Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een regeling te treffen voor de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen door zowel de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) als de Sociale verzekeringsbank (SVB). Op dit moment is op basis van de Wet op de PUR de PUR het zelfstandige bestuursorgaan dat, volgens de terminologie van die wet, is belast met de toepassing en de uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de PUR beslist over de toelating tot de genoemde wetten en dat de SVB zorgdraagt voor de cliënten die al eerder tot deze wetten zijn toegelaten.
Het uitvoeringsbestel moet om de volgende reden worden herzien. Daling van de werklast van de PUR door demografische oorzaken zal gaandeweg het organisatorische draagvlak van de verschillende activiteiten bij de PUR aantasten. De hiermee samenhangende inkrimping van de PUR-organisatie geeft reële risico’s voor de continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening op de (middel)lange termijn. Deze gang van zaken zou gemakkelijk in strijd kunnen komen met het op het beleidsterrein van de verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen al jaren breed gedragen uitgangspunt dat de zorg voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog «tot de laatste cliënt» gewaarborgd moet blijven. Dit uitgangspunt is gebaseerd op de «ereschuld en bijzondere solidariteit» die aan de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen ten grondslag liggen. Vanaf 1996 is in algemene overleggen met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van de Tweede Kamer en in voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer melding gemaakt van de problematiek die veroorzaakt wordt door de inkrimping van de PUR. De lijn waarvoor is gekozen is die van afbouw van de PUR parallel aan de dalende werklast, met daarbij de optie van het inschakelen van een andere organisatie om te voorkomen dat de continuïteit, kwaliteit en doelmatigheid van de uitvoering van de wetten in het gedrang komen. In 2003 is de PUR gestart met besprekingen met de SVB om te bezien of, en zo ja onder welke voorwaarden, de PUR en de SVB in dit kader kunnen gaan samenwerken. De SVB is daarbij in beeld gekomen omdat dit een grote uitvoeringsorganisatie is die zich eveneens richt op de materiële zorg voor ouderen.
In de startfase van de gedachtevorming over de wijze waarop de SVB een rol zou kunnen gaan spelen op dit beleidsterrein, is sprake geweest van uitbesteding van werkzaamheden van de PUR aan de SVB. In dit scenario zou de SVB onder verantwoordelijkheid van de PUR activiteiten uitvoeren in de sfeer van het cliëntbeheer. Met cliëntbeheer wordt bedoeld de zorg voor de (momenteel ruim 36 000) cliënten die een financiële aanspraak hebben op een buitengewoon pensioen, (periodieke) uitkering, garantie-uitkering, garantie-toeslag, vergoeding of tegemoetkoming. In een later stadium zou dan de volledige overdracht van het cliëntbeheer naar de SVB aan de orde komen, in samenhang met de vraag naar de toekomst van de PUR als zelfstandige organisatie. In de uitwerking van dit voornemen bleek dat er complexe vormen van mandatering en verantwoording noodzakelijk zouden zijn om de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de PUR en de SVB ondubbelzinnig te kunnen organiseren. Mede daarom is besloten om de tussenstap van uitbesteding over te slaan en voorbereidingen te treffen voor een volledige overdracht van het cliëntbeheer naar de SVB. Hierdoor zal de SVB voortaan de beschikkingen geven wanneer het gaat om zogenoemde vervolgaanvragen. Vervolgaanvragen zijn aanvragen afkomstig van personen die al een financiële aanspraak aan de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen ontlenen of hebben ontleend. Bij een overdracht van taken zijn, in tegenstelling tot uitbesteding, ingewikkelde en daarmee risicovolle verantwoordingslijnen tussen de PUR en de SVB niet nodig. Het belangrijkste argument om niet te kiezen voor een constructie waarin slechts sprake is van uitbesteding aan en mandatering van de SVB, is dat de SVB dan niet rechtstreeks verantwoording aan de minister van VWS verschuldigd zou zijn, maar aan de PUR, terwijl deze minister wel politiek verantwoordelijk is. In een constructie waar bevoegdheden van de PUR overgedragen worden aan de SVB, is er sprake van een directe verantwoordingsrelatie tussen de minister van VWS en de SVB. De minister kan dan wel een goede invulling geven aan zijn politieke verantwoordelijkheid met daaraan gekoppeld een transparante controle door de Kamer.
Bij brief van 30 juli 2007 (Kamerstukken II 2006–2007, 20 454, nr. 87) heeft de staatssecretaris van VWS, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van het besluit om het cliëntbeheer per 1 januari 2011 in zijn geheel wettelijk over te hevelen van de PUR naar de SVB. In deze brief is ook aangegeven dat er een apart toelatingsorgaan zal blijven bestaan dat beslist over de eerste aanvragen. Benadrukt is dat in deze constructie de politieke eindverantwoordelijkheid voor het beleidsterrein verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen volledig bij de bewindspersonen van VWS zal blijven.
Met de keuze voor een apart toelatingsorgaan dat beslist over de eerste aanvragen, wordt bewust aangesloten bij de lijn die al is ingezet in 1947 bij de totstandkoming van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 en die bij de latere wetten ook consequent is aangehouden. Toekenning van buitengewone pensioenen en uitkeringen dient te geschieden met betrokkenheid van met de problematiek van de doelgroepen bekende personen en door een buiten de rijksoverheid in «enge zin» staande organisatie, met bestuurders die affiniteit met de doelgroep hebben (zie de memorie van toelichting bij het voorstel van de Wet op de PUR, Kamerstukken II 1989–1990, 21 512, nr. 3, pagina 6). Bij de voortzetting van deze functie in de PUR per 1 januari 2011 blijft deze eerdere beleidskeuze ongewijzigd.
In een brief van 17 juni 2008 (Kamerstukken II 2007–2008, 20 454, nr. 90) heeft de staatssecretaris van VWS, mede namens de staatssecretaris van SZW, de Tweede Kamer de contouren van het nieuwe uitvoeringsbestel vanaf 2011 geschetst met als belangrijkste criteria:
• garantie voor de continuïteit van de wetsuitvoering, ook op termijn;
• handhaving van de principes van ereschuld en bijzondere solidariteit;
• zo min mogelijk veranderingen voor de cliënt;
• één «loket» voor de (verschillende categorieën) cliënten;
• behoud van de hoge graad van cliëntgerichtheid en kwaliteit van de dienstverlening;
• heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen de betrokken uitvoeringsorganisaties;
• voorkomen van evidente ondoelmatigheid.
Op grond van deze criteria heeft de staatssecretaris van VWS in deze brief voorgesteld om de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen vanaf 2011 als volgt vorm te geven:
• Op alle eerste aanvragen beslist de PUR «nieuwe stijl».
• Vervolgaanvragen worden vanaf 2011 behandeld door (dan voormalige) PUR-medewerkers, in dienst van de SVB. De SVB is daarbij gebonden aan het door de PUR geformuleerde beleidskader. In de wet zal worden geregeld dat voor de gevallen waarin het beleidskader niet voorziet (naar verwachting in ongeveer vijf procent van de gevallen) de SVB verplicht is advies te vragen aan de PUR.
• De afstemming tussen de PUR en de SVB krijgt de vorm van een gestructureerd uitvoeringsoverleg.
• Alle voorbereidende en uitvoerende taken in het kader van zowel de eerste aanvragen als van de vervolgaanvragen van bestaande cliënten, worden ondergebracht bij de SVB.
In deze brief is ook uitvoerig aandacht besteed aan de reacties uit het veld van de verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen op de voorgenomen wijzigingen. Omdat het veld zo tevreden is over het hoge niveau van dienstverlening door de PUR, wil men graag zo min mogelijk wijzigingen. In de brief is benadrukt dat organisatorische veranderingen onvermijdelijk zijn, juist om ook op de langere termijn te waarborgen dat de gerechtigden op basis van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen kunnen blijven rekenen op hetzelfde hoge niveau van dienstverlening en begrip waar men nu zo tevreden over is. In dit kader is toegezegd dat, rekening houdend met de in het veld levende gevoelens, zoveel mogelijk waarborgen ingebouwd zullen worden om de kennis over en de band met de verschillende doelgroepen te behouden.
In het algemeen overleg oorlogsgetroffenen met de vaste commissie voor VWS van de Tweede Kamer op 12 november 2008 (Kamerstukken II 2008–2009, 20 454, nr. 95) hebben de commissieleden de staatssecretaris van VWS gevraagd bij de nadere uitwerking van de brieven van 30 juli 2007 en 17 juni 2008 te waarborgen dat cliënten dezelfde kwaliteit van dienstverlening gaan krijgen als nu het geval is, de PUR-cliëntenraad ook in de toekomst binnen de SVB een positie krijgt en er zorg voor te dragen dat er duidelijkheid is dat de bewindspersoon van VWS eindverantwoordelijkheid draagt voor de door de PUR aan de SVB overgedragen taken. Er wordt groot belang gehecht aan een prominente rol van de PUR in de besluitvorming door de SVB, onder andere omdat de commissieleden de kennis over en de band met de doelgroepen wensen te behouden. Het zelfstandig bestuursorgaan PUR blijft dan ook bestaan, echter met andere taken en bevoegdheden.
In een brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober 2008 (Kamerstukken II 2008–2009, 20 454 en 25 839, nr. 93) is aangegeven dat bij de concrete invulling van de plannen betreffende de overdracht van taken van de PUR naar de SVB de in te stellen klankbordgroep een belangrijke rol zou kunnen spelen. Hieraan is invulling gegeven door het wetsvoorstel in verschillende fasen van voorbereiding voor te leggen aan de klankbordgroep, waarin naast vertegenwoordigers van de cliënten ook vertegenwoordigers van een aantal veldorganisaties zitting hebben genomen.
De klankbordgroep heeft een aantal punten naar voren gebracht.
Ten eerste is door de klankbordgroep aangegeven dat externe audits als toezichtsinstrument belangrijk kunnen zijn, bijvoorbeeld om de samenwerking tussen de PUR en de SVB te onderzoeken of om de kwaliteit van de dienstverlening te bewaken. Ook al wordt de audit als zodanig niet in het wetsvoorstel geregeld, behoort dit in het kader van de verantwoording van de middelen op de begroting van het ministerie van VWS tot de instrumenten die door de minister kunnen worden ingezet in het kader van het toezicht op de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Bij de beantwoording van een Kamervraag in het kader van de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van VWS voor het jaar 2009 (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 XVI, nr. 23) is al gesteld dat de staatssecretaris van VWS, bijvoorbeeld via een periodieke audit, toezicht zal kunnen houden op de wijze waarop de PUR en de SVB de noodzakelijke afstemming in de praktijk vormgeven. De klankbordgroep heeft aangegeven groot belang te hechten aan kwaliteitsborging. De zorgplicht voor de kwaliteit van de dienstverlening wordt in het wetsvoorstel geregeld via artikel 2, waarin artikel 19 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo) van toepassing wordt verklaard. De SVB is verplicht zich over de invulling van de zorgplicht in het jaarverslag te verantwoorden. Daarnaast zal in de op basis van artikel 9, tweede lid, op te stellen ministeriële regeling een aantal kwaliteitsindicatoren worden opgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan behandeltermijnen en het aantal door cliënten ingediende klachten en bezwaarschriften.
De klankbordgroep heeft voorts geïnformeerd naar de toekomstige organisatorische invulling van de behandeling van bezwaar. De PUR en de SVB zijn inmiddels overeengekomen dat de organisatorische invulling van de behandeling van bezwaar als gevolg van de overdracht van taken van de PUR naar de SVB niet zal wijzigen. Dit betekent dat de medewerkers die het bezwaar behandelen geen deel uitmaken van de afdeling die de beschikking heeft voorbereid waartegen het bezwaar zich richt.
Vervolgens is gevraagd naar een klachtenprocedure voor cliënten. In het wetsvoorstel is geen klachtenprocedure opgenomen omdat hierin is voorzien in Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De klankbordgroep heeft aangegeven bij voorkeur in het wetsvoorstel geregeld te zien dat het advies van de PUR aan de SVB bindend is. Aan dit verzoek kan geen gevolg worden gegeven om de navolgende redenen. De minister van VWS kan niet aan de SVB een beslissingsbevoegdheid toekennen en tegelijkertijd deze volledig inperken door de SVB te verplichten hierbij altijd conform het door de PUR uitgebrachte advies te beslissen. Dit zou ook in strijd zijn met de Awb waarin er vanuit wordt gegaan dat een bestuursorgaan mag (en soms moet) afwijken van een wettelijk verplicht advies. Zo volgt uit de in artikel 3:9 van de Awb opgenomen zorgvuldigheidseis dat een bestuursorgaan niet «klakkeloos» een advies mag overnemen. Daarnaast veronderstelt de in artikel 3:50 van de Awb opgenomen motiveringsplicht bij het afwijken van een wettelijk voorgeschreven advies de bevoegdheid van een bestuursorgaan van dat advies af te wijken. Dit neemt niet weg dat het uitgangspunt is dat het advies van de PUR leidend is. De cliëntenraad van de PUR heeft in de klankbordgroep aangegeven gelet op de juridische bezwaren slechts node met het woord «leidend» te kunnen instemmen.
De PUR en de SVB zijn nauw betrokken geweest bij het opstellen van het wetsvoorstel. Beide zelfstandige bestuursorganen hebben vervolgens het conceptwetsvoorstel beoordeeld op uitvoerbaarheid. De SVB stelt in zijn uitvoeringstoets dat het wetsvoorstel goed uitvoerbaar is. De taakverdeling tussen de bevoegdheden van de PUR «nieuwe stijl» en de SVB vindt de SVB duidelijk vastgelegd. De SVB is van mening dat door de inrichting het behoud van de specifieke deskundigheid, zoals die thans bij de raadskamers van de PUR is belegd, wordt gewaarborgd. De SVB geeft aan gaarne bereid te zijn ervoor te zorgen dat de belangen van deze bijzondere doelgroep ook in de toekomst gewaarborgd blijven door een zorgvuldige uitvoering van de wet die recht doet aan de principes van ereschuld en bijzondere solidariteit. De criteria die hiertoe zijn opgesteld worden door de SVB volledig onderschreven. De SVB heeft er alle vertrouwen in dat in samenwerking met de PUR het niveau van dienstverlening op ten minste hetzelfde hoge niveau kan worden gehandhaafd. De PUR geeft in zijn uitvoeringstoets aan dat, gelet op de intenties van alle betrokken partijen en de resultaten tot dusverre in het project overdracht PUR-SVB, het wetsvoorstel een voldoende basis biedt om de belangrijkste doelstelling van het veranderingsproces, te weten het handhaven van de continuïteit en kwaliteit van de wetsuitvoering, te realiseren.
In overeenstemming met aanwijzing 124 j van de Aanwijzingen voor de regelgeving is in een vroegtijdig stadium overleg gepleegd met de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Omdat het onderhavige wetsvoorstel een regeling bevat voor de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen door de PUR èn de SVB, kan niet worden volstaan met het wijzigen van de Wet op de PUR. De Wet op de PUR wordt dan ook ingetrokken. Een groot aantal bepalingen, dat nu in de Wet op de PUR staat, komt niet meer terug in het wetsvoorstel omdat wordt voorgesteld de Kaderwet zbo op de PUR van toepassing te verklaren. Hierdoor behoeft bijvoorbeeld het financieel toezicht op de PUR niet meer apart te worden geregeld.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de PUR te belasten met het beslissen op de zogenoemde eerste aanvragen in het kader van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Het gaat daarbij om aanvragen afkomstig van personen die nog geen financiële aanspraak ontlenen aan de wet waarop hun aanvraag is gebaseerd. Hierdoor blijft de PUR beslissen over wie tot de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen wordt toegelaten. Er is sprake van een financiële aanspraak indien de PUR de beslissing heeft genomen dat de aanvrager recht heeft op een buitengewoon pensioen, garantietoeslag, uitkering, periodieke uitkering, garantie-uitkering, vergoeding of tegemoetkoming. Ook gerechtigden die recht hebben op een buitengewoon pensioen, garantietoeslag, uitkering, periodieke uitkering of een garantie-uitkering maar bij wie het pensioen of de uitkering (nog) niet tot uitbetaling komt, omdat de overige inkomsten te hoog zijn, hebben een financiële aanspraak.
Wanneer iemand eenmaal een financiële aanspraak heeft die is gebaseerd op één van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en hij dient in een later stadium een aanvraag in op basis van diezelfde wet (bijvoorbeeld om herziening van het buitengewoon pensioen of de uitkering) of wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een ambtshalve beslissing betreffende deze gerechtigden, dan is de SVB het beschikkingsbevoegde bestuursorgaan.
In de gehele historie van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen is groot gewicht toegekend aan de betrokkenheid van de doelgroep. Het veld en de Tweede Kamer hebben kenbaar gemaakt grote waarde te hechten aan het continueren daarvan in de nieuwe uitvoeringsstructuur. Zoals in de inleiding al is vermeld, is aan de Tweede Kamer toegezegd ook in de nieuwe opzet zoveel mogelijk waarborgen in te bouwen om de kennis over en de band met de verschillende doelgroepen te behouden. Om deze reden blijft de PUR belast met het beslissen over de toelating tot de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Om dezelfde reden is er voor gekozen om de PUR een cruciale rol te geven bij de aan de SVB toe te kennen beslissingsbevoegdheid. Gebruik makend van de daartoe in artikel 4:81, tweede lid, van de Awb geboden mogelijkheid, krijgt de PUR wettelijk de bevoegdheid beleidsregels op te stellen voor de door de SVB op het terrein van verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen te geven beschikkingen. Hierbij geldt hetzelfde als in de inleiding is opgemerkt bij de keuze voor de PUR als apart toelatingsorgaan. Door het continueren van het door de PUR opstellen van beleidsregels voor vervolgaanvragen, wordt de historische lijn voortgezet, waarin het beleid voor beslissingen betreffende individuele gerechtigden wordt vastgesteld door personen die bekend zijn met de problematiek van de doelgroep en die affiniteit met deze doelgroep hebben. Op grond van artikel 4:84 van de Awb is de SVB verplicht deze beleidsregels te volgen. Alleen wanneer het volgen van een beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de PUR-beleidsregel te dienen doelen, noopt de Awb de SVB om af te wijken van de PUR-beleidsregel. Indien de SVB in een concreet geval de beleidsregels niet kan toepassen of niet mag toepassen, wordt de SVB wettelijk verplicht om de PUR advies te vragen. Als uitgangspunt hierbij geldt dat het advies van de PUR leidend is voor de SVB. De SVB kan vanzelfsprekend geen beleidsregel toepassen wanneer er (nog) geen beleidsregel is. Dit kan het geval zijn wanneer een bepaalde situatie of vraagstelling nog niet eerder aan de orde is geweest, maar ook wanneer het een kwestie betreft die zich niet leent voor een beleidsregel omdat er telkens een zeer individuele afweging moet worden gemaakt.
De beleidsregel mag, zoals hiervoor al is aangegeven, niet worden toegepast wanneer dit voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wanneer de SVB een besluit neemt dat afwijkt van het advies van de PUR, moet dit op basis van artikel 3:50 van de Awb gebeuren onder vermelding van de reden van afwijking in de motivering. Ook wordt de SVB verplicht de PUR (en de minister van VWS) hiervan op de hoogte te stellen.
Op basis van de bevoegdheid van de PUR tot het stellen van beleidsregels is het vanzelfsprekend ook mogelijk dat de PUR naar aanleiding van een SVB-verzoek om een advies over een vervolgaanvraag, als antwoord hierop voor vergelijkbare gevallen een aanvullende beleidsregel formuleert.
Ook uit het feit dat de PUR zodanig wordt samengesteld dat daarin de categorieën belanghebbenden waarop de werkzaamheden van de PUR betrekking hebben op een evenwichtige wijze zijn vertegenwoordigd, blijkt het grote gewicht dat aan de betrokkenheid van de doelgroep wordt toegekend. Tenslotte blijkt dit ook uit het feit dat de taken die overgaan van de PUR naar de SVB zullen worden verricht door SVB-werknemers die deze taken voor de overdracht in dienst van de PUR verrichtten. Hierdoor wordt een extra waarborg gegeven voor het behoud van de bij de huidige PUR aanwezige kennis en betrokkenheid en het hoge niveau van dienstverlening.
De minister van VWS is politiek verantwoordelijk voor de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen, ook voor de taken die de SVB door middel van het onderhavige wetsvoorstel krijgt toegekend. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat de minister van VWS, naast de toezichtsinstrumenten van de Kaderwet zbo, invulling zal geven aan zijn toezichtsrol door er op toe te zien dat er regelmatig overleg tussen de PUR en de SVB zal plaatsvinden. Dit overleg heeft als doel het bereiken van een optimale afstemming van de bevoegdheden van de PUR en de SVB op het terrein van de verzetsdeelnemers en de oorlogsgetroffenen.
Hoewel op meerdere plaatsten in deze memorie van toelichting aandacht wordt besteed aan de gevolgen van het wetsvoorstel voor de cliënten van de PUR, worden deze voor alle duidelijkheid nog eens op een rijtje gezet.
De cliënten van de PUR zullen van de overdracht van de taken van de PUR naar de SVB nauwelijks iets merken. De rechten van de PUR-cliënten zullen door dit wetsvoorstel niet worden gewijzigd. Het enige dat verandert is dat de cliënten vanaf 1 januari 2011 hun buitengewoon pensioen, uitkering of bijzondere voorziening zullen ontvangen van de SVB-werkeenheid verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. De SVB-werkeenheid wordt samengesteld uit PUR-medewerkers die per 1 januari 2011 naar de SVB zijn overgegaan met hun expertise, hun wijze van dienstverlening en hun bedrijfsprocessen, ondersteund met de ICT-systemen en administratie die overkomen van de PUR. Ook het huidige PUR-cliëntenblad Aanspraak gaat mee.
De SVB zal op vervolgaanvragen beslissen met inachtneming van de beleidsregels van de PUR. In het uitzonderlijke geval dat die beleidsregels geen uitsluitsel geven, zal de SVB advies vragen aan de PUR. Dit advies zal voor de SVB leidend zijn. Het is ook mogelijk dat de PUR naar aanleiding van de adviesaanvraag van de SVB een nieuwe beleidsregel formuleert. Deze nieuwe beleidsregel is bindend voor de SVB. Overigens heeft de SVB-leiding in dit kader bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel aangegeven geen eigen beleidsruimte in dit domein te zoeken, en vanwege de continuïteit juist behoefte te hebben aan een transparant PUR-beleidskader.
Voor nieuwe aanvragen blijft de PUR als zelfstandig bestuursorgaan bestaan. Conform de huidige praktijk zal de PUR, ondersteund door een secretariaat en medisch bureau, bemand met voormalige PUR-medewerkers in dienst van de SVB, beslissen op nieuwe aanvragen.
Daarnaast is vanuit het perspectief van de cliënten van belang dat de cliëntenraad van de PUR in de nieuwe situatie wordt voortgezet, als een cliëntenraad specifiek voor het domein verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Met dit wetsvoorstel krijgt de cliëntenraad een wettelijke status, hetgeen tot dusverre voor de cliëntenraad van de PUR niet het geval was.
Vooropgesteld moet worden dat de herpositionering van de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen niet het oogmerk heeft om financiële opbrengsten te genereren.
Bij deze operatie staat centraal het garanderen van de continuïteit en de kwaliteit van de wetsuitvoering «tot de laatste verzetsdeelnemer en oorlogsgetroffene». Inbedding van de wetsuitvoering in de SVB-organisatie per 1 januari 2011 is daarvoor het geëigende instrument gebleken. Daarbij is het uitgangspunt dat de uitvoering door de SVB in beginsel zal worden gedaan door voormalige PUR-medewerkers.
De financiële gevolgen van de overdracht zijn relatief beperkt en hebben vooral betrekking op de «verhuiskosten»; circa € 1 miljoen verdeeld over 2010 en 2011.
Bovenstaande staat los van de financiële consequenties van demografische ontwikkelingen. Bij de PUR leidt dit tot een forse vermindering van de personeelsformatie die betrokken is bij de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. De inkrimping van de PUR gaat gepaard met kosten voor onder andere bemiddeling, scholing, loondoorbetaling, herplaatsing en wachtgelden. Deze incidentele kosten kunnen, net als de bovengenoemde verhuiskosten, worden opgevangen binnen de huidige meerjarenraming voor de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen in de VWS-begroting.
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor de burgers of het bedrijfsleven. Om deze reden is het Adviescollege toetsing administratieve lasten ermee akkoord gegaan dat het wetsvoorstel niet ter advisering is voorgelegd.
Teneinde invulling te kunnen geven aan zijn politieke verantwoordelijkheid moet de minister van VWS ten aanzien van de uitvoering door de SVB van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen gebruik kunnen maken van instrumenten van de Kaderwet zbo. Daarom zijn de in het eerste lid genoemde bepalingen van toepassing verklaard. Benadrukt moet worden dat het hierbij gaat om bevoegdheden die beperkt zijn tot de uitvoering van deze wetten. Bevoegdheden zoals het toepassen van de taakverwaarlozingsregeling, de benoeming en het ontslag van bestuursleden, het goedkeuren van het bestuursreglement en dergelijke, blijven vanzelfsprekend bevoegdheden van de minister van SZW, als «eigenaar» van de SVB. Ook zaken die tot de bedrijfsvoering in brede zin van de SVB moeten worden gerekend, behoren tot het domein van de minister van SZW. De kaderwetbevoegdheden van de minister van VWS ten aanzien van de SVB kunnen in veel gevallen niet los gezien worden van de bevoegdheden van de minister van SZW. Wanneer het bijvoorbeeld gaat om het opstellen van een begroting of een jaarrekening, zal het onderdeel dat betrekking heeft op de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen deel uit kunnen maken van de totale begroting of jaarrekening van de SVB. Het is dan wel de minister van VWS die dit onderdeel moet goedkeuren.
Op basis van het eerste lid, waarin onder andere artikel 33 van de Kaderwet zbo van toepassing wordt verklaard, wordt de SVB verplicht om in het kader van de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen een egalisatiereserve te vormen.
In het tweede lid wordt geregeld dat de minister van VWS de bevoegdheden genoemd in de artikelen 20 (inlichtingenrecht) en 22 (vernietigingsmevoegdheid) van de Kaderwet zbo toepast in overeenstemming met de Minister van SZW. Het merendeel van de informatie die de minister van VWS van de SVB ontvangt, zal gebaseerd zijn op de nadere regels, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van dit wetsvoorstel. In deze nadere regels zal worden vastgelegd welke informatie in het kader van de planning- en controlcyclus de SVB aan de minister van VWS moet leveren. De ministers van VWS en SZW zullen ter nadere uitwerking van artikel 20 van de Kaderwet zbo een informatieprotocol opstellen. Hierin wordt vastgelegd voor welke informatie de overeenstemming van de minister van SZW een gegeven is. Het kan daarbij gaan om informatie die hij nodig heeft voor bijvoorbeeld de beantwoording van Kamervragen en burgerbrieven of ter voorbereiding van voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer of overleggen met belangenorganisaties. De minister van VWS zal dus in de meeste gevallen zijn informatieverzoek niet aan de minister van SZW hoeven voor te leggen. In de praktijk zal de minister van VWS alleen een beroep op artikel 20 Kaderwet zbo hoeven te doen wanneer er bijzonderheden spelen in de taakuitvoering door de SVB die er op duiden dat er problemen op organisatieniveau liggen. Het verzoek om informatie door de minister van VWS wordt in dat geval gedaan in overeenstemming met de minister van SZW. Diens betrokkenheid vloeit voort uit de eigenaarsrol ten aanzien van de SVB en de daarbij behorende politieke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de SVB als geheel.
De minister van VWS zal, gezien artikel 10:35 Awb, alleen wegens strijd met het recht of het algemeen belang gebruik mogen maken van de vernietigingsbevoegdheid van artikel 22 Kaderwet zbo. Dit instrument creëert nadrukkelijk geen bemoeienis van de minister van VWS in een individueel geval. De minister van VWS hanteert dit instrument in overeenstemming met de minister van SZW omdat er mogelijk sprake is van onderliggende problematiek op organisatieniveau.
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) is de instellingswet van (onder meer) de SVB. Deze wet bevat, wat de SVB betreft, niet alleen een regeling van de taken van de SVB op het terrein van de sociale zekerheid, maar bevat ook bepalingen die van toepassing zijn op de uitvoering door de SVB van andere wetten. Hierdoor zijn deze bepalingen ook van toepassing op het functioneren van de SVB bij de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Dit is echter niet wenselijk.
In de paragraaf «Inleiding» van dit wetsvoorstel is al aangegeven dat de Kamerleden en het veld in het wetsvoorstel gewaarborgd willen zien dat de bewindspersoon van VWS eindverantwoordelijkheid draagt voor de door de PUR aan de SVB overgedragen taken. Uit artikel 36, tweede lid, van de Wet SUWI volgt dat de Inspectie Werk en Inkomen, onder gezag van de minister van SZW, toezicht zou uitoefenen op deze uitvoeringstaak van de SVB, hetgeen – zoals aangegeven – niet de bedoeling is. Om deze reden is in het derde lid expliciet bepaald dat in afwijking van artikel 36, tweede lid, van de Wet SUWI de minister van VWS bevoegd is toezicht uit te oefenen op de uitvoering door de SVB van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen.
In het vierde lid is artikel 84 van de Wet SUWI niet van toepassing verklaard omdat in dit artikel het niet (tijdig) verstrekken van inlichtingen en het niet onverwijld verstrekken van inzage in een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht strafbaar wordt gesteld, terwijl het niet-nakomen van deze verplichtingen in de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen geen strafbaar feit is. Het is niet de bedoeling van dit wetsvoorstel om dergelijke wijzigingen te bewerkstelligen.
De PUR krijgt ten eerste als taak om beschikkingen te geven op aanvragen in het kader van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen afkomstig van personen die nog geen financiële aanspraak ontlenen of hebben ontleend aan de wet waarop zij hun aanvraag baseren. Het kan daarbij gaan om een aanvraag om een erkenning, buitengewoon pensioen, garantietoeslag, uitkering, periodieke uitkering, garantie-uitkering, vergoeding, tegemoetkoming of herziening. Wanneer de aanvrager op het moment van de aanvraag geen financiële aanspraak aan de desbetreffende wet ontleent maar dat eerder wel heeft gedaan, is niet de PUR maar de SVB het beschikkingsbevoegde bestuursorgaan.
De PUR is eveneens het bevoegde bestuursorgaan wanneer het gaat om het herzien van een erkenning op grond van gebleken onjuistheid van aan die beschikking ten grondslag gelegde feiten, dan wel op grond van gegevens die niet bekend waren ten tijde van het geven van die beschikking, en die, als zij wel bekend waren geweest, tot een anders luidende beschikking zouden hebben geleid. Het door de PUR beslissen op bezwaarschriften tegen hun beslissingen en het voeren van verweer in beroepsprocedures tegen de beslissingen op de hiervoor bedoelde bezwaarschriften, zijn inherent aan de genoemde bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden daarom niet bij de taken van de PUR vermeld.
Hiervoor is in de paragraaf «Hoofdlijnen van het wetsvoorstel» al uiteengezet waarom wordt voorgesteld de PUR de bevoegdheid te geven tot het vaststellen van beleidsregels voor de SVB en het adviseren van de SVB wanneer deze niet op basis van de beleidsregels een beslissing kan nemen.
In artikel 12 van de Kaderwet zbo is geregeld dat de minister (in dit geval de minister van VWS) de leden van een zelfstandig bestuursorgaan benoemt, schorst en ontslaat. Voorts bevat de Kaderwet zbo bepalingen betreffende nevenfuncties (artikel 13) en de bezoldiging dan wel schadeloosstelling van de leden van een zelfstandig bestuursorgaan (artikel 14). In artikel 5 zijn daarom in dit kader alleen aanvullende bepalingen opgenomen.
De bepalingen betreffende het horen van de organisaties welke regelmatig betrokken zijn bij de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en de benoemingsduur van vier jaar (tweede respectievelijk derde lid) zijn overeenkomstig artikel 11, vierde lid, van de Wet op de PUR. Bij de in artikel 5, tweede lid, bedoelde organisaties moet gedacht worden aan de SVB, de Stichting 1940–1945, de Stichting Pelita en de Stichting Joods Maatschappelijk Werk.
Op basis van het Besluit Raadskamers moeten de huidige raadskamers zodanig zijn samengesteld dat daarin de verschillende categorieën oorlogsgetroffenen waarop de werkzaamheden van een kamer betrekking hebben op een evenwichtige wijze zijn vertegenwoordigd. Zoals in de paragraaf «Hoofdlijnen van het wetsvoorstel» al is vermeld, is gezien het grote gewicht dat wordt toegekend aan de betrokkenheid van de doelgroep, deze eis nu in het wetsvoorstel vastgelegd (vierde lid). Daarnaast is (eveneens naar analogie van het Besluit Raadskamers), in het voorstel ook een bepaling opgenomen dat een gerechtigde met een financiële aanspraak op basis van één van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen geen lid van de PUR kan zijn (vijfde lid). Op basis van artikel 11, eerste lid, van de Kaderwet zbo moet de minister van VWS het in artikel 5, zesde lid, bedoelde bestuursreglement goedkeuren. Omdat de wijze waarop de PUR zijn taken wil gaan uitvoeren van belang is voor de SVB, zal de minister van VWS er op toezien dat de inhoud (en eventuele wijzigingen) van het reglement onderwerp van gesprek is geweest in het in artikel 8, eerste lid, bedoelde afstemmingsoverleg tussen de PUR en de SVB.
De SVB wordt belast met het geven van de beschikkingen op basis van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen die niet op grond van artikel 4 zijn opgedragen aan de PUR. Het gaat hierbij om een beslissingsbevoegdheid betreffende personen die reeds financiële aanspraken aan de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen ontlenen of hebben ontleend. Hierbij moet in de eerste plaats worden gedacht aan het geven van beschikkingen op een aanvraag voor een vergoeding of een tegemoetkoming, of een aanvraag voor het opnieuw vaststellen of herzien van een buitengewoon pensioen, garantietoeslag, uitkering, periodieke uitkering of garantie-uitkering, afkomstig van een persoon die een financiële aanspraak aan deze wetten ontleent. Zoals in de toelichting op artikel 4 al is aangegeven beslist de SVB daarnaast in de gevallen waarin er sprake is van het opnieuw toekennen van een buitengewoon pensioen of uitkering. De SVB is eveneens bevoegd wanneer het gaat om het ambtshalve terugvorderen, beëindigen, herzien, opnieuw vaststellen of aanpassen van het buitengewoon pensioen, de garantie-uitkering, uitkering, periodieke uitkering of garantie-uitkering, als bedoeld in de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen.
Naast besluitvorming op basis van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen krijgt de SVB ook tot taak om beschikkingen te geven op aanvragen op basis van de Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie na-oorlogse generatie (Tvp). Deze regeling zal daartoe worden gewijzigd.
Het door de SVB beslissen op bezwaarschriften tegen hun beslissingen en het voeren van verweer in beroepsprocedures tegen de beslissingen op de hiervoor bedoelde bezwaarschriften, zijn ook hier inherent aan de genoemde bevoegdheden en worden daarom niet vermeld.
De SVB wordt belast met alle voorbereidende en uitvoerende taken (onder andere berekenen en betalen) in het kader van de aanvragen waarin de PUR een beslissing neemt (onderdeel c). In het verlengde hiervan ligt de ondersteuning door de SVB van de PUR (onderdeel d). De SVB zal ervoor zorgen dat één van zijn medewerkers wordt aangesteld als secretaris van de PUR (vanzelfsprekend na raadpleging van de PUR). Tevens zal de SVB ervoor zorgen dat de PUR wordt bijgestaan door een geneeskundig adviseur. Ook wanneer het gaat om ondersteunende taken, zoals het op aangeven van de PUR bijwerken van de beleidsregels of het ondersteunen van de PUR bij het voeren van verweer, zal de SVB daarin voorzien.
In de paragraaf «Hoofdlijnen van het wetsvoorstel» is al uiteengezet waarom wordt voorgesteld de PUR, door het stellen van beleidsregels en het in genoemde situaties geven van advies, zoveel invloed te geven op de beslissingen van de SVB. Zoals daar al is gesteld moet de SVB aan de PUR advies vragen wanneer er geen beleidsregel is of wanneer de SVB op basis van artikel 4:84 van de Awb de beleidsregel niet mag toepassen.
De PUR moet beslissen op een aanvraag om een vergoeding of een tegemoetkoming indien de aanvrager deze tegelijkertijd met een eerste aanvraag om een buitengewoon pensioen of een uitkering aanvraagt. De SVB neemt beslissingen over de aanvragen betreffende vergoedingen of tegemoetkomingen indien deze afkomstig zijn van gerechtigden die reeds financiële aanspraken aan de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen ontlenen of hebben ontleend. Omdat dus zowel de PUR als de SVB beslissingen nemen over vergoedingen of tegemoetkomingen, moet hierover regelmatig afstemmingsoverleg plaatsvinden. Daarnaast kan de SVB ook ten aanzien van andere beslissingen (bijvoorbeeld in het kader van een ambtshalve herziening of een herziening op verzoek) tegen situaties aanlopen waarover de beleidsregels niets regelen. De SVB moet dan advies vragen aan de PUR. Indien de SVB vervolgens meent dit advies niet te kunnen overnemen en een afwijkende beslissing neemt, moeten ook dergelijke situaties in het afstemmingsoverleg worden besproken. Zoals hiervoor bij de artikelsgewijze toelichting op artikel 5 al is aangegeven, dient ook het voorgenomen bestuursreglement of een wijziging daarin in het afstemmingsoverleg besproken te worden. Ook de door de PUR voor de SVB vastgestelde beleidsregels kunnen onderwerp van gesprek zijn.
Het afstemmingsoverleg zal in ieder geval elk kwartaal moeten plaatsvinden. De minister van VWS moet meteen na afloop van dit overleg op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten van het afstemmingsoverleg, zodat hij invulling kan geven aan zijn toezichtsrol.
Bij de SVB zal een aparte afdeling voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen worden ingericht. Hierin worden ondergebracht de PUR-ondersteunende taken, de taken in het kader van de voorbereiding en uitvoering van zowel PUR- als SVB-beschikkingen en de taken behorende bij de SVB-besluitvorming betreffende verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Daardoor zal er, naast het in dit artikel bedoelde afstemmingsoverleg, op de werkvloer vanzelfsprekend continue afstemming plaatsvinden.
In de VWS-begroting wordt jaarlijks de raming opgenomen (artikel 47 Oorlogsslachtoffers en Herinnering WOII) van:
• de programma-uitgaven voor de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en de Tvp, en
• de bijdrage aan de zelfstandige bestuursorganen belast met de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en de Tvp.
Omdat deze wetten en de Tvp in opdracht van de minister van VWS door de PUR en de SVB worden uitgevoerd, zijn de kosten die hiermee zijn gemoeid volledig voor rekening van het Rijk.
Voor de kosten van de uitvoering door de PUR zal jaarlijks een budget worden toegekend overeenkomend met de huidige uitgaven voor de raadskamers van de PUR. Voor de kosten van de uitvoering door de SVB zal in overleg met deze organisatie aan de hand van kengetallen een budgetteringsmodel worden ontwikkeld. Dit model zal zijn juridische basis krijgen in de op grond van het tweede lid op te stellen ministeriële regeling. In deze regeling zal ook worden geregeld welke informatie de SVB in het kader van de planning- en controlcyclus aan de minister van VWS moet leveren.
Zowel in de richting van het veld (via interviews in contactbladen van de sector en in gesprekken met de huidige cliëntenraad van de PUR) als aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van VWS toegezegd dat de verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen hun eigen cliëntenraad zullen behouden. De bepaling in artikel 7 van de Wet SUWI biedt geen aanknopingspunten voor cliëntenparticipatie specifiek voor het beleidsterrein verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Het wetsvoorstel voorziet daarom in de regeling van een cliëntenraad die overleg voert met zowel de PUR als de SVB en hun gevraagd en ongevraagd kan adviseren. In het derde lid is geregeld dat de SVB de leden van de cliëntenraad op voordracht van de zittende leden benoemt. Voor de benoeming van de leden van de eerste cliëntenraad na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is geregeld dat de PUR hiertoe een voordracht zal doen. Dit is nodig omdat de huidige cliëntenraad van de PUR geen wettelijke basis heeft, waardoor er formeel gezien geen sprake is van zittende leden die een voordracht kunnen doen. Aan de PUR is gevraagd om bij deze voordracht de continuïteit van de inbreng van cliënten te waarborgen.
Het terrein waarop het overleg en de advisering betrekking kan hebben, is zo ruim mogelijk geformuleerd. Alles wat met de taken van de PUR en de SVB op het terrein van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen te maken heeft, kan onderwerp van overleg en advisering zijn zodra de cliëntenraad van mening is dat dit uit het oogpunt van cliëntenbelangen relevant is. Alleen individuele zaken zijn uitgezonderd. Voor het aantal leden en de benoemingstermijn van de leden, is aangesloten bij het reglement van de huidige cliëntenraad van de PUR. De werkwijze van de «nieuwe» cliëntenraad, zal door deze zelf in een reglement worden vastgelegd. In het zevende lid wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in dit reglement moeten worden opgenomen.
Het uitgangspunt bij de overdracht van PUR-taken naar de SVB is dat het desbetreffende PUR-personeel op grond van het beginsel «mens volgt werk» overgaat van de PUR naar de SVB. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat de PUR-werkwijze zoals de PUR-cliënten dat gewend zijn (en waar zij zo aan hechten), ook in de situatie na de overdracht naar de SVB met de bijbehorende expertise en het hoge niveau van dienstverlening, in stand blijft. In overleg tussen de PUR als werkgever tot 1 januari 2011 en de SVB als nieuwe werkgever vanaf deze datum, wordt de overdracht verder geregeld. De arbeidsvoorwaardelijke aspecten zijn door de PUR en de SVB nader uitgewerkt en eind november 2009 in een onderhandelingsakkoord met de vakbonden vastgelegd.
Voor de PUR-medewerkers is als basis neergelegd dat hun rechtspositie bij de SVB als geheel gelijkwaardig zal zijn aan hun huidige rechtspositie. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met eerdere soortgelijke operaties waarbij sprake was van overdracht van door het Rijk opgedragen taken naar een andere rechtspersoon. In dit geval speelt hier nog eens mee dat één van de uitgangspunten bij de overdracht is de expertise van de PUR-medewerkers te behouden en daarmee de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening aan de PUR-cliënten te waarborgen.
In de artikelen 4 en 6 zijn de taken van de PUR en de SVB beschreven. De toekenning van taken aan de twee organisaties heeft tot gevolg dat in alle vijf de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen een groot aantal van de bepalingen waarin nu sprake is van «de Raad» hiermee in overeenstemming moet worden gebracht. Wijziging moet plaatsvinden in de gevallen waarbij er een taakverschuiving plaatsvindt van de PUR naar de SVB en in de gevallen waarbij er zowel een taak voor de PUR als voor de SVB is weggelegd. In het eerste geval wordt in de betreffende artikelen en artikelleden de verwijzing naar «de Raad» simpelweg vervangen door een verwijzing naar «de Sociale verzekeringsbank». In de artikelen en artikelleden waarin sprake is van een taak voor beide organisaties is «de Raad» aangevuld met «of de Sociale verzekeringsbank». Om te voorkomen dat in ieder gewijzigd artikel of artikellid moet worden aangegeven wanneer er sprake is van een taak van de PUR of de SVB, is in onderdeel B in elk van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen een artikel ingevoegd waarin duidelijk is bepaald dat de taakverdeling tussen de PUR en de SVB in overeenstemming is met de artikelen 4 en 6 van het onderhavige wetsvoorstel.
Dit artikel bevat een regeling voor de overgang van de PUR naar de SVB van rechten en verplichtingen ten aanzien van gerechtigden die op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel een financiële aanspraak ontlenen aan de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen of aan de Tvp. Indien de PUR voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een beslissing ten aanzien van een dergelijke gerechtigde heeft genomen, gaan de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen dus over op de SVB. Dit geldt voor bijvoorbeeld de verplichting een gerechtigde maandelijks een uitkering te verstrekken, maar ook voor het recht tot terugvordering (eerste lid).
In het tweede lid wordt geregeld dat de PUR, bedoeld in artikel 3, beslist op de aanvragen van gerechtigden die nog geen financiële aanspraak ontlenen aan de wet waarop zij hun aanvraag baseren, die voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn ingediend.
Aanvragen van gerechtigden met een financiële aanspraak, alsmede aanvragen op basis van de Tvp, waarover de PUR op het moment van inwerkingtreding nog niet heeft besloten worden beschouwd als te zijn gericht tot de SVB (derde lid).
Gezien het onderwerp van dit wetsvoorstel is het noodzakelijk een datum van inwerkingtreding in het voorstel op te nemen. Vanwege de arbeidsrechtelijke consequenties, maar ook uit praktische overwegingen (bijvoorbeeld overdracht van dossiers, overgang van vermogen en overdracht van het door de PUR gehanteerde bereken- en betalingssysteem) is het onmogelijk de inwerkingtreding te laten afhangen van de datum van plaatsing in het Staatsblad.