Ontvangen 11 mei 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift komt te luiden: Regels met betrekking tot het geldstelsel van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede enige voorzieningen van overgangsrechtelijke aard (Wet geldstelsel BES).
B
In de considerans wordt na «openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba» een komma geplaatst en een zinsnede ingevoegd, luidende: en dat het met het oog op de transitie voorts wenselijk is om enige voorzieningen van overgangsrechtelijke aard te treffen, waaronder de tijdelijke voortzetting van het Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel.
C
Na paragraaf 2 worden vier paragrafen ingevoegd, luidende:
§ 2a. Tijdelijke voorzetting van het Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel
Artikel 13a
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt;
de periode vanaf het tijdstip van transitie tot 1 januari 2011.
Artikel 13b
1. Voor zover een belastingplichtige of inhoudingsplichtige op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie rechten en verplichtingen heeft, ingevolge:
a. de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943;
b. de Landsverordening op de loonbelasting 1976;
c. de Landsverordening op de winstbelasting 1940;
d. de Landsverordening omzetbelasting 1999;
e. de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997;
f. de Overdrachtsbelastingverordening;
g. de Successiebelastingverordening 1908;
h. de Landsverordening spaarvermogensheffing;
i. de Zegelverordening 1908;
j. de Gedistilleerdverordening 1908;
k. de Landsverordening accijns op bier 1970;
l. de Landsverordening Accijns van Sigaretten 1970;
m. de Landsverordening van de eerste november 1932 tot heffing van een bijzonder invoerrecht op benzine;
n. de Regeling bijzonder invoerrecht op benzine Bovenwindse Eilanden;
o. de Landsverordening ter bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw;
p. de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen;
q. de Landsverordening renovatie hotels;
r. de Landsverordening ter bevordering van grondontwikkeling;
s. de Landsverordening economische zones 2000;
t. de Landsverordening tarief van invoerrechten;
u. de Landsverordening In- en Uitvoer;
v. de Landsverordening uitvoerrecht op delfstoffen;
w. de op de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldende eilandsverordeningen regelende de heffing van opcenten op de aanslagen in de inkomstenbelasting en de winstbelasting;
x. de Registratieverordening 1908;
y. de Landsverordening op de scheepsregistratiebelasting 1987, of
z. de op de in de onderdelen a tot en met y bedoelde verordeningen gebaseerde regelingen, blijven deze rechten en verplichtingen daarna doorlopen en blijven de onder a tot en met z genoemde verordeningen en regelingen daarna daarop ongewijzigd van toepassing.
2. Op de rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, blijven de Algemene Landsverordening Landsbelastingen, de Invorderingsverordening 1961, de Invorderingsverordening 1970, de Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen, de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943, de Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en vergoedingen en de Algemene Verordening I. U. en D. 1908 en de daarop gebaseerde regelingen van toepassing.
3. Het eerste lid en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op, op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie, bestaande rechtsverhoudingen.
4. In de overgangsperiode zijn de in het eerste lid, onderdelen a tot en met y, en het tweede lid bedoelde verordeningen als wet van toepassing. De op deze verordeningen gebaseerde regelingen bedoeld in onderdeel z zijn in de overgangsperiode als ministeriële regelingen van toepassing.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het vierde lid.
Artikel 13c
1. Op het tijdstip van transitie gaan de taken en bevoegdheden van de Inspecteur der Belastingen en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen over op de inspecteur van de rijksbelastingdienst, bedoeld in het derde lid.
2. Op het tijdstip van transitie gaan de taken en bevoegdheden van de Ontvanger over op de ontvanger van de rijksbelastingdienst, bedoeld in het derde lid.
3. De inspecteur of ontvanger van de rijksbelastingdienst is de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen.
4. De bevoegdheid van een inspecteur of ontvanger is niet bepaald naar de geografische indeling van het Rijk. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoofdlijnen van de inrichting van de rijksbelastingdienst en omtrent de functionaris, bedoeld in de vorige volzin, onder wie de belastingplichtige en de belastingschuldige ressorteren.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
het land Nederland, zijnde Nederland en de openbare lichamen;
het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
Artikel 13d
De bepalingen van de verordeningen, bedoeld in artikel 13b, eerste en tweede lid, blijven van toepassing op de in die verordeningen strafbaar gestelde feiten die zich hebben voorgedaan vóór het tijdstip van transitie.
Artikel 13e
Op het tijdstip van transitie treedt de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in paragraaf 2b, in de plaats van de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940.
Artikel 13f
1. In afwijking van artikel 37, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 58 van de in de overgangsperiode als wet van toepassing zijnde Algemene Landsverordening Landsbelasting, wordt in de overgangsperiode dubbele belasting voorkomen overeenkomstig de regels van de Belastingregeling voor het Koninkrijk met uitzondering van de regels, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel c, artikel 11, derde lid, onderdeel b, artikel 26, tweede lid, onderdeel c, artikel 30, onderdeel c, artikel 32, onderdeel c, van die regeling en met dien verstande dat voor:
a. «Aruba, Curaçao en Sint Maarten», «Curaçao, Sint Maarten», «Curaçao en Sint Maarten», «Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten» «Curaçao, onderscheidenlijk Aruba, onderscheidenlijk Sint Maarten» of «Aruba, Curaçao of Sint Maarten» telkens moet worden gelezen «de openbare lichamen»;
b. «Nederland» telkens moet worden gelezen «het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk».
2. De in het eerste lid bedoelde wijze van voorkoming van dubbele belasting, wordt gedurende de overgangsperiode aangemerkt als de Belastingregeling voor het land Nederland.
§ 2b. Raad van Beroep voor belastingzaken
Artikel 13g
1. De Raad van Beroep voor belastingzaken is gevestigd in de zittingsplaats van het Gerecht in Eerste Aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Raad kan ook elders zitting houden.
2. De Raad van Beroep voor belastingzaken doet uitspraak op beroepschriften inzake belastingen.
Artikel 13h
1. De Raad van Beroep voor belastingzaken bestaat uit een voorzitter en twee leden.
2. Voorzitter is de President van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba of zijn aangewezen plaatsvervanger.
3. De leden worden door de voorzitter gekozen uit de bezoldigde met rechtspraak belaste leden, waaruit het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is samengesteld, hetzij voor een bepaalde termijn, hetzij voor een bepaalde zaak.
Artikel 13i
Als secretaris van de Raad van Beroep voor belastingzaken treedt op de griffier van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die zo nodig wordt vervangen door de substituut-griffier van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 13j
1. De Raad van Beroep voor belastingzaken vergadert op plaats en tijd door de voorzitter te bepalen.
2. De vergaderingen zijn niet openbaar.
3. De Raad van Beroep voor belastingzaken beslist bij meerderheid van stemmen.
4. Zijn meer dan twee verschillende gevoelens uitgebracht, dan wordt besloten in de zin, die het meest overeenkomt met het gevoelen van de meerderheid.
§ 2c. Aanpassingen van Nederlandse fiscale wetgeving
Artikel 13k
In artikel 12:2 van de Algemene douanewet wordt «binnen het Rijk» telkens vervangen door: in Nederland.
Artikel 13l
In artikel 38, eerste en vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt «openbare lichamen» vervangen door: openbare lichamen met uitzondering van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 13m
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, tweede lid, wordt aan het eind van de zin toegevoegd: met uitzondering van de belastingen voor zover voor een belanghebbende na een door de inspecteur gedane uitspraak op bezwaar met betrekking tot deze belastingen beroep openstaat bij de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in paragraaf 2b van de Wet geldstelsel BES.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «binnen het Rijk» vervangen door: in Nederland.
2. Het derde lid, onderdeel d, komt te luiden:
d.
1°. Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;
2°. Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden;
3°. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, met dien verstande dat voor de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voorzover deze grenst aan de territoriale zee in Nederland;
4°. BES eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire en tussen Sint Maarten en Saba, het buiten de territoriale zee van de BES eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied;.
C
In artikel 3, eerste lid, wordt «van Nederland» vervangen door: van het Rijk.
D
In artikel 4, tweede lid, wordt «binnen het Rijk» vervangen door «in Nederland». Voorts wordt «deel van het Rijk» vervangen door: deel van Nederland.
E
Het opschrift van hoofdstuk VII komt te luiden: Bepalingen ter voorkoming van dubbele belasting.
F
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien, regels worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke vrijstelling of vermindering te verlenen van de belasting die betrekking heeft op inkomen of vermogen uit de BES eilanden.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
G
Artikel 47a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, wordt «binnen het Rijk» telkens vervangen door: in Nederland.
2. In het derde lid wordt «is gevestigd onderscheidenlijk woont in» vervangen door «is gevestigd onderscheidenlijk woont in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of». Voorts wordt «binnen het Rijk» vervangen door: in Nederland.
3. In het vijfde lid wordt «binnen het Rijk» vervangen door: in Nederland.
H
In artikel 55, eerste lid, wordt «het Rijk» vervangen door: de rijksoverheid.
I
In artikel 57 wordt «binnen het Rijk» telkens vervangen door: in Nederland.
J
In artikel 58 wordt «binnen het Rijk» telkens vervangen door: in Nederland.
K
In artikel 61 wordt «binnen het Rijk» vervangen door: in Nederland.
L
In artikel 68, vierde lid, wordt «binnen het Rijk» telkens vervangen door: in Nederland.
M
In artikel 73 wordt «buiten het Rijk» vervangen door: niet in Nederland.
Artikel 13n
In hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AL, derde lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
Artikel 13o
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. rijksbelastingen: belastingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede rechten bij invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet, die in Nederland worden geheven;
2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
aa.
1°. Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;
2°. Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden;
3°. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, met dien verstande dat voor de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voorzover deze grenst aan de territoriale zee in Nederland;
4°. BES eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba, het buiten de territoriale zee van de BES eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied;.
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd;
1. In het eerste lid wordt «maar ook tot de opcenten» vervangen door: maar ook tot de daarmee samenhangende opcenten.
2. In het tweede lid wordt «het Rijk» vervangen door: de rijksoverheid. Voorts wordt «openbare lichamen» vervangen door: openbare lichamen met uitzondering van de BES eilanden.
C
In artikel 26, vijfde lid, onderdeel b, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door «Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland». Voorts wordt «aan een ander land van het Koninkrijk» vervangen door » aan een ander land van het Koninkrijk, aan een ander heffingsgebied binnen het Rijk, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,». Ten slotte wordt «in het buitenland» vervangen door: aldaar.
Artikel 13p
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel 2°, wordt «provincie» vervangen door: provincie, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2. In het eerste lid, onderdeel 8°, onder e, wordt «de Nederlandse Antillen» vervangen door: Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden.
B
In artikel 33, onderdeel 2°, wordt «provincie» vervangen door: provincie, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 13q
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.2, eerste lid, eerste volzin, wordt «intussen in een andere mogendheid» vervangen door: intussen in een andere mogendheid of op de BES eilanden.
B
In artikel 2.5, eerste lid, eerste volzin, wordt «als inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie» vervangen door «als inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie, de BES eilanden», wordt «de belastingheffing van die lidstaat» vervangen door «de belastingheffing van die lidstaat, de BES eilanden» en wordt «mogendheid wordt betrokken» vervangen door «die mogendheid wordt betrokken». Ten slotte wordt in de vierde volzin «belastingheffing in de woonstaat» vervangen door: belastingheffing in de woonstaat of op de BES eilanden.
C
In artikel 3.83, eerste lid, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
D
In artikel 3.116, vierde lid, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
E
In artikel 3.136, eerste lid, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
F
In artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
G
In artikel 4.18 wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
H
In artikel 6.33, eerste lid, onderdelen b en c, wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba of» vervangen door «Aruba, Curaçao, Sint Maarten,». Voorts wordt in het eerste lid, onderdelen b en c, «een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid» vervangen door: een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid of op de BES eilanden.
I
Artikel 7.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «de Nederlandse Antillen en Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden.
2. In het zevende lid, tweede volzin, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door «Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland». Voorts wordt in de tweede volzin «door of vanwege een andere mogendheid» vervangen door: door of vanwege een andere mogendheid of door de rijksoverheid op de BES eilanden.
J
In artikel 8.9a, eerste lid, wordt «lidstaat van de Europese Unie» vervangen door: lidstaat van de Europese Unie, van de BES eilanden.
K
Artikel 10.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Activa in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden.
2. In het eerste en het tweede lid wordt «de Nederlandse Antillen of Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden.
3. In het vierde lid wordt «artikel 24 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door «artikel 24 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk respectievelijk artikel 4.1 van de Belastingregeling voor het land Nederland». Voorts wordt «de Nederlandse Antillen of Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao of Sint Maarten respectievelijk de BES eilanden.
Artikel 13r
De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, zevende lid, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
B
In artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel 2°, wordt «winstuitkeringen is» vervangen door «winstuitkeringen is op de BES eilanden». Voorts wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten,.
C
In artikel 11a, tweede lid, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
Artikel 13s
Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met f tot b tot en met g wordt vóór onderdeel b (nieuw) een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk;
2. In onderdeel d (nieuw) wordt «de Nederlandse Antillen en Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Artikel 13t
De Wet op de kansspelbelasting wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, onderdelen a, d en e, wordt «binnen het Rijk» vervangen door: in Nederland.
B
In artikel 2, tweede lid, wordt «binnen het Rijk» vervangen door: in Nederland.
Artikel 13u
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, vierde lid, onderdeel a, en vijfde lid, wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden.
B
In artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de BES eilanden.
C
In artikel 5b, eerste lid, onderdeel 2°, wordt «de Nederlandse Antillen of Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden.
Artikel 13v
Artikel 80 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «het Rijk» vervangen door: de rijksoverheid.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 13w
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6a, tweede lid, wordt «opgericht of aangegaan naar» vervangen door «opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel». Voorts wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten.
B
Artikel 14c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel b, onder 1°, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
2. In het vierde lid, onderdeel b, onder 2°, wordt «de vennootschap is gelegen» vervangen door: de vennootschap is gelegen op de BES eilanden of.
3. In het achtste lid, onderdeel a, wordt «is opgericht naar» vervangen door «is opgericht naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel». Voorts wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten.
C
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel c wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
2. In het derde lid, onderdeel d, wordt «een lichaam dat is opgericht naar» vervangen door «een lichaam dat is opgericht naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel». Voorts wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten.
3. In het derde lid, onderdeel e, wordt «bedoeld land» vervangen door: bedoeld land, bedoeld heffingsgebied binnen het Rijk.
4. In het vierde lid, aanhef, wordt «genoten winst ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door «genoten winst ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland». Voorts wordt in onderdeel a «de werkelijke leiding van deze belastingplichtige is gelegen» vervangen door «de werkelijke leiding van deze belastingplichtige is gelegen op de BES eilanden dan wel». Voorts wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten.
D
In artikel 15a, achtste lid, wordt «binnen het Rijk» telkens vervangen door: in Nederland.
E
In artikel 15c, eerste lid, wordt «Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door: Belastingregeling voor het Koninkrijk, de Belastingregeling voor het land Nederland.
F
In de aanhef van artikel 28, tweede lid, wordt «opgericht of aangegaan naar» vervangen door «opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht alsmede». Voorts wordt «de Nederlandse Antillen, Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten.
§ 2d. Wijzigingen in overige wetgeving
Artikel 13x
Indien het bij koninklijke boodschap van 26 mei 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de financiële functie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hun bevoegdheid tot het heffen van belastingen en hun financiële verhouding met het Rijk (Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (Kamerstukken I 2009/10, 31 958, nr. A) tot wet is of wordt verheven, en de hoofdstukken IV, V of VII van die wet later in werking treden dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treden als dit artikel, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel 99, tweede en derde lid, en in artikel 100 wordt na «de inwerkingtreding» steeds ingevoegd: van hoofdstuk III.
B
Na artikel 101 worden de volgende artikelen ingevoegd:
Artikel 101a
In de artikelen 101b tot en met 101g wordt verstaan onder
a. tijdstip van transitie: het tijdstip waarop artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treedt;
b: tijdstip van inwerkingtreding: het tijdstip waarop hoofdstuk IV van deze wet in werking treedt;
c. overgangsperiode: de periode vanaf het tijdstip van transitie tot het tijdstip van inwerkingtreding.
Artikel 101b
1. Voor zover de belastingplichtige of inhoudingsplichtige op het tijdstip van transitie rechten en verplichtingen heeft ingevolge:
a. de Grondbelastingverordening 1908 of een eilandsverordening tot het heffen van opcenten op de grondbelasting als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel B, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen;
b. de Landsverordening Speelvergunningsrecht Hazardspelen 1957 of daarop gebaseerde regelgeving van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
c. de Overdrachtslandsverordening Loterijwezen, de Loterijverordening Bonaire of de daarop gebaseerde regelgeving;
d. de landsverordening slacht- en vleeskeuring Bonaire;
e. een van de volgende eilandsverordeningen of eilandsbesluiten houdende algemene maatregelen alsmede daarop gebaseerde regelgeving van het eilandgebied Bonaire:
1°. Motorrijtuigbelastingverordening Bonaire 1954;
2°. Logeergastenbelastingverordening Bonaire;
3°. Verhuurautobelastingverordening Bonaire;
4°. Hondenbelastingverordening 1961;
5°. Eilandsbesluit heffing afvalstoffen 2005;
6°. Eilandsbesluit van 15 mei 1957, no. 1, houdende algemene maatregelen tot vaststelling van de rechten, welke ingevolge de Wegenverkeersverordening Bonaire worden geheven;
7°. Loods- lig- en meerverordening Bonaire;
8°. Algemene Retributieverordening Bonaire;
9°. Drank- en horecaverordening;
10°. Eilandsbesluit houdende algemene maatregelen van de 4e januari 1963, no. 5, regelende de heffing en inning van bioscooprechten;
11°. Verordening marien milieu;
f. een van de volgende eilandsverordeningen of eilandsbesluiten houdende algemene maatregelen alsmede daarop gebaseerde regelgeving van het eilandgebied Sint Eustatius:
1°. Motorrijtuigbelastingverordening St. Eustatius;
2°. Retributieverordening Sint Eustatius 1997;
g. een van de volgende eilandsverordeningen of eilandsbesluiten houdende algemene maatregelen alsmede daarop gebaseerde regelgeving van het eilandgebied Saba:
1° Motorrijtuigenbelastingverordening Saba;
2° Retributieverordening Saba 2007,
blijven deze rechten en verplichtingen ongewijzigd in stand, en blijven de onder a tot en met g genoemde verordeningen en de daarop gebaseerde regelingen daarop ongewijzigd van toepassing.
2. Op de rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, blijven tevens van toepassing de Algemene landsverordening landsbelastingen, de Invorderingsverordening 1961, de Invorderingsverordening 1970, en de overige heffings- en invorderingsbepalingen die op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie in de desbetreffende eilandgebieden van toepassing zijn op de betreffende rechten en verplichtingen.
3. Het eerste lid en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op, op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie, bestaande rechtsverhoudingen.
4. Indien het tijdstip van transitie is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding, blijven in de overgangsperiode de in het eerste lid, onderdelen a tot en met g, en in het tweede lid bedoelde verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing in de openbare lichamen.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het vierde lid.
Artikel 101c
1. Op het tijdstip van transitie gaat de bevoegdheid tot het heffen van de belastingen en rechten, genoemd in de in artikel 101b genoemde verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving, over op de ambtenaar, bedoeld in artikel 67, tweede lid, onder b.
2. Op het tijdstip van transitie gaat de bevoegdheid tot het invorderen van de belastingen en rechten, genoemd in de in artikel 101b genoemde verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving, over op de ambtenaar, bedoeld in artikel 67, tweede lid, onder c.
3. Indien het tijdstip van transitie is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding gaan gedurende de overgangsperiode, in afwijking van het eerste en tweede lid, de bevoegdheden met betrekking tot heffing en invordering van de belastingen en rechten, genoemd in de in artikel 101b genoemde verordeningen, en de daarop gebaseerde regelgeving, van de in die verordeningen en de daarop gebaseerde regelgeving genoemde organen en functionarissen van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba, over op de overeenkomstige organen en functionarissen van de openbare lichamen.
Artikel 101d
De bepalingen van de verordeningen, bedoeld in artikel 101b, blijven van toepassing op de in die verordeningen strafbaar gestelde feiten die zich hebben voorgedaan vóór het tijdstip van transitie.
Artikel 101e
1. Voor zover belastingen of rechten op grond van verordeningen als bedoeld in de artikelen 101b en 101g zijn verschuldigd voor een bepaald tijdvak, eindigt dat tijdvak uiterlijk op het tijdstip van inwerkingtreding.
2. Indien een in het eerste lid bedoelde verordening een tijdvak kent dat mede een periode na het tijdstip van inwerkingtreding omvat, worden de voor dat tijdvak verschuldigde belastingen of rechten tijdsevenredig berekend. Voor zover belastingen of rechten reeds zijn betaald over het deel van het tijdvak na het tijdstip van inwerkingtreding, bestaat voor dat deel aanspraak op tijdsevenredige teruggaaf.
3. Bedragen van minder dan USD 5 worden niet geheven of teruggegeven.
Artikel 101f
1. In afwijking in zoverre van hetgeen daarover wordt bepaald in de verordeningen, genoemd in artikel 101b, treedt de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in Hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES, op het tijdstip van transitie in de plaats van de Raad van Beroep voor Belastingzaken, bedoeld in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940.
2. Indien het tijdstip van transitie is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van titel 8 van hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES wordt gedurende de overgangsperiode in het eerste lid voor «bedoeld in Hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES» gelezen: bedoeld in paragraaf 2b van de Wet geldstelsel BES.
Artikel 101g
De artikelen 101a tot en met 101f zijn mede van toepassing op bij ministeriële regeling aan te wijzen andere landsverordeningen en eilandsverordeningen en daaraan opgehangen regelingen van de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
C
In artikel 102 wordt «de inwerkingtreding van deze wet» vervangen door: het tijdstip van transitie.
Artikel 13y
Indien het bij koninklijke boodschap van 26 mei 2009 ingediende voorstel van wet tot invoering van de regelgeving met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (Kamerstukken I 2009/10, 31 957, nr. A) tot wet wordt verheven, wordt in die wet na artikel 22 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 22a
1. Dit artikel is van toepassing indien het tijdstip van transitie niet valt op 1 januari van enig kalenderjaar.
2. Bij regeling van Onze Minister wie het aangaat kunnen aanvullende regels van overgangsrechtelijke aard worden gesteld die uitsluitend zien op de periode van het tijdstip van transitie tot 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar.
3. De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen inhouden:
a. dat een Nederlands-Antilliaanse regeling die niet op de bijlage is vermeld als wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling op de openbare lichamen van toepassing wordt verklaard;
b. wijzigingen van een onder a. bedoelde regeling met het oog op de goede werking van deze regeling binnen het Nederlandse staatsbestel;
c. afwijkingen van een regeling die op de bijlage staat vermeld met het oog op de goede werking van deze regeling binnen het Nederlandse staatsbestel.
4. Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, kan zo nodig worden afgeweken van de wet of algemene maatregel van bestuur.
5. Indien op grond van het derde lid, onder a, bij ministeriële regeling een Nederlands-Antilliaanse regeling als wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling van toepassing wordt verklaard, wordt de doorlopende tekst van die Nederlands-Antilliaanse regeling als bijlage aan deze ministeriële regeling gevoegd.
Artikel 13z
Indien het bij koninklijke boodschap van 26 mei 2009 ingediende voorstel van wet tot Aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (Kamerstukken I 2009/10, 31 959, nr. A) tot wet wordt verheven, wordt in artikel 6.16, tweede lid, van die wet «artikel 6, tweede en derde lid, van de Invoeringswet Bonaire, Sint Eustatius en Saba» vervangen door: artikel 6, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
D
In artikel 17 wordt «met uitzondering van artikel 16, dat in werking treedt op» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 13a tot en met 13z en 16, die in werking treden op.
Mede namens de Minister van Financiën licht ik bovenstaande wijzigingsvoorstellen als volgt toe.
Deze nota van wijziging houdt verband met de wens van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken de wetsvoorstellen Belastingwet BES (32 189), Douane- en Accijnswet BES (32 190) en Invoeringswet fiscaal stelsel BES (32 276) pas na de verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 9 juni 2010 te behandelen.1
Indien deze wens zonder aanvullende maatregelen wordt gehonoreerd, kunnen zich een aantal onwenselijke gevolgen voordoen. Immers, in het geval de behandeling van voornoemde drie wetsvoorstellen pas na de verkiezingen plaats kan hebben, is het nagenoeg uitgesloten dat de wetsvoorstellen voor de voorziene ontmantelingsdatum van 10 oktober 2010 zijn afgerond. In dat scenario bestaat op 10 oktober 2010 op de BES eilanden geen Nederlandse wetgeving die voorziet in de heffing (en inning) van belastingen van het Rijk. Het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES bevat thans het overgangsregime op basis waarvan in de periode van 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011 op de BES eilanden belastingen van rijkswege kunnen worden geheven. Omdat artikel 104 van de Grondwet bepaalt dat belastingen van het Rijk uit kracht van wet worden geheven, zou zolang het overgangsregime in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES niet is opgenomen in een voorstel dat op 10 oktober 2010 tot wet is verheven op de BES eilanden een periode van belastingvrijdom ontstaan. Daarnaast bevat het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES de bevoegdheid voor de Nederlandse Belastingdienst om de op 10 oktober 2010 nog bestaande – uit de Nederlands-Antilliaanse periode stammende – rechten en verplichtingen van belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen na 10 oktober 2010 af te wikkelen. Indien die bepalingen uit het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES niet zijn opgenomen in een voorstel dat op 10 oktober 2010 tot wet is verheven, vervallen per 10 oktober 2010 deze nog niet afgewikkelde rechten en verplichtingen van belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen. Ten slotte bevat het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES de aanpassingen van de thans in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden geldende fiscale wetgeving. Indien die aanpassingen uit het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES niet zijn opgenomen in een voorstel dat op 10 oktober 2010 tot wet is verheven, sluit het in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden geldende fiscale wetgeving vanaf die datum niet meer aan op de staatkundige realiteit (met name dat het land Nederlandse Antillen na 10 oktober 2010 niet meer bestaat).
Het voorgaande maakt duidelijk dat de wens van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken naar de mening van de regering alleen kan worden gehonoreerd, indien kan worden voorkomen dat bovenstaande onwenselijke gevolgen zich voordoen. Het voorgaande kan het beste worden bereikt door bij nota van wijziging bovenstaande onderwerpen uit het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES te halen en bij nota van wijziging in te voegen in het wetsvoorstel Wet geldstelsel BES. Vervolgens kunnen de wetsvoorstellen Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES en de (resterende delen van de) Invoeringswet fiscaal stelsel BES na de verkiezingen van 9 juni 2010 worden behandeld aangezien de inwerkingtredingsdatum voor die drie wetsvoorstellen 1 januari 2011 zal zijn. In de besluitenlijst van de vaste commissie van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken wordt impliciet al gevraagd om dergelijke nota’s van wijziging. De regering heeft haar voornemen om deze nota’s van wijziging in te dienen kenbaar gemaakt in de brief van 27 april 2010 van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.2 Op deze manier worden twee vliegen in één klap geslagen. De wens van de vaste commissie van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken kan worden uitgevoerd zonder dat de door de regering geuite onwenselijke bezwaren zich voor kunnen doen.
Door middel van de onderhavige nota van wijziging worden de onderdelen die bij nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES uit dat wetsvoorstel zullen worden gehaald als het ware overgeheveld naar het wetsvoorstel Wet geldstelsel BES. In verband met deze overheveling worden ook het opschrift en de considerans van dit voorstel van wet gewijzigd. De citeertitel blijft evenwel ongewijzigd. Niet alleen omdat de toevoegingen slechts van tijdelijke aard zijn, maar ook omdat reeds in andere (rijks)wetgeving naar de Wet geldstelsel BES wordt verwezen. Na de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel (inclusief deze nota van wijziging) door uw Kamer zal een spiegelbeeldige nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES worden ingediend. In deze (tweede) nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES zullen de onderdelen die op dat moment zowel in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES als wel – door middel van deze nota van wijziging – in het wetsvoorstel Wet geldstelsel BES zijn opgenomen, uit het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES worden gehaald. Daarmee zal de overheveling zijn voltooid.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook twee andere voorzieningen van overgangsrechtelijke aard op te nemen. Het gaat daarbij om de overgangsregeling die in de periode tussen 10 oktober 2010 en 1 januari 2011 moet gelden voor lokale belastingen op de BES eilanden, en een in de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op te nemen algemene overgangsregeling ter overbrugging van dezelfde periode. Voor beide regelingen geldt dat de wetsvoorstellen waarin deze waren of zouden worden opgenomen (te weten de in voorbereiding zijnde Derde Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba3 en de reeds bij uw Kamer aanhangige Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba – A4), mogelijk niet tijdig gereed zullen zijn om reeds op 10 oktober 2010 in werking te kunnen treden. Latere inwerkingtreding van beide overgangsregelingen is geen optie, omdat zij juist zijn bedoeld voor de periode direct na de transitiedatum.
De in het wetsvoorstel op te nemen overgangsvoorzieningen hebben een tijdelijk karakter. Zodra een meer definitieve regeling van het fiscale stelsel voor de BES tot stand is gekomen of – in het geval van de overgangsregeling voor lokale belastingen en de overgangsregeling in verband met de Invoeringswet BES – zodra deze regelingen hun betekenis hebben verloren, zullen de tijdelijke voorzieningen weer uit de Wet geldstelsel BES worden verwijderd, waarna de wet zijn oorspronkelijke gedaante herkrijgt. Om die reden zijn de overgangsvoorzieningen ondergebracht in een viertal tijdelijke paragrafen (2a tot en met 2d), die te zijner tijd op eenvoudige wijze kunnen worden geschrapt. In de paragrafen 2a en 2b zijn de overgangsbepalingen opgenomen, die noodzakelijk zijn om vanaf 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011 op de BES eilanden overeenkomstig de regels van het thans geldende Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel belastingen vanwege het rijk te kunnen heffen. Paragraaf 2c voorziet in de (beleidsarme) aanpassingen van de in het Europa gelegen deel van het Koninkrijk geldende fiscale wetgeving. Paragraaf 2d, tot besluit, bevat de overgangsregeling voor lokale belastingen en de overgangsregeling in verband met de Invoeringswet BES. Onderstaand worden de vier in te voegen paragrafen nader toegelicht.
§ 2a. Tijdelijke voorzetting van het Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel
Artikel 13a
Dit artikel geeft in het eerste lid voor toepassing van deze paragraaf een definitie van de begrippen tijdstip van transitie en overgangsperiode. De overgangsperiode vangt aan op het moment van inwerkingtreding van artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen. Dit tijdstip zal zeer waarschijnlijk 10 oktober 2010 zijn. De overgangsperiode eindigt op 1 januari 2011.
Deze bepaling was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk II, artikel I, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES. In afwijking van hoofdstuk II, artikel III, van voornoemd wetsvoorstel bevat artikel 13a geen definitie van het begrip tijdstip van inwerkingtreding. Immers, dat tijdstip is relevant voor de overgang van het stelsel dat geldt gedurende de overgangsperiode naar het structurele fiscale stelsel op basis van de Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet BES en de Invoeringswet fiscaal stelsel BES. Onderhavig voorstel van wet ziet door de tweede nota van wijziging niet meer op die overgang. Ook kent artikel 13a in afwijking van hoofdstuk II, artikel I, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES geen tweede lid waarin voor het overgangsrecht en de invoering van het fiscaal stelsel wordt verwezen naar de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES. Nu de behandeling van de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES zeer waarschijnlijk niet voor 10 oktober 2010 zal zijn afgerond, kan niet meer worden verwezen naar de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES.
Artikel 13b
Uitgangspunt is dat de transitie geen wijziging brengt in bestaande rechten en verplichtingen. In dit artikel is in het eerste en tweede lid bepaald dat op die bestaande rechten en verplichtingen (in het bijzonder belastingschulden en belastingvorderingen) ook na het tijdstip van transitie het tot dat tijdstip geldende formele en materiële Nederlands-Antilliaanse recht van toepassing blijft. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het – blijkens onderdeel w – ook kan gaan om rechten en verplichtingen ter zake van de eilandelijke opcenten die mogen worden geheven bovenop de winstbelasting en inkomstenbelasting.
Het derde lid heeft tot gevolg dat op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het tijdstip van transitie geldende – onder Nederlands-Antilliaanse recht ontstane – rechtsverhoudingen (bijvoorbeeld beschikkingen en vergunningen) vanaf die datum rechtskracht verkrijgen onder het Nederlandse recht.
In het vierde lid is bepaald dat het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale recht van toepassing blijft in de overgangsperiode. Het vierde lid heeft – conform de systematiek van de Invoeringswet BES5 – tot gevolg dat de in het eerste lid, onderdelen a tot en met y, genoemde verordeningen (het materiële fiscale recht) en de in het tweede lid genoemde verordeningen (het formele recht en invordering), in de overgangsperiode als wet van toepassing zijn op de BES eilanden. Op deze wijze wordt recht gedaan aan het vereiste in artikel 104 van de Grondwet. Immers, belastingen van het Rijk – en dat zijn de belastingen die op grond van het vierde lid gedurende de overgangsperiode op de BES eilanden gelden – moeten worden geheven uit kracht van wet. De regelingen die op deze verordeningen zijn gebaseerd, krijgen op grond van de tweede volzin van het vierde lid, tijdens de overgangsperiode de status van ministeriële regeling.
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat voor de latere overgang van het stelsel dat geldt gedurende de overgangsperiode naar het structurele fiscale stelsel op basis van de Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet BES en de Invoeringswet fiscaal stelsel BES een aan het eerste tot en met derde lid gelijkluidende regeling niet nodig is. Immers, de rechten, verplichtingen en rechtsverhoudingen die bestaan in de overgangsperiode zijn reeds onder Nederlands recht gebracht (periode tot 10 oktober 2010) of zijn ontstaan in een periode waarin op de BES eilanden het Nederlandse recht reeds van toepassing was (periode vanaf 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011). Het feit dat na het verstrijken van de overgangsperiode een ander fiscaal stelsel op de BES eilanden gaat gelden, doet hier niets aan af (ter illustratie wordt gewezen op de afschaffing van de Wet op de vermogensbelasting 1964 per 1 januari 2001. Deze afschaffing bracht geen verandering aan in nog bestaande rechten en verplichtingen; deze konden dan ook na 1 januari 2001 normaal worden afgewikkeld).
In het vijfde lid is vervolgens in een delegatiebevoegdheid voorzien waardoor bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld voor de toepassing van het vierde lid. In dit kader moet in het bijzonder worden gedacht aan een ministeriële regeling waarin wordt geregeld op welke wijze de Nederlands-Antilliaans terminologie, voor zover deze niet meer accuraat is, moet worden gelezen (bijvoorbeeld verwijzigen naar Nederlandse Antillen, eilandgebied, Inspecteur der Belastingen, Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen, Raad van Beroep voor belastingenzaken et cetera).
Deze bepaling was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk II, artikel II, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Artikel 13c
Vanaf het tijdstip van transitie is uitsluitend de Nederlandse Belastingdienst bevoegd belastingen en rechten te heffen en te innen. Het is hierbij niet van belang of het gaat om «oude», reeds op het tijdstip van transitie bestaande Nederlands-Antilliaanse belastingschulden of nieuwe belastingschulden die zijn ontstaan na het tijdstip van transitie. Daartoe gaan op basis van het eerste en tweede lid alle taken en bevoegdheden van de vóór het tijdstip van transitie bevoegde functionarissen over op de functionarissen van de Nederlandse Belastingdienst. Onder de overname van deze taken en bevoegdheden is begrepen de bevoegdheid als procespartij op te treden in reeds aanhangige of nog aan te vangen rechtsgedingen. Voor deze bepaling is niet van belang of het tijdstip van transitie op 1 januari van enig jaar wordt vastgesteld.
Deze bepaling was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk II, artikel III, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES. In afwijking van hoofdstuk II, artikel III, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES bevat artikel 13c een derde en vierde lid waarin een definitie wordt gegeven van inspecteur en ontvanger terwijl in hoofdstuk II, artikel III, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES werd verwezen naar de definities in de Belastingwet BES of Douane- en Accijnswet BES. Omdat de behandeling van de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES zeer waarschijnlijk niet voor 10 oktober 2010 zal zijn afgerond, kan niet worden verwezen naar de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES. Voor de overgangsperiode wordt dan ook in het derde lid een zelfstandige definitie van de begrippen inspecteur en ontvanger opgenomen. In het vierde lid wordt een delegatiebevoegdheid opgenomen gelijkluidend aan artikel 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) waarop de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 is gebaseerd. Op deze manier kan de Belastingdienst/BES direct vanaf 10 oktober 2010 in de Belastingdienstorganisatie worden geplaatst. In samenhang met de in deze nota van wijziging opgenomen wijziging van artikel 3, eerste lid, van de Awr wordt bepaald dat de bevoegdheid van een inspecteur of ontvanger niet is bepaald naar de geografische indeling van het Rijk. Hiermee is duidelijk dat de rijksbelastingdienst de uitvoeringsorganisatie is ter zake van rijksbelastingen in Nederland en op de BES eilanden. In het vijfde lid wordt tot slot de definitie van het begrip Rijk bepaald.
Artikel 13d
Dit artikel regelt uitdrukkelijk dat op strafbare feiten die zijn begaan vóór het tijdstip van transitie eveneens het Nederlands-Antilliaanse recht van toepassing blijft. Dit geldt ook ten aanzien van strafbare feiten waarvan pas na het tijdstip van transitie wordt ontdekt dat zij zijn begaan (vóór transitie).
Deze bepaling was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk II, artikel IV, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Artikel 13e
Vanaf het tijdstip van transitie is de Nederlands-Antilliaanse Raad van Beroep voor belastingzaken niet langer bevoegd op de BES eilanden. Daarvoor in de plaats treedt de Raad van Beroep voor belastingzaken. De Raad van Beroep voor belastingzaken is opgenomen in de artikelen 8.97 tot en met 8.100 van het wetsvoorstel Belastingwet BES. Omdat de behandeling van de Belastingwet BES zeer waarschijnlijk niet voor 10 oktober 2010 zal zijn afgerond, kan niet worden verwezen naar de Belastingwet BES zoals in de oorspronkelijk in hoofdstuk II, artikel V, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES opgenomen bepaling wel is gedaan. Voor de overgangsperiode wordt de tekst van voornoemde artikelen 8.97 tot en met 8.100 dan ook uitgeschreven in de artikelen 13g tot en met 13j van onderhavige nota van wijziging.
Op deze manier wordt de nieuwe Raad van Beroep voor belastingzaken vanaf het tijdstip van transitie de rechterlijke instantie die bevoegd is te oordelen over:
1) op 10 oktober 2010 bij de Nederlands-Antilliaanse Raad van Beroep voor belastingzaken aanhangige rechtsgedingen met betrekking tot geschillen waarbij belastingplichtigen op de BES eilanden betrokken zijn, en
2) rechtsgedingen die vanaf het tijdstip van transitie aanvangen (ter zake van de toepassing van het Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel zoals dat voor 10 oktober 2010 op de BES eilanden gold of ter zake van het fiscale stelsel dat geldt na 10 oktober 2010 op de BES eilanden geldt).
Artikel 13f
Vanaf 10 oktober 2010 zullen binnen het land Nederland twee verschillende fiscale stelsels gelden: het fiscale stelsel voor het in Europa gelegen deel van Nederland en dat voor de BES eilanden (hetgeen in de overgangsperiode neerkomt op de voortzetting van het Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel). Dit draagt een risico op dubbele belasting of dubbele vrijstelling in zich. Om dit verschijnsel zoveel mogelijk weg te nemen, zal worden voorzien in een regeling ter voorkoming van dubbele belasting: de zogenoemde Belastingregeling voor het land Nederland (BRN). Omdat de Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet BES en de Invoeringswet fiscaal stelsel BES zeer waarschijnlijk niet voor 10 oktober 2010 zal zijn afgerond, kan – anders dan tot nog toe het doel was – ook de BRN niet voor 10 oktober 2010 worden afgerond. Dit betekent dat voor de overgangsperiode in een overgangsregeling moet worden voorzien.
In afwijking van artikel 37, tweede lid, van de Awr (zie artikel 13m, onderdeel F, tweede lid, van deze nota van wijziging) en artikel 58 van de in de overgangsperiode als wet geldende Algemene Landsverordening Landsbelastingen wordt de voorkoming van dubbele belasting niet geregeld via een algemene maatregel van bestuur of een in de overgangsperiode als ministeriële regeling geldend landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Gedurende de overgangsperiode zal binnen het land Nederland dubbele belastingheffing worden voorkomen aan de hand van de overgangsregeling in artikel 13f.
In artikel 13f wordt bepaald dat dubbele belasting zal worden voorkomen overeenkomstig de regels van de bestaande Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). Formeel gezien is de BRK niet van toepassing in de verhouding tussen Nederland en de BES eilanden (en vice versa). Immers, in de BRK wordt onder het begrip Nederland verstaan het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden inclusief de BES eilanden (vandaar dat in onderdeel b van artikel 13f expliciet wordt geregeld dat – anders dan in de BRK zelf – bij de voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en de BES eilanden voor Nederland moet worden gelezen het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk). Echter, door artikel 13f blijft de BRK na 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011 wel materieel van toepassing in de relatie Nederland en de BES eilanden (en vice versa). Feitelijk wordt hierdoor bereikt dat gedurende het gehele jaar 2010 de BRK formeel (van 1 januari 2010 tot 10 oktober 2010) dan wel materieel (van 10 oktober 2010 tot en met 31 december 2010) blijft gelden.
Gezien het feit dat een aantal regels van de BRK betrekking heeft op Aruba, worden deze regels van toepassing uitgezonderd. Dit betreft de regels bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel c, artikel 26, tweede lid, onderdeel c, artikel 30, onderdeel c en artikel 32, onderdeel c, van de BRK. Tevens is de regel bedoeld in artikel 11, derde lid, onderdeel b, BRK van toepassing uitgezonderd. Laatstgenoemde regel handelt over de zogenoemde «overmakingsregeling» voor dividenden en heeft in de situatie binnen het land Nederland geen functie, aangezien sprake is van één staatskas.
Ten slotte wordt in het tweede lid bepaald dat de in het eerste lid bedoelde wijze van voorkoming van dubbele belasting gedurende de overgangsperiode wordt aangemerkt als de Belastingregeling voor het Koninkrijk.
§ 2b. Raad van Beroep voor belastingzaken
Artikelen 13g tot en met 13j
De artikelen 13g tot en met 13j zijn gelijkluidend aan de artikel 8.97 tot en met 8.100 van het wetsvoorstel Belastingwet BES en zien op de Raad van Beroep voor belastingzaken (hierna: de Raad). De Raad is op grond van artikel 31 van de in de overgangsperiode als wet van toepassing zijnde Algemene Landsverordening Landsbelastingen de rechterlijke instantie al waar op de BES eilanden beroep tegen een uitspraak op bezwaarschrift van een inspecteur kan worden ingesteld. In de artikelen 13g tot en met 13j is de zittingsplaats van de Raad, de samenstelling van de Raad, het secretariaat van de Raad, de wijze van vergadering door de Raad en de wijze waarop een beslissing van de Raad tot stand komen geregeld.
§ 2c. Aanpassingen van Nederlandse fiscale wetgeving
In deze paragraaf zijn de bepalingen opgenomen die tot gevolg hebben dat de in het Europa gelegen deel van het Koninkrijk geldende fiscale wetgeving wordt aangepast. Het betreffen uitsluitend beleidsarme aanpassingen. De in hoofdstuk I van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES opgenomen aanpassingen waar in de voorgestelde wettekst wordt verwezen naar de Belastingwet BES, de Wet inkomstenbelasting BES, de Wet loonbelasting BES of Douane- en Accijnswet BES zijn niet naar dit wetsvoorstel «overgeheveld». Deze wijzigingen staan derhalve nog steeds in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Artikel 13k
In artikel 13k wordt artikel 12:2 van de Algemene douanewet (Adw) gewijzigd. Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel I, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
In artikel 12:2 van de Adw komt het begrip «Rijk» een aantal malen voor. Daar de toepassing van de Adw in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet bij wettelijk voorschrift is bepaald of voorzien, is de Adw uitsluitend van toepassing op het grondgebied van het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk. Mede vanwege de definitie van het begrip Rijk in artikel 1.1 van de Douane- en Accijnswet BES en ter voorkoming van onduidelijkheid wordt het begrip «Rijk» in de Adw vervangen door het begrip Nederland. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat Rijk alleen is vervangen door Nederland als met Rijk in de Adw wordt bedoeld de geografische beschrijving van het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk en bijvoorbeeld niet in de publiekrechtelijke betekenis van het begrip Rijk.
Artikel 13l
In artikel 13l wordt artikel 38 van de van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) gewijzigd. Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel II, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Artikel 38 van de Awir ziet op de gegevens en inlichtingenverstrekking. Zonder aanpassing zou – door het gebruik van het begrip «openbare lichamen» in het eerste en het vijfde lid – de situatie kunnen ontstaan dat op de nieuwe openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een gegevens- en inlichtingenverplichting gaat rusten op basis van de Awir. Omdat de Awir geen toepassing vindt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zou een dergelijke verplichting onwenselijk zijn. Het voorgaande heeft er dan ook toe geleid dat in artikel 38, eerste en vijfde lid van de Awir de BES eilanden worden uitgesloten van de aldaar opgenomen gegevens- en inlichtingenverplichting.
Artikel 13m
In artikel 13m worden de artikelen 1, 2, 4, 37, 47a, 55, 57, 58, 61, 68 en 73 alsmede het opschrift van Hoofdstuk VII van de Awr gewijzigd. Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel III, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
A
In onderdeel A is van de gelegenheid gebruik gemaakt nader invulling te geven aan de reeds eerder voorgestelde wijziging van artikel 1 Awr. De wijziging houdt in dat onder rijksbelasting niet wordt verstaan, belastingen waarvoor beroep openstaat bij de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in paragraaf 2b van de Wet geldstelsel BES. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de Awr niet ziet op de tijdelijke voortzetting van de Nederlandse-Antilliaanse landsverordeningen in de overgangsperiode noch op de voorziene Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES, Wet inkomstenbelasting BES en Wet loonbelasting BES.
B
In onderdeel B wordt artikel 2 van de Awr gewijzigd. In artikel 2 van de Awr zijn de begripsbepalingen opgenomen. Voorgesteld wordt om twee begrippen toe te voegen en twee begrippen te wijzigen.
Allereerst wordt de definitie van het begrip «Rijk» gewijzigd. Hieronder valt het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden. Ook de definitie van het begrip «Nederland» wordt gewijzigd. Niet langer worden «Rijk» en «Nederland» gelijkgesteld, maar wordt een onderscheid aangebracht. Onder de term «Rijk» valt het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden. Onder «Nederland» wordt verstaan het in Europa gelegen deel van het Rijk. Deze wijzigingen hebben tot gevolg dat in de Awr steeds het begrip Rijk zal moeten worden vervangen door Nederland in geval met Rijk in de Awr wordt bedoeld de geografische beschrijving van het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk (zoals bijvoorbeeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b). Waar het begrip Rijk wordt gebruikt in de publiekrechtelijke betekenis wordt dit vervangen door: de rijksoverheid.
Daarnaast wordt de definitie van «BES eilanden» toegevoegd. De voorgestelde definities komen overeen met de definities die worden gebruikt in artikel 1.3 van de Belastingwet BES. Ten slotte wordt een definitie opgenomen van «Koninkrijk».
C
In samenhang met de in deze nota van wijziging opgenomen wijziging van artikel 3, eerste lid, van de Awr wordt bepaald dat de bevoegdheid van een inspecteur of ontvanger niet is bepaald naar de geografische indeling van het Rijk. Hiermee is duidelijk dat de rijksbelastingdienst de uitvoeringsorganisatie is ter zake van rijksbelastingen in Nederland en op de BES eilanden.
D
Onderdeel D bepaalt – als gevolg van de voorgestelde aanpassing van de definities – dat onder Rijk niet alleen Nederland valt maar ook de BES eilanden. Het is echter niet de bedoeling dat genoemd artikel ook voor de BES eilanden geldt. Voorgesteld wordt in de artikel 4, tweede lid, van de Awr «binnen het Rijk» te vervangen door «in Nederland».
E
Het opschrift van Hoofdstuk VII van de Awr wordt gewijzigd in onderdeel E. Op grond van artikel 37 van de Awr (zie wijziging in onderdeel F hierna), zal een regeling worden getroffen ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en de BES eilanden. Het opschrift van Hoofdstuk VII dekt daarmee niet langer de lading. Daarom wordt voorgesteld dit opschrift te vervangen door: Bepalingen ter voorkoming van dubbele belasting.
F
Aan artikel 37 van de Awr worden in onderdeel F twee leden toegevoegd. Deze leden moeten de tegenhanger worden van artikel 8.121 van de Belastingwet BES. Op grond van het tweede lid van artikel 37 kan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting worden getroffen ten aanzien van de dubbele belasting die kan ontstaan als gevolg van de gelijktijdige toepassing van de fiscale wetgeving met betrekking tot inkomen of vermogen geldend voor Nederland enerzijds en de BES eilanden anderzijds. Deze regeling ter voorkoming van dubbele belasting, de zogenoemde Belastingregeling voor het land Nederland, zal bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. De voordracht voor een dergelijke algemene maatregel van bestuur zal ingevolge het derde lid via een voorhangprocedure geschieden.
De Belastingregeling voor het land Nederland wordt derhalve gebaseerd op de delegatiebevoegdheden in artikel 8.121 van de Belastingwet BES en artikel 37, tweede lid, van de Awr. Hoewel de Belastingregeling voor het land Nederland en het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 beiden een regeling ter voorkoming van dubbele belasting zijn die worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, is het karakter van de Belastingregeling voor het land Nederland wezenlijk anders dan die van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001. Immers, de Belastingregeling voor het land Nederland kan van belang zijn voor de uiteindelijk te betalen belasting voor belastingplichtigen die woonachtig zijn in Nederland of woonachtig zijn op de BES eilanden en die inkomsten uit het andere heffingsgebied van de andere «partij» ontvangen, terwijl het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 enkel van belang kan zijn voor de uiteindelijk te betalen belasting voor belastingplichtigen die woonachtig zijn in Nederland en die inkomsten uit niet-verdragslanden genieten. De Belastingregeling voor het land Nederland vertoont vanwege het wederkerige karakter dan ook de meeste overeenkomsten met de bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele belasting en de Belastingregeling voor het Koninkrijk.
G
In onderdeel G wordt in artikel 47a, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Awr «binnen het Rijk» telkens vervangen door «in Nederland». Als gevolg van de voorgestelde aanpassing van de definities, valt onder Rijk niet alleen Nederland maar ook de BES eilanden. Het is echter niet de bedoeling dat de genoemde artikelen ook voor de BES eilanden gelden.
Voorts wordt in het derde lid van artikel 47a van de Awr verduidelijkt dat dit lid eveneens ziet op Aruba en de Caribische rechtsopvolgers van de Nederlandse Antillen (te weten Curaçao en Sint Maarten). Het huidige derde lid van artikel 47a van de Awr is reeds van toepassing op Aruba en de Nederlandse Antillen. In dit wetsvoorstel wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt dit standpunt voor de toepassing van Aruba, Curaçao en Sint Maarten te expliciteren. Hiermee wordt dan ook geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat artikel 47a van de Awr niet van toepassing is op de BES eilanden. Immers, Nederland en de BES eilanden vormen een land in het Koninkrijk waarbij de uitvoering van beide stelsels wordt verricht door een uitvoeringsorgaan (de rijksbelastingdienst). Informatie-uitwisseling tussen Nederland en de BES eilanden is hiermee een interne aangelegenheid.
H
In artikel 55 van de Awr is de term «Rijk» opgenomen. Bedoeld wordt het Rijk in de publiekrechtelijke betekenis. Om eventuele onduidelijkheid te voorkomen wordt de term vervangen door de term «rijksoverheid».
I tot en met L
In de onderdelen I tot en met L wordt voorgesteld in de artikelen 57, 58, 61 en 68, vierde lid, van de Awr «binnen het Rijk» te vervangen door «in Nederland». Als gevolg van de voorgestelde aanpassing van de definities, valt onder Rijk niet alleen Nederland maar ook de BES eilanden. Het is echter niet de bedoeling dat de genoemde artikelen ook voor de BES eilanden gelden.
M
Artikel 73 van de Awr bepaalt dat de Nederlandse strafwet ook van toepassing is op ieder die zich buiten het Rijk schuldig maakt aan in de Nederlandse belastingwetten omschreven misdrijven. In de huidige definitie van Rijk betekent dit bijvoorbeeld dat een inwoner van de BES eilanden vervolgd kan worden voor het opzettelijk onjuist doen van een Nederlandse belastingaangifte. Nu wordt voorgesteld het Rijk ook de BES eilanden te laten omvatten, zouden inwoners van de BES eilanden gevrijwaard worden van Nederlandse strafvervolging, hetgeen niet de bedoeling is. Daarom wordt voorgesteld in onderdeel M «buiten het Rijk» te vervangen door «niet in Nederland».
Artikel 13n
In artikel 13n wordt de tweede volzin van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AL, derde lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 gewijzigd. Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel IV, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
In de tweede volzin van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AL, derde lid, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn indien die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of de bilaterale belastingverdragen geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn. De introductie van de Belastingregeling voor het land Nederland noopt tot aanpassing van deze volzin, waardoor wordt bereikt dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn als die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het land Nederland geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn.
Artikel 13o
In artikel 13o worden de artikelen 2, 6 en 26 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) gewijzigd. Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel V, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
A
In artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de IW 1990 is een definitie opgenomen van het begrip rijksbelastingen. Naast de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer als bedoeld in de Adw omvat het begrip rijksbelastingen alle belastingen die van rijkswege door de rijksbelastingdienst worden geheven. Zonder aanvullende maatregelen omvat het laatste gedeelte van de omschrijving ook de belastingen die worden geheven op basis van de Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet BES, de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES. Immers, deze belastingen zullen ook van rijkswege door de rijksbelastingdienst worden geheven. Dit is echter niet de bedoeling aangezien het fiscale stelsel voor de BES eilanden eigen invorderingsbepalingen zal kennen, zoals voorgesteld in hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES en hoofdstuk II van de Douane- en Accijnswet BES. Het voorgaande heeft er dan ook toe geleid dat in onderdeel A, eerste lid, wordt voorgesteld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de IW 1990 een beperking aan te brengen in het begrip rijksbelastingen. Door de aanpassing omvat het begrip rijksbelastingen in de IW 1990 alleen de rijksbelastingen in de zin van de Awr en de eerder genoemde rechten van invoer en rechten van uitvoer als bedoeld in de Adw, die in Nederland worden geheven.
Voorts wordt in onderdeel A, tweede lid, een definitie van de begrippen Koninkrijk, Rijk, Nederland en BES eilanden toegevoegd aan artikel 2, eerste lid, van de IW 1990. Deze definities zijn gelijkluidend aan de definities die in de Awr worden gegeven (als ook het in wetsvoorstel Belastingwet BES).
B
In artikel 6 van de IW 1990 is bepaald dat de Invorderingswet 1990 niet alleen ziet op de rijksbelastingen maar ook op de opcenten, de betalingskorting, de renten en de kosten. In onderdeel B, eerste lid, wordt geregeld dat het alleen gaat om de bedragen die samenhangen met de rijksbelastingen.
In het tweede lid is vervolgens bepaald dat de bepalingen van de IW 1990 ook zien op opcenten die ten behoeve van andere openbare lichamen dan het Rijk worden geheven (zoals de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting). Omdat de BES eilanden vanaf de transitiedatum eveneens een openbaar lichaam zullen zijn, zouden zonder aanvullende regelgeving de bepalingen van de IW 1990 van toepassing worden op opcenten die worden geheven door deze openbare lichamen (zoals de eilandelijke opcenten op de in hoofdstuk IV van de Belastingwet BES opgenomen vastgoedbelasting). Dit is ongewenst vandaar dat in het tweede lid wordt bepaald dat de bepalingen van de IW 1990 weliswaar van toepassing zijn op opcenten die ten behoeve van andere openbare lichamen dan het Rijk worden geheven maar met uitzondering van opcenten die ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden geheven. Tot slot is «Rijk» in dit verband vervangen door Rijksoverheid.
C
Een aanmerkelijkbelanghouder die ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn, krijgt op grond van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, in samenhang met artikel 2.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een conserverende aanslag opgelegd over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aanmerkelijkbelangaandelen op het moment van emigratie en de verkrijgingsprijs van diezelfde aanmerkelijkbelangaandelen. Een aanmerkelijkbelanghouder die Nederland verlaat en op één van de BES eilanden gaat wonen, krijgt – op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 – eveneens een conserverende aanslag opgelegd. Hiervoor wordt op basis van artikel 25, achtste lid, van de IW 1990 renteloos uitstel van betaling verleend. Echter, de kwijtscheldingsbepaling in artikel 26, vijfde lid, van de IW 1990 is zodanig geredigeerd dat deze niet volledig werkt in relatie tot de BES eilanden doordat in onderdeel b wordt verwezen naar de BRK en de bilaterale belastingverdragen terwijl in relatie met de BES eilanden de Belastingregeling voor het land Nederland gaat gelden. Het voorgaande heeft er dan ook toe geleid dat artikel 26, vijfde lid, onderdeel b, van de IW 1990 in onderdeel C op dit punt wordt aangepast.
Artikel 13p
In artikel 13p worden de artikelen 32 en 33 van de Successiewet 1956 gewijzigd. Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VII, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
A
Artikel 32 van de Successiewet 1956 wordt in onderdeel A op twee punten gewijzigd. Allereerst wordt het eerste lid, ten tweede, zodanig aangepast dat verkrijgingen door de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, net als verkrijgingen door provincies of gemeenten, worden vrijgesteld van successierecht. Vervolgens dient in het eerste lid, ten achtste, het begrip de Nederlandse Antillen te worden vervangen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden, omdat het land Nederlandse Antillen in het kader van de staatkundige herziening wordt ontmanteld.
B
In het verlengde van de wijzigingen in onderdeel A wordt in onderdeel B artikel 33, onderdeel twee, van de Successiewet 1956 aangepast, zodat verkrijgingen door de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, net als verkrijgingen door provincies of gemeenten, ook worden vrijgesteld van schenkingsrecht.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat verkrijgingen door de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten alsmede door Aruba in aanmerking kunnen komen voor kwijtschelding van het in beginsel verschuldigde schenkings- en successierecht (op grond van artikel 67 van de Successiewet 1956).
Artikel 13q
In artikel 13q worden de artikelen 2.2, 2.5, 3.83, 3.116, 3.136, 4.16, 4.18, 6.33, 7.2, 8.9a en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 gewijzigd.
A
In onderdeel A wordt geregeld dat de in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen woonplaatsfictie eveneens van wordt toepassing voor belastingplichtigen die Nederland kortstondig verlaten voor de BES eilanden en binnen een jaar weer terugkeren naar Nederland. Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel B, eerste volzin, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de woonplaatsfictie zoals opgenomen in het tweede lid van artikel 2.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet wordt aangepast naar aanleiding van de staatkundige vernieuwingen. In het tweede lid wordt blijkens de aanhef aangesloten bij de nationaliteit. Voor dit punt (Nederlanderschap) hebben de staatkundige vernieuwingen geen gevolgen.
B
In artikel 2.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de zogenoemde keuzeregeling opgenomen. Dit artikel wordt in onderdeel B aangepast waardoor wordt bereikt dat een inwoner van de BES eilanden met inkomen in Nederland eveneens gebruik kan maken van de keuzeregeling.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel C, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
C en D
In de artikelen 3.83, eerste lid en 3.116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn als die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of de bilaterale belastingverdragen geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn. De introductie van de Belastingregeling voor het land Nederland noopt tot aanpassing van deze volzin in voornoemde artikelen. De daartoe strekkende wijziging is in de onderdelen C en D opgenomen. Hierdoor wordt bereikt dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn als die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het land Nederland geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdelen D en E, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
E
In artikel 3.136, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn als die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of de bilaterale belastingverdragen geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn. De introductie van de Belastingregeling voor het land Nederland noopt tot aanpassing van deze volzin in voornoemd artikel. De daartoe strekkende wijziging is in onderdeel E opgenomen. Hierdoor wordt bereikt dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn als die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het land Nederland geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn.
Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel F, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
F en G
In de artikelen 4.16, eerste lid, en 4.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn als die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of de bilaterale belastingverdragen geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn. De introductie van de Belastingregeling voor het land Nederland noopt tot aanpassing van deze volzin in voornoemde artikelen. De daartoe strekkende wijziging is in de onderdelen F en G opgenomen. Hierdoor wordt bereikt dat een natuurlijk persoon mede ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn als die persoon voor de toepassing van de Belastingregeling voor het land Nederland geen inwoner van Nederland meer geacht wordt te zijn.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdelen G en H, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
H
Artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bevat de definitie voor zogenoemde algemeen nut beogende instellingen (ANBI). In dit onderdeel wordt het begrip «Nederlandse Antillen» gebruikt. Echter, na de afronding van de staatkundige vernieuwingen bestaat de Nederlandse Antillen niet meer. Vandaar dat in onderdeel H de Nederlandse Antillen wordt vervangen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden. Op deze wijze wordt bereikt dat op Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden gevestigde ANBI’s ook na ontmanteling van het land Nederlandse Antillen in aanmerking kunnen komen voor de ANBI status (en de daaraan gekoppelde fiscale voordelen in Nederland, waaronder de giftenaftrek).
In onderdeel c, van het eerste lid, is een definitie opgenomen van het begrip verenigingen. Ook in dit onderdeel wordt het begrip Nederlandse Antillen gebruikt. Door in dit onderdeel eveneens de Nederlandse Antillen te vervangen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden wordt bereikt dat periodieke giften aan op Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden gevestigde verenigingen ook na ontmanteling van het land Nederlandse Antillen in aanmerking kunnen komen voor de giftenaftrek.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel I, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
I
In de laatste volzin van artikel 7.2, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is het begrip Nederlandse Antillen opgenomen. Dit begrip wordt in onderdeel I, eerste lid, vervangen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden waardoor Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden voor de toepassing van dat artikel worden aangemerkt als verdragsland.
Voorts worden in onderdeel I, tweede lid, twee wijzigingen in de tweede volzin van het zevende lid van artikel 7.2 voorgesteld. In dit lid wordt in de eerste volzin bepaald dat de gedeeltelijk in het buitenland vervulde dienstbetrekking voor een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 geheel in Nederland wordt geacht te zijn vervuld. In de tweede volzin wordt hierop een uitzondering gemaakt, in het geval het loon uit die dienstbetrekking met inachtneming van de BRK of een bilateraal belastingverdrag feitelijk in de Nederlandse Antillen, Aruba of het verdragsland wordt belast. Deze volzin wordt zodanig aangepast dat de uitzondering van de tweede volzin – na de ontmanteling van het land Nederlandse Antillen – van toepassing is als het loon uit die dienstbetrekking met inachtneming van de BRK, BRN of een bilateraal belastingverdrag feitelijk in Curaçao, Sint Maarten de BES eilanden, Aruba of het verdragsland wordt belast.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel J, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
J
Artikel 8.9a van de Wet inkomstenbelasting 2001 ziet op de bijzondere verhoging van de heffingskorting (met het premiedeel) voor niet premieplichtige niet-inwoners. Deze regeling kan ook belang hebben voor inwoners van de Nederlandse Antillen. Immers, het begrip mogendheid omvat voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 vanwege artikel 1.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 ook de landen in het Koninkrijk (nu: Aruba en de Nederlandse Antillen; straks: Aruba, Curaçao en Sint Maarten). Echter, na de afronding van de staatkundige vernieuwingen bestaat de Nederlandse Antillen niet meer. Zonder aanvullende maatregelen zouden inwoners van de BES eilanden niet meer in aanmerking kunnen komen voor de bijzondere verhoging als bedoeld in artikel 8.9a. Vandaar dat in onderdeel J de tweede volzin van het eerste lid van artikel 8.9a wordt gewijzigd, door de BES eilanden expliciet in de opsomming op te nemen.
Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel K, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
K
Voor activa in de Nederlandse Antillen en Aruba bestaat in artikel 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een specifieke regeling. In het eerste lid van artikel 10.10 is een regeling neergelegd die tot gevolg heeft dat op investeringen in bedrijfsmiddelen die kunnen worden toegerekend aan een vaste inrichting (van een Nederlands hoofdhuis) die is gelegen in de Nederlandse Antillen of Aruba in beginsel de regelingen omtrent de investeringsaftrek van toepassing kunnen zijn. In het tweede lid wordt het begrip projecten als bedoeld in artikel 5.14, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitgebreid met groenprojecten die zijn gelegen op de Nederlandse Antillen of Aruba. Hierdoor kunnen aangewezen groenfondsen ook participeren in of leningen verstrekken aan dergelijke projecten waardoor binnenlandse belastingplichtigen via deze groenfondsen in aanmerking kunnen komen voor de fiscale voordelen die samenhangen met de groen beleggen regeling.
Echter, na de afronding van de staatkundige vernieuwingen bestaat de Nederlandse Antillen niet meer. Vandaar dat de Nederlandse Antillen als gevolg van de in onderdeel K, eerste en tweede lid, opgenomen wijzigingen in het opschrift en in dit artikel steeds wordt vervangen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat ten aanzien van de huidige vijf eilandgebieden van de Nederlandse Antillen materieel de huidige mogelijkheden in het kader van de investeringsaftrek en het groene beleggen blijven gehandhaafd.
De in onderdeel K, derde lid, opgenomen maatregel hangt samen met de overige wijzigingen in dit artikel. Door ook het voorkomingsartikel uit de Belastingregeling voor het land Nederland op te nemen in het vierde lid van artikel 10.10 wordt bereikt dat de winst die is toe te rekenen aan de vaste inrichting op de BES eilanden berekend wordt zonder in achtneming van het bepaalde in het eerste lid van artikel 10.10.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel L, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Artikel 13r
In artikel 13r worden de artikelen 4, 11 en 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965 gewijzigd.
A
In het zevende lid van artikel 4 van de Wet op de dividendbelasting 1965 is bepaald dat een vermindering of teruggave van dividendbelasting ingevolge de BRK of een bilateraal belastingverdrag achterwege wordt gelaten in het geval de ontvanger van het dividend niet de uiteindelijke gerechtigde tot het dividend is. Deze antimisbruik bepaling dient ook te gelden in de verhouding met de BES eilanden. Echter, omdat de BES eilanden niet meer bestreken worden door de BRK maar door de BRN. De BRN wordt in onderdeel A aan de opsomming in het zevende lid toegevoegd. Hierdoor wordt bepaald dat een vermindering of teruggave van dividendbelasting ingevolge de BRK, de BRN of een bilateraal belastingverdrag achterwege wordt gelaten in het geval de ontvanger van het dividend niet de uiteindelijke gerechtigde tot het dividend is.
Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel IX, onderdeel B, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
B
Artikel 11 van de Wet op de dividendbelasting 1965 bevat een regeling die voorziet in de vermindering van dividendbelasting in geval van dooruitdeling van een dividenduitkering. Deze regeling is ook van belang voor de Nederlandse Antillen. Echter, na de afronding van de staatkundige vernieuwingen bestaat de Nederlandse Antillen niet meer. Vandaar dat in onderdeel B de Nederlandse Antillen in artikel 11 steeds wordt vervangen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel IX, onderdeel C, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
C
Om dezelfde reden als genoemd onder artikel 13r, onderdeel A, met betrekking tot artikel 4, zevende lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt ook in artikel 11a van de Wet op dividendbelasting 1965 een verwijzing naar de BRN opgenomen. Dit wordt door onderdeel C bewerkstelligt.
Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel IX, onderdeel D, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Artikel 13s
In artikel 13s wordt artikel 2 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) gewijzigd. Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel X, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
De thans bestaande onderdelen a tot en met f van artikel 2, eerste lid, van de WIB worden verletterd tot de onderdelen b tot en met g. Voorts wordt een nieuw onderdeel a aan het eerste lid van artikel 2 van de WIB toegevoegd. In dit nieuwe onderdeel a wordt een omschrijving opgenomen van de term Nederland. De Awr is namelijk niet van toepassing op de WIB, waardoor de in de Awr opgenomen omschrijving van de term Nederland niet doorwerkt naar de WIB. Om verwarring te voorkomen wordt in de WIB een zelfstandige omschrijving van de term Nederland opgenomen, waaruit blijkt dat ook voor de toepassing van de WIB Nederland alleen het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk omvat.
Voorts is in het thans geldende artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de WIB (het nieuwe onderdeel d) een definitie van het begrip «staat» opgenomen. Volgens deze definitie wordt voor de toepassing van de WIB de Nederlandse Antillen gelijk gesteld met staat. Echter, na de afronding van de staatkundige vernieuwingen bestaat de Nederlandse Antillen niet meer. Anders dan bij andere vervangingen van het begrip Nederlandse Antillen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden wordt in dit geval de Nederlandse Antillen enkel vervangen door Curaçao en Sint Maarten. De reden hiervoor is dat de uitwisseling van informatie tussen de BES eilanden en Nederland binnen één uitvoeringsorganisatie plaatsvindt (de Nederlandse Belastingdienst). Hierdoor bestaat geen noodzaak de uitwisseling van informatie tussen de BES eilanden en Nederland expliciet te regelen. De vervanging van het begrip Nederlandse Antillen door Curaçao en Sint Maarten volstaat dan ook.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de WIB ziet op internationale gegevensuitwisseling in relatie tot het Nederlandse fiscale stelsel. Het fiscale stelsel voor BES eilanden zal hiervoor eigen regels gaan kennen (titel 9, afdeling 2 van hoofdstuk VIII van het wetsvoorstel Belastingwet BES).
Artikel 13t
In artikel 13t worden de artikelen 1 en 2 van de Wet op de kansspelbelasting gewijzigd. Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XI, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
Vanwege de nieuwe definitie van het begrip Rijk in de Awr (zie artikel 13m, onderdeel B, tweede lid, van dit wetsvoorstel) is het noodzakelijk gebleken om in de artikelen 1 en 2 van de Wet op de kansspelbelasting het begrip Rijk steeds te vervangen door Nederland. Immers, in de Awr wordt bepaald dat het Rijk mede de BES eilanden omvat. Omdat het niet de bedoeling is dat de Wet op de kansspelbelasting gaat gelden op de BES eilanden (op de BES eilanden zal een eigenstandige kansspelbelasting gaan gelden die van rijkswege zal worden geheven), dient Rijk in de betreffende artikelen te worden vervangen. De onderdelen A en B bewerkstelligen dit.
Artikel 13u
In artikel 13u worden de artikelen 2, 5a en 5b van de Wet op de loonbelasting 1964 gewijzigd. Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XII, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
In de artikelen 2, vierde lid, 5a, eerste en tweede lid, en 5b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt steeds verwezen naar de Nederlandse Antillen. Echter, na de afronding van de staatkundige vernieuwingen bestaat de Nederlandse Antillen niet meer. Vandaar dat de Nederlandse Antillen in deze artikelen steeds worden vervangen door Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden. De onderdelen A tot en met C bewerkstelligen dit.
Artikel 13v
In artikel 13v wordt artikel 80 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gewijzigd. Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIII, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
In artikel 80 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 is opgenomen dat belastingen die worden geheven ter zake van het gebruik van de weg met motorrijtuigen alleen mogen worden geheven door het Rijk. Andere publiekrechtelijke lichamen dan het Rijk mogen het gebruik van de weg met motorrijtuigen niet belasten, tenzij in artikel 80 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 anders is bepaald.
De nieuwe openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn – net als onder andere gemeenten, provincies en waterschappen – publiekrechtelijke lichamen volgens het Nederlandse recht. Zonder aanvullende maatregelen heeft artikel 80 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 tot gevolg dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen belastingen mogen heffen ter zake van het gebruik van de weg met motorrijtuigen. Het voorgaande zou conflicteren met de bepaling in de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba waarin de motorrijtuigenbelasting is aangemerkt als een lokale belasting voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ter voorkoming hiervan wordt in artikel 13v voorgesteld artikel 80 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 aan te passen, zodat net als bijvoorbeeld rondom de bevoegdheid van provincies om provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting te kunnen heffen, geen twijfel bestaat dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba na de transitiedatum nog steeds op eilandelijk niveau een motorrijtuigenbelasting kunnen heffen. Hiertoe wordt een tweede lid aan artikel 80 toegevoegd (onder vernummering van het huidige artikel 80 in het eerste lid), waarin wordt bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 13w
In artikel 13w worden de artikelen 6a, 14c, 15, 15a, 15c en 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gewijzigd.
A
In het tweede lid van artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden de kwalificatie-eisen gesteld alvorens een beleggingsinstelling in aanmerking kan komen voor het regime betreffende de vrijgestelde beleggingsinstellingen (VBI-regime). In beginsel komen hiervoor ook lichamen in aanmerking die zijn opgericht of aangegaan naar het recht van de Nederlandse Antillen. De opheffing van het land Nederlandse Antillen in het kader van de staatkundige vernieuwingen noopt tot aanpassing van het tweede lid van artikel 6a. Immers, de regeling in artikel 6a stelt geen voorwaarden aan de vestigingsplaats van de beleggingsinstelling. Een buiten Nederland gevestigde beleggingsinstelling met een vaste inrichting in Nederland kan in aanmerking komen voor het VBI-regime.
Als gevolg van de wijziging van artikel 6a in onderdeel A wordt de Nederlandse Antillen dan ook vervangen door Curaçao en Sint Maarten. Hierdoor kunnen lichamen die zijn opgericht of aangegaan naar het recht van Curaçao en Sint Maarten eveneens in aanmerking komen voor het VBI-regime. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de zinsnede «opgericht of aangegaan naar het recht van Curaçao en Sint Maarten» niet alleen het nieuwe recht van de twee toekomstige landen omvat maar eveneens het voor de transitiedatum op Curaçao en Sint Maarten geldende Nederlands-Antilliaanse recht.
Het tweede lid van artikel 6a wordt tevens aangepast zodat ook lichamen die zijn opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht in aanmerking kunnen komen voor het VBI-regime. Ook hier geldt dat de zinsnede «opgericht of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht» niet alleen het na de transitiedatum op de BES eilanden geldende recht betreft, maar eveneens het voor de transitiedatum op de BES eilanden geldende Nederlands-Antilliaanse recht.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIV, onderdeel C, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
B
In artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 inzake de geruisloze terugkeer uit de BV zijn drie wijzigingen voorzien. Onderdeel B bewerkstelligt dit.
In het vierde lid, onderdeel b, van artikel 14c zijn twee wijzigingen die tot doel hebben te bewerkstelligen dat de faciliteit voor geruisloze terugkeer ook van toepassing kan zijn op op de BES eilanden gevestigde lichamen die door middel van een vaste inrichting een onderneming drijven in Nederland (onderdeel B, eerste en tweede lid). Hiertoe wordt opgenomen dat de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap ook op de BES eilanden mag zijn gelegen (in het vierde lid, onderdeel b, ten tweede) en wordt de BRN toegevoegd (in het vierde lid, onderdeel b, ten eerste).
Ten slotte wordt in het achtste lid een wijziging voorgesteld omdat in de aanhef van dat lid wordt gesproken over rechtspersonen die zijn opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen (onderdeel B, derde lid). In dit kader zijn dezelfde wijzigingen voorgesteld als in artikel 6a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Ter wille van de eenvoud wordt verwezen naar de toelichting op die wijzigingen in artikel 6a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIII, onderdeel B van dit voorstel van wet.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIV, onderdeel D, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
C
In artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden 4 onderdelen gewijzigd. Allereerst wordt opgrond van onderdeel C, eerste lid, zowel in artikel 15, derde lid, onderdeel c, als in de aanhef van het vierde lid, na Belastingregeling voor het Koninkrijk ook de Belastingregeling voor het land Nederland in de opsomming opgenomen.
Vervolgens worden door middel van onderdeel C, tweede lid in artikel 15, derde lid, onderdeel d, dezelfde wijzigingen voorgesteld als in artikel 6a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Ter wille van de eenvoud wordt verwezen naar de toelichting op die wijzigingen in artikel 6a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals opgenomen in artikel 13w, onderdeel A, van dit voorstel van wet.
De in onderdeel C, derde lid, opgenomen wijziging van artikel 15, derde lid, onderdeel e, ligt in het verlengde van de in onderdeel C, tweede lid, opgenomen wijziging in artikel 15, derde lid, onderdeel d. De BES eilanden zijn na de ingang van de nieuwe staatkundige verhoudingen geen land in het Koninkrijk en vormen eveneens geen staat in de zin van artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de Awr. Om deze reden is ingevoegd «heffingsgebied binnen het Rijk». De term heffingsgebied wordt eveneens gebruikt in de Belastingregeling voor het land Nederland. Het nieuwe land Nederland (ofwel het Rijk bestaande uit het Europese deel van het Koninkrijk en de BES eilanden) bestaat na de staatkundige vernieuwingen uit twee heffingsgebieden, te weten Nederland en de BES eilanden.
Ten slotte worden in het vierde lid van onderdeel C drie wijzigingen doorgevoerd in artikel 15, vierde lid. Met deze wijzigingen wordt bereikt dat ook na de staatkundige vernieuwingen dit onderdeel van toepassing blijft op belastingplichtigen waarvan de plaats van de werkelijke leiding is gelegen in Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden.
Deze wijzigingen waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIV, onderdeel E, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
D
Vanwege de nieuwe definitie van het begrip Rijk in de Awr (zie artikel 13m, onderdeel B, tweede lid, van dit voorstel van wet) is het noodzakelijk gebleken om in artikel 15a, achtste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 het begrip Rijk te vervangen door Nederland. Immers, in de Awr wordt bepaald dat het Rijk mede de BES eilanden omvat. Omdat het niet de bedoeling is dat de bepaling in artikel 15a, achtste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ook ziet op op de BES eilanden gevestigde coöperaties, is bovenstaande wijziging doorgevoerd. Onderdeel D bewerkstelligt dit.
Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIV, onderdeel F, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
E
In artikel 15c van de Wet van de vennootschapsbelasting 1969 is een bepaling opgenomen die leidt tot een partiële eindafrekening. Het eerste lid van artikel 15c bepaalt dat deze regeling van toepassing is indien een belastingplichtige voor de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de BRK of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting niet meer als inwoner van Nederland wordt aangemerkt. Na de staatkundige vernieuwingen ziet de BRK echter niet meer op de BES eilanden waardoor eveneens de Belastingregeling voor het land Nederland in de opsomming in het eerste lid zal moeten worden opgenomen. Onderdeel E bewerkstelligt dit. De partiële eindafrekeningsregeling werkt dientengevolge ook in relatie tot de BES eilanden.
Deze wijziging was oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIV, onderdeel G, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
F
In artikel 28, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is bepaald dat naar het recht van de Nederlandse Antillen opgerichte of aangegane lichamen in beginsel in aanmerking kunnen komen voor het regime betreffende de fiscale beleggingsinstelling (fbi). Omdat de Nederlandse Antillen na voltooiing van de staatkundige vernieuwingen niet meer bestaan, zal dit moeten worden aangepast. Dit wordt in onderdeel F geregeld.
In dit kader zijn dezelfde wijzigingen voorgesteld als in artikel 6a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Ter wille van de eenvoud wordt verwezen naar de toelichting op die wijzigingen in artikel 6a, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals opgenomen in artikel 13w, onderdeel A, van dit voorstel van wet.
Deze wijziging waren oorspronkelijk opgenomen in hoofdstuk I, artikel XIV, onderdeel I, van het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES.
§ 2d. Wijzigingen in overige regelgeving
Artikel 13x
Op het moment van inwerkingtreding van de belastingbepalingen van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet finBES)6 bestaan er onvermijdelijk ook ten aanzien van de eilandbelastingen nog rechten en verplichtingen uit de periode daarvoor. Ook daarvoor is overgangsrecht nodig. Daarin voorziet deze nota van wijziging ook. Inhoud en systematiek zijn afgestemd op de regeling zoals die was opgenomen in hoofdstuk II van het voorstel voor de Invoeringswet fiscaal stelsel BES en die via deze nota van wijziging nu ook in dit wetsvoorstel wordt opgenomen.
Het uitgangspunt van de overgangswetgeving is dat de transitie geen wijziging brengt in bestaande fiscale rechten, verplichtingen en rechtsverhoudingen. In de overgangswetgeving is daarom geregeld dat op het tijdstip van transitie bestaande rechten en verplichtingen van belastingplichtigen die stammen uit het Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel blijven bestaan, alsmede bestaande rechtsverhoudingen. Op deze rechten, verplichtingen en rechtsverhoudingen blijft het Nederlands-Antilliaanse recht onverkort van toepassing. Bijvoorbeeld het bestaan en de omvang van een belastingschuld over een tijdvak vóór het tijdstip van transitie wordt dus ook na het tijdstip van transitie beoordeeld aan de hand van de vóór het tijdstip van transitie daarop van toepassing zijnde Landsverordening, terwijl de vaststelling van die belastingschuld geschiedt volgens de vóór het tijdstip van transitie geldende formele regels.
De voortzetting van het Nederlands-Antilliaanse recht ten behoeve van de afwikkeling van rechten, verplichtingen en rechtsverhoudingen die betrekking hebben op belastingtijdvakken gelegen vóór het tijdstip van transitie is dan ook opgenomen om uit te sluiten dat de transitie tot gevolg zou hebben dat per transitiedatum (oude) belastingschulden vervallen. Dit zou kunnen worden opgevat als fiscale amnestie. Een dergelijke fiscale amnestie is onwenselijk omdat hierdoor belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen hebben voldaan in een slechtere positie worden gebracht. Het zal worden gevoeld alsof goed gedrag wordt bestraft. De correcte afwikkeling van bestaande verplichtingen is dan ook een onontkoombaarheid.
Omdat de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba vanaf het tijdstip van transitie niet meer bestaan zal de afwikkeling van «oude» rechten, verplichtingen en rechtsverhoudingen worden verricht door de daartoe aangewezen ambtenaren van de gelijknamige openbare lichamen (artikel 101c).
Een bijzondere positie wordt ingenomen door de belastingen, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel B, van de eilandenregeling Nederlandse Antillen (ERNA). Daarin wordt bepaald dat de wetgeving en de bevoegdheid tot het opleggen van aanslagen inzake de belastingen op inkomens en winsten, grondbelasting en de gebruiksbelasting, een aangelegenheid van het land is. De bevoegdheid tot invorderen van die belastingen is echter een zaak van de eilandsbesturen. Na de transitie zal de bevoegdheid tot het heffen en invorderen van grondbelasting een aangelegenheid zijn van de openbare lichamen, en de overige in dat artikel genoemde belastingen zullen kunnen worden geheven en ingevorderd op landelijk niveau. In het kader van het overgangsrecht wordt daarom voorgesteld dat de bestaande rechten en verplichtingen met betrekking tot de grondbelasting, inclusief de eilandelijke opcenten, overgaan op de openbare lichamen en de bestaande rechten en verplichtingen met betrekking tot de overige in artikel 2a, eerste lid, onderdeel B, van de ERNA, inclusief de eilandelijke opcenten, op de landelijke overheid. Eventuele inkomsten uit eilandelijke opcenten op de laatstbedoelde belastingen zullen worden overgemaakt naar de desbetreffende openbare lichamen.
Eenzelfde regeling is getroffen voor op het tijdstip van transitie aanhangige rechtsgedingen (artikel 101e). Immers, het rechtsprekende orgaan (de Nederlands-Antilliaanse Raad van beroep voor belastingzaken) is na de transitiedatum niet meer bevoegd op de BES eilanden. Vandaar dat wordt geregeld dat de nieuwe Raad van beroep voor belastingzaken zoals bedoeld in hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES vanaf het tijdstip van transitie voor op dat tijdstip aanhangige zaken het bevoegde rechtsprekende orgaan is. Deze Raad van beroep voor belastingzaken behandelt dus ook de rechtsgedingen die een aanvang namen na het tijdstip van transitie, maar reeds op het tijdstip van transitie bestaande rechten, verplichtingen en rechtsverhoudingen betreffen. Als protestpartij treden na het tijdstip van transitie ook de daartoe aangewezen ambtenaren van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op.
A en C
Het gaat hier om technische aanpassingen. De Wet finBES treedt gefaseerd in werking. Het gevolg daarvan is dat niet verwezen kan worden naar het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, omdat dat voor verschillende onderdelen van de wet verschillend kan zijn.
Artikel 13y
In het op 19 april 2010 bij uw Kamer ingediende voorstel voor de Tweede aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland – A (Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba – A4) wordt in artikel II, onderdeel E, een overgangsregeling ingevoegd in de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze overgangsregeling ziet op de periode vanaf de transitie tot 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar.
Het is belangrijk dat de overgangsregeling op het tijdstip van transitie inwerking treedt. Aangezien het niet zeker is dat de Tweede Aanpassingswet BES – A op 10 oktober 2010 in werking zal treden, wordt de overgangsregeling thans overgeheveld naar het voorstel voor de Wet geldstelsel BES. Voor wat betreft de toelichting op de overgangsregeling zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Tweede Aanpassingswet BES – A.8
Artikel 13z
Deze wijziging betreft het herstel van een onjuiste verwijzing. In artikel 6.16 van de (eerste) Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba9 werd ten onrechte nog verwezen naar artikel 6.16, tweede en derde lid, van de Invoeringswet Bonaire, Sint Eustatius en Saba, terwijl de verwijzing inmiddels moet luiden: artikel 6.16, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
D
Dit onderdeel strekt ertoe de inwerkingtredingsbepaling van de Wet geldstelsel aan te passen. Voor het oorspronkelijke onderwerp van het wetsvoorstel – de invoering van de dollar als munteenheid van de openbare lichamen – blijft gelden dat de wet pas op 1 januari 2011 in werking treedt, met uitzondering van artikel 16 dat een overgangsbepaling voor de periode tussen 10 oktober 2010 en 1 januari 2011 bevat.
Voor de nieuw in te voegen paragrafen 2a tot en met 2d geldt uiteraard dat deze op de transitiedatum in werking moeten treden. Artikel 17 is in die zin aangepast.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten