Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 21 augustus 2009 en het nader rapport d.d. 21 oktober 2009, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 6 augustus 2009, no.09.002111, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Overleveringswet, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008 en het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81), met memorie van toelichting.
Het Kaderbesluit 2009/299/JBZ voorziet in duidelijke, gemeenschappelijke gronden voor het erkennen van beslissingen die zijn gegeven na een proces waarbij de betrokkene niet in persoon is verschenen. Hierdoor kan de uitvoerende autoriteit de beslissing met volledige inachtneming van het recht van verdediging van de betrokkene ten uitvoer leggen ondanks de afwezigheid van de betrokkene tijdens het proces.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot de uitsluiting van de werking van artikel 404, derde lid, tweede zin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de weigeringsgrond van artikel 24a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties 2008. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 augustus 2009, nr. 09.002111, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 augustus 2009, nr. W03.09 0312/II, bied ik U hierbij aan.
De Raad van State onderschrijft het wetsvoorstel maar adviseert twee voorgestelde wijzigingen te schrappen. Hieraan is gevolg gegeven.
De redactionele opmerkingen zijn verwerkt.
1. Uitsluiting van de werking van artikel 404, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering
Artikel 2, tweede lid, van het Kaderbesluit 2009/299/JBZ bepaalt onder meer dat betrokkene die van de inhoud van het tegen hem uitgevaardigde Europees aanhoudingsbevel in kennis wordt gesteld, om een afschrift van het vonnis kan verzoeken, alvorens te worden overgeleverd. De overhandiging van het vonnis geschiedt louter ter kennisgeving, is niet te beschouwen als officiële betekening van het vonnis en doet geen termijnen voor het aantekenen van verzet of hoger beroep ingaan.
Deze bepaling is omgezet in het voorgestelde artikel 45b van de Overleveringswet (Ow), geplaatst in Hoofdstuk III dat betrekking heeft op overlevering aan Nederland. Artikel 2 Ow bepaalt dat een Europees aanhoudingsbevel slechts kan worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat (in dit geval Nederland) strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd voor de duur van ten minste vier maanden.
Het voorgestelde artikel 45b Ow verklaart het bepaalde in artikel 404, derde lid, tweede zin, Sv buiten toepassing.1De uitsluiting van de werking van de genoemde bepaling voorkomt dat de verstrekking van het vonnis ertoe zou leiden dat dientengevolge het instellen van een rechtsmiddel onmogelijk zou worden, aldus de toelichting.Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting op artikel 45b.
De Raad merkt op dat uit artikel 2 Ow voortvloeit dat ter zake van de categorie van vonnissen betreffende overtredingen waarop artikel 404, derde lid, Sv betrekking heeft, niet een Europees aanhoudingsbevel kan worden afgegeven. Dat maakt de voorgestelde uitsluiting van de werking van artikel 404, derde lid, tweede zin, Sv overbodig.
Daarnaast merkt de Raad op dat de kennisgeving van het vonnis in de zin van het voorgestelde artikel 45b Ow bezwaarlijk kan worden aangemerkt als omstandigheid waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, zoals vermeld in artikel 404, derde lid, Sv. De Raad adviseert het voorgestelde artikel 45b Ow aan te passen en de wijziging van artikel 404 Sv (Artikel III, onderdeel A, van het wetsvoorstel) te schrappen.
2. Het voorgestelde artikel 24a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties 2008.
Artikel 4 van het Kaderbesluit 2009/299/JBZ, dat betrekking heeft op de wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie, is geïmplementeerd in het voorgestelde artikel 24a van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties 2008. De Raad wijst erop dat artikel 4 van het Kaderbesluit niet een bepaling bevat als vermeld in het voorgestelde artikel 24a, eerste lid, onderdeel b. In de toelichting op het wetsvoorstel wordt op de redenen voor de toevoeging van dit onderdeel niet nader ingegaan. In het licht van de uitgangspunten van het Kaderbesluit, namelijk de nauwkeurige omschrijving van gronden voor niet-erkenning in regelingen ter toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning en uniforme uitvoeringspraktijk adviseert de Raad genoemd onderdeel te schrappen.
3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
– In Artikel I, onderdeel B, in artikel 12a, eerste lid «indien hij» vervangen door: die.
– In Artikel I, onderdeel D, in artikel 45b, «in kennis gestelde» vervangen door: tegen hem ingestelde.
– In Artikel I, onderdeel D, in artikel 45b, gelet op aanwijzing 52 van de Aanwijzingen voor de regelgeving «Het bepaalde in» laten vervallen.
– In Artikel II, onderdeel B, in artikel 13a, eerste lid, in de onderdelen a en b «beslissingsstaat» vervangen door: uitvaardigende lidstaat.
– In Artikel II, onderdeel E, in artikel 24, eerste lid, «onderdeel f» vervangen door: onderdeel e.
– In Artikel II, onderdeel F, artikel 24a, eerste lid, in onderdeel a, «beslissingsstaat» vervangen door: uitvaardigende lidstaat.
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Artikel 404, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevatten regels voor het instellen van hoger beroep tegen een bepaalde categorie vonnissen betreffende overtredingen, namelijk overtredingen waarvoor a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum – van € 50. Het derde lid bepaalt dat voor de verdachte hoger beroep openstaat tegen een bij verstek gewezen vonnis betreffende bepaalde categorie overtredingen, indien de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.