32 207
Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Veiligheidswet BES)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 27 januari 2010

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN 1

1 Inleiding 1

1.1 Voorgeschiedenis en achtergronden 2

1.2 Regelgeving voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius 2

2 Hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving 4

2.1 Veiligheidsketen 4

2.2 Meldkamer 5

2.3 Bijstand en samenwerking 5

2.4 Politiegegevens 6

3 Financiën 7

ARTIKELSGEWIJS 7

ALGEMEEN

1 Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Een goede organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, waarbij alle betrokken diensten op een professionele manier samenwerken, is ook op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de BES-eilanden) van betekenis.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben enkele kritische vragen die verderop in het verslag aan de orde zullen komen.

De leden van de VVD-fractie hebben in een aantal opzichten met belangstelling van onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen. Zij onderkennen echter ook dat die onderdelen van het wetsvoorstel die betrekking hebben op de politie als essentieel onderdeel van de veiligheidsketen zijn gebaseerd op het wetsvoorstel Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het is bekend dat deze leden grote vraagtekens plaatsen bij de keuzes die in dat wetsvoorstel worden gemaakt uit een oogpunt van het realiseren van een effectieve politiezorg in het algemeen en op de BES-eilanden meer in het bijzonder. Die kritiek op een afzonderlijk korps voor de BES-eilanden heeft vooral betrekking op de schaal en een grote geografische afstand tussen Bonaire als grootste eiland enerzijds en Saba en Sint Eustatius anderzijds.

De aan het woord zijnde leden vragen eveneens om een concretisering van de investeringen in verbetering van de rechtshandhavingsketen op de BES-eilanden onder regie van het Plan Veiligheid Nederlandse Antillen sinds 2006. Welke concrete resultaten zijn bereikt bij het politiekorps Bonaire als gevolg van het verbeterplan «Pa Nos Futuro» en de genoemde investeringen in termen van effectieve politiezorg? Ook vragen deze leden welke maatregelen in de «aanvullende verbeterplannen» staan aangegeven en wat de stand van zaken is met betrekking tot de implementatie daarvan.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de nieuwe openbare lichamen zich zo volledig mogelijk moeten conformeren aan de bestaande Nederlandse wetgeving. Zij pleiten voor totale onafhankelijkheid van de overzeese eilanden. Als deze ongewenste integratie van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel toch doorgaat, dan moeten de BES-eilanden zich aan het Europese deel aanpassen en niet andersom. Kort gezegd vinden deze leden dat de eilanden zich óf moeten aanpassen óf moeten wegwezen en de eigen boontjes doppen. Dit bovenstaande geldt ook met betrekking tot het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. De vragen die zij hebben concentreren zich voornamelijk op de rol van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) als korpsbeheerder, bij wie het beheer van het politiekorps en – voor dit wetsvoorstel relevant – het brandweerkorps rust. Deze vragen zullen verderop in dit verslag aan de orde komen.

1.1 Voorgeschiedenis en achtergronden

Veel van de te verrichte taken van de brandweer kan gedaan worden door parttime professionals (vrijwilligers). In Nederland zijn deze parttime professionals het hart van de brandweerorganisatie.

Op de BES-eilanden lijkt op dat punt nog een wereld te winnen. Zijn er voornemens om hier een actiepunt van te maken?

1.2 Regelgeving voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat dit wetsvoorstel in grote lijnen aansluit bij het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s (31 117) zoals deze op dit moment voorligt bij de Eerste Kamer. Kan de regering dit bevestigen? Is de conclusie van deze leden terecht dat het aannemen van de Wet veiligheidsregio’s door de Eerste Kamer niet tot aanpassingen van het voorliggende wetsvoorstel zal leiden?

Het valt voornoemde leden op dat het wetsvoorstel bol staat van de aangekondigde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Deelt de regering deze constatering en kan zij aangeven waarom hiervoor is gekozen? Over de manier waarop de Kamer ten aanzien van de relevante punten geïnformeerd zal worden, vinden deze leden niets terug. Zij brengen in herinnering dat bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s in de Tweede Kamer over dit punt ook een discussie heeft plaatsgevonden. De Kamer heeft vervolgens aangegeven op welke onderdelen zij een rol wenste te spelen. Is de regering bereid om, analoog aan de Wet Veiligheidsregio’s, op dezelfde punten als in die wet, een voorhangprocedure in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen?

Mocht de regering hiertoe niet bereid zijn, kan zij dit dan uitgebreid motiveren? Deze leden kunnen op basis daarvan afwegen ter zake een amendement in te dienen.

De aan het woord zijnde leden constateren dat de Raad van State opmerkt dat de regelings- en planverplichtingen in dit wetsvoorstel een grote bestuurlijke last inhouden, mede gelet op de kleine schaal en beperkte bestuurlijke draagkracht. De leden van de CDA-fractie vragen welke wijzigingen op basis van de opmerking van de Raad van State zijn aangebracht. Kan duidelijk gemaakt worden waar aanpassingen zijn aangebracht?

De leden van de CDA-fractie menen dat een goede samenwerking tussen verschillende instanties bij het redden van drenkelingen een belangrijk punt van aandacht is, gelet op de eilandelijke ligging en de vele lokale vissers die hun werk doen in kleine bootjes. Een goede organisatie van deze hulp is ook van groot belang voor het toerisme, duikers en watersporters. Op welke manier wordt aan deze vorm van hulpverlening op zee vorm gegeven op de verschillende eilanden? In dit wetsvoorstel lijkt op dat gebied niets geregeld. Is deze constatering juist? Bestaat er een met de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) vergelijkbare organisatie op de BES-eilanden? Voorts wijzen deze leden erop dat met de invoeging van Saba en Sint Eustatius in het Nederlandse staatsbestel, Nederland twee slapende vulkanen op zijn grondgebied heeft gekregen. Op welke manier wordt op dit gevaar geanticipeerd? Kan ten slotte worden aangegeven welke gezagsverhoudingen er bestaan tussen verschillende gezagsdragers en de meteorologische dienst in verband met het gevaar van orkanen in de Caribische regio?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Nederlandse Antillen op dit moment geen wettelijk kader kennen op het terrein van de brandweer, de rampenbestrijding en de crisiswetgeving. Waarom is er nu geen wettelijk kader? Waarom zou er vanwege of na de staatkundige hervormingen wel de behoefte aan een dergelijk wettelijk kader ontstaan? Met welke concrete problemen in de praktijk hebben de bewoners van bijvoorbeeld Saba nu te maken vanwege het ontbreken van een wettelijk kader? Voorts merken deze leden op dat de eilandgebieden voorafgaand aan de transitie zelf al hun eigen verantwoordelijkheid voor een verbeterde regeling van de brandweer en rampenbestrijding zouden hebben opgepakt. Kan de regering aangeven waar dit uit blijkt?

Voornoemde leden vragen waarom een samenwerking tussen de eilanden nodig is op het gebied van brandweer of rampenbestrijding. Uit welke behoefte in de praktijk vloeit dit voort? Als er al wetgeving nodig is, waarin schuilt precies de meerwaarde van een gezamenlijke wetgeving voor de eilanden die deels ver uit elkaar liggen of andere voertalen kennen? Hoewel in de memorie van toelichting wel wordt ingegaan op de kleinschaligheid van de eilanden, lijkt de aandacht voor de geografische spreiding of de verschillen in voertalen op de BES-eilanden niet voldoende te worden betrokken bij de overwegingen die tot het onderhavige wetsvoorstel hebben geleid. Deelt de regering deze mening? Zo ja, kan zij hier alsnog op ingaan? Zo nee, waarom niet?

De aan het woord zijnde leden vragen de regering nader toe te lichten waarom, gelet op het eilandelijke karakter van de openbare lichamen, rampen en crises doorgaans beperkt zullen blijven tot de schaal van een eiland. Is het wat betreft rampen en crises bijvoorbeeld niet mogelijk dat de bovenwindse eilanden tegelijkertijd door een orkaan of tropische storm getroffen worden? Is het volgens de regering afstemming tussen vergelijkbare beleidsplannen op de eilanden voldoende om een dergelijke situatie het hoofd te bieden?

Wat moeten de leden van de PvdA-fractie zich concreet voorstellen bij «relevante beleidsinformatie over de prestaties en het functioneren van de brandweer, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing» als het bijvoorbeeld over de brandweer van Sint Eustatius gaat?

Deze leden constateren met de Raad van State dat het voorgestelde systeem van planvorming met betrekking tot rampenbestrijding en crisisbeheersing is gebaseerd op het model van het wetsvoorstel veiligheidsregio’s. De Raad van State dringt aan op een vereenvoudiging van die structuur. De regering lijkt echter vast te houden aan de voorgestelde planmatige aanpak met de een beleidsplan, rampen- en crisisplan en beheersplan politiekorps en brandweerkorps. Met de Raad menen de leden van de PvdA-fractie dat gelet op de kleine schaal en beperkte bestuurlijke draagkracht dit al snel een te grote belasting zijn voor de drie openbare lichamen. De regering stelt daartegenover dat de plannen beperkt van omvang kunnen zijn en er ook geen nadere regels over de inhoud van het beleidsplan en het rampen- en crisisplan worden gesteld. In hoeverre wordt hiermee de planvorming dan niet een louter bureaucratische verplichting die in de praktijk van de rampenbestrijding weinig gevolgen zal hebben?

2 Hoofdlijnen van de nieuwe regelgeving

2.1 Veiligheidsketen

De leden van de CDA-fractie zijn zich bewust van de specifieke omstandigheden op de BES-eilanden en de regio waarin deze eilanden liggen en de betekenis die dit heeft voor de inhoud van het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting staat dat overwogen wordt of en hoe het korpsbeheerderschap gemandateerd zou moeten worden. Kan worden aangegeven aan wie het mandaat dan zou kunnen worden overgedragen? Speelt de Rijksvertegenwoordiger hierbij een rol? Kan nader ingegaan worden op de te hanteren overwegingen?

De leden van de PvdA lezen dat nog overwogen wordt of en hoe het korpsbeheerderschap gemandateerd zou moeten worden. Kan de regering hierover al uitsluitsel verschaffen? Voorts vragen zij waarom de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen bij de bestuurscolleges van de eilanden zelf wordt neergelegd, terwijl er voor de brandweer wel één organisatie en beheerder voor de drie eilanden samen nodig wordt geacht.

De leden van de VVD-fractie merken eveneens op dat nog steeds wordt overwogen of en hoe het korpsbeheerderschap gemandateerd zou moeten worden. Zij vragen nadere duidelijkheid over de mogelijkheden die daarbij overwogen worden en wanneer daarover een besluit zal worden genomen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel wordt bepaald dat de minister van BZK beheerder is van zowel het brandweerkorps als van het politiekorps van de BES-eilanden. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat het mogelijk is dat dit korpsbeheerderschap wordt gemandateerd. Deze leden vragen de regering hier specifieker op in te gaan. In welke situaties wordt het korpsbeheerderschap gemandateerd en aan welke actoren? In welke mate kan de minister van BZK dan nog invloed behouden op het brandweer- en politiekorps?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de huidige situatie het beheer van een brandweerkorps, evenals het beheer van een politiekorps, bij de burgemeester van een grote gemeente of plaats berust. Dit wetsvoorstel introduceert een noviteit, namelijk de minister van BZK als korpsbeheerder. Deze leden vragen of dit niet kan leiden tot merkwaardige situaties waarin de minister van BZK als brandweerkorpsbeheerder geconfronteerd wordt met de minister van BZK in de rol van Onze Minister die op grond van deze wet bevoegdheden uitvoert zoals het stellen van nadere regels, het geven van aanwijzingen en het houden van toezicht. Raken deze taken niet op oneigenlijke wijze met elkaar verwerven? Hoe moet de situatie worden gezien dat de minister van BZK regels oplegt aan de korpsen en op de situatie dat de korpsen door de minister van BZK worden gecontroleerd? Ontstaat zo niet de situatie dat de minister van BZK regels aan zichzelf gaat opleggen (zie bijvoorbeeld de artikelen 65, 67 en 68)?

Als de leden van de ChristenUnie-fractie het goed zien, ontstaat bij controle en toezicht de situatie dat de werkwijze van de minister van BZK gecontroleerd wordt door een inspectie onder het gezag van deze minister, waarna aan dezelfde minister gerapporteerd wordt (zie bijvoorbeeld de artikelen 72 en 74). Klopt de voorstelling van zaken zoals door deze leden geschetst? Zo ja, kan de regering aangeven hoe tot een juiste bevoegdheidsverdeling en benodigde checks and balances wordt gekomen? Zo nee, kan de regering aangeven hoe de verantwoordelijkheid van de minister van BZK om te controleren en regels uit te vaardigen zich verhoudt tot de taak van korpsbeheerder? Naar aanleiding van één en ander vragen voornoemde leden of het wellicht beter is om de Rijksvertegenwoordiger de rol van korpsbeheerder toe te kennen, dan wel een andere constructie te kiezen om een orgaan, niet zijnde de minister van BZK, als korpsbeheerder aan te wijzen. De aan het woord zijnde leden zijn op de hoogte van de mogelijkheid het korpsbeheerderschap te mandateren zodat dit wel in naam van de minister van BZK door een ander kan worden uitgeoefend, maar een mandaat is geen overdracht van bevoegdheden als zodanig.

Ten slotte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wie in omstandigheden aan het beraad van brandweerkorpsbeheerders zou moeten gaan deelnemen.

2.2 Meldkamer

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er één meldkamer voor de drie eilanden samen nodig is. Kan een 24-uurs bereikbaarheid niet worden bereikt door op elk eiland een eigen voorziening te creëren, te meer daar in de memorie van toelichting zelf toch al wordt gesteld dat er naast een centrale meldkamer ook nog per eiland voorzieningen nodig zijn om vervolgens ook de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten te kunnen waarborgen. Acht de regering het efficiënt en effectief dat personeel van de centrale meldkamer de talen van alle drie de eilanden machtig moet zijn? Zo ja, waarin schuilt deze efficiency en effectiviteit? Kan de regering nadere toelichting geven over het gezag van de gezaghebber over de meldkamer tijdens lokale crisissituaties? In welke mate kan een dergelijke regeling problematisch blijken te zijn als er zich crisissituaties voordoen op Saba en Sint Eustatius?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de realisering en het functioneren van de gecoloceerde gemeenschappelijke meldkamer.

2.3 Bijstand en samenwerking

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er nog geen duidelijkheid bestaat of en zo ja welke crisispartners in de BES-eilanden zullen zijn gevestigd. Is hier inmiddels duidelijkheid over? Is er inzicht te geven in welke functionarissen bij afwezigheid van één van de partners verantwoordelijk dan wel bevoegd zijn?

De leden van de PvdA lezen dat thans nog geen duidelijkheid bestaat over of en welke van de crisispartners in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigd zullen zijn. Bestaat daar inmiddels wel duidelijkheid over? Zo nee, waarom niet? Vormt eventuele onduidelijkheid hierover geen belemmering bij het opstellen van de rampenbestrijdingsplannen en beheersplannen?

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot het afsluiten van het convenant ter zake tussen politie, brandweer, Koninklijke Marechaussee (Kmar) en de Kustwacht. Deze leden krijgen voorts graag inzicht in de raming van de omvang (in fte’s en financiële middelen) van de permanente inzet van de Kmar en het Korps landelijke politiediensten (KLPD) op de BES-eilanden.

De leden van de PVV-fractie steunen de grote rol van de Kmar op de eilanden. Deze professionele organisatie zal het overzeese politiekorps zeer goed kunnen begeleiden en daarom een aanzienlijke bijdrage leveren aan de veiligheid in de nieuwe openbare lichamen. Het is dan ook goed dat het huidige tijdelijke karakter van deze hulp wordt omgezet in een permanente aanwezigheid. De Kmar gaat dan onder de verantwoordelijkheid van de korpschef van de politie vallen. Deze leden willen graag specifieker opheldering hebben over deze verantwoordelijkheid. In hoeverre hebben de ministers van Defensie, BZK en Justitie dan nog invloed op de werkzaamheden van deze elementen van de Kmar?

2.4 Politiegegevens

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering voornemens is om in de Wet politiegegevens het bij of krachtens deze wet bepaalde zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren op de verwerking van politiegegevens op de BES-eilanden, daarbij rekening houdend met het speciale karakter van de eilanden. Tijdens het Wetgevingsoverleg Politie op 16 november 2009 in de Tweede Kamer, hebben de leden van de CDA-fractie er op gewezen dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in de praktijk het terrein van hobbyisten is geworden. Democratische controle via de Wob is goed, maar ook hier is sprake van doorschieten. Klagers, die overigens ook geen belang hoeven te stellen, beroepen zich op de Wob om er bijvoorbeeld achter te komen op welke ambassades medewerkers een wapenvergunning hebben en wie een jachtakte hebben. Er wordt gevraagd om openbaarmaking van processen-verbaal en of er veiligheidsdraaiboeken zijn. De politie heeft de handen vol aan die Wob-verzoeken. In de aangenomen motie-Çörüz (32 123 VII, nr. 18) wordt de minister van BZK gevraagd de weigeringsgronden in de Wob aan te passen omdat deze wet daar niet voor bedoeld is. De Wet politiegegevens moet zo worden ingericht dat niet met het «misbruiken» van de Wob allerlei gegevens in verkeerde handen komen. Het lijkt de leden van CDA-fractie raadzaam bij de vormgeving van de regels over politiegegevens en de verwerking daarvan op de BES-eilanden op dit punt te anticiperen.

De leden van de PVV-fractie zijn blij dat de oorspronkelijke bepalingen over politiegegevens, die stelden dat de Wet politiegegevens in zijn geheel niet van toepassing werd verklaard op de eilanden, niet langer worden gevolgd. Het voornemen van de regering is nu om de Wet politiegegevens zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren op de verwerking van politiegegevens op de BES-eilanden. Deze leden pleiten voor een algemene toepassing van de Wet politiegegevens voor het gehele Nederlandse grondgebied, dus ook voor de nieuwe openbare lichamen. Daarom zijn voornoemde leden erg benieuwd naar eventuele uitzonderingen op deze regel. Welke uitzonderingen kunnen er worden verwacht en bestaan er uitsluitend uitzonderingen ten aanzien van de organisatie van de opsporing en de uitoefening van het toezicht?

3. Financiën

De leden van de VVD-fractie krijgen graag inzicht in de geraamde uitgaven op de begroting van het ministerie van BZK ten behoeve van het beheer van het politiekorps en het brandweerkorps op de drie eilanden. Welk deel van dat budget wordt overgeheveld van het land Nederlandse Antillen naar de begroting van BZK?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 16

De leden van de CDA-fractie vragen of er – gezien de kleinschaligheid van de eilanden – voldoende bekwame leden te vinden zijn voor de op de BES-eilanden in te stellen politieklachtencommissie. Uit hoeveel leden moet deze klachtencommissie bestaan? Voorts vragen zij of er op elk van de eilanden een politieklachtencommissie te komen, gelet op de fysieke bereikbaarheid.

De aan het woord zijnde leden constateren dat in artikel 16, derde lid, (alsmede in artikel 20) de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing wordt verklaard op de behandeling van klachten. De Awb krijgt op de BES-eilanden echter geen kracht van wet. Deze leden vragen in dat verband hoe het gestelde in artikel 16, derde lid, en artikel 20 vorm moet krijgen. Is het niet beter de regeling van afdeling 9.1.3 Awb op te nemen in dit wetsvoorstel?

Artikel 25

De leden van de CDA-fractie merken op bij ministeriële regeling en overeenkomstig artikel 49 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de minimale politiesterkte van de politie voor de BES-eilanden wordt vastgesteld. Zij vragen waarop die minimale politiesterkte wordt gebaseerd. Gaat het dan om het aantal inwoners of een bepaalde mate van criminaliteit? Voorts vragen deze leden in hoeverre een vastgelegde minimumsterkte belemmerend kan werken, bijvoorbeeld in verband met een financiële/economische crisis.

Artikel 51

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering, in reactie op opmerkingen van de Raad van State over de beschrijving in het wetsvoorstel van handelingen die – indien opzettelijk gepleegd – misdrijven zijn, aangeeft dat deze handelingen nu in het wetsvoorstel strafbaar gesteld zijn. Betekent dit dat de regering afziet van haar eerdere voornemen om de bedoelde handelingen bij algemene maatregel van bestuur te regelen?

Artikel 80

Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat de termijnen waarbinnen de regelings- en planverplichtingen volgens artikel 80 moeten worden opgesteld weinig overzichtelijk zijn. Kan hier een uniforme termijn worden vastgesteld?

De voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), voorzitter, Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Van Gent (GL), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Pechtold (D66), Brinkman (PVV), Gill’ard (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Raak (SP), Schinkelshoek (CDA), Ouwehand (PvdD), Lempens (SP), De Rouwe (CDA), Van Toorenburg (CDA) en Laaper-ter Steege (PvdA).

Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Halsema (GL), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Koşer Kaya (D66), Graus (PVV), Bouchibti (PvdA), Voordewind (CU), Vacature (SP), Vacature (CDA), Thieme (PvdD), Van Dijk (SP), Vacature (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Kalma (PvdA).