Dit wetsvoorstel strekt ertoe het geldstelsel van de toekomstige openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te regelen. Mede gelet op de wens van de eilanden zelf, wordt voorgesteld de Amerikaanse dollar aan te wijzen als officiële munteenheid van de openbare lichamen. De dollarbiljetten en de dollarmunten die als wettig betaalmiddel van de Verenigde Staten van Amerika in omloop zijn, krijgen in het wetsvoorstel de status van wettig betaalmiddel in de openbare lichamen.
In deze memorie zal eerst worden ingegaan op de beweegredenen die aan de keuze van de dollar ten grondslag liggen. In paragraaf 3 wordt vervolgens stilgestaan bij de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. In paragraaf 4 komt het beoogde invoeringstraject aan de orde.
§ 2. Achtergronden van het wetsvoorstel
De ontvlechting van het land Nederlandse Antillen brengt een aantal ingrijpende keuzes met zich voor de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES). Een van die keuzes betreft de toekomstige munteenheid van de openbare lichamen. Over dit onderwerp heeft op verschillende momenten uitvoerig overleg met de drie eilanden plaatsgevonden. De slotverklaring van de in oktober 2006 gehouden miniconferentie over de staatkundige positie van de BES-eilanden vormt een eerste mijlpaal in het besluitvormingsproces over de toekomstige munteenheid. De slotverklaring stelt dat «in ieder geval aandacht besteed zal worden aan de economische gevolgen van de valutakeuze, onder meer op het gebied van toerisme en handel».1
Bij het voorbereiden van een besluit over de meest geschikte valuta voor de BES-eilanden vormden de in de slotverklaring van de miniconferentie vastgelegde afspraken het belangrijkste ijkpunt. Daarnaast heeft ook het standpunt van de eilanden een belangrijke rol gespeeld. Het ministerie van Financiën heeft aan het begin van het besluitvormingstraject een drietal opties geïdentificeerd: invoering van de euro, behoud van de Nederlands-Antilliaanse gulden en invoering van de dollar. In theorie was er nog een vierde optie: het creëren van een eigen munt van de openbare lichamen. Vanwege de hoge kosten die daarmee samenhangen, is deze vierde optie verder buiten beschouwing gelaten.
b. Nederlands-Antilliaanse gulden: munt van de voormalige Nederlandse Antillen
De eerste optie die is verkend, is het behoud van de huidige munteenheid van de Nederlandse Antillen. De Nederlands-Antilliaanse gulden heeft sinds 1971 een vaste wisselkoers met de dollar (USD 1 = NAf. 1,790).1 Deze koppeling heeft bijgedragen aan een laag inflatieniveau en macro-economische stabiliteit in bredere zin. Behoud van de Nederlands-Antilliaanse gulden lijkt daarom in eerste instantie een goede keuze. Er kleven echter ook nadelen aan deze optie. Ten eerste is de Nederlands-Antilliaanse gulden als symbool van het land Nederlandse Antillen weinig populair op de eilanden. Het tweede nadeel is dat de openbare lichamen afhankelijk zouden worden van het monetaire beleid van de uitgevende autoriteit(en) in de toekomstige landen Curaçao en Sint Maarten. Het derde bezwaar betreft de transactiekosten die het gevolg zijn van het feit dat er in de praktijk twee valuta worden gehanteerd. Parallel aan de Nederlands-Antilliaanse gulden wordt in het betalingsverkeer ook de dollar veelvuldig gebruikt. Het is niet aannemelijk dat het gebruik van de dollar in de toekomst significant zal afnemen. Dit betekent dat de transactiekosten als gevolg van twee valuta zouden blijven bestaan.
Van belang is ook dat ervan uit moet worden gegaan dat Curaçao en Sint Maarten de Nederlands-Antilliaanse gulden in de nabije toekomst zullen vervangen door een nieuwe munteenheid. Ook voor deze landen geldt immers dat de Nederlands-Antilliaanse gulden symbool staat voor het land Nederlandse Antillen. Dit betekent dat er in de openbare lichamen waarschijnlijk hoe dan ook een omschakeling komt naar een nieuwe munt. Het is goedkoper en efficiënter om deze omschakeling dan maar meteen te laten plaatsvinden. Nu kunnen de daarvoor benodigde aanpassingen van wetgeving en (geautomatiseerde) systemen immers worden meegenomen in de aanpassingen die reeds in het kader van de staatkundige veranderingen binnen het Koninkrijk nodig zijn. Een afzonderlijke aanpassingsoperatie, vergelijkbaar met die voor de invoering van de euro, is dan niet nodig.
c. euro: munt van de Europese Unie
De BES-eilanden zullen na transitie deel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. De keuze voor de euro lijkt in dat licht een logische. Daar staat tegenover dat de openbare lichamen, hoewel zij deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel, vooralsnog geen deel zullen uitmaken van de Europese Unie. De eilanden behouden voorlopig hun LGO-status. Vanuit dat oogpunt ligt aansluiting bij het eurogebied minder voor de hand.
Ook vanuit economisch oogpunt ligt invoering van de euro niet voor de hand. De eilanden bevinden zich in een regio waarin de dollar de dominante valuta is. De meeste eilanden in het Caribisch gebied hebben een munteenheid die gekoppeld is aan de dollar (zie onderstaande tabel). Daarnaast is de dollar veelal parallel aan de lokale valuta in het betalingsverkeer aanwezig.
Tabel 1. Munteenheden in het Caribisch gebied
Landen of gebiedsdelen | Officiële munteenheid |
---|---|
Anguilla | Oost-Caribische dollar (1976)* |
Antigua en Barbuda | Oost-Caribische dollar (1976)* |
Aruba | Arubaanse florin (1986)* |
Bahama’s | Bahama dollar (1966)* |
Barbados | Barbados dollar (1975)* |
Bermuda | Bermuda dollar (1970)* |
Cuba | Cubaanse peso / converteerbare peso (1994)* |
Dominica | Oost-Caribische dollar (1976)* |
Dominicaanse Republiek | Dominicaanse peso |
Grenada | Oost-Carribische dollar (1976)* |
Guadeloupe | euro |
Haïti | Haïtiaanse gourde |
Jamaica | Jamaicaanse dollar |
Kaaimaneilanden | Kaaimaneilanden dollar (1974)* |
Maagdeneilanden (GB) | Amerikaanse dollar |
Maagdeneilanden (VS) | Amerikaanse dollar |
Martinique | euro |
Montserrat | Oost-Caribische dollar (1976)* |
Nederlandse Antillen | Nederlands-Antilliaanse gulden (1971)* |
Puerto Rico | Amerikaanse dollar |
Sint Barth | euro |
Sint Kitts en Nevis | Oost-Caribische dollar (1976)* |
Sint Lucia | Oost-Caribische dollar (1976)* |
Sint Maarten (Franse deel) | euro |
Sint Vincent en de Grenadines | Oost-Caribische dollar (1976)* |
Trinidad en Tobago | Trinidad en Tobago dollar (1976)* |
Turkse en Caicos eilanden | Amerikaanse dollar |
* De met een asterisk gemerkte valuta staan in een vaste verhouding tot de US dollar. Tussen haakjes het jaar waarin deze koppeling met de dollar is ingegaan.
Gelet op de dominantie van de dollar, zou invoering van de euro niet alleen nadelige gevolgen hebben voor de handel met de Verenigde Staten, maar ook voor de integratie van de eilanden in de regionale economie. De euro zou de BES-eilanden een onaantrekkelijke vestigingsplaats maken voor Caribische banken (die leen- en spaarproducten aanbieden in dollars of aan de dollar gekoppelde valuta’s). Voor hen zou als gevolg van invoering van de euro een significant valutarisico ontstaan, dat voor leenproducten met een langere looptijd moeilijk op de geldmarkt zou kunnen worden afgedekt. Ook zouden zij om rechtstreeks, anders dan via een correspondentbank, betalingen in euro te kunnen doen, moeten worden aangesloten op het eurobetalingssysteem in Frankfurt en daarvoor investeringen moeten doen.1 Gezien de geringe omvang van de markt voor financiële diensten op de BES-eilanden, zouden deze investeringen waarschijnlijk niet rendabel zijn. Het is daarom waarschijnlijk dat Caribische banken bij invoering van de euro hun activiteiten op de eilanden zouden staken of hun diensten tegen een (veel) hogere vergoeding zouden aanbieden. Er zijn op dit moment in het betalingsverkeer op de BES-eilanden geen Europese banken actief.
Van belang is ook dat vertegenwoordigers van de BES-eilanden herhaaldelijk hebben aangegeven dat de euro voor hen geen acceptabele optie is. De slechte economische omstandigheden op de Franse eilanden Guadaloupe en Saint Martin (hoge werkeloosheid en lage groei), zijn mede debet aan de impopulariteit van de euro bij de bevolking van de BES-eilanden.
d. dollar: munt van de Caribische regio
Evenals in de rest van het Caribische gebied speelt de dollar op de BES-eilanden feitelijk al een belangrijke rol in het chartale betalingsverkeer. Ook is het in een toenemend aantal gevallen mogelijk om een rekening-courant in dollars aan te houden. De bevolking van de eilanden is dus al vertrouwd met het gebruik van deze munteenheid. Het grootste deel van de inen uitvoer op Bonaire (67,5%) en de Bovenwindse eilanden (85,7%) is afkomstig uit of bestemd voor landen die de dollar of een aan de dollar gekoppelde munt voeren.1 Ook komt het merendeel van de toeristen uit het dollargebied. De BES-eilanden hebben zich in gesprekken steeds voorstander getoond van invoering van de dollar. De Verenigde Staten hebben geen enkel bezwaar tegen het gebruik van de dollar als wettig betaalmiddel buiten de Verenigde Staten, ook niet wanneer de dollar door derde landen tot officiële munteenheid wordt verklaard, zoals bijvoorbeeld in Panama en Ecuador het geval is.
Na overleg op ambtelijk niveau in het voorjaar van 2008, heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 20 november 2008 met vertegenwoordigers van de BES-eilanden overeenstemming bereikt over de toekomstige munteenheid. Volgens deze afspraken zal de Amerikaanse dollar vanaf het moment van overgang naar de nieuwe staatkundige verhoudingen de officiële munteenheid van de BES-eilanden zijn.2
Bij de keuze voor de dollar als munteenheid van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben, in lijn met het slotakkoord, de economische argumenten het zwaarst gewogen. Invoering van de euro zou de eilanden van meet af aan in een ongunstige economische positie hebben geplaatst. Vanzelfsprekend is ook meegewogen dat de dollar feitelijk al een belangrijke rol in het betalingsverkeer speelt, en dat er op de eilanden weinig draagvlak voor de euro en de Nederlands-Antilliaanse gulden bestaat. Niet onbelangrijk is bovendien dat de Nederlands-Antilliaanse gulden, als munteenheid van het land Nederlandse Antillen, waarschijnlijk zal worden vervangen door een nieuwe munteenheid van de landen Curaçao en Sint Maarten.
Opgemerkt zij dat de wisselkoersrisico’s die invoering van de dollar met zich brengt, bij betalingen tussen overheden volgens afspraak voor rekening van Nederland zullen komen. Dit betekent dat de financiële stromen tussen de rijksoverheid en de openbare lichamen in dollar plaatsvinden. Kiest men er voor het wisselkoersrisico bij de openbare lichamen te leggen, dan zou dit kunnen leiden tot grote korte-termijnfluctuaties in hun inkomsten. Dit maakt het voeren van een adequaat begrotingsbeleid onmogelijk. De positieve of negatieve gevolgen van wisselkoersfluctuaties voor de rijksbegroting daarentegen zijn beperkt.
§ 3. Het onderhavige wetsvoorstel
a. hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel bestaat in hoofdzaak uit twee delen: de regeling van het geldstelsel van de openbare lichamen (paragraaf 1 van het wetsvoorstel) en de invoering van de dollar (paragraaf 2 van het wetsvoorstel). De regeling van het geldstelsel heeft een structureel karakter; de bepalingen die nodig zijn in verband met de invoering van de dollar hebben naar hun aard een tijdelijk karakter. Op de invoering van de dollar zal in paragraaf 4 en in de artikelsgewijze toelichting nader worden ingegaan.
In de Nederlandse Antillen wordt het geldstelsel geregeld door middel van twee landsverordeningen: het Centrale Bank-Statuut 1985, op grond waarvan de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA) bevoegd is om bankbiljetten van de Nederlandse Antillen uit te geven, en de Regeling muntstelsel Nederlandse Antillen 1989, waarin het muntgeld van de Nederlandse Antillen is geregeld. Deze landsverordeningen worden bij de transitie niet overgenomen. Zij zullen worden vervangen door de voorgestelde Wet geldstelsel BES, die in navolging van de Arubaanse Landsverordening regeling geldstelsel zowel betrekking zal hebben op muntgeld als op papiergeld.
De nieuwe Wet geldstelsel BES zal in twee opzichten duidelijk verschillen van de thans in de Nederlandse Antillen geldende wetgeving. Omdat wordt aangesloten bij het geldstelsel van de Verenigde Staten van Amerika, zal de wet geen bepalingen over de uitgifte van bankbiljetten of munten bevatten. De uitgifte van dollarbiljetten en -munten geschiedt immers door de bevoegde monetaire autoriteiten in de Verenigde Staten. Evenmin zal de wet een regeling voor een centrale bank bevatten, omdat de openbare lichamen geen eigen centrale bank krijgen. Waar nodig zullen de taken die thans door de BNA worden uitgevoerd, na de transitie door De Nederlandsche Bank (DNB) worden vervuld. Op deze taken wordt nader ingegaan in onderdeel b.
De kernbepalingen van de regeling van het geldstelsel zijn de artikelen 2 en 3, waarin respectievelijk de officiële munteenheid en de wettige betaalmiddelen van de openbare lichamen worden geregeld. Verder bevat paragraaf 1 van het wetsvoorstel bepalingen met betrekking tot beperkt wettig betaalmiddel, geschonden betaalmiddelen en vervalsingen.
In het wetsvoorstel is een belangrijke rol weggelegd voor DNB. Het gaat daarbij niet om een traditionele centralebanktaak – DNB is immers niet zelf de uitgevende autoriteit van de wettige betaalmiddelen in de openbare lichamen – maar om een ondersteunende taak. DNB wordt in het wetsvoorstel belast met het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer (zie artikel 4). In het kader van die taak faciliteert zij ook de geldomloop in de openbare lichamen. Anders dan in Nederland zal het verzorgen van de geldomloop geen zelfstandige taak van DNB zijn. Dit houdt vooral verband met het feit dat de primaire verantwoordelijkheid voor het in omloop brengen van dollarmunten enbiljetten uiteraard bij de monetaire autoriteiten van de Verenigde Staten ligt. Een ander verschil met Nederland is dat DNB in Nederland de geldomloop van bankbiljetten verzorgt (zie artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Bankwet 1998), terwijl zij in de openbare lichamen zowel de omloop van bankbiljetten als de omloop van munten zal faciliteren. Gelet op de geringe omvang van de geldcirculatie in de openbare lichamen, zou het niet doelmatig zijn om de omloop van bankbiljetten en munten door verschillende partijen te laten faciliteren.
In het verlengde van de opdracht aan DNB om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen moeten ook de taken worden gezien die DNB opgelegd krijgt met betrekking tot de verwisseling van beperkt wettig betaalmiddel (artikel 5) en de verwisseling van geschonden betaalmiddelen (artikel 7). Voorts zal DNB een coördinerende rol hebben bij het uit omloop nemen en screenen van (mogelijk) valse of vervalste dollarbiljetten en dollarmunten (artikel 6). Deze rol zou eveneens kunnen worden gezien als een uitvloeisel van de taak die DNB met betrekking tot het betalingsverkeer heeft, maar is vooral ook ingegeven door de expertise die DNB op dit gebied heeft en de contacten die in dit kader met de bevoegde monetaire autoriteiten in de Verenigde Staten zullen moeten worden onderhouden.
In het kader van dit wetsvoorstel is van belang dat ook de Bankwet 1998 zal worden aangepast in verband met de staatkundige hervormingen. In de Bankwet 1998 zal tot uitdrukking worden gebracht dat DNB haar in die wet genoemde taken ook in de openbare lichamen kan uitoefenen. Dat die wijziging van de Bankwet 1998 niet in dit wetsvoorstel wordt meegenomen, maar via de Aanpassingswet BES1 zal worden geëffectueerd, houdt verband met het feit dat DNB niet alleen op grond van dit wetsvoorstel taken in de openbare lichamen krijgt. DNB krijgt in de openbare lichamen ook bepaalde toezichthoudende taken ten aanzien van financiële instellingen (zie de in de artikelen 6.6, 6.9 en 6.10 van de Aanpassingswet BES genoemde wetten).
Opgemerkt zij nog dat in de Nederlands-Antilliaanse context de BNA ook tot taak heeft om de stabiliteit en de waarde van de Nederlands-Antilliaanse gulden te bewaken en in dat kader mede is belast met het deviezen- en wisselkoersbeleid. Dergelijke taken zullen niet door DNB worden overgenomen. Aangezien de openbare lichamen geen eigen munteenheid krijgen, bestaat aan deze monetaire taken geen behoefte.
c. voorbereiding van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel is opgesteld in nauw overleg met DNB. Voorts is het ter consultatie aangeboden aan de eilandraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De consultatie heeft niet tot aanpassingen van het wetsvoorstel geleid.
Gelet op artikel 105, vierde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, is tevens de Europese Centrale Bank (ECB) geraadpleegd.2 Ofschoon Titel VII van het Derde deel van het EG-verdrag strikt genomen niet geldt voor de BES-eilanden – op deze eilanden is slechts de Associatieregeling in het Vierde deel van dat verdrag van toepassing – kwam het, met het oog op het feit dat de taken die DNB op grond van dit wetsvoorstel krijgt verenigbaar moeten zijn met haar taken op grond van het communautaire recht, aangewezen voor om de ECB over dit wetsvoorstel te raadplegen.
Naar aanleiding van de consultatie heeft de ECB op 12 oktober 2009 een advies uitgebracht. Blijkens dit advies stuiten de voorgestelde BES-taken van DNB niet op bezwaren bij de ECB: «uit het voorstel volgt (...) niet dat voornoemde taken de doelstellingen en taken van het ESCB [Europees Stelsel van centrale banken] zouden doorkruisen».3
a. ervaringen met de invoering van de euro
Bij het voorbereiden van de invoering van de dollar wordt vanzelfsprekend gebruik gemaakt van de ervaringen die indertijd in Nederland zijn opgedaan bij de invoering van de euro. Het scenario dat als basis heeft gediend voor de invoering van de euro, ligt ten grondslag aan de voorbereidingen die nu getroffen worden voor de invoering van de dollar. Wel moet daarbij rekening worden gehouden met een aantal belangrijke verschillen. Het voornaamste verschil is de omvang van het valutagebied. Het aantal inwoners, banken en bedrijven in de openbare lichamen is veel kleiner dan in Nederland. De operatie is daardoor kleiner, maar in sommige gevallen ook complexer. De personele capaciteit die bedrijven kunnen inzetten voor de noodzakelijke aanpassingen van systemen is kleiner, en de benodigde technische kennis is in mindere mate voor handen.
Daarnaast vormen de geografische aspecten (zoals de grote onderlinge afstanden) een complicerende factor. Nieuw ten opzichte van de invoering van de euro is dat de chartale en girale omwisseling op hetzelfde tijdstip plaatsvinden. In Nederland was de bijstelling van systemen die noodzakelijk was voor de girale omwisseling al drie jaar voordat de chartale omwisseling plaatsvond, gereed. Daar komt bij dat, waar de Nederlandse gulden na 28 januari 2002 de hoedanigheid van wettig betaalmiddel verloor en niet langer in het betalingsverkeer voorkwam, de Nederlands-Antilliaanse gulden vermoedelijk nog enige tijd zal blijven bestaan als wettig betaalmiddel van de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten.
b. taakverdeling tussen DNB en Financiën
Evenals bij de invoering van de euro zullen DNB en het Ministerie van Financiën gezamenlijk de introductie van de dollar begeleiden. DNB concentreert zich hierbij op de technische aspecten van de girale en chartale omwisseling. Aan de hand van een door DNB opgesteld omwisselscenario zullen de betrokken partijen (banken, overheden en bedrijven) op de eilanden voorbereidingen treffen voor de omwisseling. DNB zal deze activiteiten volgen en stimuleren. Het ministerie van Financiën zal in samenspraak met DNB en de eilandgebieden een communicatiestrategie opstellen.
In het kader van de invoering van de dollar zal ook de prijsontwikkeling op de eilanden worden gemonitord. Vermeden moet worden dat de invoering van de dollar wordt aangegrepen om allerlei prijzen te verhogen. Extra waakzaamheid is met name geboden in sectoren waarin slechts beperkte concurrentie bestaat. Indien nodig zal in samenspraak met de eilandgebieden worden bezien welke maatregelen kunnen worden getroffen om excessieve prijsstijgingen te voorkomen. Overigens dient bij dit alles te worden bedacht dat de dollar op zichzelf niet nieuw is op de eilanden. De bevolking van de eilanden is reeds in belangrijke mate vertrouwd met de (waarde van de) dollar als betaalmiddel en met prijzen die zowel in Nederlands-Antilliaanse guldens als in dollars luiden.
c. het invoeringsscenario op hoofdlijnen
De dollar zal vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet de officiële munteenheid van de openbare lichamen zijn. De chartale dollar zal vanaf dat moment ook meteen de status van wettig betaalmiddel hebben. Om 0:00 uur zetten de banken in de openbare lichamen alle in Nederlands-Antilliaanse guldens luidende banksaldi automatisch om in dollars. Burgers en bedrijven hoeven daartoe zelf geen actie te ondernemen. De omrekenkoers die bij deze omzetting wordt gehanteerd, is de sinds 1971 geldende vaste wisselkoers (NAf. 1,790 = USD 1).
Ook bestaande overeenkomsten, besluiten van bestuursorganen en andere rechtsinstrumenten worden automatisch aangepast: de daarin opgenomen guldenbedragen zullen vanaf de invoering van de dollar van rechtswege als dollarbedragen gelden en behoeven dus niet materieel te worden aangepast. Voor deze omzetting geldt dezelfde omrekenkoers als voor de omzetting van de girale tegoeden bij banken. Waar het gaat om overeenkomsten, is de van rechtswege omzetting niet verplicht. Partijen kunnen ervoor kiezen om de in een overeenkomst opgenomen guldenbedragen te handhaven en deze niet door dollarbedragen te vervangen. Zij moeten dit dan wel uitdrukkelijk overeenkomen. Doen zij dat niet, dan geldt dat de bedragen in de overeenkomst van rechtswege worden omgezet.
In de eerste maand na inwerkingtreding van de wet zal ook de Nederlands-Antilliaanse (chartale) gulden nog de status van wettig betaalmiddel hebben. In deze duale periode kan dus zowel met dollars als met Nederlands-Antilliaanse guldens worden betaald. De duale periode geldt alleen voor chartale betalingen. Girale betalingen zullen na inwerkingtreding van de wet steeds in dollars plaatsvinden. Om de periode waarin de twee munteenheden naast elkaar in omloop zijn zo veel mogelijk te bekorten, zal er naar worden gestreefd om met het bedrijfsleven in de openbare lichamen de afspraak te maken dat klanten, ook wanneer zij in Nederlands-Antilliaanse guldens betalen, hun wisselgeld steeds zoveel mogelijk in dollars zullen ontvangen.
Na de duale periode is alleen de dollar nog wettig betaalmiddel in de openbare lichamen. Ingezetenen van de openbare lichamen kunnen de Nederlands-Antilliaanse guldens die zij eventueel nog in bezit hebben, dan niet meer als betaalmiddel gebruiken, maar nog wel gedurende een bepaalde periode bij een aantal daartoe aan te wijzen kantoren verwisselen voor dollars. Deze verwisseling zal eveneens geschieden tegen de omrekenkoers van NAf. 1,790 = USD 1.
Opgemerkt zij nog dat tijdens de verwisselingsperiode bijzondere aandacht zal worden besteed aan het voorkomen van misbruik van de verwisselingsmogelijkheden voor witwasdoeleinden. Het is evenwel niet nodig om daartoe in dit wetsvoorstel specifieke bepalingen op te nemen. De reguliere anti-witwaswetgeving1 biedt reeds voldoende mogelijkheden om ook gedurende de omwisselingsperiode geldtransacties te monitoren en witwaspraktijken tegen te gaan.
d. inwerkingtreding van de wet
Op 30 september 2009 zijn Nederland, de Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten in de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen overeengekomen dat het land Nederlandse Antillen in beginsel per 10 oktober 2010 wordt opgeheven. Voorwaarde is wel dat de benodigde wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden uiterlijk op 15 september 2010 door de Staten-Generaal en de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba is aanvaard, en dat ook de belangrijkste (rijks-) wetgeving die verband houdt met de nieuwe staatkundige verhoudingen, gereed is. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 oktober 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 31 568, nr. 55).
De keuze voor 10 oktober 2010 als transitiedatum betekent dat op die datum in beginsel ook de nieuwe wetgeving voor de BES-eilanden in werking moet treden; vanaf die datum maken de eilanden immers deel uit van het Nederlandse staatsbestel. Voor de dollar is 10 oktober 2010 evenwel een minder geschikte invoeringsdatum. Dat geldt ook voor het nieuwe belastingstelsel.2 Invoering per 10 oktober 2010 zou betekenen dat burgers en bedrijven middenin een belastingjaar/boekjaar met ingrijpende veranderingen worden geconfronteerd. De boekhoudkundige voorzieningen die in dat geval moeten worden getroffen om per 10 oktober het oude Antilliaanse belastingjaar 2010 te sluiten en het nieuwe BES-belastingjaar 2010 te beginnen, zouden tot aanzienlijke administratieve lasten leiden. Hetzelfde geldt voor de boekhoudkundige scheiding die zou moeten worden aangebracht in verband met de invoering van de dollar. Daar komt bij dat burgers en bedrijven in 2010 aan de hand van twee verschillende fiscale stelsels aangifte zouden moeten doen. Dit alles nog afgezien van de benodigde aanpassingen van geautomatiseerde systemen die, wanneer zij tussentijds moeten plaatsvinden en niet gecombineerd kunnen worden met periodieke aanpassingen, eveneens tot extra kosten voor het bedrijfsleven zullen leiden.
Een extra complicerende factor is dat de nieuwe staatkundige verhoudingen niet op de eerste van de maand ingaan. Dit zou betekenen dat er ook binnen de maand oktober onderscheid moet worden gemaakt tussen een Antilliaans tijdvak en een BES-tijdvak. Te denken valt bijvoorbeeld aan de maandelijkse afdracht van bijvoorbeeld de loonbelasting en omzetbelasting, die bij inwerkingtreding van de nieuwe belastingwetgeving per 10 oktober deels aan het oude Antilliaanse belastingstelsel en deels aan het nieuwe belastingstelsel van de BES zouden moeten worden toegerekend.
Om de administratieve lasten en andere kosten voor burgers en bedrijven beperkt te houden zal voor de invoering van de dollar en het nieuwe belastingstelsel worden aangesloten bij de in Nederland gebruikelijke praktijk van vaste verandermomenten. In concreto betekent dit – ervan uitgaande dat de nieuwe staatkundige verhoudingen inderdaad op 10 oktober 2010 ingaan – dat de dollar en het nieuwe belastingstelsel pas op het eerstvolgende vaste verandermoment, te weten 1 januari 2011, zullen worden ingevoerd. De fiscale stelselwijzigingen en de introductie van de dollar vallen dan samen met het begin van het nieuwe belasting- en kalenderjaar, hetgeen voor de meeste bedrijven ook het begin van het nieuwe boekjaar is. Belangrijk is natuurlijk ook dat de dollar en het nieuwe belastingstelsel gelijktijdig worden ingevoerd, om te voorkomen dat administraties en geautomatiseerde systemen in korte tijd twee keer zouden moeten worden aangepast.
Het feit dat voor de invoering van de dollar en de nieuwe belastingwetgeving aangesloten wordt bij de praktijk van de vaste verandermomenten, betekent dat er een voorziening moet worden getroffen ter overbrugging van de periode tussen 10 oktober 2010 en 1 januari 2011. Het ligt voor de hand om gedurende deze periode het Nederlands-Antilliaanse recht, zoals op het moment van transitie gold, tijdelijk te continueren. Voor de belastingwetgeving zal daarin bij de Invoeringswet fiscaal stelsel BES worden voorzien. Voor wat betreft het geldstelsel van de openbare lichamen bevat het onderhavige wetsvoorstel daartoe een voorziening: op grond van artikel 16 blijft tot aan de introductie van de dollar de Nederlands-Antilliaanse gulden de officiële munteenheid en het wettige betaalmiddel op de BES-eilanden.
Het geldstelsel van de openbare lichamen is gebaseerd op het geldstelsel van de Verenigde Staten van Amerika. De officiële munteenheid in de openbare lichamen is de US dollar (zie het eerste lid).
Het tweede lid van het onderhavige artikel regelt de aanduiding van de dollar bij in cijfers geschreven bedragen. Daarbij kan zowel het dollarteken $ als de ISO-aanduiding USD («United States Dollar») worden gebruikt. Voor bedragen in wetgeving geldt de vuistregel dat in beginsel de ISO-aanduiding wordt gehanteerd (zie bijvoorbeeld de omzetting van bedragen in de Aanpassingswet BES). Dit ter voorkoming van verwarring met andere munteenheden die eveneens de naam «dollar» hebben.
Ook wat betreft de chartale geldmiddelen wordt bij het geldstelsel van de Verenigde Staten aangesloten: de in de Verenigde Staten in omloop zijnde wettige betaalmiddelen hebben tevens de hoedanigheid van wettig betaalmiddel in de openbare lichamen (zie artikel 1, onderdeel c, jo. artikel 3). Wel gelden daarbij de volgende beperkingen.
De eerste beperking is dat het geldstelsel van de openbare lichamen geen dollarmunten met een nominale waarde van meer dan één dollar omvat. De reden hiervoor is dat het bij munten met een hogere nominale waarde vrijwel steeds om herdenkingsmunten of anderszins bijzondere munten gaat, waaraan – hoewel zij wel de status van wettig betaalmiddel hebben – geen reële functie in het reguliere betalingsverkeer toekomt. Om het geldstelsel van de openbare lichamen eenvoudig te houden is ervoor gekozen om alle munten met een waarde van meer dan één dollar categoraal uit te sluiten als wettig betaalmiddel.
De tweede beperking betreft de maximale nominale waarde van de dollarbiljetten die als wettig betaalmiddel kunnen worden gebruikt. Officieel zijn er in de Verenigde Staten ook bankbiljetten met een nominale waarde van 500 en 1000 dollar en zelfs biljetten met zeer hoge nominale waarden als 5 000, 10 000 en 100 000 dollar in omloop. Het behoeft geen betoog dat bankbiljetten met een nominale waarde van 5 000 dollar of meer geen reële functie in het betalingsverkeer hebben.
Bankbiljetten van 500 of 1 000 dollar zouden in het betalingsverkeer wel een reële functie kunnen hebben. Feit is evenwel dat de monetaire autoriteiten in de Verenigde Staten geen dollarbiljetten meer uitgeven met een waarde van meer dan 100 dollar. De nog in omloop zijnde grotere coupures worden, zodra zij bij een Federale Bank worden afgestort, uit circulatie genomen en vernietigd. Mede gelet op het feit dat ook het geldstelsel van de Nederlandse Antillen geen coupures kent die in waarde vergelijkbaar zijn met biljetten van 500 of 1000 dollar, is er voor gekozen om het geldstelsel van de openbare lichamen geen bankbiljetten van 500 of 1000 dollar te laten omvatten. Dit betekent dat honderd dollar in de openbare lichamen de grootst mogelijke coupure voor bankbiljetten zal zijn.
Opgemerkt zij nog dat de koppeling die in artikel 3 jo. artikel 1, onderdeel c, wordt gelegd met de hoedanigheid van wettig betaalmiddel in de Verenigde Staten, met zich brengt dat een betaalmiddel, mocht dat door de bevoegde monetaire autoriteiten in de Verenigde Staten buiten omloop worden gesteld, ook in de openbare lichamen de hoedanigheid van wettig betaalmiddel verliest. Indien dit het geval is, dan zullen burgers en bedrijven in de openbare lichamen hierover uiteraard worden geïnformeerd door DNB.
Dit artikel regelt de taak die DNB heeft ten aanzien van het betalingsverkeer in de openbare lichamen. Voor een nadere uiteenzetting zij verwezen naar paragraaf 3, onderdeel b, van de algemene toelichting.
Munten hebben dikwijls de hoedanigheid van beperkt wettig betaalmiddel, in die zin dat men niet gehouden is om voor één betaling meer dan een bepaalde hoeveelheid munten te accepteren. In de Regeling muntstelsel Nederlandse Antillen 1989 is voor de diverse muntwaarden bepaald hoeveel munten men maximaal voor één betaling hoeft te accepteren (zie artikel 13 van die regeling). In navolging van artikel 11 van de Europese verordening over de invoering van de euro1 is de regeling voor beperkt wettige betaalmiddelen in dit wetsvoorstel sterk vereenvoudigd. In plaats van voor de verschillende muntwaarden het maximumaantal munten te bepalen wordt in de openbare lichamen de regel geïntroduceerd dat niemand gehouden is om voor één betaling meer dan 50 munten, ongeacht hun nominale waarde, te ontvangen. Dit aantal komt overeen met het aantal in genoemde Europese verordening.
Het feit dat munten – anders dan bankbiljetten – de hoedanigheid van beperkt wettig betaalmiddel hebben, brengt met zich dat er een mogelijkheid moet bestaan om beperkt wettig betaalmiddel (munten) te verwisselen voor onbeperkt wettig betaalmiddel (bankbiljetten). Het ligt voor de hand om die verwisselingsfunctie zoveel mogelijk door reguliere banken te laten vervullen. Mocht evenwel blijken dat de reguliere banken die functie onvoldoende vervullen, dan biedt het tweede lid van onderhavig artikel de mogelijkheid om in de openbare lichamen kantoren aan te wijzen, waar men zijn overtollig muntgeld voor bankbiljetten kan verwisselen. De coördinatie hiervan ligt bij DNB, die ook regels kan stellen betreffende de verwisseling van beperkt betaalmiddel voor onbeperkt betaalmiddel. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aantal munten dat minimaal moet worden aangeboden, of aan een minimumbedrag van aan te bieden munten (vgl. artikel 14 van de Regeling muntstelsel Nederlandse Antillen 1989).
Het eerste lid van dit artikel bevat de – op zichzelf voor de hand liggende – regel dat de gehoudenheid om betaling in wettig betaalmiddel te aanvaarden niet geldt voor valse of vervalste bankbiljetten en munten. Deze hebben immers geen waarde en kunnen ook niet ter verwisseling voor echte betaalmiddelen worden aangeboden.
Voor het vertrouwen in wettige betaalmiddelen is het van belang dat eventuele vervalsingen uit circulatie worden genomen. In navolging van de Europese verordening inzake maatregelen tegen valsemunterij2 legt het tweede lid van artikel 6 aan banken en andere instellingen die beroepsmatig bij de verwerking en verstrekking van betaalmiddelen zijn betrokken, de verplichting op om dollarbiljetten en dollarmunten waarvan zij vermoeden of weten dat deze vals zijn, uit omloop te nemen en bij een daartoe door Onze Minister van Financiën aan te wijzen instantie in te leveren, opdat kan worden beoordeeld of inderdaad sprake is van vals geld. De coördinatie hiervan ligt bij DNB, die daartoe contacten zal onderhouden met de bevoegde autoriteiten in de Verenigde Staten. Aan hen is, als uitgevende autoriteiten, ook het eindoordeel of wel of geen sprake is van vals geld, voorbehouden.
Mocht blijken dat geen sprake is van vervalsingen, dan worden de ingeleverde biljetten of munten in beginsel teruggegeven aan de instelling die deze had ingeleverd. Wanneer dat om praktische redenen minder goed uitvoerbaar is – bijvoorbeeld omdat de biljetten of munten in kwestie voor analyse naar de Verenigde Staten zijn gezonden – kan ook de nominale waarde ervan vergoed worden. Wanneer daarentegen wel sprake is van vals geld, dan zullen de betrokken biljetten of munten niet worden geretourneerd. Indien er een strafrechtelijk onderzoek naar de vervalsingen wordt ingesteld, zullen zij in beginsel naar het Openbaar Ministerie worden gezonden. In overige gevallen zullen zij ter vernietiging door of in overleg met de bevoegde autoriteiten in de Verenigde Staten aan de circulatie worden onttrokken. Voor niet-geretourneerde valse betaalmiddelen wordt – evenals in Nederland – geen vergoeding verstrekt.
De gehoudenheid om betaling in wettig betaalmiddel te aanvaarden geldt voorts niet voor geschonden biljetten en munten. Geschonden biljetten zijn daarmee echter niet zonder meer waardeloos. Uitgevende monetaire autoriteiten bieden vaak mogelijkheden om geschonden betaalmiddelen te verwisselen voor ongeschonden betaalmiddelen of zijn bereid de nominale waarde ervan geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Uiteraard hangt een en ander af van de mate waarin het betaalmiddel geschonden is. Een gescheurd bankbiljet zal eerder in aanmerking komen voor verwisseling of vergoeding dan een biljet dat grotendeels is vergaan. Het moge duidelijk zijn dat de beslissing in welke gevallen geschonden dollarbiljetten of -munten voor verwisseling of gehele of gedeeltelijke vergoeding in aanmerking komen, is voorbehouden aan de uitgevende monetaire autoriteit. Bepalend in dit verband zijn dan ook de ter zake door het stelsel van Federale Banken in de Verenigde Staten gehanteerde regels en richtlijnen. DNB kan daarbij een faciliterende rol vervullen, bijvoorbeeld door te zorgen dat bedoelde regels en richtlijnen bekend zijn bij de in de openbare lichamen gevestigde banken. Indien nodig kan DNB in de openbare lichamen ook kantoren aanwijzen, waar geschonden dollarbiljetten en dollarmunten kunnen worden aangeboden. Uitgangspunt is evenwel om deze functie – evenals de in artikel 5 bedoelde verwisseling van beperkt wettige betaalmiddelen – zoveel mogelijk door reguliere banken te laten vervullen, als onderdeel van de gebruikelijke dienstverlening aan hun klanten.
De artikelen 8 tot en met 11 regelen de overgang van de Nederlands-Antilliaanse gulden naar de dollar. De omrekenkoers, vastgelegd in artikel 8, is gelijk aan de sinds 1971 geldende vaste wisselkoers ten opzichte van de dollar. Artikel 11 bevat regels voor de afronding, indien nodig, van de na omrekening resulterende dollarbedragen. De hoofdregel is dat de resulterende bedragen technisch worden afgerond, tot op twee decimalen. In bijzondere gevallen kan op meer decimalen worden afgerond (zie artikel 11, tweede lid).
De invoering van de dollar heeft twee kanten: de chartale invoering van de dollar (de bankbiljetten en munten) en de invoering van de dollar in het girale betalingsverkeer. De chartale invoering is geregeld in artikel 3, waaruit volgt dat de in dat artikel bedoelde dollarmunten en dollarbiljetten vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wettig betaalmiddel zijn in de openbare lichamen. De girale invoering van de dollar wordt geregeld in artikel 9, waarin is bepaald dat alle tegoeden die bij banken in de openbare lichamen worden aangehouden, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in dollars zullen luiden. Het gaat daarbij zowel om onmiddellijk opvraagbare tegoeden (giraal geld, bijvoorbeeld in de vorm van een rekening-courant) als om niet-onmiddellijk opvraagbare tegoeden (spaartegoeden, termijndeposito’s e.d.). De chartale en girale invoering van de dollar gaan beide in om 00.00 uur op de dag van inwerkingtreding van deze wet. Vanaf dat moment zal ook het girale betalingsverkeer uitsluitend nog in dollars plaatsvinden. In het chartale betalingsverkeer blijft naast de dollar ook de Nederlands-Antilliaanse gulden nog een maand geldig als wettig betaalmiddel (zie artikel 12).
De verplichting om girale en andere tegoeden om te zetten rust op alle ondernemingen en instellingen die in de openbare lichamen actief zijn als kredietinstelling. Het gaat daarbij niet alleen om kredietinstellingen die hun zetel hebben in een openbaar lichaam, maar ook om buiten de openbare lichamen gevestigde instellingen die door middel van een bijkantoor of andere fysieke aanwezigheid actief zijn in een openbaar lichaam. Deze fysieke aanwezigheid kan ook een aan derden uitbestede baliefunctie zijn. Als vuistregel kan worden gehanteerd dat van een in de openbare lichamen actieve kredietinstelling sprake is, indien de betrokken instelling of onderneming in de openbare lichamen een fysieke aanwezigheid heeft, waar rekeninghouders terecht kunnen voor het verrichten van transacties of andere voor een kredietinstelling kenmerkende handelingen. Voor alle bij of via deze fysieke aanwezigheid aangehouden guldenrekeningen geldt dat deze moeten worden omgezet in dollarrekeningen.
Om te voorkomen dat overal in de openbare lichamen contracten, besluiten van bestuursorganen, rechterlijke uitspraken e.d. zouden moeten worden aangepast in verband met de invoering van de dollar, voorziet artikel 10 in de van rechtswege omzetting van alle guldenbedragen in dollarbedragen, overeenkomstig de in artikel 8 vastgelegde omrekenkoers. Dat betekent dat alle in een contract of ander rechtsinstrument genoemde bedragen – voor zover daar uiteraard een verplichting tot of recht op betaling uit voortvloeit – vanaf het moment van inwerkingtreding van deze wet geacht moeten worden in dollars te luiden. Artikel 10 is ontleend aan de Europese verordening over de invoering van de euro, waarin eveneens was gekozen voor een van rechtswege omzetting van bedragen (zie artikel 6 jo. artikel 1 van die verordening).
Een verschil met de invoering van de euro in Nederland is dat het gebied waar de dollar wettig betaalmiddel wordt (de drie BES-eilanden), niet samenvalt met het gebied waar de Nederlands-Antilliaanse gulden wettig betaalmiddel was (de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen). Met het oog hierop is in artikel 10 de beperking opgenomen dat de van rechtswege omzetting alleen geldt voor de rechtsinstrumenten die na transitie onder het recht van de openbare lichamen vallen. Artikel 10 heeft uiteraard geen betrekking op de rechtsinstrumenten die vanaf dat moment onder het recht van de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten vallen. Daarin blijven de bedragen gewoon in Nederlands-Antilliaanse guldens luiden. Voor contracten tussen ingezetenen van de openbare lichamen en niet-ingezetenen zal bepalend zijn, welk recht na de transitie op die contracten van toepassing is. Is dat het recht van de openbare lichamen, dan zal voor die contracten in beginsel gelden dat alle daarin opgenomen guldenbedragen van rechtswege zijn omgezet in dollarbedragen.
Op het beginsel dat alle bedragen van rechtswege worden omgezet, bestaan twee uitzonderingen (zie artikel 10, derde lid). De eerste uitzondering is dat uit de aard of strekking van een rechtsinstrument kan voortvloeien dat een daarin opgenomen guldenbedrag niet hoeft of zelfs niet kan worden omgezet (zie bijvoorbeeld artikel 8 van dit wetsvoorstel, dat betekenisloos zou worden wanneer het daarin genoemde guldenbedrag wordt vervangen door een bedrag in dollars). In dergelijke gevallen vindt geen automatische omzetting plaats. De tweede uitzondering heeft specifiek betrekking op overeenkomsten. Het staat de partijen bij een overeenkomst vrij om af te spreken dat in de overeenkomst de oorspronkelijke bedragen in guldens worden gehandhaafd. Ook kunnen zij er voor kiezen om de gulden door een andere munteenheid dan de dollar te vervangen. Wel is steeds vereist dat alle bij de overeenkomst betrokken partijen hiermee instemmen. Hun instemming moet bovendien uitdrukkelijk zijn; om misverstanden te voorkomen is stilzwijgende instemming niet voldoende.
Opgemerkt zij nog dat de van rechtswege omzetting ook geldt voor alle in wetgeving opgenomen guldenbedragen (zie artikel 10, tweede lid). In beginsel wordt er naar gestreefd om alle in wetgeving voorkomende guldenbedragen tijdig door dollarbedragen te vervangen. Voor de wetten die in de openbare lichamen zullen gelden, wordt daarin reeds door de Aanpassingswet BES voorzien. Het is voorts de bedoeling om, voor zover praktisch uitvoerbaar, ook alle guldenbedragen in bestaande eilandsverordeningen en -besluiten aan te passen. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat het niet mogelijk zal zijn om alle in wetgeving voorkomende guldenbedragen tijdig te vervangen. Voor die gevallen dient artikel 10 als vangnet.
In het algemeen deel is reeds uiteengezet dat er na invoering van de dollar een duale periode zal zijn, waarin de Nederlands-Antilliaanse gulden nog de status van wettig betaalmiddel heeft. Gedurende deze periode, die een maand zal duren, kan zowel in dollars (zie artikel 3) als in guldens worden betaald (artikel 12). De duale periode geldt alleen voor de chartale gulden. Het girale betalingsverkeer zal vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet volledig in dollars plaatsvinden.
Na afloop van de duale periode zal nog gedurende enige tijd gelegenheid worden geboden om Nederlands-Antilliaanse guldens kosteloos om te wisselen voor dollars. DNB zal daartoe in de openbare lichamen een aantal kantoren aanwijzen waar men voor deze omwisseling terecht kan (artikel 13). Bij deze kantoren kan men overigens ook tijdens de duale periode terecht. Het is dus niet nodig om de guldens die men nog in bezit heeft, uit te geven. Men kan er ook voor kiezen om deze guldens om te wisselen. Voor een snelle uitfasering van de Nederlands-Antilliaanse gulden heeft dit laatste zelfs de voorkeur.
De precieze duur van de omwisselingsperiode moet nog in overleg met alle betrokken worden bepaald. Het voornemen is om bij de invoering van de dollar zoveel mogelijk aan te sluiten bij de termijnen die ook bij de invoering van de euro zijn gehanteerd. De termijn die indertijd voor de omwisseling van guldens naar euro’s werd gehanteerd, bedroeg drie maanden. Denkbaar is overigens dat er voor bankbiljetten behoefte zal bestaan aan een langere omwisselingsperiode. Met het oog hierop is in artikel 13 bepaald dat er verschillende termijnen kunnen worden vastgesteld voor de omwisseling van bankbiljetten en van munten.
Dit artikel maakt het mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen voor een goede uitvoering van de wet. Deze nadere regels kunnen zowel betrekking hebben op de regeling van het geldstelsel (paragraaf 1 van het wetsvoorstel) als op de overgangsbepalingen in verband met de invoering van de dollar (paragraaf 2 van het wetsvoorstel).
Om te voorkomen dat de in artikel 6, tweede lid, opgenomen verplichting tot inlevering van valse of vervalste dollars niet zou worden nageleefd, stelt het onderhavige artikel overtreding van artikel 6, tweede lid, strafbaar. De straffen waarmee niet-naleving van genoemd artikel wordt bedreigd, komen qua zwaarte overeen met de straffen die in Nederland zijn gesteld op de niet-naleving van de vergelijkbare verplichting in artikel 6, eerste lid, van de Europese verordening inzake maatregelen tegen valsemunterij (zie artikel 1, onder 2°, jo. artikel 6, eerste lid, onder 2° en 4°, van de Wet op de economische delicten).
In het algemeen deel is reeds uiteengezet dat, om de administratieve lasten voor burgers en bedrijven beperkt te houden, voor de invoering van de dollar aansluiting zal worden gezocht bij de in Nederland gebruikelijke praktijk van vaste verandermomenten. In concreto betekent dit – uitgaande van de overeengekomen transitiedatum van 10 oktober 2010 – dat de invoering van de dollar pas op 1 januari 2011 zal plaatsvinden. In de tussenliggende periode blijft de Nederlands-Antilliaanse gulden de officiële munteenheid van de BES-lichamen (zie het eerste lid) en behouden de in omloop zijnde Nederlands-Antilliaanse bankbiljetten en munten de hoedanigheid van wettig betaalmiddel (tweede lid).
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Aanpassingswet BES en de diverse andere BES-wetsvoorstellen is reeds uitgegaan van de dollar als officiële munteenheid van de nieuwe openbare lichamen. Dit betekent dat alle geldbedragen in dollars worden uitgedrukt en dat ook bedragen die voorheen in Nederlands-Antilliaanse guldens luidden, zijn omgerekend naar dollarbedragen. Het zou te ver voeren om al deze bedragen voor de korte periode tussen 10 oktober 2010 en 1 januari 2011 door guldenbedragen te vervangen, om vervolgens nauwelijks tweeëneenhalve maand later alle guldenbedragen weer in dollarbedragen om te zetten. Om die reden is het derde lid van dit artikel een algemene voorziening opgenomen voor de tijdelijke omrekening van dollarbedragen naar guldenbedragen. Als omrekenkoers geldt dezelfde koers die ook bij de introductie van de dollar wordt gehanteerd: USD 1,00 = NAf. 1,790.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de wet en, daarmee onlosmakelijk verbonden, de introductie van de dollar als munteenheid van de openbare lichamen. Naar verwachting zal de wet op 1 januari 2011 in werking treden. Hiervoor is echter wel vereist dat tijdig aan de op 30 september 2009 overeengekomen voorwaarden voor het ingaan van de nieuwe staatkundige verhoudingen per 10 oktober 2010 zal zijn voldaan. Met het oog hierop is ervan afgezien om in het onderhavige artikel een concrete inwerkingtredingsdatum op te nemen. Het tijdstip van inwerkingtreding zal, zodra de transitiedatum definitief vaststaat, bij koninklijk besluit worden vastgesteld.
Voor één artikel wordt de inwerkingtreding niet bij koninklijk besluit geregeld. Het gaat om artikel 16, dat vanwege de daarin opgenomen overgangsregeling voor de periode tot aan de invoering van de dollar, reeds op de transitiedatum in werking moet treden. Omdat in artikel 17 geen concrete transitiedatum kan worden genoemd, wordt die datum omschreven door in abstracto naar het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen te verwijzen. Wanneer dat artikel in werking treedt, is de transitie een feit.
Opgemerkt zij nog dat bij het koninklijk besluit waarbij het tijdstip van inwerkingtreding wordt bepaald, ook de in artikel 13 bedoelde verwisselingstermijn voor Nederlands-Antilliaanse betaalmiddelen zal worden vastgesteld.
Bijlage bij de brief van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 13 oktober 2006, kamerstukken II 2006/2007, 30 800 IV, nr. 5.
Landsbesluit van 24 december 1971, houdende vaststelling van de verhouding van de Nederlands-Antilliaanse gulden ten opzichte van de dollar van de Verenigde Staten van Amerika (PB 1971, 192).
Banken in de Nederlandse Antillen wikkelen hun betalingstransacties doorgaans af via Miami (in dollars) of Willemstad (in Nederlands-Antilliaanse guldens).
Genoemde percentages zijn een gemiddelde over de periode 2000–2006. Bron: SEOR-rapport over de economische gevolgen van de status van ultraperifeer gebied voor de Nederlandse Antillen en Aruba (juni 2008).
Bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 december 2008, kamerstukken II 2008/09, 31 568, nr. 7.
Wetsvoorstel tot aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba), kamerstukken II 2008/09, 31 959, nr. 2.
Zie in dit verband ook Beschikking 98/415/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 betreffende de raadpleging van de Europese Centrale Bank door de nationale autoriteiten over ontwerpen van wettelijke bepalingen (PbEG L 189).
Advies inzake de rol van de Nederlandsche Bank in het geldstelsel op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (CON/2009/80). Het volledige advies kan worden geraadpleegd op de internetsite van de ECB: www.ecb.int.
De Wet identificatie bij dienstverlening BES, de Wet melding ongebruikelijke transacties BES en de Wet grensoverschrijdende geldtransporten BES (zie de artikelen 6.3, 6.4 en 6.5 van de Aanpassingswet BES).
Wetsvoorstel tot vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES) (Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 2) en wetsvoorstel tot vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES (Douane- en Accijnswet BES) (Kamerstukken II 2009/10, 32 190, nr. 2).
Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van de Europese Unie van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (PbEG L 139).
Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PbEG L 181).