misschien ook goed om daarover hier in de Kamer eens van gedachten te wisselen, wellicht in de vorm van een technische briefing. We zien namelijk toch steeds dat we op het gebied van cyber – ik praat niet alleen over cybercriminaliteit, maar ook over bijvoorbeeld een effectieve aanpak van kinderporno – aanlopen tegen onze bestaande jurisdictieregels. Een Nederlandse officier van justitie is in principe alleen bevoegd in Nederland. De vercyberisering van de criminaliteit dwingt ons ertoe, die discussie te voeren. We hebben haar ook gevoerd. Iedereen was het erover eens dat we daar echt iets aan moeten doen, maar ik kan niet zeggen dat we al een lijn hebben van waar dat heen zou moeten.
Hoe gaan we dat oplossen? Hoe gaan we dat concreet doen? Daar is ook in Europa nog heel veel denkwerk voor nodig. Het lijkt mij goed om daar in de komende maanden een keer nader over na te denken met de Kamer, al dan niet in de vorm van een technische briefing. Hoe zouden we dat nu eigenlijk willen? Hoe zien we dat? Misschien is dat voor de Kamer een goede gelegenheid om zich te laten informeren, bijvoorbeeld door een aantal officieren van justitie of andere partijen die hierbij betrokken zijn. Waar moet je aan denken? Waar lopen we tegenaan? Hoe zouden we dat moeten oplossen?
Er zijn natuurlijk ook Raadsconclusies ten aanzien van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Daarbij moet u echt denken aan het in Nederland voor ons heel begrijpelijke systeem dat wij criminaliteit niet alleen benaderen vanuit het strafrecht, maar dat we eveneens een belangrijke rol zien voor gemeenten en voor andere partijen die daarbij samenwerken. Dat hebben we ook in Europa nog eens onder de aandacht gebracht. Dit is een prioriteit van ons voorzitterschap, maar we hebben de discussie erover ook in andere landen losgetrokken, zo van «zijn wij ons eigenlijk wel voldoende bewust van de mogelijkheden die er zijn om breed die criminaliteit aan te vliegen?» Ik denk dat we op dat vlak een mooie stap vooruit hebben gezet.
Dan zullen wij brede overeenstemming bereiken over de kernelementen van het voorstel van de richtlijn digitale inhoud. Daar kom ik zo meteen op terug naar aanleiding van een aantal vragen. We zullen, inmiddels met instemming van de Kamer, het machtigingsbesluit kunnen nemen voor een nauwere samenwerking op het gebied van huwelijksvermogensrecht. In de Eerste Kamer is daar, als het goed is, gisteren mee ingestemd. Ik kijk even naar mijn ondersteuning of dat inderdaad gebeurd is. Dat wordt bevestigd. Dat betekent dat Nederland daar in ieder geval in mee kan gaan. Dit is de eerste keer dat een traject in de Raad en in het Europees parlement gelijktijdig gelopen is. Het Europees parlement heeft er al mee ingestemd of gaat dat deze week nog doen. Het moet nog gebeuren, hoor ik van mijn ondersteuning, maar de verwachting is dat het wel gaat gebeuren. Dat zou betekenen dat we aan het einde van ons voorzitterschap ook die nauwere samenwerking met succes hebben afgerond.
Ik kom zo nog even uitgebreid terug op het Europees Openbaar Ministerie, naar aanleiding van de vragen die onder anderen de heer Van Nispen daarover heeft gesteld. Ik wil wel even opmerken dat wij heel dicht bij een politiek akkoord zijn tussen het Europees parlement en de Raad over de richtlijn gesubsidieerde rechtsbijstand. Een belangrijk element daarvan is de proportionaliteitsclausule, die regelt dat er recht op bijstand is wanneer de interests of justice in het geding zijn. Dat was ook een expliciete wens van Nederland en van de Raad. Het ziet ernaar uit dat we ook daarover overeenstemming zullen bereiken. Het was de inzet van Dennis de Jong, SP-Europarlementariër, en van mijzelf, ook in de contacten die we daarover gehad hebben, om te proberen dit onder ons voorzitterschap af te ronden. Het wordt nog reuzenspannend of dat gaat lukken. De inzet is wel om dat voor elkaar te krijgen. Als het lukt, zou dat een huzarenstukje zijn aan beide kanten, zowel van het Europees parlement als van de zijde van de Raad. We hopen dat ik in de komende 23 dagen op dat punt nog een positief bericht aan de Kamer zal kunnen sturen. De heer De Jong en ik zijn daar samen volledig op gericht.
Dan hebben we nog op onderdelen overeenstemming met het Europees parlement bereikt over ons voorstel van een richtlijn inzake aandeelhoudersbetrokkenheid. De onderhandelingen op dit punt zijn voorzien tot 27 juni, dus we gaan tot op de allerlaatste dag door en hopen dat we ook op dat punt nog een positief resultaat aan de Kamer zullen kunnen melden.
De EU-VS ministeriële bijeenkomst van 1 en 2 juni was een groot succes. Daarnaast is er ook een aantal hoog ambtelijke conferenties achter de rug: over hatecrimes in april; over de Europese Forensische Ruimte – de basis voor de raadsconclusies – op 2 en 3 mei; over cybersecurity 12 en 13 mei; over urgente vermissingen – ook daarin hebben we stappen vooruit kunnen zetten – en op 19 en 20 mei heeft Nederland het zogenaamde e-CODEX-project kunnen afronden via een eindconferentie e-CODEX en e-JUSTICE. Dat e-CODEX-project is dus een samenwerkingsproject binnen de rechterlijke macht, een zeer succesvol project dat ook al heel lang goed draait. Wat ons betreft kan het nog verder worden verbeterd.
Op 23 mei hebben we de eerste EU-dag tegen straffeloosheid georganiseerd, in samenwerking met de Commissie, Eurojust en het zogenaamde genocide-netwerk. Dat was een succesvolle bijeenkomst en ik heb inmiddels begrepen dat het Maltees voorzitterschap dit initiatief volgend jaar denkt voort te zetten. Ook daarmee hebben we dus een ontwikkeling in gang gezet die zich zal voortzetten in Europa. Er staat nog één bijeenkomst op de agenda, en wel de vergadering van het Europees justitieel netwerk (EJN) in strafzaken. Dan zijn wij klaar met ons gebruik van het Marineterrein Amsterdam, het MEA-gebouw. Ik heb het gevoel dat ik de afgelopen maanden vaker in het MEA-gebouw ben geweest dan op mijn eigen departement, maar ik ben wel van dat gebouw gaan houden en het zal mij veel verdriet doen als het weer volledig van de aardbodem zal verdwijnen. Het is echter niet anders, want dan kan er ook weer gesport worden op dezelfde plek. De mieren die daar rondlopen, vinden het ook fijn als het gebouw weer verdwijnt, maar dat terzijde.
Dan kom ik op de nalatenschap en de overdracht. Wat hebben we nu nog niet afgerond en wat gaat er door naar het Slowaakse voorzitterschap? Conform de afspraken in het trio-programma zal de implementatie van de interne veiligheidsstrategie worden voortgezet. Ook daar heeft Malta zich aan gecommitteerd, dus dat zal in de komende twee voorzitterschappen prioriteit houden. Slowakije heeft tot onze grote vreugde toegezegd, de implementatie van het actieplan ontwikkeling Europese Forensische Ruimte verder te zullen brengen. Evenals Malta heeft ook Estland inmiddels beloofd, dat onderwerp te zullen agenderen gedurende het eigen voorzitterschap. Er zal op 14 juni nog een bijeenkomst plaats hierover, met onder andere de Commissie en de geïnteresseerde lidstaten, zodat er een stevig fundament ligt voor die Europese Forensische Ruimte.
Ook van de Raadsconclusies en het actieplan voor het financieel rechercheren is afgesproken dat het Slowaaks voorzitterschap ze actief zal overnemen. De routekaart voor de verbetering van de informatie-uitwisseling blijft uiteraard op de agenda staan voor het komende jaar. De voortgang zal actief worden gemonitord door het COSI en de Nederlandse inzet is dat de richtlijn inzake terrorismebestrijding nog onder het Slowaaks voorzitterschap tot stand wordt gebracht. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld het ECRIS-voorstel (Europees Strafregister Informatiesysteem). Malta heeft toegezegd, jaarlijks de EU-dag tegen straffeloosheid te zullen organiseren en de implementatie van het dataprotectiepakket zal worden besproken op de eerste bijeenkomst met de lidstaten, de Commissie en het raadssecretariaat. Er wordt nog door ons gestimuleerd dat de bespreking daarvan ook wordt voortgezet, want dat het pakket er is, is goed, maar nu moet het ook snel geïmplementeerd worden. Het goede nieuws is dat Nederland niet een half jaar, maar anderhalf jaar lang voorzitter zal zijn van de raad van bestuur van Europol, waardoor ook de implementatie van de verordening, die daar aan de orde zal zijn, vanuit Nederland kan worden ondersteund.
Voorzitter. Ik wil de leden van uw Kamer hartelijk danken voor de interesse die getoond is in het voorzitterschap. Een aantal van de leden heb ik mogen ontmoeten op een aantal van de bijeenkomsten. Ik weet dat de leden ook op andere manieren informatie hebben gevraagd en gekregen over de voortgang van het voorzitterschap en ik wil de Kamer graag complimenteren met het feit dat zij zelf ook een aantal activiteiten heeft georganiseerd waar ikzelf op mocht spreken, onder andere de indrukwekkende bijeenkomsten hier in Den Haag over mensenhandel en uitbuiting. Ik denk dat dat een heel mooie samenwerking was tussen het voorzitterschap vanuit de regering en het voorzitterschap vanuit de Kamer.
Dan kom ik op het belangrijke punt van het Europees Openbaar Ministerie. Nederland is er niet in geslaagd de onderhandelingen over het Europees Openbaar Ministerie af te ronden. Dat heeft vele redenen. Een belangrijke reden is dat niet alleen Nederland, maar ook een aantal andere lidstaten nog behoorlijk kritisch tegenover een EOM staan, terwijl weer andere lidstaten de voortgang ervan heel kritisch bekijken, omdat ze vinden dat het EOM te veel afbuigt in de richting die een aantal lidstaten wensen, waaronder nadrukkelijk ook Nederland.
Er is dus nog steeds, en steeds pregnanter, een tegenstelling zichtbaar tussen de lidstaten. Aan de ene kant zijn er lidstaten die vinden dat er één Europees Openbaar Ministerie zou moeten zijn met een soort centrale leiding, een EOM vooral zo autonoom mogelijk moet kunnen ingrijpen. Die houding heeft in de betrokken lidstaten veelal te maken met de manier waarop zij aankijken tegen de rol en positie van het eigen Openbaar Ministerie, met name in historisch perspectief. Zij zijn nog niet zo heel erg lang gewend aan de onafhankelijkheid waar wij van uitgaan. Die is in hun landen nog niet zo heel erg lang vanzelfsprekend. Aan de andere kant zijn er ook veel landen – Nederland hoort daar eveneens bij – die toch zeggen: laten we vooral zo veel mogelijk nationaal organiseren wat je nationaal kunt doen, en laten we gebruikmaken en voordeel hebben van een Europees Openbaar Ministerie dat de coördinatie ter hand neemt. Die tegenstelling is er nog steeds.
Nederland heeft overigens, zoals ik al heb aangekondigd, als honest broker enorme vooruitgang geboekt. Dus veel complimenten voor het werk dat gedaan is aan die onderhandelingen. Gelukkig zie ik de beide betrokkenen hier naast mij zitten. Er is op een aantal echt heel ingewikkelde onderwerpen goede vooruitgang geboekt, bijvoorbeeld de combinatie tussen EOM en het dataprotectiepakket, dat natuurlijk ook pas laat kon starten. We zijn er niet uit. Dat betekent dat we wederom, zoals dat tot op heden altijd gedaan is, zullen vaststellen dat er een soort brede conceptuele ondersteuning is voor datgene wat er ligt als onderhandelingsresultaat, maar ik zal in antwoord op de vraag van de heer Van Nispen ook expliciet aangeven, conform de motie-Segers/Van Oosten of Van Oosten/Segers, dat Nederland niet wil instemmen met wat er op tafel ligt. Dat zullen veel andere landen ook niet doen, omdat eigenlijk iedereen pas een eindoordeel wil geven als het complete pakket er ligt. Dat ligt er nog niet.
Het complete pakket ligt er ook op een ander terrein nog niet, namelijk op dat van de zogenaamde PIF-richtlijn. Daarover hebben we in het verleden al veelvuldig gesproken. Ook op dat vlak hebben we een paar heel belangrijke stappen vooruit kunnen zetten, in ieder geval door de discussie eindelijk zodanig te kanaliseren dat iedereen nu weet waar we het over hebben. Het gaat dan over btw-fraude. De vraag die voorligt, en waarover nog niet kon worden besloten, omdat we er nog niet uit zijn, is: wanneer er eventueel een rol zou kunnen zijn voor een Europees Openbaar Ministerie op het gebied van btw-fraude. Heel veel landen zitten daar echt heel verschillend in en er is dus nog geen overeenstemming bereikt. Dat betekent dat er geen eindpakket ligt en dat de Slowaken de onderhandelingen hierover gewoon moeten voortzetten.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb een vraag over dat deelpakket. Wij weten allemaal dat er in deelpakketten besloten wordt. Het wordt ook in deelpakketten aan de lidstaten voorgelegd. D66 zou het toch wel op prijs stellen om enig idee te krijgen van de inzet van Nederland. Met name zou ik graag weten waar de breekpunten liggen als het aankomt op een beslissing over het totaalpakket.
Minister Van der Steur:
De inzet van Nederland volgt gewoon de motie die op tafel ligt. Wij stemmen niet in met enige deeldiscussie en wij zullen aan de hand van het eindresultaat beoordelen wat we ervan vinden. Daarover zullen we dan ongetwijfeld een gesprek met uw Kamer hebben, schat ik zomaar in. Wij zullen daar verder geen inhoudelijke reacties op geven, anders dan wat wij al met elkaar hebben afgesproken, namelijk dat wij niet instemmen.
De voorzitter:
Mevrouw Swinkels, weet u daarmee voldoende?
Mevrouw Swinkels (D66):
Ja, ik constateer dat ik geen inzage krijg in mogelijke breekpunten. Dank u wel.
Minister Van der Steur:
Te zijner tijd natuurlijk wel, maar ik vind dat er van mij pas een oordeel over het totaalpakket verwacht mag worden, als het totaalpakket er is. Ik ga niet nu tussentijds allerlei plussen en minnen bespreken. Ik vind echt dat wij gewoon moeten wachten tot het eindresultaat er is. Dan kunnen we kijken of dat bijvoorbeeld overeenkomt met de destijds aangenomen position paper. Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet? Dan wordt het dus een discussie tussen regering en parlement over de vraag of we daar uiteindelijk wel of niet mee instemmen.
De heer Van Nispen (SP):
De Minister is heel lang aan het woord. Ik heb echt met heel veel interesse en belangstelling geluisterd, maar ik heb nog geen enkel antwoord gehad op alle vragen, ook niet over het Europees Openbaar Ministerie, waarvan de Minister net zei dat hij klaar is met het blokje EOM. Toch? Anders ga ik mijn interruptie nog even bewaren.
Minister Van der Steur:
Als ik u was, zou ik uw interruptie bewaren. Dit was de tour d'horizon. Ik heb even aangegeven waar we staan en wat we hebben gedaan. Dat was lang omdat we heel veel hebben gedaan.
Ik ga nu gauw de vragen van de heer Van Nispen beantwoorden. Hij wierp een vraag op die ook in de position paper van de Kamer staat, namelijk hoe het zit met de follow-up van de OLAF-onderzoeken. Moeten de lidstaten daar niet meer aan doen? De heer Van Nispen maakt dit punt consequent en consistent tijdens AO's over de JBZ-Raad. Wij hebben aangegeven dat wij het daarover wel eens kunnen zijn, maar dat dat niet afdoet aan het feit dat een overgrote meerderheid van de lidstaten politieke steun verleent aan het EOM. Dat geldt ook voor het Europees parlement en dat is dus de realiteit waarmee wij te maken hebben. Wij zullen niet instemmen met het deelpakket, maar we moeten wel accepteren dat het EOM er gaat komen, al hebben wij, mede dankzij de position paper van de Kamer, veelvuldig erop gewezen dat ook de Commissie er een rol in heeft om ervoor te zorgen dat, als je met elkaar afspreekt dat er actie wordt ondernomen, dit ook gebeurt. Het is een feit dat de overgrote meerderheid van de lidstaten het Europees Openbaar Ministerie ziet als de oplossing van die problematiek. De heer Van Nispen weet dat je daar ook anders over kunt denken.
De heer Van Nispen vroeg ook naar de verhoudingen tussen het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken en het Europees Openbaar Ministerie. Daarover zal nog verder gesproken moeten worden. Dat is een van de punten die verdere uitwerking behoeven. Uiteraard is samenwerking nodig, maar die samenwerking is nog niet uitonderhandeld. Het is duidelijk dat het Europees Openbaar Ministerie ook rechtshulp zou moeten kunnen vragen aan de lidstaten die niet meedoen. Anders zouden we een gat creëren en een soort eiland. Stel even dat Nederland niet mee zou doen en stel even dat wij geen samenwerking zouden hebben met het Europees Openbaar Ministerie, dan zou het in theorie kunnen gebeuren dat Nederland een soort vrijhaven wordt voor fraude met geld van de EU. Dat moeten we natuurlijk niet hebben, dus we zullen op een of andere manier tot samenwerking moeten komen en daar afspraken over maken. Dat is een van de punten waarvoor de Slowaken nu aan zet zijn.
Dan kom ik op de vraag die de heer Van Nispen stelde over de zorgen van het Nederlands Openbaar Ministerie. Ik herinner mij dat ze er zijn, ook in mijn rol als rapporteur van uw Kamer kwam ik ze tegen. Dat is een van de redenen waarom Nederland heel zorgvuldig heeft geopereerd in die onderhandelingen. Mijn indruk is dat het Nederlands Openbaar Ministerie ook wel inziet dat het, als het EOM er komt, van belang is om te bezien hoe de samenwerking ermee optimaal kan worden vormgegeven.
De heer Van Nispen heeft helemaal gelijk dat veel lidstaten volgens de Europese Commissie zelf te weinig doen aan het bestrijden van fraude. Wij hebben ook in de JBZ-Raad, als ik de kans krijg, altijd gezegd: laten we ook aan de preventiekant kijken. OLAF speelt daarin een belangrijke rol. Hoe zorg je ervoor dat je subsidies zodanig verstrekt dat de kans op fraude op voorhand zo klein mogelijk is? Ook op dat punt zijn er stappen die de Commissie moet zetten. De Commissie moet lidstaten absoluut op hun verantwoordelijkheid aanspreken en blijven aanspreken, al is dat ook weer een reden waarom sommige lidstaten met nadruk vinden dat er een Europees Openbaar Ministerie zou moeten komen: dan week je de effectiviteit van de fraudeaanpak los van de lidstaten en hun medewerking daaraan. Dat waren de vragen die de heer Van Nispen en anderen hebben gesteld over het Europees Openbaar Ministerie.
De heer Van Nispen (SP):
Ik dank de Minister voor de antwoorden op mijn vragen, maar er is toch wel iets heel geks gebeurd. Als ik gewoon even kijk naar wat er de laatste jaren is gebeurd, dan zie ik dat fraude met Europees geld een enorm probleem is, dat het onvoldoende wordt aangepakt, dat de lidstaten nauwelijks follow-up geven aan de fraudeonderzoeken van OLAF. Subsidies worden niet ingetrokken van landen die er lustig op los frauderen en vervolgens komt er een Europees Openbaar Ministerie en dat is dan de politieke realiteit. Ik mis twee dingen in het antwoord van de Minister. Hoe heeft Nederland daar nu tegen geprotesteerd, ook onder het Nederlands voorzitterschap? De onderhandelingen zijn immers allemaal doorgegaan. Ik kan daar nauwelijks een compliment voor geven, want ik ben er helemaal niet voor dat dat is gebeurd, los van alle inzet natuurlijk van alle mensen die daarvoor verantwoordelijk zijn. De onderhandelingen verder brengen zegt mij niets over de Nederlandse inzet. Ons is beloofd dat Nederland daarin een onafhankelijke positie zou innemen, zeker nu we zien dat het Nederlandse OM uiterst bezorgd is over al die punten die ik net noemde – de capaciteit, de extra complexiteit van de onderzoeken, noem het allemaal maar op – en de positie van landen zoals het Verenigd Koninkrijk of Ierland, die zeggen: wij gaan niet meedoen, maar wij gaan er natuurlijk wel mee samenwerken; dat doen we immers nu ook al, samenwerken. Hoe reageert de Minister daarop?
Minister Van der Steur:
Naar aanleiding van het vorige AO over de JBZ-Raad is een motie ingediend, door de heer Van Oosten. Die heb ik keurig uitgevoerd. Dat kunt u zien in het verslag dat ik u heb toegestuurd. Daarin hebben wij wederom aangegeven dat wij niet instemmen en dat er grote concerns zijn bij het Nederlandse parlement over het voorstel. Iedereen weet dat ook. Het heeft ook geen zin meer om dat te herhalen. Er is echt geen enkele twijfel over in Europa dat wij als Nederland er kritisch in zitten en dat wij echt vinden dat aan het einde van de dag moet worden beoordeeld of het totaalpakket nu wel of niet beantwoordt aan wat wij vinden dat het zou moeten zijn.
Dan het punt van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft natuurlijk in de loop van de maanden gezien dat er een enorme verandering heeft plaatsgevonden in het voorstel. Het voorstel betrof oorspronkelijk een heel hiërarchisch georganiseerd Europees Openbaar Ministerie, dat eigenlijk zelf heel veel bevoegdheden had en heel veel zelf ter hand nam. Het Nederlandse Openbaar Ministerie ziet natuurlijk dat er nu toch echt een heel ander voorstel op tafel ligt, waarbij het zelf veel meer bevoegdheden en mogelijkheden heeft om de uitvoering van de aanpak van fraude ter hand te nemen. Dat is strikt genomen niet veel anders dan in de huidige situatie, voor er een Europees Openbaar Ministerie was. Nu moet het Openbaar Ministerie immers ook actie ondernemen tegen fraude met Europese subsidies.
Dan nog één punt. De heer Van Nispen zegt: de landen frauderen erop los. Zo is het natuurlijk over het algemeen niet. Waar het gaat om fraude met Europese subsidies, betreft het meestal niet de landen maar de ontvangers van die subsidies. Er is ook veel discussie over de omvang van die fraude. Er wordt soms gezegd dat het om vele miljarden gaat, maar er is ook onderzoek waaruit naar voren komt dat het om 300 miljoen gaat. Er is dus geen overeenstemming over hoe groot die fraude nu precies is. Laten we niet nu al een beeld creëren dat de omvang per definitie heel groot is. Ik sluit het niet uit, maar er worden ook aanzienlijk lagere bedragen genoemd. Het standpunt van Nederland is echter heel helder: wij stemmen niet in tot het totaalpakket er is. Als dat er is dan zullen wij een oordeel geven, ook aan de hand van overleg met de Kamer.
De heer Van Nispen (SP):
Die zorgen van het Openbaar Ministerie zijn niet van langer geleden, maar van heel recent. We hebben de afgelopen week een rapportage gekregen van onze nieuwe rapporteur vanuit de Kamer en daarin staan alle zorgen die ik net noemde. Dit is dus niet achterhaald. Het is niet opgelost met de wijzigingen ten aanzien van het Europees Openbaar Ministerie zoals die inmiddels zijn voorgesteld. Ze zijn heel recent. Dat misverstand wil ik wegnemen.
De Minister zegt dat het eigenlijk geen zin meer heeft om onze zorgen te herhalen, omdat iedereen wel weet wat er ervan vinden en we uiteindelijk het eindresultaat beoordelen. De Minister beschrijft wat er allemaal is gebeurd. Zelfs met een Europees Openbaar Ministerie, als dat er al zou komen, blijft het toch van belang om ook subsidies te kunnen weigeren als ermee wordt gefraudeerd? Landen moeten toch gevolg geven aan bestaande onderzoeken van bijvoorbeeld OLAF? Daar moeten we toch op blijven inzetten? Sluit de Minister hier inderdaad niet uit dat Nederland de positie gaat volgen van het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland? Dat zou natuurlijk interessant kunnen zijn.
Minister Van der Steur:
Dat laatste kan ik niet uitsluiten. Als het uiteindelijke eindresultaat voorligt, zal ik samen met de Kamer tot een eindoordeel moeten komen over de vraag of we meedoen of niet. Ik heb de afgelopen tijd natuurlijk goed naar de heer Van Nispen en andere woordvoerders geluisterd. Ik denk dat het voorstel zeer kritisch zal worden beoordeeld door de Kamer. De vraag is of de Kamer in meerderheid vindt dat wij daar onderdeel van zouden moeten zijn. Als zij dat niet zou vinden, is vervolgens de vraag aan de orde hoe het met die samenwerking zit. Willen we die en, zo ja, op welke manier? Dat is dan weer het volgende debat dat we in de Kamer moeten voeren. Ik denk dat we dat gewoon moeten doen op het moment dat het eindresultaat op tafel ligt.
Mevrouw Volp en de heer Van Nispen hebben gevraagd naar de richtlijn. We hebben twee richtlijnen die voor consumenten relevant zijn, namelijk de richtlijn die ziet op het contractenrecht en de richtlijn die ziet op de levering van digitale inhoud. Bij dat laatste moet vooral worden gedacht aan zaken als Netflix. Die laatste richtlijn ligt voor. Ik denk dat de vragen die gesteld zijn over de andere richtlijn gaan, die over het contractenrecht. Nederland heeft met andere lidstaten gesproken over de vraag waaraan wij voorrang moeten geven. Toen bleek heel duidelijk dat iedereen vond dat voorrang moest worden gegeven aan richtlijn levering digitale inhoud. Die hebben we actief opgepakt. Dat betekent dat de richtlijn over het contractenrecht pas tijdens het Slowaakse voorzitterschap zal worden opgepakt. Wij zullen daarbij zeker de signalen die de Kamer heeft afgegeven over de consumentenbescherming betrekken. Ook de vraag of wij stappen naar beneden zouden moeten zetten als er wordt geharmoniseerd, is heel actueel. De inzet van de Nederlandse regering is uiteraard om ervoor te zorgen dat we op dat punt ons standpunt als uitgangspunt blijven hanteren. Er is overleg geweest met de Consumentenbond. Zijn informatie en standpunten betrek ik uiteraard graag bij de verdere onderhandelingen. Die zullen dus vermoedelijk onder het Slowaakse voorzitterschap worden voortgezet. We zullen de Kamer daarover blijven informeren.
Mevrouw Volp en de heer Van Wijngaarden hebben vragen gesteld over vuurwapens. De makkelijkste is die van de heer Van Wijngaarden. Ik heb de afgelopen weken, waarschijnlijk net als de heer Van Wijngaarden en andere woordvoerders, een ontzettende hoeveelheid brieven gekregen van bezorgde vuurwapenverzamelaars, musea en sportschutters. In het eindresultaat zijn op alle punten waarop dat naar het oordeel van lidstaten van belang is, uitzonderingen gemaakt voor musea, voor vuurwapenverzamelaars, voor sportschutters en ook voor jagers. Iedereen realiseert zich dat die vier groepen op een bijzondere manier moeten worden bejegend. Op een aantal terreinen is daarin voorzien. De richtlijn verwijst er expliciet naar dat daar in nationale wetgeving aparte regelingen voor kunnen worden opgenomen. Er is zeer goed naar de belangen gekeken, zij het dat tegelijkertijd ook is gekeken naar de vraag of het in theorie mogelijk is dat langs die lijnen toch vuurwapens in het bezit komen van criminelen en terroristen. Daar zijn goede afspraken over gemaakt. Conform de afspraken die er liggen, zal er voor Nederland niet veel veranderen op dit terrein. Wij hebben immers al een heel vergaande vuurwapenwetgeving. Ik denk dat de belangenorganisaties veelal met instemming zullen reageren op het eindresultaat, omdat men ook zal zien dat die belangen zijn gewaarborgd.
Mevrouw Volp vroeg naar de screening. Er is een mogelijkheid opgenomen om voor verlofverlening voor een vuurwapen ook de psychologische en de medische staat van iemand te bepalen. In Nederland hebben we daar met de Kamer ook al stappen in gezet, omdat zij ook vindt dat dat van belang is. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van die afschuwelijke kwestie in de Ridderhof in Alphen aan den Rijn. Wij kunnen op nationaal niveau daar dus verder het gesprek over aangaan. De richtlijn staat dat niet in de weg, maar geeft ook geen verplichte invulling daarvan.
Dan gaan we naar de vragen over het EU-US Privacy Shield. Ik aarzel een beetje. Er zijn vrij veel vragen over gesteld, maar we hebben er natuurlijk uitgebreid over gesproken tijdens het AO Privacy. Daarin heb ik nog maar eens herhaald dat privacy iets bijzonders is, omdat het een verantwoordelijkheid is van de Commissie. De Commissie is eigenstandig tot het EU-US Privacy Shield gekomen. De Raad heeft gezegd daar plussen en minnen in te zien, maar het een aanzienlijke verbetering te vinden ten opzichte van het oude systeem. Dat hebben we hier ook met elkaar besproken. Wij hebben vervolgens vastgesteld dat de Commissie het voortouw heeft en houdt en dat de Raad aan het eind van de dag de verantwoordelijkheid daarvoor natuurlijk niet rechtstreeks draagt. Er is een intensief gesprek met de Amerikaanse autoriteiten over de door de Artikel 29-werkgroep opgeworpen vragen. Dat proces is nog steeds werk in uitvoering. De Commissie hoopt op 29 juni 2016, dus op de een na laatste dag van ons voorzitterschap, een concept-beslissing aan het Artikel 31 Comité te kunnen voorleggen.
Mevrouw Volp vroeg wat de uitkomsten zijn van het beraad van het Artikel 31 Comité van 19 mei. Dat was vlak na het AO Privacy. De Commissie heeft de lidstaten bijgepraat over de stand van zaken en steun gevraagd en gekregen van de lidstaten voor haar inzet en de verdere gesprekken met de Verenigde Staten. De afronding is voorzien op 29 juni. Ik zal op een aantal vragen die op 18 mei zijn gesteld in het AO nog even schriftelijk reageren. Ik kijk even wanneer we dat kunnen doen, want het is altijd handig om een datum te hebben. Dat kan voor de zomer.
Mevrouw Volp vroeg om een reactie op de procedure die in Ierland is gestart tegen de standaardcontractvoorwaarden. Ik kan niet ingaan op een lopende rechtszaak. Wat ik wel kan zeggen, is dat er grote juridische verschillen zijn tussen het oude Safe Harbor-besluit en de standaardcontractvoorwaarden. Ongeldigverklaring van het Safe Harbor-besluit heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat het andere besluit ook ongeldig wordt verklaard. Ik realiseer me wel dat die Ierse zaak potentieel verstrekkende gevolgen kan hebben voor de rechtszekerheid van het internationale gegevensverkeer. In het vorige AO hebben we al besproken dat de standaardcontractvoorwaarden in principe gewoon geldig zijn. Ik heb de Kamer ook toegezegd dat wij de modelovereenkomsten, daar waar dat in onze rol past, onder de aandacht zullen brengen. We hebben de Commissie ook nog eens gevraagd om dat vanuit haar rol te doen, want daar ligt die verantwoordelijkheid natuurlijk primair.
Het advies van de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming (EDPS) op dit gebied valt in twee delen te onderscheiden. Hij ondersteunt het eerdere advies van de Artikel 29-werkgroep. Dat spreekt voor zich, want de European Data Protection Supervisor maakt daar onderdeel van uit. De EDPS komt ook met enkele voorstellen over de structuur die niet terug te vinden zijn in het eerdere advies. Die voorstellen lijken ons vooralsnog meer voor de langere termijn van belang.
Mevrouw Swinkels had een vraag naar aanleiding van de discussie die ik had met haar collega Verhoeven. Hij en ik waren toen gezamenlijk in verwarring over wat er in de brief stond, maar dat is uiteindelijk aan het eind van het AO rechtgezet. Toegezegd is dat besproken zou worden of er in de lidstaten voldoende steun was voor de gedachte om alle overwegingen van het Hof te toetsen aan het document zoals dat voorlag. Ik zal de Kamer schriftelijk informeren over de stand van zaken. Wij waren niet van plan om het bij het Europees Hof voor te leggen. De heer Verhoeven heeft in het AO nog bevestigd dat het eigenlijk gek zou zijn om aan de ene kant in te stemmen met iets en aan de andere kant het Hof te vragen om ernaar te kijken. Desondanks hebben we ook met elkaar vastgesteld dat de heer Schrems, die de aanleiding was voor de problematiek, al heeft aangegeven dat hij door middel van een crowdfundingactie geld bij elkaar wil halen om ook deze afspraak te laten toetsen. Dat betekent dat de toetsing mogelijkerwijs zal plaatsvinden. Wij zullen de Kamer nader informeren over de eventuele steun van de lidstaten.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik was inderdaad zelf niet bij dat AO, maar ik heb wel begrepen dat de Minister die houdbaarheidstoets aan de andere lidstaten zou voorleggen. Ik zie hem instemmend knikken. Is dat ook gebeurd?
Minister Van der Steur:
Volgens mij wel. Ik weet alleen de uitkomst niet. Daarover zal ik de Kamer voor de zomer schriftelijk informeren.
Mevrouw Swinkels (D66):
Dat was het tweede punt dat ik wilde aansnijden. De Minister heeft eerder een schriftelijke reactie toegezegd met een vergelijking tussen de overwegingen van Hof en het concept dat nu voorligt. Kan ik ervan uitgaan dat die ook van de zomer komt, in de brief die hij net aankondigde?
Minister Van der Steur:
In die brief zal ik ingaan op de vraag zoals die voorlag in het AO, namelijk of er bij de lidstaten voldoende steun is om dat te doen. Daar komt een antwoord op. Daarna zal de afweging worden gemaakt. Dat is de gang van zaken.
De voorzitter:
Ik geef u nog even de gelegenheid mevrouw Swinkels, want ik zie u vragend kijken.
Mevrouw Swinkels (D66):
We zitten nog in een voorstadium, als ik de Minister goed begrijp.
Minister Van der Steur:
Ja. Zo is het met de heer Verhoeven afgesproken. Wij stelden allebei vast dat er steun moet zijn van de lidstaten voor dat traject. Dat zou getoetst worden. We laten de Kamer weten of die steun er is. Vervolgens kan het worden uitgevoerd of niet. Daar informeer ik de Kamer over.
Mevrouw Swinkels (D66):
Dank u wel.
Mevrouw Volp (PvdA):
Zo uitgebreid als de Minister inging op de bereikte en de nog te bereiken resultaten in de resterende 23 dagen, zo summier gaat hij in op de vragen die namens mijn partij zijn gesteld over het EU-US Privacy Shield. Ik heb gezegd dat de European Data Protection Supervisor toch vrij kritisch was en heb gevraagd naar een reactie van de Minister op de kritiek dat het voorstel niet krachtig genoeg is en niet toekomstbestendig genoeg. Ook heb ik aangegeven dat het maar de vraag is of de eindstreep gehaald gaat worden. Ik zou de Minister dus toch graag vragen om daar in deze eerste termijn iets uitgebreider op in te gaan.
Minister Van der Steur:
Er zijn twee dingen. We hebben daar zeer uitgebreid over gesproken in het AO Privacy. Ik heb daarin gezegd dat we zien dat het een enorme verbetering is ten aanzien van de privacy, ook voor Nederland. Dat was ook de communis opinio tussen de woordvoerders en de regering toen. We waren het met elkaar eens dat dit een enorme verbetering is ten opzichte van het Safe Harbor-besluit. Wij hadden ons overigens vanuit onze positie als Nederland wel kunnen voorstellen dat er op een aantal punten verbeteringen waren aangebracht. Die zijn er niet gekomen. Dat komt ook doordat het geen dictaat is van Europa, maar een onderhandelingsproces tussen de Commissie en de Amerikanen. We hebben in dat algemeen overleg ook met elkaar besproken dat de Amerikaanse overheid op een aantal terreinen toch fundamenteel anders tegen privacybescherming aankijkt dan Nederland en Europa. Zo simpel is het. Ook binnen Europa zijn overigens heel grote onderlinge verschillen. Ik weet dat er kritiek is, van de Artikel 29-werkgroep en de EDPS. De vraag die uiteindelijk voorligt, is echter of we het resultaat accepteren als een verbetering ten opzichte van Safe Harbor. Houden we er rekening mee dat het de eindstreep niet zal halen? Ja, daar houden we rekening mee. Zien we dat ook? Ja, dat heb ik net gezegd. De heer Schrems is daar actief mee bezig. Dat kan best gebeuren. Laten we echter ondertussen wel vaststellen dat we het EU US Privacy Shield nodig hebben voor de gegevensuitwisseling tussen onder meer het Nederlandse bedrijfsleven en de Amerikanen, Amerikaanse bedrijven die deels Nederlands zijn of zelfs Amerikaanse vestigingen van Nederlandse bedrijven, en ook op een aantal andere terreinen. De verbetering is er dus. Zijn we daar beter van geworden? Ja, we zijn er beter van geworden. Is het perfect? Misschien niet. Zal het de eindstreep halen? Weet ik niet. Dat is aan het rechterlijke oordeel, maar ik heb geen aanleiding om te zeggen dat ik het op dit moment anders zou willen, om de simpele reden dat de Commissie hierover met de Amerikanen uitgebreid van gedachten heeft gewisseld.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Volp tevreden is met dit antwoord.
Minister Van der Steur:
Ik ga nu in op de routekaart, dus de informatie-uitwisseling en informatievoorziening. In de motie-Samsom/Pechtold werd mij gevraagd om in Europa voor te stellen om te komen tot een verplichte uitwisseling van gegevens. Dat heb ik gedaan. Aan de motie heb ik dus invulling gegeven. Daarover heb ik de Kamer ook geïnformeerd. Voor die verplichte uitwisseling is geen meerderheid gevonden; laat ik het voorzichtig formuleren. Wij wilden echter wel het doel van de motie bereiken en ervoor zorgen dat de informatievoorziening zo goed mogelijk versterkt kan worden. Dat hebben we gedaan door de routekaart voor te stellen. Die routekaart is erop gericht om te komen tot concrete en meetbare afspraken ten aanzien van informatie-uitwisseling en informatiemanagement in de Europese Unie op het gebied van rechtshandhaving, contraterrorisme en grensmanagement, waarop we elkaar ook kunnen afrekenen. Het is dus breder dan alleen terrorisme; het is echt het hele pakket. Er is sindsdien dagelijks met de lidstaten en de Europese instellingen onderhandeld over een pakket van afspraken en er lijkt nu een gedragen tekst te liggen, die in de komende JBZ-Raad kan worden vastgesteld. Dat betekent dat er een aantal afspraken zijn gemaakt. Alle relevante informatie wordt gedeeld, tenzij er zwaarwegende juridische of operationele redenen zijn om het niet te doen. Een voorbeeld daarvan kan zijn het beschermen van bronnen die je door het beschikbaar stellen van informatie misschien in gevaar zou kunnen brengen. Het is de bedoeling dat de monitoring door de Raad zelf wordt gedaan, via het Permanent Comité operationele samenwerking binnenlandse veiligheid (COSI). Daar zullen de EU Contraterrorisme Coördinator Gilles de Kerchove en de Commissie hulp bij verlenen. Die toezegging hebben we ook ontvangen. We werken vervolgens op basis van vastgestelde principes, zoals het volledig respecteren van grondrechten en regels voor gegevensbescherming, het centraal stellen van de kwaliteit en de beschikbaarheid van informatie en het centraal stellen van de belangen van de eindgebruiker. Ik heb vier pagina's tekst met wat er allemaal in dat stuk staat, maar er is naar gevraagd dus ik ga het gewoon opnoemen.
De heer Van Nispen vroeg wat we concreet gaan doen. We gaan zoekfuncties realiseren en verder ontwikkelen, waardoor een politiefunctionaris of een grensbewaker in één keer meerdere systemen kan bevragen. Nu moet men nog alle systemen afzonderlijk bevragen. Er zal door Europol meer en uitgebreider gebruikgemaakt worden van de systemen SIS, VIS en Eurodac. Hiervoor wordt ook de toegang van Europol tot deze systemen vergroot. Afgesproken wordt dat lidstaten systematisch informatie aanleveren aan het SIS en aan Europol en dat zij deze informatie voor zover mogelijk ook synchroniseren. Dat is namelijk nog niet altijd het geval. We zullen criteria vaststellen op basis waarvan personen die in verband worden gebracht met terrorisme, worden ingevoerd in het SIS, waarbij in het SIS ook een oormerk kan worden geplaatst ten aanzien van terrorismeverdenking. Dat kan op dit moment nog niet en dat is wel van belang, zo is ook gebleken bij de afschuwelijke aanslagen in Brussel.
Er wordt geregeld dat in het SIS ook gevraagd kan worden om personen langer staande te houden, zodat politie en justitie de tijd hebben voor verdergaande opvolging, bijvoorbeeld bij personen met een uitreisverbod. Dat zeg ik tegen de heer Van Wijngaarden. Dat is een van die stappen die gezet worden. Nu kun je alleen nog maar signaleren dat iemand er is, of onmiddellijk doorstappen naar strafrechtelijke vervolging of uitlevering. Het is de bedoeling dat we meer verfijnde methodes aan SIS toevoegen, waarmee we meer maatwerk kunnen leveren. Er zal sprake zijn van snellere securitychecks van migranten in de hotspots, met toegang van de betrokken lidstaten en agentschappen tot de informatie in de relevante databases. Deze acties hebben vastgestelde implementatietermijnen en verantwoordelijken voor de uitvoering. De voortgang zal gemonitord worden door het COSI. De Europese Commissie en de EU Contraterrorisme Coördinator zitten er ook bovenop.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Het is natuurlijk een fundamenteel punt of je mensen met een uitreisverbod wel of niet kunt ophouden. De Minister stipt dat nu even aan, maar dat gaat wel erg snel. Wij hebben er behoefte aan om te weten wat er in het EU-actieplan zit wat betreft het staande houden en het kunnen ophouden van mensen. Welke termijn staat daarvoor? Zo'n actieplan wordt altijd gemaakt op basis van een compromis. Is de Minister bereid om schriftelijk aan de Kamer terug te koppelen wat daarin zit? Wil hij ook aangeven wat er wat Nederland betreft in aanvulling daarop in theorie nog meer mogelijk is in Europees verband?
Minister Van der Steur:
Uiteraard zullen wij het bereikte resultaat terugkoppelen. Dat spreekt voor zich. Kijkend naar de gesprekken van de afgelopen weken en naar de onderhandelingen die we voeren, denk ik dat eigenlijk alles waarvan wij vinden dat het erin moet, er ook in komt. Als het zo doorgaat en als we dat voor elkaar krijgen, is alles wat mogelijk is in de routekaart opgenomen. Het is op het laatste moment natuurlijk altijd nog even spannend, maar op dit moment lijkt er een gedragen voorstel te liggen. Het bijzondere is dat het zodanig is opgenomen dat niet alleen is afgesproken dat we het gaan doen, maar ook wanneer het klaar moet zijn, wie ervoor verantwoordelijk is en hoe we het controleren. Dat is nieuw, en een punt dat de Kamer op prijs zal stellen. Dat zijn nieuwe afspraken, waarmee we een enorme stap vooruit zetten. Uiteraard zal ik de Kamer daarover uitgebreid informeren, want het document is uiteindelijk ook gewoon openbaar. We zullen dan ook graag laten zien hoe we invulling hebben gegeven aan de routekaart.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Even voor de goede orde. Als dit in werking treedt en iemand uit een Schengenland straks gesignaleerd staat in het SIS, een uitreisverbod heeft en bij een controle tegen de lamp loopt, wordt het dus mogelijk om iemand op te houden. Laten we zeggen dat zo iemand op weg is naar Brussel of naar het EK voetbal in Parijs.
Minister Van der Steur:
Zeker. Overigens kan dat nu ook al, maar dat is aan de hand van de nu nog beperkte mogelijkheden om in het SIS aan te geven wat er met iemand moet gebeuren. Met name naar aanleiding van Brussel en zeker ook na het debat dat wij daarover zelf gevoerd hebben, zijn we ertegen aangelopen dat het simpele feit dat iemand in het SIS is ingevoerd, niet noodzakelijkerwijs betekent dat we de juiste maatregelen kunnen treffen. Dat kwam door het systeem. Dat systeem wordt nu verfijnd, waardoor er meer mogelijkheden zijn om aan te geven wat je bedoeling met iemand is. Ook is duidelijk of het een crimineel is – dan moet je iets doen – of iemand die aan terrorisme wordt gerelateerd. Dan moet je misschien net even iets anders doen. Die belangrijke vernieuwing is in de routekaart voorzien.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Dat is op zich heel goed, maar de Minister is bezig om jarenlang achterstallig onderhoud in het SIS weg te werken. Dat gevoel bekruipt mij. Het zou natuurlijk fantastisch zijn als je dat in één klap allemaal zou hebben gedaan, maar sluit de Minister hier nou uit dat er in theorie ook andere verbetermogelijkheden zijn? Daarom stelde ik ook mijn vorige vraag. Is de Minister bereid om na de totstandkoming van dit pakket een aantal externe experts te laten bekijken wat er nog meer mogelijk is in de opvolging, ook naar aanleiding van de evaluatie hiervan? Zo blijven we leren en verbeteren.
Minister Van der Steur:
In algemene zin heeft de heer Van Wijngaarden daar natuurlijk volkomen gelijk in. We moeten altijd blijven leren en verbeteren; dat laten ook de ontwikkelingen zien. Gelet op de manier waarop de partijen die ons naar het leven staan, zich ontwikkelen, alleen al op het gebied van cyber en de modus operandi, moeten wij mee. Dat doen we ook. Dat betekent ook dat we de deskundigen hebben. We hebben de CTG (Counter Terrorism Group), het European Counter Terrorism Center van Europol. We hebben de Counter Terrorism Coordinator van de EU Gilles de Kerchove. We hebben dus een ongelofelijke hoeveelheid deskundigen. Dat zijn mensen vanuit de praktijk die vanuit Europa de rol hebben om erop toe te zien. Zij zijn daar allemaal bij betrokken. Ik verwacht ook niet dat de routekaart als zodanig het eindstation is. Ik denk dat die een belangrijke stap vooruit is en dat we ervoor moeten zorgen dat die zo snel mogelijk wordt geïmplementeerd, maar ik sluit niet uit dat we over een halfjaar weer nieuwe punten daaraan toevoegen. Laten we ons echter ook realiseren dat alles wat we nu afspreken, bijvoorbeeld het simpele feit dat alle databanken via één portaal te doorzoeken moeten zijn, niet in een paar uur georganiseerd is. Dat is echt een majeure IT-operatie. We vinden wel dat het moet gebeuren en we spreken af dat het gaat gebeuren, wanneer het gaat gebeuren en wie ervoor verantwoordelijk is. Dat is de meerwaarde van de routekaart. Ik denk ook echt dat we, als het lukt, wel trots mogen zijn op het resultaat dat we hebben bereikt.
Zowel mevrouw Volp als de heer Van Nispen heeft gevraagd naar de effectiviteit van de Counter Terrorism Group. Het goede nieuws is dat ik de zorgen die zij uitspraken, kan wegnemen. Het platform bestaat inmiddels uit 23 leden, zowel permanente leden als ad-hocleden. Naar verwachting zal dit aantal nog verder toenemen. Nederland zet zich ervoor in om alle landen hierbij te betrekken. Nederland is op dit moment voorzitter van het platform en het platform is ook gevestigd in Nederland. Ook de grote lidstaten nemen deel aan het platform. Evenals bij de kleine lidstaten leeft ook bij hen het besef dat intensieve informatiedeling cruciaal is voor het tegengaan van de huidige dreiging. Het platform heeft al operationele successen opgeleverd, dus we kunnen echt zien dat we met het platform op de goede weg zijn.
Mevrouw Volp vroeg of ik de kritiek deel van de andere lidstaten op de kwaliteit van de INTCEN-analyses. Ik herken die kritiek niet. Ik heb ook niet de ervaring dat andere lidstaten kritiek hebben. INTCEN en Europol leveren vanuit hun eigen informatiepositie belangrijke analyses op het gebied van contraterrorisme. Juist daarom is de afgelopen maanden binnen de Raad bekeken hoe analyses van Europol en INTCEN binnen de EU verder kunnen worden opgelijnd zonder het opsporingskanaal en het inlichtingenkanaal te vermengen. Ik juich dit voornemen van harte toe.
De heer Van Wijngaarden heeft een vraag gesteld over Schengen. Een deel daarvan zit ook bij de Staatssecretaris; daarover kan de heer Van Wijngaarden zo meteen met hem van gedachten wisselen. Ik hoef de heer Van Wijngaarden niet te vertellen dat de Europese samenwerking in het kader van Schengen heel veel voordelen heeft voor Nederland. De Commissie heeft in maart al gezegd dat het functioneren van Schengen moet worden hersteld. Dat is noodzakelijk in het kader van de aanpak van de huidige migratiecrisis. Het beheer van de buitengrenzen moet verbeterd en geïntensiveerd worden en alle opties in de Schengengrenscode moeten worden benut om ernstige bedreiging van de buitengrenzen tegen te kunnen gaan. Ook moeten lidstaten onder ernstige druk de nodige ondersteuning krijgen. Die hele discussie kan de heer Van Wijngaarden verder met de Staatssecretaris voeren.
De heer Van Wijngaarden vroeg ook naar het verschil tussen een nationaal en een internationaal uitreisverbod. Is het verstandiger om een nationaal uitreisverbod te hebben of een uitreisverbod voor Schengen? We hebben daar nu twee keer over gesproken. Collega Plasterk heeft daar uitgebreid over gesproken met mevrouw De Caluwé. Daarbij is ook een amendement ingediend, dat gisteren geen meerderheid heeft gehaald in de Kamer; ik was daarbij. Daarnaast heb ik er zelf met de heer Van Oosten over gesproken in het debat over het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. We zijn ertegen aangelopen dat sommige landen ervoor gekozen hebben om zowel het paspoort als de nationale identiteitskaart in te trekken en vervolgens een document te verstrekken waarmee iemand nog wel zijn identiteit kan bewijzen. Het probleem daarbij is dat er in de praktijk nog steeds geen enkele belemmering is om binnen het Schengengebied vrij te kunnen reizen. Er is immers geen controle. Het feit dat de betrokkene geen identiteitsdocument heeft van een land, verhindert niet dat hij kan reizen en zich rechtmatig kan identificeren in Schengen. Daarom hebben wij er in Nederland voor gekozen om te zeggen: als we een uitreisverbod hebben, willen we er een dat we kunnen handhaven. Dat betekent dat het een uitreisverbod moet zijn dat we handhaven aan de buitengrenzen. Daarvoor hebben we allerlei maatregelen, waaronder de SIS-signalering. Natuurlijk moeten we ook bereid blijven om van elkaar te leren. Ik ben zelf heel benieuwd hoe het uitreisverbod met de nationale identiteitskaart zich gaat ontwikkelen in bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk en België.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
De Minister zegt: het heeft niet zo veel zin, want er is geen controle. Er zijn echter wel degelijk ad-hoccontroles. Naar mijn fractie heeft begrepen, voert dit kabinet wel degelijk regelmatig controles uit aan de grenzen. Dat er geen controle zou zijn, kan ik dus niet helemaal duiden. Die kan er wel zijn, en dan is het relevant dat je iemand met een reisverbod kunt ophouden, ook al bij de nationale grens of ergens in Nederland. Kan de Minister ook nog ingaan op de relevantie in dat verband van een Europees arrestatiebevel?
Minister Van der Steur:
Drie dingen. Ten eerste zullen we de Kamer voorstellen om de PNR-verordening niet alleen te implementeren voor extra-EU-verkeer, maar ook voor intra-EU-verkeer. Daarover heb ik tijdens het Brusseldebat een uitgebreide overeenstemming geproefd bij alle partijen. Het wordt dus wenselijk geacht om te weten: wie reist er wanneer waarnaartoe?
Ten tweede werkt de Schengensignalering overal. Die werkt als je op straat staande wordt gehouden omdat je achterlicht niet brandt, maar ook aan de buitengrenzen van Schengen. Die Schengensignalering van iemand over wie we ons zorgen maken, is dus veel belangrijker dan een eventueel uitreisverbod. Dat uitreisverbod heeft eigenlijk maar één doel, namelijk ervoor te zorgen dat iemand niet makkelijk in Syrië terecht kan komen, of op een andere plek waarvan wij vinden dat hij er niet zou moeten zijn. Daarover hebben we in de routekaart dus een aantal afspraken opgenomen. Het uitgangspunt is natuurlijk dat personen worden tegengehouden. Het uitreisverbod ziet erop dat mensen worden tegengehouden als ze willen uitreizen. We nemen dus op meerdere niveaus maatregelen om precies het doel te bereiken dat ook de heer Van Wijngaarden wil bereiken, namelijk dat we effectief voorkomen dat iemand gaat. We weten echter dat mensen desondanks in het verleden met vervalste papieren hebben gereisd en ongezien hebben weten uit te reizen. We kunnen dus geen honderd procent zekerheid bieden, maar we doen er alles aan wat we kunnen. We trekken paspoorten in en we leggen eventueel gebiedsverboden op, als die tijdelijke wet door de Eerste Kamer wordt geaccepteerd. Dan kunnen we op dat terrein ook nog veel andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het doel dat we willen bereiken, ook echt wordt bereikt. SIS is daar een belangrijk onderdeel van.
De heer Van Wijngaarden heeft nog vragen over SIS gesteld, maar volgens mij heb ik die al beantwoord. Mevrouw Swinkels heeft vragen gesteld over de voorlopige hechtenis. Commissaris Jourová heeft daarover mededelingen gedaan. Volgens mij is het heel goed dat de Commissie nadenkt over de ooit, in 2009 vastgestelde routekaart ter versterking van de procedurele rechten. Daarbij kan ook worden nagedacht over voorlopige hechtenis en detentieomstandigheden. We kunnen in ieder geval vaststellen dat er binnen Europa grote verschillen zijn in de detentieomstandigheden. Volgens mij is het ook goed dat de Europese Commissie nog eens nadenkt over de toepassing van voorlopige hechtenis. Wij hebben echter nog geen voorstellen gezien. Eventuele voorstellen wachten wij af. Als die er zijn, zullen wij eventueel een standpunt bepalen, samen met de Kamer.
Mevrouw Volp vroeg of de voordelen van de huwelijksvermogensrechtsdossiers ook gelden voor paren van hetzelfde geslacht. Ja, voor hen is dit expliciet bedoeld. Mevrouw Volp had het over de forumkeuze. Paren zijn niet verplicht om zo'n keuze te maken, maar een forumkeuze kan er wel toe bijdragen dat men sneller bij een bevoegde rechter uitkomt. Dat is het compromis dat we toen hebben gesloten. Daarover hebben we uitgebreid met elkaar gesproken. In een poging om dit voor alle lidstaten acceptabel te maken, is toen gezegd: laten we op dat punt een compromis aangaan. Zo kan ervoor worden gezorgd dat als iemand een probleem heeft, hij of zij altijd ergens terechtkan. Dat kan door middel van een forumkeuze, maar dat hoeft in principe niet. Het is echter misschien wel verstandig om hiervoor te kiezen.
Mevrouw Swinkels vroeg wat ik eraan ga doen om de niet deelnemende lidstaten alsnog tot deelname te bewegen. Ik ben op dat punt zeer realistisch. Het is natuurlijk altijd mogelijk dat niet deelnemende lidstaten aan die versterkte samenwerking gaan meedoen, maar ik verwacht in ieder geval niet dat Polen en Hongarije eraan zullen gaan meedoen. Deze landen hebben immers nu eenmaal ook die oorspronkelijke politieke overeenkomst geblokkeerd. Nederland is een land waar mensen de mogelijkheid hebben om te trouwen onder omstandigheden die in andere lidstaten niet bestaan. Daarom heeft Nederland er veel belang bij dat zo veel mogelijk lidstaten deelnemen aan die samenwerking. Wij zullen er dan ook op blijven aandringen in al onze contacten dat niet deelnemende lidstaten hieraan alsnog gaan deelnemen.
Hiermee heb ik alle vragen uit de eerste termijn beantwoord, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Van Nispen heeft nog een vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil nog even terug naar de samenwerking tussen de inlichtingendiensten. De Minister schetst daarvan een rooskleurig beeld. Het zou heel mooi zijn als dat klopt en ik geloof uiteraard de Minister eerder dan een Duitse krant. Daarin staat echter bijvoorbeeld dat slechts de helft van de EU-lidstaten zich bij het centrum zal aansluiten. Ook zou bijvoorbeeld Duitsland hierover heel kritisch zijn. Is het dan niet waar wat die krant schrijft? Kloppen die berichten niet?
Uit de documenten blijkt ook heel veel onwil bij de lidstaten om de inlichtingendiensten te laten samenwerken. Voor die onwil zijn verschillende argumenten. Sommige landen hebben het over de capaciteit en over de kwaliteit van de analyses. Ook worden vraagtekens gezet bij de rechtsbasis. Het zou een exclusieve nationale bevoegdheid zijn. Klopt dat dan allemaal niet? Het lijkt mij heel moeilijk te controleren, maar ik wil het belang hiervan toch benadrukken.
Minister Van der Steur:
Ik ben blij dat de heer Van Nispen dat nog even vraagt. Dit is overigens een punt dat eerder met Minister Plasterk besproken zou moeten worden, die hiervoor rechtstreeks verantwoordelijk is. In het kader van mijn verantwoordelijkheid voor terrorismebestrijding heb ook ik hiervan echter wel enigszins een beeld. Ik zal er dus globaal iets over zeggen. Volgens mij moeten we ons goed realiseren dat het succes van inlichtingendiensten in de afgelopen eeuwen, en zeker in de afgelopen 50 of 60 jaar, was gebaseerd op het zo veel mogelijk volledig onopvallend vergaren van informatie. Het was daarbij niet noodzakelijkerwijs verstandig om die informatie te delen, want je wist nooit zeker waar die dan uiteindelijk terecht zou komen. In de afgelopen jaren onderkennen echter alle partijen die betrokken zijn bij terrorismebestrijding dat het idee achterhaald is om alle informatie in principe voor jezelf te houden en alleen onder strikte voorwaarden met andere diensten te delen. Dat punt is echt gaan veranderen. Er doen echt gewoon 23 landen aan dat platform mee. Er worden grote operationele successen geboekt doordat die informatie bij elkaar komt. Dat stimuleert. Landen die van nature weinig geneigd waren om informatie te delen, doen met groot enthousiasme mee aan de Counter Terrorism Group en hebben daar ook veel vertrouwen in. Op basis van de feiten ben ik dus echt positief gestemd over die samenwerking. Als we voortgaan op de route die nu is ingeslagen, zullen we hierin in de komende jaren nog veel succesvoller zijn. Daarvan ben ik overtuigd, vast en zeker. Daarom is het ook van groot belang dat we de afspraken die we met elkaar maken in de routekaart weer eens stevig neerleggen.
De heer Van Nispen (SP):
Dit klinkt wel een stuk realistischer. Volgens mij zijn die geheime diensten inderdaad helemaal niet gewend om informatie te delen en willen ze dat ook niet. Ondanks dat het belang hiervan groot is, blijft het voor de Kamer heel moeilijk om hier een goed beeld van te krijgen. Volgens mij vindt de hele Kamer het van groot belang dat informatie wordt gedeeld als die informatie gaat over mensen met bedoelingen die zo slecht zijn als maar denkbaar is. Kan de Minister eens nadenken over de vraag hoe ook de Kamer hierover beter kan worden geïnformeerd? En hoe wil hij de politieke druk hierop houden en laten toenemen?
Minister Van der Steur:
Dat is echt een vraag die aan Minister Plasterk moet worden gesteld; daarover kan ik niets zeggen. Eén ding is echter zeker: wij zullen de Kamer informeren over de routekaart. Daarin kan de Kamer zien wat we met elkaar hebben afgesproken. Dat is allemaal gewoon beschikbaar. Verder zijn voor de informatievoorziening van de Kamer wat betreft de inlichtingen- en veiligheidsdiensten natuurlijk allerlei structuren, waarover ik geen mededelingen mag en kan doen.
De voorzitter:
We zijn nu toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Alle sprekers hebben daarin maximaal anderhalve minuut spreektijd. We interrumperen elkaar niet en ik moet de sprekers nu wel strak aan de toegestane spreektijd houden.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik wil me in de eerste plaats aansluiten bij de complimenten die de Minister heeft gegeven aan alle medewerkers en iedereen in Nederland die van het Nederlands voorzitterschap een succes hebben gemaakt. De Minister is uitgebreid ingegaan op alles wat er is gedaan. Het was een soort technische briefing. Ik kwam daar zelf niet aan toe in mijn spreektijd, maar ik vond het buitengewoon interessant.
Wij hebben echter natuurlijk de taak om te zeggen wat we van bepaalde dossiers vinden. Over bijvoorbeeld het Europees Openbaar Ministerie heb ik al veel gezegd. Fraude is een probleem, maar een Europees Openbaar Ministerie is daarvoor niet de oplossing. Het blijft voor mij toch een beetje onduidelijk hoe kritisch Nederland hierover nou is geweest tijdens het voorzitterschap. Gelukkig sluit de Minister niet uit dat Nederland toch niet gaat meedoen aan dat Europees Openbaar Ministerie. Dat deed hij ook al eerder, onder druk van de Kamer. Ik houd op dat vlak de vinger aan de pols.
We hadden het zojuist nog over de samenwerking tussen de inlichtingendiensten. Ik wacht de informatie af die we daarover zullen krijgen. Die gaat over de opsporingsdiensten én de inlichtingendiensten; dat moeten we blijven benadrukken.
De SP heeft in het kader van de Europese Forensische Ruimte eerder gezegd dat zij het zou toejuichen als er minimumvoorschriften zouden komen over de kwaliteit van het technisch forensisch bewijs. Gaat dit in de toekomst ook leiden tot een soort verplichte erkenning van buitenlands bewijs? Zou je dus buitenlands bewijs straks niet meer mogen toetsen, in het kader van het wederzijds vertrouwensbeginsel? Dat kennen we ook bij andere dossiers. Hierover wil ik graag meer weten, ook al ligt dit punt niet voor ter besluitvorming. Mijn fractie maakt zich hierover namelijk zorgen. Ik hoop dat de Minister die zorgen kan wegnemen.
Mevrouw Volp (PvdA):
Voorzitter. De Minister heeft inderdaad een tour d'horizon gegeven; ik gebruik zijn eigen woorden. Namens mijn fractie spreek ook ik grote waardering uit voor zijn inzet en die van zijn collega's in het kabinet, en van alle betrokkenen op de departementen, in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer. Wij hebben de resultaten daarvan inderdaad mogen meemaken bij de verschillende zeer succesvolle bijeenkomsten die zijn georganiseerd.
De meeste vragen die ik namens mijn fractie naar voren heb gebracht, zijn in voldoende mate beantwoord. Ik deel de vraag van de heer Van Nispen hoe we af kunnen gaan op berichten over het succes van de samenwerking van de CTG en het INTCEN. Dat blijft natuurlijk moeilijk. We zullen die vraag ook agenderen bij de overleggen hierover met de Minister van Binnenlandse Zaken.
Ik heb nog een vraag over de voorlopige hechtenis. We zijn daar niet helemaal aan toegekomen. De Minister zei wel dat hij zich ook hiervoor in de periode van het Nederlands voorzitterschap hard heeft gemaakt. Commissaris Jourová heeft echter gezegd dat zij in haar ambtstermijn met wetgeving over minimumharmonisatie wil komen. Nederland is koploper bij de toepassing van voorlopige hechtenis. Kan de Minister in de tweede termijn kort zeggen hoe hij aankijkt tegen regels omtrent die voorlopige hechtenis en de harmonisatie daarvan?
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Voorzitter. Voor Nederland, als een van de «founding fathers» van de EU, lag de lat natuurlijk hoog. Ik constateer dat de Minister heel behendig met een polsstok over die lat is gesprongen. Dat vind ik heel knap. Ook ik complimenteer hem en zijn ambtenaren hier dus mee.
Ik dank de Minister ook voor de uitgebreide toelichting bij de routekaart. In welke maand zal de brief over die routekaar naar verwachting naar de Kamer komen? Kan de Minister in die brief ook ingaan op de specifieke situatie straks van iemand die gesignaleerd staat vanwege een uitreisverbod, maar ook nog een paspoort van een ander land heeft? Hoe wordt dat opgelost?
Het lijkt mij verder goed als de Kamer over die routekaart een rondetafelbijeenkomst gaat organiseren als die routekaart en de brief er zijn. Daarin kunnen experts worden gehoord en daarbij kunnen wij bekijken of het ook wat de experts betreft afdoende is.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de tour d'horizon. Ik weet dat het voor het ministerie ook een tour de force is geweest. Ik ben zelf namelijk ook bij verschillende conferenties geweest. Ik heb met belangstelling de inhoud ervan gevolgd.
Ik heb genoteerd dat de Minister voor de zomer een schriftelijke reactie naar de Kamer stuurt over de houdbaarheidstoets en het voorleggen daarvan aan de lidstaten. De Minister zal heel goed weten dat anders mijn collega Verhoeven direct klaarstaat met de aanvraag van een VAO om hem op die manier extra aan te moedigen.
Ik kom op de prioriteiten van Commissaris Jourová. Ziet de Minister mogelijkheden om die prioriteiten, met name over wetgeving rond de voorlopige hechtenis, onder de aandacht te brengen van het Slowaaks voorzitterschap? Ik zou graag horen dat hij mogelijkheden daartoe ziet. Ik heb namelijk begrepen dat ook de Minister vindt dat we door moeten blijven denken over die routekaart waarover al in 2009 afspraken zijn gemaakt. Ik vraag dus om een iets actievere houding van de Minister op dit punt. Hij moet niet alleen maar afwachten.
Ik kom tot slot op de uitvoering van de motie-Samsom/Pechtold over uitwisseling van gegevens. De Minister stapte daar heel snel overheen door te zeggen: ik heb dat gedaan en ik heb daar invulling aan gegeven. Kan hij hierover specifieker zijn? Met welke lidstaten heeft hij hierover dan gesproken? En wat waren de bezwaren van die lidstaten?
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor de waardering die zij hebben uitgesproken, ook expliciet voor de mensen die zich er dag in, dag uit voor hebben ingezet om dit resultaat te realiseren dat ik mag presenteren. Ik waardeer dat zeer.
De heer Van Nispen vraagt zich af of de Minister zich wel voldoende bewust is van de druk die de Kamer uitoefent op het punt van het Europees Openbaar Ministerie. Ik kan hem melden dat de Minister van Veiligheid en Justitie zich zeer bewust was van het standpunt van de Kamer vanaf het moment dat de rapporteur van de Kamer een position paper heeft opgesteld, dat door de meerderheid van de Kamer is onderschreven. Dat standpunt is ook steeds uitgangspunt geweest bij de onderhandelingen over het Europees Openbaar Ministerie. De verzoeken van de Kamer op dat punt zijn ook altijd netjes overgebracht. Dat is ook de laatste keer in de JBZ-Raad gebeurd. Ik kan de heer Van Nispen verder bevestigen dat wij ook bij de komende JBZ-Raad zullen aangeven dat Nederland niet zal instemmen met het voorliggende pakket, waarover een brede conceptuele samenwerking wordt verzocht.
Over de Europese Forensische Ruimte kan ik de heer Van Nispen ook geruststellen. Er zal geen sprake zijn van verplichte erkenning. Dat kan ook helemaal niet in ons stelsel. Nederlandse rechters zijn op grond van de wet altijd bevoegd om hun eigen conclusies te verbinden aan welk bewijs dan ook, dus ook aan forensisch bewijs. Het zou echter wel helpen als dat forensisch bewijs in ieder geval strikt genomen op grond van dezelfde kwaliteitseisen tot stand zou komen. Precies dat willen we bereiken. Dat doet niets af aan de waardering die een rechter aan het bewijs verbindt. Het moet er echter om gaan dat een rechter in ieder geval a priori kan vertrouwen op de kwaliteit van het bewijs. In de huidige situatie moet forensisch bewijs in een andere lidstaat in veel gevallen opnieuw worden gevalideerd. Pas daarna zegt de rechter: o, nu weet ik in ieder geval dat het klopt. Het is echter aan de rechter, te bepalen hoe hij met het bewijs wil omgaan. Daarover hoeft de heer Van Nispen zich dus geen zorgen te maken.
Mevrouw Volp had het nog even over de voorlopige hechtenis. Zij zei tussen neus en lippen door dat Nederland koploper is bij het toepassen van voorlopige hechtenis. Nederland is op heel veel terreinen koploper, en daar zijn we trots op, maar Nederland is geen koploper bij het toepassen van voorlopige hechtenis. Nederland is op dat punt een middenmoter. Dat vind ik wat dit betreft niet zo'n slechte positie. Mevrouw Volp weet ook dat de toepassing van voorlopige hechtenis in de afgelopen jaren enorm is afgenomen, onder andere door de maatregelen die door de Staatssecretaris op dit punt zijn genomen. Ik heb daarover ook met mevrouw Swinkels nog van gedachten gewisseld. Dat betekent niet dat de Commissie daar niet verder over nadenkt. Mevrouw Jourová heeft daar een persoonlijke, diep gevoelde betrokkenheid bij. U weet misschien dat zij zelf destijds nog in de gevangenis is terechtgekomen. Mevrouw Swinkels hoeft zich dus geen zorgen te maken over de betrokkenheid van de Commissie en de prioriteit die daaraan wordt gegeven. Wij wachten gewoon af waar de Commissie mee komt en zullen daar niet op vooruitlopen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik wil toch even twee dingen rechtzetten. Ik maak mij er geen zorgen over dat de Commissie het niet op het vizier heeft. Het gaat mij erom dat de Minister zich als voorzitter ervoor gaat inzetten om het mogelijk op de agenda van het Slowaaks voorzitterschap te krijgen. Dat is één. Twee: het onderzoek waaruit bleek dat Nederland wel degelijk koploper is, heeft niet alle verlengingen van voorlopige hechtenis meegeteld. Dus Nederland behoort misschien wel tot de middenmoot wat de strikte initiële periode betreft, maar als je daar de verlenging bij optelt, dan ziet het beeld er toch anders uit.
Minister Van der Steur:
Maar dat is niet erg, want dat zijn verlengingen die door de rechter zijn uitgesproken. Daar ligt een volledige juridische toets aan ten grondslag. Dat zijn de oud-collega's van mevrouw Swinkels die daar zelf toe beslissen, zoals zij als geen ander weet. Ik kom nog even terug op wat zij zei. Het voorzitterschap agendeert geen onderwerpen voor de Commissie. De Commissie agendeert haar eigen onderwerpen en heeft daar een eigen route voor en eigen momenten. Ik kan niet als voorzitter tegen mevrouw Jourová zeggen: wilt u eens even komen met uw standpunt inzake voorlopige hechtenis als ik helemaal niet weet wat zij daarmee wil. Het is dus echt aan de Commissie om daarover een standpunt in te nemen, en vervolgens wordt het door het voorzitterschap geagendeerd en op een of andere manier in procedure gebracht. Ik zei het net al: over de intrinsieke motivatie van mevrouw Jourová hoeven we op dit punt niet te twijfelen. Zij komt met haar mededelingen op het moment dat zij daarmee komt. Daarin is geen rol voor het voorzitterschap. Wij zijn voorzitter van de Raad en niet van de Commissie.
Tegenover de heer Van Wijngaarden kan ik bevestigen dat we in de brief ook de punten zullen meenemen die hij heeft opgeworpen naar aanleiding van de routekaart.
Voorzitter. Daarmee heb ik volgens mij de laatste vraag ook beantwoord.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan concludeer ik dat aan de Kamer kan worden voorgesteld om de gevraagde instemming te verlenen met de EU-voorstellen op het terrein van huwelijksvermogensrecht en het vermogensrechtelijke gevolg van geregistreerd partnerschappen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter, ik begrijp dat u snel tot een afronding wilt komen, maar ik heb nog geen antwoord gehoord op mijn vraag welke lidstaten de Minister heeft gesproken in verband met de uitvoering van de motie-Pechtold/Samson en de verplichte uitwisseling van gegevens. De vraag was welke lidstaten en welke bezwaren.
Minister Van der Steur:
Het is eenvoudig. U kunt in het verslag dat ik de Kamer van de vorige JBZ-Raad heb toegestuurd, zien dat ik het in de JBZ-Raad aan de orde heb gesteld, gewoon als voorzitter. Daar waren alle 28 lidstaten bij, maar er is verder geen bijval gekomen voor het aspect van de verplichte uitwisseling. In de routekaart hebben wij daar verdere invulling aan gegeven, om ervoor te zorgen dat we zo dicht mogelijk bij een niet-vrijblijvende uitwisseling van gegevens komen.
Het zijn dus twee aspecten: ik heb het voorgesteld als voorzitter aan alle lidstaten. Dat staat ook in het verslag. Vervolgens is daarover gediscussieerd en dat leidde tot de routekaart.
Mevrouw Swinkels (D66):
Zou de Minister mij kunnen helpen – hij was er zelf bij, bij die JBZ-Raad – door te zeggen welke lidstaten dan met name het probleem waren?
Minister Van der Steur:
Zoals mevrouw Swinkels vast weet, doen wij nooit mededelingen over de gesprekken die plaatsvinden in de JBZ-Raad, ook niet gerelateerd aan individuele lidstaten. Er was geen steun van een meerderheid van de lidstaten voor het voorstel van verplichte uitwisseling. Ik denk overigens wel – dat zult u zien in de brief – dat we een heel eind in de buurt komen met de routekaart, als die er komt in de versie die nu voorligt, wat ik hoop.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan concludeer ik dus toch dat er aan de Kamer kan worden voorgesteld om de gevraagde instemming te verlenen. Ik concludeer ook dat er geen VAO is aangevraagd. En ik heb één toezegging genoteerd.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Nou, dat VAO was wel aangevraagd, maar het is niet langer nodig, gehoord de beantwoording.
De voorzitter:
Ja, dat klopt. Er was een VAO vooraangekondigd, maar hier is dat teruggetrokken. Ik heb nog wel een toezegging genoteerd: de Minister zegt toe, de uitkomst van de besprekingen omtrent de routekaart verbetering informatie-uitwisseling aan de Kamer te zenden en daarbij ook in te gaan op de problematiek van uitreizigers met meerdere reisdocumenten.
Wanneer kan dat aan de Kamer gestuurd worden?
Minister Van der Steur:
Voor de zomer.
Ik heb nog een tweede toezegging gedaan. Die hoor ik u niet noemen, dus noem ik haar maar zelf, namelijk dat we eveneens voor de zomer de Kamer zullen informeren over de stand van zaken met betrekking tot de privacy shield en het al dan niet bestaande voornemen van de lidstaten om nog eens even een exercitie te doen ten aanzien van alle overwegingen van het Hof, afgezet tegen het resultaat dat er dan ligt. Ook dat gebeurt voor de zomer.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Het eerste was al een keer toegezegd, kan ik mij herinneren. Ik dank de mensen op de publieke tribune voor de belangstelling, mijn collega's voor hun prachtige inbreng en de Minister en alle ondersteuning voor de antwoorden. Hartelijk dank.
Sluiting 11.50 uur.