32 207
Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Veiligheidswet BES)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 28 augustus 2009 en het nader rapport d.d. 15 oktober 2009, aangeboden aan de Koningin door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de minister van Justitie en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 10 juli 2009, no. 09.001890, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de minister van Justitie en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES), met memorie van toelichting.

Het voorstel stelt regels over de politie in de openbare lichamen in aanvulling op hetgeen is geregeld in de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet politie), en bevat daarnaast regels voor de brandweer, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing volgens het model van het voorstel van Wet veiligheidsregio’s.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over onder meer de architectuur van wetgeving, het bestuurlijk optreden op boveneilandelijke schaal, de complexiteit van de planverplichtingen en de verwerking van politiegegevens. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 juli 2009, nr. 09.001890, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 28 augustus 2009, nr. W04.09.0235/I, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

1. Architectuur van wetgeving: vervlechting met de Rijkswet politie

De BES-eilanden krijgen gezamenlijk één politiekorps. Dit zal politie van het land Nederland zijn; de Nederlandse Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt korpsbeheerder. Deze politie wordt echter organisatorisch nauw verbonden met de politiekorpsen van Curaçao en Sint Maarten: de drie Caribische korpsen komen ten aanzien van hun strafvorderlijke optreden onder het gezag te staan van één procureur-generaal.

Wetssystematisch leidt dit ertoe dat de wettelijke regels voor het BES-politiekorps te vinden zullen zijn in:

– de Rijkswet politie, en

– hoofdstuk 2 van het voorliggende wetsvoorstel.

Nadere regels zullen te vinden zijn in:

– onderlinge regelingen op basis van de Rijkswet politie1,

– algemene maatregelen van bestuur die strekken tot uitvoering van een onderlinge regeling op basis van de Rijkswet politie,

– algemene maatregelen van rijksbestuur op basis van de Rijkswet politie,

– algemene maatregelen van bestuur op basis van het voorliggende wetsvoorstel (het voorstel bevat 36 delegatiebepalingen), en

– ministeriële regelingen (het voorstel bevat 13 bepalingen die voorzien in het stellen van regels bij ministeriële regeling).

Met deze vervlechtingen en gelaagdheden dreigt een complex bouwwerk te ontstaan, met het risico van onvoldoende inzichtelijkheid voor de praktijk. Niet direct duidelijk is welke systematiek heeft gediend tot uitgangspunt bij het ontwerpen van de architectuur van dit bouwwerk. Enkele voorbeelden van deze complexiteit:

– Het wetsvoorstel voorziet erin dat de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie (hierna: de politieministers) eens in de vier jaar de hoofdlijnen van het beleid en het beheer, en de doelstellingen ter verwezenlijking van die hoofdlijnen, vaststellen.2 Het voorstel bepaalt eveneens dat de korpschef het vierjaarlijkse beheersplan opstelt; het wordt vastgesteld door de politieministers.3 Dat de korpschef de jaarbegroting en het jaarplan opstelt, wordt echter geregeld in de Rijkswet politie.4 Hij zal daarbij de minimale sterkte van het korps in acht moeten nemen die berekend is volgens een methode, vastgesteld bij een algemene maatregel van rijksbestuur op basis van de Rijkswet politie.5

– Met het oog op de verwerking van politiegegevens voorziet de Rijkswet politie in een onderlinge regeling, in elk van de landen vast te stellen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, respectievelijk bij algemene maatregel van bestuur.6 Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om voor de BES-eilanden bij algemene maatregel van bestuur aanvullende regels te stellen.7.

Verder valt op dat hoofdstuk 2 van het voorstel (met de regels over de politie) een andere indeling heeft dan de Rijkswet politie. De inzichtelijkheid van hoofdstuk 2 van het voorstel zou toenemen als dit hoofdstuk een indeling zou volgen die zo goed mogelijk aansluit bij de volgorde waarin de onderscheiden onderwerpen zijn geregeld in de Rijkswet politie. In bijlage II bij dit advies is zo’n indeling uitgewerkt.

Ten slotte zou de transparantie van het bouwwerk eveneens kunnen worden bevorderd door het aanzienlijke aantal delegatiebepalingen te beperken.

De Raad adviseert het voorstel in het licht van het voorgaande nader te bezien op mogelijkheden van een vormgeving die bijdraagt aan een meer transparante structuur van het gehele bouwwerk van wettelijke regels voor het BES-politiekorps.

1. Architectuur van wetgeving: vervlechting met de Rijkswet politie

De structuur van de regelgeving voor wat betreft de politie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is als volgt opgebouwd. In het voorstel van rijkswet Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie) zijn op hoofdlijnen regels opgenomen over de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.8 Dit voorstel van rijkswet strekt tot uitvoering van de afspraken over de politie in de Slotverklaring van het bestuurlijk overleg over de toekomstige staatkundige positie van Curaçao en Sint Maarten van 2 november 2006. In het voorstel van rijkswet zijn diverse grondslagen opgenomen voor lagere regelgeving, zowel op koninkrijksniveau (algemene maatregel van rijksbestuur en onderlinge regeling), als op nationaal niveau (bij, dan wel bij of krachtens wet of bij, dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur).

Ten aanzien van die onderlinge regelingen krachtens het voorstel van rijkswet waarbij beoogd wordt dat burgers bindende regels worden vastgesteld, zij erop gewezen dat het voorstel van rijkswet de opdracht bevat die regelingen bij algemene maatregel van bestuur (amvb) vast te stellen (Artikelen 10, vierde lid, 14 eerste lid, 41, eerste lid, 42, eerste lid, 46, eerste lid, en 50, derde lid). Voor een toelichting hierop zij verwezen naar het nader rapport bij het wetsvoorstel Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie).1

Voor zover in de Rijkswet politie aan de wetgever in formele zin van elk van de landen de opdracht is gegeven een onderwerp bij (of krachtens) wet te regelen, is dit voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdzakelijk in het voorliggende wetsvoorstel neergelegd. Dit betreft onder meer nadere regels over de inrichting en organisatie van het politiekorps en de rechtspositie van de ambtenaren van politie. De nadere invulling van deze onderwerpen is aan elk van de landen overgelaten.

Verder dient te worden opgemerkt dat ten aanzien van de positionering van de gezaghebber qua taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde en veiligheid in verschillende wetten relevante bepalingen zijn opgenomen. In het voorstel van wet Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)2 zijn in verband met de verantwoordelijkheden van de gezaghebber al diverse bevoegdheden opgenomen op dit terrein. De Rijkswet politie en het onderhavige voorstel completeren de positionering van de gezaghebber op veiligheidsgebied.

Het vorenstaande leidt ertoe dat op het terrein van de politie voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba een gelaagdheid van regelgeving ontstaat. Het advies van de Raad om het voorstel nader te bezien op mogelijkheden van een vormgeving die bijdraagt aan een meer transparante structuur van het bouwwerk van wettelijke regels voor het BES-politiekorps, heeft geleid tot een andere indeling van hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel. Het advies van de Raad om bij de indeling van dat hoofdstuk zo mogelijk aan te sluiten bij de volgorde waarin de onderscheiden onderwerpen in de Rijkswet politie zijn geregeld (zoals nader uitgewerkt in bijlage 2 van het advies), is overgenomen. Voor de benaming van de paragrafen in het hoofdstuk is eveneens zo mogelijk aangesloten bij de benaming van de verschillende hoofdstukken van de Rijkswet politie. De memorie van toelichting is in gelijke zin aangepast.

Voorts zijn naar aanleiding van het advies van de Raad de diverse delegatiebepalingen op zowel het terrein van de politie als op het terrein van de brandweer, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing kritisch nader bezien. Het uitgangspunt is vooralsnog eerst te voorzien in de meest elementaire en noodzakelijke regelgeving. Voorkomen moet worden dat de openbare lichamen, vooral in de aanvangsfase, met teveel en complexe regelgeving tegelijkertijd worden geconfronteerd. Ten aanzien van de navolgende onderwerpen zijn wijzigingen aangebracht:

a. De rijkswet en het voorliggende wetsvoorstel voorzien erin dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheerder is van het politiekorps respectievelijk het brandweerkorps. Daarom is het oorspronkelijke (zoals opgenomen in het wetsvoorstel zoals dat aan de Raad was voorgelegd) artikel 5 van het wetsvoorstel op grond waarvan nadere regels kunnen worden gesteld over het financieel beheer, de financiële verantwoording en de verslaglegging van het politiekorps geschrapt.

De Comptabiliteitswet 2001 is reeds van toepassing op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zodat om die reden het oorspronkelijke artikel 6, dat een grondslag bood om bij of krachtens amvb van toepassing zijnde comptabele regels te kunnen stellen, achterwege is gelaten.

b. Het oorspronkelijke voorstel bevatte de bevoegdheid bij amvb regels te stellen over de samenwerking van de politie met de buitengewone agenten van politie (oorspronkelijk artikel 13, tweede lid). Deze regels worden bij nader inzien in de praktijk niet nodig geacht. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot aanstelling van de ambtenaren van politie (artikel 21, eerste lid). Deze minister, in overeenstemming met de minister van Justitie, is bevoegd tot aanstelling van de buitengewone agenten van politie en tot het stellen van regels over de taken van deze ambtenaren (artikel 10, eerste en vijfde lid, van de Rijkswet politie). Het spreekt voor zich dat voor zover in de praktijk daarbij opsporingsbevoegdheden worden toegekend en gedefinieerd de minister van Justitie een nadrukkelijke rol vervult.

c. De bevoegdheid om bij of krachtens amvb het brandweerkorps of een vestiging te belasten met andere taken, is komen te vervallen (oorspronkelijk artikel 35, thans 27). Desgewenst biedt artikel 37, vierde lid, (oorspronkelijk artikel 45, vierde lid) de mogelijkheid aan dat korps andere taken op te dragen.

d. Het oorspronkelijke artikel 41, vierde lid, tweede volzin, en zesde lid, is geschrapt. Op de brandweerambtenaren – en ook op de politieambtenaren – zal een op de Wet materieel ambtenarenrecht BES (artikel 101) gebaseerde amvb van toepassing worden die de structuur van het overleg inzake aangelegenheden van algemeen belang betreffende de rechtstoestand van ambtenaren regelt. Voor specifieke op de brandweer gerichte regels, wordt geen aanleiding gezien. Daarbij is betrokken dat er naast de ambtenarenorganisaties geen andere belangenorganisaties bekend zijn.

e. De oorspronkelijk imperatief geformuleerde delegatiegrondslag om bij amvb nadere regels over de inhoud van het beleidsplan en rampen- en crisisplan te stellen, is gewijzigd in een facultatieve formulering (oorspronkelijk artikel 49, zesde lid, respectievelijk artikel 51, vijfde lid; thans artikel 42, zesde lid, respectievelijk artikel 44, zesde lid). Hieraan ligt ten grondslag dat een grote verbetering reeds wordt behaald door de overgang naar een planmatige aanpak van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, terwijl tegelijkertijd een op de openbare lichamen toegespitst groeimodel wordt toegepast. Door alleen wettelijk voor te schrijven dat in de openbare lichamen een beleidsplan wordt vastgesteld, worden de openbare lichamen gedwongen minder te improviseren en meer weloverwogen de rampenbestrijding en crisisbeheersing te benaderen. Om de bestuurslast binnen de perken te houden, wordt vooralsnog volstaan met de in het wetsvoorstel opgenomen voorschriften over de inhoud van deze plannen. Indien op termijn blijkt dat hiermee niet kan worden volstaan, biedt de facultatieve formulering de mogelijkheid alsnog (eventueel ten aanzien van specifieke onderdelen) nadere regels te stellen. De afzonderlijke eilandsbesturen worden overigens goed in staat geacht de voor het desbetreffende openbaar lichaam relevante onderdelen te identificeren en op te nemen in het beleidsplan.

f. Afgezien is van het voorschrijven van een ministeriële regeling regels waarbij regels kunnen worden gesteld over de samenwerking tussen de korpsen van brandweer en politie op het terrein van personeel, informatievoorziening, organisatie, financiën, automatisering, administratie, huisvesting, communicatie en materieel (oorspronkelijk artikel 75). Het wordt niet nodig geacht deze bij ministeriële regeling vast te stellen.

g. De delegatiegrondslagen om nadere regels te stellen over informatieverschaffing ter zake van de voorbereiding van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing ten tijde van een ramp zijn samengebracht in één artikel (artikel 57).

2. Bestuurlijk optreden op boveneilandelijke schaal

a. Het wetsvoorstel bevat regels voor bestuurlijk optreden op boveneilandelijke schaal. Zo kan de Rijksvertegenwoordiger bij een ordeverstoring van boveneilandelijke betekenis dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan de gezaghebber aanwijzingen geven.1 Hij stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een coördinatieplan voor de bestrijding van boveneilandelijke rampen en crises vast.2 De verschillende plannen van het bestuurscollege en de brandbeveiligingsverordening dienen te worden afgestemd met de plannen en verordeningen van, onder meer, de beide andere openbare lichamen.3 De bestuurscolleges gezamenlijk moeten ten minste een maal per jaar de bij mogelijke rampen en crises betrokken partijen uitnodigen voor overleg.4

Volgens de toelichting is voorstelbaar dat rampen zich in (of voor de kust van) één van de openbare lichamen voordoen en de gevolgen daarvan zich uitstrekken tot een ander openbaar lichaam, of ook tot andere eilanden en landen, zoals Aruba, Saint Kitts en Venezuela. Zo kan een orkaan zowel de openbare lichamen als Sint Maarten en Saint Martin treffen.1

De Raad acht het aannemelijk dat, behoudens bepaalde ernstige natuurrampen, eventuele rampen en crises doorgaans beperkt zullen blijven tot de schaal van één eiland. Wordt de schaal groter, dan is de ligging van elk van de drie openbare lichamen zodanig dat het niet direct voor de hand ligt om de rampenbestrijding of de crisisbeheersing te organiseren op het niveau van de drie BES-eilanden gezamenlijk: de schaal zal dan ofwel de bovenwindse dan wel de benedenwindse eilanden betreffen, of, in een uitzonderlijk geval, zich uitstrekken over het hele Caribische gebied. In al die gevallen is het van belang dat effectief wordt samengewerkt met andere landen, binnen en buiten het Koninkrijk.

De Raad adviseert de nadruk te leggen op de rampenbestrijding binnen één openbaar lichaam. Voor zover afstemming en samenwerking daarbuiten noodzakelijk zijn, verdient het aanbeveling deze te baseren op het gebied waarin de ramp zich voordoet.

b. De Rijksvertegenwoordiger kan bij een ramp of crisis van boveneilandelijke betekenis aanwijzingen geven aan de gezaghebber over het te voeren beleid. Hij kan alsdan in de operationele leiding van de rampenbestrijding of crisisbeheersing voorzien.2 Uit de toelichting blijkt dat de functionaris die wordt belast met de operationele leiding verantwoordelijk zal zijn voor het optreden in meer dan één openbaar lichaam. Niettemin behoudt de gezaghebber het opperbevel, zodat de functionaris belast met de operationele leiding hiërarchisch aan hem ondergeschikt zal zijn.3

De Raad merkt op dat de gevolgde constructie moeilijk werkbaar zal zijn: de operationeel leider zal tegelijkertijd ondergeschikt zijn aan twee of drie gezaghebbers, terwijl hij benoemd is door, en zich zal moeten verantwoorden tegenover, de Rijksvertegenwoordiger. Indien al behoefte bestaat aan deze opschaling, adviseert de Raad het opperbevel neer te leggen bij de Rijksvertegenwoordiger of bij een van de gezaghebbers.

2. Bestuurlijk optreden op boveneilandelijke schaal

a. Met de Raad wordt benadrukt dat de rampenbestrijding en crisisbeheersing zich in eerste instantie richt op de schaal van de afzonderlijke openbare lichamen. Gelet op het insulaire karakter van de openbare lichamen zal een ramp of crisis in een van de openbare lichamen zich in de regel beperken tot de schaal van het afzonderlijke eiland. In het wetsvoorstel komt dit tot uitdrukking doordat elk bestuurscollege (en niet de drie bestuurscolleges gezamenlijk) verantwoordelijk is voor de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Voor elk openbaar lichaam moeten een beleidsplan, rampenen crisisplan en rampbestrijdingsplan(nen) zijn vastgesteld. De memorie van toelichting is hierop aangepast (paragraaf 2.4 van het algemeen deel).

Een eilandoverstijgende ramp of crisis kan evenwel niet ondenkbaar worden geacht, zodat ook de daarop toegesneden voorzieningen moeten zijn getroffen. Tijdens een eilandoverstijgende ramp of crisis zullen de openbare lichamen niet altijd zelfstandig in staat zijn de nodige maatregelen te nemen. Afstemming met omringende eilanden (openbare lichamen, dan wel andere landen binnen of buiten het Koninkrijk) is dan ook noodzakelijk. Ten aanzien van het voorgeschreven beleidsplan en rampen- en crisisplan is opgenomen dat zo mogelijk afstemming plaatsvindt met een vergelijkbaar plan van de omringende eilanden.

Verplichte afstemming tussen enerzijds Bonaire en anderzijds Sint Eustatius en Saba ligt vanwege de afstand tussen deze eilanden minder voor de hand.

b. De aanwijzingsbevoegdheid van de Rijksvertegenwoordiger in het kader van boveneilandelijke rampen of crises is aangepast. Artikel 59 (oorspronkelijk artikel 65), tweede volzin, strekt er thans toe dat de Rijksvertegenwoordiger een aanwijzing kan geven alsmede ten aanzien van elk openbaar lichaam een functionaris kan aanwijzen die in de operationele leiding kan voorzien. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar van de Raad dat de operationeel leider ondergeschikt zal zijn aan twee of drie gezaghebbers, hetgeen in de praktijk moeilijk werkbaar zal kunnen zijn. Verder is in het gewijzigde voorstel de mogelijkheid opgenomen dat de Rijksvertegenwoordiger zich kan doen bijstaan door een door hem samengestelde rampenstaf. Dit is evenwel niet meer imperatief geformuleerd.

Het opperbevel bij een ramp of crisis, ook bij een boveneilandelijke situatie, ligt bij de gezaghebber van het desbetreffende openbare lichaam. Geen aanleiding is gezien het opperbevel bij een boveneilandelijke situatie bij de Rijksvertegenwoordiger neer te leggen, omdat dit in de praktijk op praktische problemen zal stuiten vanwege de afstand tussen de eilanden. Voorts ligt het gelet op de positie en taken die de Rijksvertegenwoordiger in het wetsvoorstel «Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba» zijn toegekend, minder voor de hand dat hij over de wijze waarop hij het eventuele opperbevel heeft uitgevoerd verantwoording aflegt aan de afzonderlijke eilandsraden.

Ook het neerleggen van het opperbevel tijdens een boveneilandelijke ramp of crisis bij één van de gezaghebbers stuit zowel vanwege de afstand als vanwege de politieke verantwoording jegens de eilandsraad op praktische bezwaren.

Alles afwegende wordt de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid van de Rijksvertegenwoordiger het meest aangewezen en proportionele middel om in voorkomende gevallen de rampenbestrijding en crisisbeheersing in goede banen te leiden.

3. Planverplichtingen

Het in het voorstel neergelegde systeem van planvorming is volledig gebaseerd op het stelsel van het voorstel van Wet veiligheidsregio’s.1 Dat betekent het volgende.

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de inhoud van het rampen- en crisesplan en de inhoud van het rampbestrijdingsplan,2 en kunnen regels worden gesteld over de organisatie van de rampenbestrijding, de crisisbeheersing, de geneeskundige hulpverlening en de bevolkingszorg.3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op de rampenbestrijding en crisisbeheersing regels worden gesteld over de prestaties en onderlinge samenwerking.4

Bij ministeriële regeling worden doelstellingen voor de rampenbestrijding en de crisisbeheersing vastgesteld.

De Rijksvertegenwoordiger stelt eenmaal in de vier jaar een coördinatieplan vast voor, onder meer, de gecoördineerde inzet bij boveneilandelijke rampen en crises.5

De eilandsraad stelt een brandbeveiligingsverordening vast.6

Het bestuurscollege stelt een risicoprofiel vast, dat bestaat uit een overzicht van risicovolle situaties in het openbaar lichaam. Eenmaal in de vier jaar stelt het een beleidsplan en een rampen- en crisesplan op.7

De algemeen commandant van de brandweer stelt eenmaal in de vier jaar een beheersplan op.8

Daarnaast dienen de bestuurscolleges, de korpsbeheerder politie en de korpsbeheerder brandweer (dat is in beide gevallen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) een convenant te sluiten met het oog op de samenwerking bij de handhaving van de openbare orde en bij branden, rampen en crises. Voor zover het convenant betrekking heeft op onderdelen van de krijgsmacht, wordt het ook gesloten door de Minister van Defensie. De minister stelt bij ministeriële regeling regels over het convenant, dat hij in de dubbele hoedanigheid van korpsbeheerder politie en korpsbeheerder brandweer mede sluit.9

De Raad merkt op dat deze regelings- en planverplichtingen, alles bijeengenomen, een grote bestuurlijke last inhouden. Onverkorte uitvoering van deze verplichtingen zou voor de drie openbare lichamen, gelet op hun kleine schaal en beperkte bestuurlijke draagkracht, al gauw te zwaar kunnen zijn. De mate van verfijning die wordt gevraagd, lijkt bovendien onvoldoende te zijn afgestemd op de overzichtelijke situatie op de drie eilanden.

De Raad adviseert de regelings- en planverplichtingen te vereenvoudigen.

3. Planverplichtingen

Het eilandelijke karakter, de onderlinge afstand tussen de eilanden, de kleinschaligheid en het huidige voorzieningenniveau dwingen tot het treffen van bijzondere regelingen en het toepassen van maatwerk op het terrein van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De Raad vraagt in dat verband terecht aandacht voor de regelings- en planverplichtingen die in het wetsvoorstel voor de bestuursorganen van de openbare lichamen zijn opgenomen.

In het voorstel zijn de planverplichtingen als zodanig wel gehandhaafd. De ontwikkeling van een planmatige benadering van de rampen- en crisisbeheersing vormt een belangrijke voorwaarde voor de preparatie op rampen en crises. Dat betekent overigens niet dat alle plannen erg omvangrijk dienen te zijn. Gelet op de kleinschaligheid van de eilanden en de – in vergelijking tot het Europese deel van Nederland – beperkte risico’s zullen de plannen vaak beperkt van omvang kunnen zijn.

Hierboven is reeds uiteengezet dat aanleiding is gezien om in het wetsvoorstel de belangrijkste voorschriften omtrent de inhoud van deze plannen op te nemen en ten aanzien van het beleidsplan en rampen- en crisisplan vooralsnog af te zien van het vaststellen van een amvb met nadere regels over de inhoud van deze plannen (zie hiervoor onder 1, onder e).

Voorts is de aanvankelijk opgenomen verplichting om de eilandelijke brandbeveiligingsverordeningen tussen de openbare lichamen af te stemmen geschrapt (oorspronkelijk artikel 47, tweede lid). Gelet op het eigen karakter van de eilanden en de grote onderlinge afstanden wordt het niet nodig geacht deze verordeningen onderling af te stemmen.

Bij de invulling van de overige lagere regelgeving krachtens dit wetsvoorstel op het terrein van de regelings- en planverplichtingen zal bezien worden of het stellen van (nadere) regels zich in voldoende mate verhoudt met de specifieke situatie van de openbare lichamen.

4. Politiegegevens

4.1. Niveau van regeling

Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft op 29 juni 2009 advies uitgebracht over het wetsvoorstel; de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 19 augustus 2009 haar reactie op het advies aan de Raad van State gezonden.1

Het Cbp merkte op dat bij de opstelling van de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Wbp-BES) ervoor is gekozen de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zoveel mogelijk over te nemen, terwijl het conceptwetsvoorstel ten aanzien van de bepalingen omtrent politiegegevens een beknopte samenvatting lijkt te zijn van de Wet politiegegevens (Wpg). De onvolledigheid die hierdoor ontstaat, wordt ondervangen door te voorzien in nadere uitwerking van de relevante randvoorwaarden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, zo constateerde het Cbp. Het daartoe voorgestelde artikel 19, zesde lid, ziet op de verplichtingen van de verantwoordelijke voor de juistheid, volledigheid en beveiliging van politiegegevens, de doelen voor de gegevensverwerking binnen de politietaak, de toegang tot de politiegegevens binnen het politiekorps, de verwerkingstermijnen en de controle op een rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking. Het Cbp acht deze delegatie te ruim, en adviseerde bepalingen over deze randvoorwaardelijke onderwerpen in de wettekst op te nemen.

De minister heeft daarop geantwoord dat uitwerking van deze onderwerpen op wettelijk niveau het kader van het wetsvoorstel – politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba – te buiten zou gaan. Bovendien zou dit nadere afstemming en overleg met de betrokken instanties op de Nederlandse Antillen vereisen.

Nu het wetsvoorstel een aparte paragraaf bevat met regels ten aanzien van politiegegevens, is het een opmerkelijk standpunt dat de uitwerking van waarborgen voor de verwerking van deze gegevens het kader van het wetsvoorstel te buiten gaat. De Raad is van oordeel dat, als kader voor de delegatie, de wet zelf de kern van deze waarborgen dient vast te leggen; daarbij kan worden aangesloten bij het regelingsniveau in de Wpg. Hij heeft er begrip voor dat hierover overleg met de betrokken instanties op de Nederlandse Antillen gevoerd zal moeten worden. Zo nodig zou de tijd die daarmee gemoeid zal zijn ook nog gevonden kunnen worden door dit onderwerp, na indiening van het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, bij nota van wijziging te regelen. De Raad gaat ervan uit dat hij daarover gehoord zal worden.

De Raad adviseert het voorstel in verband met het voorgaande aan te passen.

4.2. Toezicht op de verwerking van politiegegevens

De Raad voor de Rechtshandhaving (RvdR) krijgt de taak om toezicht te houden op de verwerking van politiegegevens door het BES-politiekorps. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de bevoegdheden van de RvdR.1 Volgens de toelichting zal daarin de bevoegdheid worden gegeven om bestuursdwang toe te passen en bestuurlijke boetes op te leggen. Ook zullen aan de RvdR onderzoeksbevoegdheden worden toegekend, zoals het recht op toegang tot gegevens die voor de toezichtstaak noodzakelijk zijn.2 Daarmee zal de RvdR de taak vervullen die in het Europese deel van Nederland wordt verricht door het Cbp.3

a. De Raad merkt allereerst op dat het legaliteitsbeginsel zich ertegen verzet dat toezichthoudende bevoegdheden, voor zover deze de bevoegdheid omvatten om bestuursdwang of bestuurlijke boetes op te leggen, worden toegekend bij algemene maatregel van bestuur; de wet zelf zal hierin moeten voorzien. Verder kan, voor zover het gaat om onderzoeksbevoegdheden, kortweg worden bepaald dat de bevoegdheden, geregeld in de artikelen 21 tot en met 29 van (het voorstel voor) de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving van toepassing zijn.

De Raad adviseert het voorstel aan te vullen, onverminderd het navolgende.

b. In het voorstel van Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving wordt de RvdR ingericht als een inspectie die haar bevindingen rapporteert aan de verantwoordelijke minister, maar zelf geen sancties oplegt. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt afgeweken van dat systeem. Het is, zo meent de Raad, weinig systematisch om een orgaan dat in zijn instellingswet uitsluitend is belast met onderzoekstaken en -bevoegdheden, in een andere, bijzondere wet ook te belasten met sanctiebevoegdheden.

Relevant voor de onderhavige materie is dat de Wbp voorziet in een onafhankelijke toezichthouder met ruime bevoegdheden, in de vorm van het Cbp. Het voorstel van Wbp-BES, waarvoor de Wbp als uitgangspunt dient, kent daarentegen niet een uitgewerkte regeling van het toezicht. De toelichting op dat voorstel stelt dat een definitieve keuze voor de wijze waarop het toezicht wordt ingericht, zal worden gemaakt nadat enige ervaring zal zijn opgedaan met de werking van de wet; vooralsnog zal worden volstaan met een regeling bij algemene maatregel van bestuur. Als motivering voor deze afwijking van het stelsel van de Wbp dient dat de BES-eilanden voor het eerst zullen gaan werken met algemene regels over de verwerking van persoonsgegevens.

In zijn advies over dat voorstel heeft de Raad opgemerkt dat van meet af aan ook voor de BES-eilanden moet worden voorzien in onafhankelijk toezicht op de naleving van de verplichtingen ingevolge de Wbp-BES. Hij heeft geadviseerd ten minste de hoofdlijnen van dergelijk toezicht in de Wbp-BES op te nemen.4

Gelet op het voorgaande, is de vraag welke instantie, als onafhankelijk toezichthouder, belast moet worden met de bevoegdheid om onderzoek te doen naar de wijze waarop op de BES-eilanden politiegegevens worden verwerkt en de bevoegdheid om bij overtredingen sancties op te leggen. Uit een oogpunt van eenvoud, en met het oog op de kleine schaal van de BES, ligt het in de rede daarvoor niet een apart orgaan in te stellen, maar een bestaand orgaan hiermee te belasten.

De Raad acht het, aansluitend bij zijn advies over het voorstel van Wbp-BES, in de rede liggen om de toezichtinstantie waartoe hij in dat kader adviseerde, tevens te belasten met het toezicht op de verwerking van politiegegevens door het politiekorps-BES. Zou dat advies op dit punt niet worden gevolgd, dan meent de Raad dat, eerder dan de RvdR, het Cbp in aanmerking komt voor het toezicht op de verwerking van politiegegevens op de BES, en tevens ingevolge de Wbp-BES.

De Raad geeft in overweging het voorstel in deze zin aan te passen.

4. Politiegegevens

4.1. Niveau van regeling

De oorspronkelijke bepalingen over politiegegevens (artikelen 19 tot en met 24) zijn niet langer in dit wetsvoorstel opgenomen. Het voornemen is om in de Wet politiegegevens het bij of krachtens deze wet bepaalde zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren op de verwerking van politiegegevens in de BES. Wel zal daarbij rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden op de BES, bijvoorbeeld ten aanzien van de organisatie van de opsporing en de uitoefening van het toezicht. Een voorstel van een dergelijke strekking zal worden opgenomen in het voorstel voor de Tweede Aanpassingswet BES dat naar verwachting in januari 2010 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.

4.2. Toezicht op de verwerking van politiegegevens

a en b. Het voornemen is er in de Wet politiegegevens in te voorzien de in het wetsvoorstel «Wet bescherming persoonsgegevens BES» aangewezen toezichtinstantie te belasten met het toezicht op de verwerking van politiegegevens in de openbare lichamen.1

5. Bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de ambulancezorg

Het voorstel voorziet erin dat de gezaghebber aanwijzingen kan geven aan degene die verantwoordelijk is voor het vervoer van zieken en gewonden, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare orde.2

Het is de Raad niet duidelijk of deze bevoegdheid in feite ziet op het kader van de rampenbestrijding of de crisisbeheersing. De plaats van het artikel in het voorstel lijkt daarop te wijzen; enkele passages in de toelichting doen vermoeden dat deze bevoegdheid inderdaad bedoeld is om de gezaghebber bij rampen en crises gezag te geven over de meldkamer.3 Echter, het artikel zelf geeft handhaving van de openbare orde als criterium.

Het wetsvoorstel bevat overigens niet ook een regeling van de geneeskundige hulpverlening bij rampen. Dit onderwerp zal worden geregeld in een afzonderlijke wet, de Wet voor de volksgezondheid BES, die nog in voorbereiding is.4 De hiervoor genoemde aanwijzingsbevoegdheid van de gezaghebber jegens de ambulancevervoerders mist dus inbedding.

De Raad adviseert de bevoegdheid nader te bezien en het artikel zo nodig bij te stellen.

5. Bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de ambulancezorg

In het wetsvoorstel is eenzelfde aanwijzingsbevoegdheid van de gezaghebber aan degene die verantwoordelijk is voor het vervoer van zieken en gewonden opgenomen als die in artikel 6 van het wetsvoorstel «Wet veiligheidsregio’s» toekomt aan de burgemeester (en ingevolge artikel 39 aan de voorzitter van de veiligheidsregio).5 De burgemeester (en in het voorliggende wetsvoorstel de gezaghebber) komt deze bevoegdheid toe vanwege diens verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde. De bevoegdheid ziet dan ook niet alleen op de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. De memorie van toelichting is hierop verduidelijkt. De gezaghebber kan evenwel in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing indien de handhaving van de openbare orde daarmee is gediend, van deze aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken.

Anders dan de Raad aanneemt, biedt het voorliggende wetsvoorstel de grondslag om bij of krachtens amvb regels te stellen over de organisatie van de geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing; artikel 49, onder b (oorspronkelijk artikel 56, onder b).

6. Niveau van strafbaarstelling

Het wetsvoorstel omschrijft handelingen die – indien opzettelijk gepleegd – misdrijven zijn, indien die handelingen bij algemene maatregel van bestuur zijn aangeduid als strafbaar feit.6

De Raad herhaalt zijn standpunt dat het strafbaar stellen en omschrijven van misdrijven voorbehouden dient te blijven aan de wetgever in formele zin, gelet op de indringendheid van de straffen die kunnen worden opgelegd bij veroordeling wegens een misdrijf.7 Het is, zo meent de Raad, overigens ook niet nodig om de bedoelde handelingen bij algemene maatregel van bestuur als strafbaar feit aan te duiden; dat kan zonder enig probleem in het wetsvoorstel.

De Raad adviseert het artikel aan te passen.

6. Niveau van strafbaarstelling

In artikel 51 (oorspronkelijk artikel 58) is in een nieuw ingevoegd derde lid de verplichting opgenomen voor degene die een inrichting drijft waar gevaarlijke stoffen in bepaalde hoeveelheden aanwezig zijn of kunnen ontstaan bij een ongeval, om aan het bestuurscollege een zogenoemd veiligheidsrapport te overleggen en om een voor eenieder te raadplegen lijst van in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen bij te houden. Het niet naleven van deze verplichting is in artikel 78, derde lid, (oorspronkelijk artikel 86, derde lid) strafbaar gesteld.

In een nieuw ingevoegd vierde lid in artikel 78 is het niet naleven van de informatieverplichting voor degene die een dergelijke inrichting drijft, uitgeschreven.

7. Citeertitel

De Raad merkt op dat de citeertitel («Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES») vrij lang is. In de praktijk zal waarschijnlijk een afkorting in gebruik raken, die voor niet direct ingewijden niet begrijpelijk zal zijn.

De Raad adviseert een kortere citeertitel vast te stellen1 die de inhoud voldoende dekt, bijvoorbeeld Wet politie en veiligheid BES.

7. Citeertitel

Het advies van de Raad om een kortere citeertitel vast te stellen is gevolgd. De vrij lange oorspronkelijke citeertitel «Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES» is aangepast in: Veiligheidswet BES. Daartoe is mede besloten, omdat deze titel, die aanvankelijke slechts als werktitel diende, reeds in de praktijk wordt gebruikt als benaming van dit wetsvoorstel.

8. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage I.

8. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt met uitzondering van het voorstel om:

– in het wetsvoorstel consequent te kiezen voor «buitengewoon», niet voor «buitengewone». Vastgehouden is aan de redactionele kanttekening bij het advies van de Raad betreffende de Rijkswet politie, waarin is voorgesteld «buitengewoon» te wijzigen in «buitengewone».

– in de omschrijving «crisisbeheersing» in artikel 1 de woorden «indien van toepassing in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die de overheid treft op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis» te schrappen. De omschreven definitie is gelijkluidend aan de omschrijving van «crisisbeheersing» in het wetsvoorstel «Wet veiligheidsregio’s». Er is geen reden om voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba een met het Europese deel van Nederland afwijkende definitie te hanteren.

– de begrippen «korpsbeheerder brandweer» en «korpsbeheerder politie» telkens te vervangen door «Onze Minister» en de begripsomschrijvingen van «korpsbeheerder brandweer» en «korpsbeheerder politie» te schrappen. Het gebruik van het begrip «korpsbeheerder» sluit aan bij de Rijkswet politie (artikel 1, eerste lid, onder d). Met het opnemen van «korpsbeheerder brandweer» en korpsbeheerder politie» wordt voorts inzichtelijker gemaakt dat het betreft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in zijn hoedanigheid van beheerder van het desbetreffende korps. Overigens is in de artikelen 21, eerste lid, en 33, eerste lid, «korpsbeheerder politie» respectievelijk «korpsbeheerder brandweer» wel vervangen door «Onze Minister», zodat dit gelijk is aan artikel 4 van de Wet materieel ambtenarenrecht BES (zie artikel 2.13, onder D, van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Ingevolge de Wet materieel ambtenarenrecht BES (de oorspronkelijke Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht) is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd tot aanstelling, bevordering, schorsing en ontslag van ambtenaren in dienst van de Staat die werkzaam zijn in de openbare lichamen.

– in artikel 41, tweede lid, onder e, (oorspronkelijk artikel 49, tweede lid, onder e) de woorden «niet-wettelijke» te schrappen. Op grond van artikel 48, derde lid, (oorspronkelijk artikel 55, derde lid, tweede volzin) kan het bestuurscollege de eilandelijke rampencoördinator belasten met andere taken dan het adviseren van het bevoegd gezag over risico’s van rampen en crises in de bij of krachtens de wet aangewezen gevallen. Op grond van artikel 41, tweede lid, onder e, (oorspronkelijk artikel 49, tweede lid, onder e) worden deze zogenoemde «niet-wettelijke taken» omschreven in het beleidsplan.

9. Overige aanpassingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog enkele andere aanpassingen in het voorstel aan te brengen. Het betreft de volgende aanpassingen.

In artikel 11 (oorspronkelijk artikel 15) is in een nieuw tweede artikellid aangesloten bij artikel 9, vijfde lid, van de Politiewet 1993.

In artikel 27 (oorspronkelijk artikel 35) is het instellen en in stand houden van een meldkamer ten behoeve van de brandweertaak niet als taak van het brandweerkorps, maar van de korpsbeheerder brandweer opgenomen (nieuwe achtste lid). Daarnaast is een nieuw negende lid ingevoegd ten einde bij of krachtens amvb regels te kunnen stellen over de inrichting en organisatie van het brandweerkorps. Dit artikellid is vergelijkbaar met het voorgestelde artikel 2 voor het politiekorps.

In artikel 37, tweede lid, (oorspronkelijk artikel 45, tweede lid) is ter verduidelijking opgenomen dat het uitvoeren van de brandweertaken een aangelegenheid is van het brandweerkorps.

In artikel 53, tweede lid, (oorspronkelijk artikel 60, tweede lid) is de samenstelling van het eilandelijk beleidsteam aangepast conform de bestaande praktijk op de eilanden alsmede de Nederlandse praktijk.

In artikel 80 (oorspronkelijk artikel 88) is een overgangsregeling voor beslissingen van de voormalige eilandgebieden waarbij een inrichting als bedrijfsbrandweerplichtige inrichting is aangewezen alsmede voor andere beslissing op grond van een eilandsverordening op het terrein van de brandweer of de rampenbestrijding geschrapt. Artikel 6 van het voorstel van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voorziet reeds in een overgangsregeling voor deze beslissingen.1

In artikel 81 is een overgangsregeling voor het brandweerkorps opgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de minister van Justitie en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W04.09.0235/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Het woord «rampen- en crisesplan» telkens wijzigen in: rampen- en crisisplan, omdat dat beter aansluit bij het normale taalgebruik; de tussenklank «en» in rampenplan wijst niet op een meervoudsvorm (bijlage bij artikel 1, onderdeel a, van het Besluit bekendmaking spellingvoorschriften 2005, regel 8.1).

– In artikel 1 de aanduiding van het eerste lid schrappen.

– In artikel 1 een omschrijving opnemen van het begrip «ambtenaar van politie» in verband met het gebruik van die term in de artikelen 20 en 30.

– De omschrijvingen van «bestand», «verwerken», «politiegegeven» en «verantwoordelijke» in artikel 1 overbrengen naar hoofdstuk 2, § 3, nu deze termen alleen daar worden gebruikt.

– De omschrijving van «brandweerkorps» in artikel 1 wijzigen in: brandweerkorps bedoeld in artikel 35, eerste lid.

– In artikel 1 een omschrijving opnemen van het begrip «buitengewoon agent van politie» door verwijzing naar artikel 10 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet politie), nu dit begrip op enkele plaatsen bekend wordt verondersteld (bijvoorbeeld artikel 20, eerste lid). Voorts in het voorstel consequent kiezen voor «buitengewoon», niet voor «buitengewone». Daarna in artikel 13, eerste lid, niet verwijzen naar artikel 10 van die rijkswet maar het begrip «buitengewoon agent van politie» gebruiken.

– In de omschrijving van «crisisbeheersing» in artikel 1 de woorden «indien van toepassing in samenhang met de maatregelen en voorzieningen die de overheid treft op basis van een bij of krachtens enige andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis» schrappen, aangezien zij niets toevoegen.

– In het wetsvoorstel de begrippen «korpsbeheerder brandweer» en «korpsbeheerder politie» telkens vervangen door: Onze Minister. In artikel 1 de begripsomschrijvingen van «korpsbeheerder brandweer» en «korpsbeheerder politie» schrappen.

– In de omschrijving van «politiegegeven» de woorden «en dat in een bestand is opgenomen of bestemd is om daarin te worden opgenomen» schrappen, nu deze niet voorkomen in artikel 1 van de Rijkswet politie en artikel 1, onderdeel a, van de Wet politiegegevens (Wpg). In plaats daarvan een reikwijdtebepaling opnemen analoog aan artikel 2, eerste lid, Wpg.

– In de artikelen 1, eerste lid, onderdeel m, 4, tweede lid, 9, eerste lid, 27, tweede en derde lid, 28, eerste lid, 72, derde lid, 76, tweede lid, en 79, derde lid, «taken ten dienste van justitie, gelet op artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Politiewet 1993 en artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van het voorstel van Rijkswet politie», wijzigen in: taken ten dienste van de justitie.

– Uit oogpunt van zelfstandige leesbaarheid in artikel 4, eerste lid, niet verwijzen naar artikel 43a van de Politiewet 1993, maar de tekst daarvan overschrijven.

– In artikel 4, derde lid, de verwijzing naar het jaarverslag, bedoeld in artikel 48 van de Rijkswet politie controleren, nu in die rijkswet geen sprake is van een jaarverslag.

– In artikel 9 het gezag aanwijzen dat bevoegd is om ambtenaren van politie te bevorderen (artikel 45 van de Rijkswet politie).

– Artikel 10 afstemmen op artikel 9, tweede lid, van de Rijkswet politie.

– In artikel 13, tweede lid, «de buitengewoon agenten van politie» vervangen door: de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid (vergelijk artikel 11, tweede lid, van de Politiewet 1993).

– In artikel 14, eerste lid, «de zwaarwegende belangen» wijzigen in: zwaarwegende belangen.

– In artikel 15, «artikel 13, eerste en derde lid» wijzigen in: artikel 13, eerste en vierde lid. Voorts «artikel 14, tweede lid» wijzigen in: artikel 14, derde lid.

– De artikelen 16 en 18 overbrengen naar hoofdstuk 2, § 3, nu zij regels geven voor verwerking van politiegegevens.

– In artikel 19, eerste lid, «Politiegegevens kunnen worden verwerkt» wijzigen in: «Politiegegevens worden slechts verwerkt» (artikel 3, eerste lid, Wpg).

– In artikel 20, tweede lid, onderdeel c, een verwijzing opnemen naar het onderzoek van klachten, geregeld in de artikelen 30 en volgende.

– In artikel 20, zesde lid, «gegevens voorschrift» wijzigen in: gegeven voorschrift.

– In artikel 25, tweede lid, «voor zover» schrappen. Voorts in het vierde lid de term «in overleg» vermijden (vergelijk aanwijzing 31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– In artikel 30, derde lid, «derde lid, onder a» wijzigen in: tweede lid, onder a.

– In artikel 31, derde lid, «tweede tot en met vierde lid» wijzigen in: tweede en derde lid.

– In artikel 34 «artikel 38» wijzigen in: artikel 30.

– In artikel 37, eerste lid, «artikel 71» wijzigen in: artikel 68.

– In artikel 41 het zesde lid vervangen door: «Met in ieder geval de daarvoor in aanmerking komende ambtenarenorganisaties wordt overleg gevoerd over de regels, vast te stellen bij de maatregel, bedoeld in het derde lid, en bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop dit overleg wordt gevoerd.» Vervolgens de tweede volzin van het vierde lid schrappen.

– In artikel 43 de zinsnede «De artikelen 66, tweede tot en met vierde lid, en 70 van de Wet veiligheidsregio’s is van overeenkomstige toepassing» vervangen door: «Het Nederlands instituut fysieke veiligheid, bedoeld in artikel 68 van de Wet veiligheidsregio’s, oefent de taken, bedoeld in artikel 68, tweede tot en met vierde lid, van die wet mede uit in de openbare lichamen». Aan het slot toevoegen: Artikel 70 van de Wet veiligheidsregio’s is van overeenkomstige toepassing.

– In artikel 44 de zinsnede «De artikelen 72, tweede lid, 73 en 74, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s zijn van overeenkomstige toepassing» vervangen door: Het Nederlands bureau brandweerexamens, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s oefent de taken en werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 72, tweede lid, en 73 van die wet mede uit in de openbare lichamen. Aan het slot toevoegen: Artikel 74, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s is van overeenkomstige toepassing.

– Het opschrift van hoofdstuk 4 aanpassen, nu dit hoofdstuk niet alleen voorziet in taken en bevoegdheden van de organen van het eilandsbestuur.

– Artikel 45, tweede lid, vervangen door: Het bestuurscollege is belast met de brandweerzorg.

– In artikel 46 «de degene» wijzigen in: degene.

– Artikel 48, derde lid, invoegen direct na het eerste lid, waarop het een uitzondering vormt.

– In artikel 49, tweede lid, onderdeel e, de woorden «niet-wettelijke» schrappen, nu het gaat om een wettelijke functie.

– In artikel 51, eerste lid, «beschreven» schrappen.

– In artikel 58, tweede lid, «degenen» wijzigen in: degene.

– Artikel 59, tweede lid, aanhef, als volgt redigeren: In afwijking van artikel 11, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur BES blijft het verstrekken van informatie op basis van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:.

– Artikel 59, derde lid, vervangen door: Indien een verzoek tot het verstrekken van informatie over de overige gegevens die zijn ontvangen krachtens artikel 58, eerste lid, en over de gegevens die zijn ontvangen krachtens artikel 63, eerste en tweede lid, betrekking heeft op inrichtingen, aangewezen op grond van artikel 52 van deze wet, kan verstrekking op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur BES slechts achterwege blijven voor zover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.

– In artikel 59, vierde lid, «op het verzoek verstrekken» wijzigen in: op het op verzoek verstrekken.

– Hoofdstuk 4, paragraaf 3, gezien de lengte splitsen in een paragraaf over de «koude fase» (artikelen 49 tot en met 59) en een paragraaf inzake de «warme fase» (artikelen 60 tot en met 71). Artikel 68 invoegen direct voor artikel 49.

– In artikel 60, tweede lid, «roep» wijzigen in: roept.

– In artikel 65 «bijstaand» wijzigen in: bijstaan.

– Het opschrift van hoofdstuk 5 aanpassen, nu het hoofdstuk niet alleen betrekking heeft op rampenbestrijding en crisisbeheersing.

– In artikel 80, eerste lid, «het» vervangen door: zij.

– In artikel 82, vierde lid, «multidisciplinaire» wijzigen in: multidisciplinair.

– In artikel 85 «ter plaatste» vervangen door: ter plaatse.

– De formulering van artikel 88, tweede lid, herzien, nu de zin grammaticaal niet loopt.

– De toelichting inkorten door passages die louter herhalen wat in het voorstel staat te schrappen (aanwijzing 217, toelichting, Ar).

Bijlage II met suggesties voor een indeling van hoofdstuk 2 van het wetsvoorstel die aansluit bij de volgorde waarin de betreffende onderwerpen zijn geregeld in het voorstel van Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel wetsvoorstelKorte inhoudArtikel Rijkswet politieKorte inhoud
  Hoofdstuk 2 Taak en samenstelling 
1definitie «politietaak»5politietaak
2regels organisatie korps7 lid 2regels organisatie korps
13buitengewone opsporingsambtenaren en buitengewone politieambtenaren10taken buitengewone politieambtenaren
12taken vrijwillige politieambtenaren10taken buitengewone politieambtenaren
25politietaken Kmar11 lid 1politietaken Kmar
27–28procedure bijstand krijgsmacht aan politie11 lid 2bijstand Kmar aan politie
11 lid 3bijstand aan politie   
26gezag over Kmar en krijgsmacht bij bijstandverlening11 lid 4bevoegdheden Kmar en krijgsmacht bij bijstandverlening aan politie
29bijstand politie aan Kmar  
  Hoofdstuk 3 Bevoegdheden van de politie 
14bewakings- en beveiligingstaken12–15bevoegdheden
15uitoefening van dwangbevoegdheden13, 14dwangbevoegdheden
  Hoofdstuk 4 Gezag en toezicht 
16, 18, 19–24verwerking politiegegevens, toezicht daarop16–18toezicht
  Hoofdstuk 6 Kwaliteitszorg en rechtspositie 
11kleding politie42uitrusting politie
30–34behandeling van klachten43behandeling van klachten
9, 10aanstelling en ontslag politieambtenaren44, 45aanstelling en ontslag politieambtenaren
  Hoofdstuk 7 Het beheer van de politie 
3, 4planning48planning
8politiesterkte49politiesterkte
7kwaliteitszorg50kwaliteitszorg
5financieel beheer, verantwoording, verslaglegging51 lid 2financieel beheer, verantwoording, verslaglegging
6comptabele regels  

XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

De Raad van State van het Koninkrijk heeft in zijn advies over de Rijkswet politie opmerkingen gemaakt over de onduidelijke juridische status van de hiervoor bedoelde onderlinge regelingen (Kamerstukken II 2008/09, 32 019 (R1886), nr. 4, punt 3).

XNoot
2

Voorgesteld artikel 4, eerste en tweede lid.

XNoot
3

Voorgesteld artikel 3.

XNoot
4

Artikel 48 van de Rijkswet.

XNoot
5

Artikel 49 van de Rijkswet.

XNoot
6

Artikel 39, tweede lid, van de Rijkswet.

XNoot
7

Voorgesteld artikel 16, derde lid.

XNoot
8

Kamerstukken II 2008/09, 32 019 (R 1886), nr. 3, blz. 1.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 32 019 (R 1886), nr. 4, blz. 6.

XNoot
2

Kamerstukken II 2008/09, 31 954, nr. 2.

XNoot
1

Voorgesteld artikel 17.

XNoot
2

Voorgesteld artikel 54.

XNoot
3

Voorgestelde artikelen 47, tweede lid, 49, vierde lid, 51, derde lid.

XNoot
4

Voorgesteld artikel 50, vierde lid.

XNoot
1

Toelichting op artikel 51, derde lid, en op artikel 54.

XNoot
2

Voorgesteld artikel 65.

XNoot
3

Toelichting op artikel 65, zevende tekstblok.

XNoot
1

Kamerstukken I 2008/09, 31 117, A.

XNoot
2

Voorgestelde artikelen 51, vijfde lid, en 52, eerste lid.

XNoot
3

Voorgesteld artikel 56.

XNoot
4

Voorgesteld artikel 74.

XNoot
5

Voorgesteld artikel 54.

XNoot
6

Voorgesteld artikel 47.

XNoot
7

Voorgestelde artikelen 51, 49 en 50.

XNoot
8

Voorgesteld artikel 37, eerste lid.

XNoot
9

Voorgesteld artikel 72.

XNoot
1

Advies Cbp, kenmerk z2009–00558. Brief van de Minister van BZK a.i., kenmerk 2009–0000375831.

XNoot
1

Voorgesteld artikel 24.

XNoot
2

Toelichting, 2.8 (politiegegevens), slotalinea; toelichting op artikel 24.

XNoot
3

Artikel 35 van de Wet politiegegevens.

XNoot
4

Advies van 30 juli 2009 (no. W03.090162/II).

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 32 161, nr. 2.

XNoot
2

Voorgesteld artikel 46.

XNoot
3

Toelichting, § 2.2 (Meldkamer), voorlaatste alinea; toelichting op artikel 46.

XNoot
4

Toelichting, § 2.1 (Veiligheidsketen), onder «Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen».

XNoot
5

Kamerstukken I 2009/09, 31 117, A.

XNoot
6

Voorgesteld artikel 86, derde lid.

XNoot
7

Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 4. Zie ook aanwijzing 145, toelichting, eerste volzin, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

XNoot
1

Vergelijk aanwijzing 185 Ar.

XNoot
1

Kamerstukken II 2008/09, 31 857, nr. 2.