Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2011
Met het oog op de stemmingen over het wetsvoorstel, doe ik u hierbij mijn oordeel toekomen over het vandaag ingediende amendement op stuk nr. 61, dat strekt tot wijziging van artikel 3. In de huidige redactie van artikel 3 is het slechts mogelijk regels te stellen over de voor publiek waarneembare wijze waarop een in die gemeente werkende prostituee haar werkzaamheden inricht. Het amendement beoogt gemeenten meer ruimte te bieden voor aanvullende regels, die nu ook betrekking kunnen hebben op thuiswerkende prostituees. Deze lokale regels zullen overigens altijd moeten passen binnen het wettelijk kader. Dat betekent bijvoorbeeld dat gemeentelijke regels niet kunnen leiden tot een verbod op thuisprostitutie. De wet kent immers alleen een nuloptie met betrekking tot prostitutiebedrijven, en thuisprostitutie wordt in beginsel niet in de vorm van een bedrijf uitgeoefend.
Tegen die achtergrond, en omdat het facultatieve karakter van de bepaling behouden blijft, heb ik geen bezwaar tegen aanvaarding van het amendement.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten