Gepubliceerd: 26 januari 2010
Indiener(s): Marleen de Pater-van der Meer (CDA)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32251-5.html
ID: 32251-(R1905)-5

32 251 (R1905)
Goedkeuring van het op 20 december 2006 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning (Trb. 2008, 173)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 26 januari 2010

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning (hierna: het Verdrag) en de daarvoor noodzakelijke wijziging van de Wet internationale misdrijven (Wim) en de Uitleveringswet. Straffeloosheid moet worden tegengegaan. Deze leden hebben echter vragen over de voortvarendheid die wordt betracht. Voor de inwerkingtreding van het Verdrag zijn twintig ratificaties nodig. Op dit moment hebben nog maar tien staten het Verdrag bekrachtigd. Meer dan bij commune misdrijven, speelt bij internationale misdrijven de politieke context een rol. Bij de evaluatie van de Wim is al gebleken dat de uitvoering in de praktijk weerbarstig is. De magistratuur moet zich door een juridisch en beleidsmatig gevoelig terrein een weg zien te banen. Op grond van het Verdrag zijn staten verplicht internationale misdrijven, waaronder gedwongen verdwijningen, aan te pakken. Wat zal dit voor de Nederlandse rechtspraktijk voor gevolgen hebben als wordt bedacht dat nog maar zo weinig andere staten zich daar tot dusverre toe hebben verplicht? Dit mede gegeven het feit dat dergelijke misdrijven niet verjaren.

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering kan aangeven wat dit Verdrag, eenmaal geratificeerd door Nederland, zou hebben betekend in het geval van de Argentijnse piloot Julio P.?

Voornoemde leden leggen nog de volgende casus voor. Uit de media komt naar voren dat er in Litouwen een geheime CIA-gevangenis was. Wat gebeurt er als een Litouwse minister hier in Nederland is? Heeft Nederland dan rechtsmacht? En zou Nederland dan tot vervolging moeten overgaan?

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat Nederland het Verdrag gaat ratificeren en dat het Verdrag daarmee afstevent op inwerkingtreding. Deze leden betreuren echter dat dit zo lang op zich heeft laten wachten. Zij onderschrijven de gekozen weg om geen interpretatieve verklaringen en/of reserveringen te plaatsen. Voornoemde leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen. Zij vragen waarom er voor is gekozen de strafbaarstelling niet ook in het Wetboek van Strafrecht neer te leggen. In de memorie van toelichting wordt slechts opgemerkt dat dit nodig noch wenselijk zou zijn maar iedere onderbouwing van deze stelling ontbreekt. De aan het woord zijnde leden vragen om een nadere onderbouwing en verzoeken om nogmaals te overwegen de strafbaarstelling wel mede in het Wetboek van Strafrecht op te nemen.

De aan het woord zijnde leden wensen ook nadere uitleg over de hoogte van de voorgestelde strafmaat. Waarom is er geen aansluiting gezocht bij de strafmaat voor commune delicten? Naar de mening van deze leden wijst de Raad voor de rechtspraak in haar advies er terecht op dat het misdrijf gedwongen verdwijning niet uitsluitend een internationale connotatie heeft. Deelt de regering de mening dat een gedwongen verdwijning een veelvuldige schending van mensenrechten inhoudt? Voornoemde leden vragen om een heroverweging met betrekking tot de strafmaat.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over de nadrukkelijke erkenning van het doorlopende karakter van het misdrijf en de toevoeging van gender specifiek geweld zoals verkrachting als strafverzwarend element. Zij wensen een nadere uiteenzetting over de interpretatie van artikel 24 van het Verdrag. Deelt de regering de mening dat door artikel 24 van het Verdrag af te doen als een artikel van privaatrechtelijke aard de betekenis van dit artikel tekort wordt gedaan? Artikel 24 geeft een recht op waarheid en erkent dat niet alleen de verdwenen persoon slachtoffer kan zijn. Er worden wezenlijke zaken geregeld zoals de vrijheid van vereniging van familieleden en het herstellen van leed. Kan de regering hier nader op in gaan?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De zelfstandige strafbaarstelling van gedwongen verdwijningen van overheidswege in de Wim dragen bij aan een verbetering van de opsporing en vervolging van bepaalde internationale misdrijven. Deze leden prijzen zich gelukkig dat gedwongen verdwijningen van overheidswege niet voorkomen in Nederland, omdat een vrijheidsbeneming in Nederland is gegrond op een beslissing van de onafhankelijke rechter in een individuele zaak.

Voornoemde leden zijn zich ervan bewust dat het bedoelde misdrijf «gedwongen verdwijningen van overheidswege» als een voortdurend delict moeten worden beschouwd, wat tegelijkertijd impliceert dat aan de werking van het Verdrag in Nederland geen terugwerkende kracht kan worden ontleend. Zien deze leden dit juist? Overweegt de regering terugwerkende kracht tot het moment van het Verdrag? Is het juist om te constateren dat er geen sprake is van verjaring, omdat verjaring in de Wim wordt uitgesloten? Nu het een doorlopend delict is, vragen deze leden wanneer en hoe er een einde aan het delict komt? Doordat er sprake is van een doorlopend delict kunnen ook zaken vervolgd worden waar de verdwijning lang geleden heeft plaatsgevonden, maar waar het delict toch gepleegd wordt doordat de verdachte/dader de verblijfplaats van de verdwenen persoon niet opheldert. Bedoelt de regering die situaties uitdrukkelijk onder het bereik te brengen van deze wet?

De aan het woord zijnde leden vragen of de regering iets kan zeggen over het opsporings- en vervolgingsbeleid voor deze delicten gezien het feit dat dit type delict veelvuldig is/wordt gepleegd op heel veel plaatsen in de wereld en er nu universele jurisdictie wordt gecreëerd. Hoeveel zaken denkt de regering dat er onderzocht/vervolgd gaan worden? Heeft dit gevolgen voor de capaciteit van de opsporing, OM en rechtbank?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of een persoon, wiens rol bij de verdwijning beperkt is gebleven tot het weigeren van gegevensverstrekking over de plaats van verblijf van de slachtoffers, ook kan worden vervolgd? Naar het oordeel van deze leden zou dat wel wenselijk zijn.

Voornoemde leden vragen of de regeling van de relatieve competentie ook geldt als er sprake is van de licht hypothetische situatie dat er in Nederland sprake zou zijn van verdwijningen van overheidswege? Is in die situaties dat er sprake is van mededaderschap c.q. medeplichtigheid hier in Nederland ook sprake van de rechtbank Den Haag als enig bevoegde rechtbank?

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Puts


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (SGP), De Wit (SP), Arib, (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz, (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Joldersma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Bouwmeester (PvdA), De Roon (PVV), Roemer (SP), Thieme (PvdD), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Laaper-ter Steege (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Langkamp (SP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Jonker (CDA), Ulenbelt (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya, (D66), Gill’ard (PvdA), Bouchibti (PvdA), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Ouwehand (PvdD), Smilde (CDA), Slob (CU) en Spekman (PvdA).