Vastgesteld 22 december 2009
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig en voldoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het verdrag inzake clustermunitie, zoals dat aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Genoemde leden hechten grote waarde aan een strenge regulering van deze wapens. De CDA-fractie is van mening dat clusterwapens gevaarlijk zijn, in het bijzonder het verkeerd gebruik hiervan. Deze leden zijn niet voor een algeheel verbod, maar voor een verbod van oude en onnauwkeurige types die onaanvaardbare humanitaire gevolgen kunnen hebben. Alleen op die manier kan het verdrag rekenen op brede internationale steun, die nodig is om echt succes te boeken op dit gebied. Het nu voorliggende verdrag voldoet aan die voorwaarden. Genoemde leden hebben echter een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de totstandkoming van het Verdrag inzake clustermunitie, dat door de Nederlandse regering op 3 december 2008 in Oslo is ondertekend. Clustermunitie veroorzaakt onaanvaardbaar leed onder burgers, ten tijde van conflict en vele jaren daarna. Het breed gedragen en internationaal bindende Verdrag betekent een belangrijke stap ten aanzien van de beperking van clustermunitie in de toekomst. De leden van de PvdA-fractie hechten grote waarde aan de spoedige ratificatie van het Verdrag, maar hebben vooralsnog enkele vragen die zij ter beantwoording aan de regering willen voorleggen.
De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat er een wetsvoorstel voor een verbod op clustermunitie is ingediend door deze regering. Zij zijn blij dat jaren van actie voeren voor een verbod op clustermunitie en voor een verbod op het investeren in deze walgelijke munitie, haar vruchten afwerpt. Zij zijn de regering erkentelijk dat na jaren van het opwerpen van bedenkingen bij het voorstel van onder andere de SP-fractie om over te gaan tot een verbod op clustermunitie (deze leden wijzen daarbij ook op het ingediende initiatiefwetsvoorstel), er besloten is een andere houding in te nemen. De leden van de SP-fractie spreken de hoop uit dat deze veranderde houding andere landen zal inspireren om ook eerder ingenomen posities te verlaten en deel te worden van de al enorm grote groep landen die het Verdrag heeft getekend. Specifiek vragen deze leden aandacht voor de vele NAVO-lidstaten die nog niet getekend hebben. De aangenomen motie-Van Velzen (32 123 X, nr. 64) roept de regering op deze landen actief aan te spreken en op te roepen te tekenen. De leden van de SP-fractie vragen de regering om de Kamer met regelmaat te informeren over de stand van zaken in deze. Welke NAVO-landen hebben er sinds de indiening van deze motie het Verdrag van Oslo getekend/geratificeerd? Deze leden vragen specifiek aan de regering om extra aandacht te vragen voor de ondertekening van het verbod op clustermunitie bij het Amerikaans presidentschap. Juist dit land zou een enorme voorbeeldfunctie innemen door het verdrag van Oslo en het verdrag van Ottawa (landmijnen) te tekenen. Deze leden hopen ook dat de Nederlandse regering alle diplomatieke middelen in zal zetten om andere grootverbruikers zoals Israël, China en Rusland te bewegen zich aan te sluiten bij het Verdrag.
De leden van de SP-fractie zijn enorm verheugd dat de Kamer de motie Van Velzen/Van Dam (22 054, nr. 150) op 8 december 2009 heeft aangenomen, die de regering vraagt een verbod in te stellen voor alle Nederlandse financiële instellingen om te investeren in clustermunitie. Deze leden vragen de regering of dit wettelijk investeringsverbod in het voorliggende wetsvoorstel opgenomen zal worden, of dat dit in een separate wet geregeld gaat worden. Ook vragen zij zich af of de regering bereid is om dit verbod zo snel mogelijk te implementeren. Zij vragen de regering om de Kamer met regelmaat op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in deze. In het verdrag inzake clustermunitie staat het voorbehoud van assistentie (artikel 1c) niet expliciet benoemd waardoor het ook gelezen kan worden als een voorbehoud aan bedrijven om te investeren in de productie van clustermunitie. Is dit een omissie in de tekst en is de regering bereid dit recht te zetten?
De leden van de fractie van de SP spreken de wens uit dat na Ottawa en Oslo er meerdere baanbrekende verdragen zullen komen om onmenselijke wapensystemen te verbieden. Zij vragen de regering of zij bereid is het voortouw te nemen in een internationaal verdrag waarin het gebruik van kernwapens, het bezitten van kernwapens, het produceren van en het investeren in kernwapens verboden zal worden. Is de regering bereid een dergelijk initiatief te nemen?
Naast enorm veel opluchting dat er nu een wetsvoorstel tot een verbod op clustermunitie aan de Kamer is voorgelegd, hebben de leden van de SP-fractie ook nog enige kritische vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Verdrag inzake clustermunitie. Deze leden zijn blij dat met dit Verdrag een verbod wordt ingevoerd op het gebruiken, ontwikkelen, produceren, opslaan en overdragen van clustermunitie. Het wetsvoorstel vormt voor deze leden aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.
Artikel 1: Algemene verplichtingen en werkingssfeer
De leden van de PvdA-fractie vinden het onwenselijk om derden mogelijkheden te verschaffen clustermunitie op Nederlands grondgebied op te slaan, na de overgangsperiode van acht jaar. Hoe denkt de regering dit te kunnen voorkomen? De leden van de PvdA-fractie vragen de regering tevens of zij van mening is dat het verlenen van logistieke steun in militaire operaties aan partners die voornemens zijn clustermunitie in te zetten tijdens een operatie, is toegestaan onder artikel 1c.
De verbodsbepaling betreffende clustermunitie brengt in de praktijk met zich mee dat het voor Partijen niet toegestaan is om anderen te assisteren in de ontwikkeling, productie of verwerving van clustermunitie. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat dit mooie woorden zijn, maar vragen de regering hoe zij dit in de praktijk gaat uitvoeren en controleren. Voorts vragen deze leden waarom doorvoer van clustermunitie niet onder het verbod op assistentie valt. Waarom sluit Nederland niet haar (lucht)havens voor het vervoer en voor de doorvoer van clustermunitie?
Wat gebeurt er wanneer er clustermunitie wordt onderschept die anders bedoeld is dan voor destructie of training? Hoe zijn opsporing, opsporingsbevoegdheden, inbeslagnames, uitlevering en strafbaarstelling (straf/boete) geregeld? Wie of welke dienst wordt hiermee belast? Is de regering bereid om dit te regelen krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er in het Verdrag geen verbod is bedongen op de ontwikkeling en de verwerving van clustermunitie en nieuwe vormen van wapens met explosieve submunities.
Ook vragen de leden van de SP-fractie in welke mate de mogelijkheid bestaat om af te wijken van het Verdrag. Kan Nederland bijvoorbeeld het Verdrag strenger interpreteren? Welke landen die dit Verdrag hebben getekend, wijken af van de Verdragstekst bij implementatie in eigen wetten? Kan de regering een overzicht geven waarin de landen staan en de afwijkingen die zij hebben van de verdragstekst? Is de regering bereid om te kijken of daar zinnige afwijkingen tussen zitten die dit wetsvoorstel zouden kunnen aanscherpen?
Artikel 2: Begripsomschrijvingen
Het voorliggende verdrag heeft een ruime reikwijdte, mede door opname van cumulatieve criteria waaraan munitie moet voldoen, indien zij niet onder dit verdrag wil vallen. De leden van de CDA-fractie ondersteunen deze reikwijdte, mede in het licht van de uitzonderingen die zijn opgenomen in artikel 2 van het verdrag. Op basis van dit verdrag zullen Nederlandse clusterwapens worden vernietigd. Valt de huidige voorraad Nederlandse clusterwapens onder de genoemde criteria van het verdrag? Zo ja, kan de regering ingaan op de termijn waarop deze clustermunitie zal worden geruimd? Zo nee, hoeveel van de huidige voorraad zal worden aangehouden?
De leden van de PvdA-fractie achten de «doorvoer» van clustermunitie over Nederlands grondgebied onwenselijk. De leden van de PvdA-fractie vinden het opmerkelijk dat de regering het verbod op «doorvoer» van antipersoneelsmijnen onder het Verdrag inzake het Verbod op landmijnen heeft omarmd, maar niet voornemens is de doorvoer van clustermunitie over Nederlands grondgebied uit te sluiten. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom dit het geval is en hoe de regering in dit verband de relatie tussen het begrip «doorvoer» en artikel 1c van het Verdrag beziet.
Over de definitie van clustermunitie wensen de leden van de SP-fractie enige vragen te stellen. Waarom dient clustermunitie te bestaan uit minder dan 10 explosieve submunities? Denkt de regering niet dat de wapenindustrie intussen gaat werken aan alternatieven zoals clusterbommen met bijvoorbeeld 9 subbommen die net zo veel schade kunnen aanrichten als de gangbare clustermunitie? Wat houdt het «elektronisch zelfvernietigingsmechanisme» precies in? Na hoeveel tijd explodeert het? Is het een onfeilbaar systeem? Maakt dit systeem niet net zo goed onnodige slachtoffers, schade en leed? Lijkt het niet alsof hiermee clustermunitie gewoon in stand gehouden wordt enkel door de toevoeging van een mechanisch snufje? Hetzelfde geldt voor het «zelfdeactiveringsmechanisme»; welke garanties geeft dit systeem? Is het daarnaast niet een streven om dit systeem (wanneer onfeilbaar) toe te gaan passen op alle conventionele verschoten en afgeworpen munitie?
De leden van de SP-fractie zijn erg te spreken over de definities voor de bom zelf en zijn houder, hiermee is een belangrijke maas in de wet voorkomen die enkel de manier van afwerpen van clustermunitie zou hebben veranderd. Ook zijn deze leden erg gelukkig met de brede definitie van het begrip «slachtoffers van clustermunitie», waarmee het slachtoffer en zijn omgeving centraal komen te staan. Zeer terecht, want de bevolking is vaak de dupe van het gebruik van clustermunitie, zelfs tientallen jaren na de inzet van het wapen.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de onduidelijkheid en mogelijke verwarring rondom de begrippen «doorvoer» en «overdracht». De scheidslijn tussen beiden is dun en dat maakt het transport van clustermunitie (anders dan met de bedoeling het te vernietigen of voor de training hiervoor) onnodig troebel, gesjoemel ligt op de loer. De kans is groot dat doorvoer en overdracht door elkaar gaan lopen waarbij onduidelijk is of er nu wel of geen eigendomstitel verandert. Graag zien zij een duidelijkere afbakening tussen deze twee begrippen waarbij voor beide een vergunningsplicht geldt waarbij de eindbestemming altijd inzichtelijk is. De leden van de SP-fractie vragen de regering elke vorm van doorvoer van clustermunitie door Nederland en haar wateren te verbieden, tenzij het voor destructie of training daartoe is. Is de regering bereid dit helder en duidelijk te regelen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering welke gevolgen de inwerkingtreding van het Verdrag heeft voor de doorvoer van clustermunitie over Nederlands grondgebied. Strekt de verbodsbepaling zich net als in het Ottowa-verdrag inzake anti-personeelsmijnen ook uit tot een verbod op doorvoer van clustermunitie over Nederlands grondgebied?
Artikel 3: Opslag en vernietiging van voorraden
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om in te gaan op de procedure die moet worden doorlopen en de betrokkenheid van de NAVO via het Maintenance and Supply Agency (NAMSA). Zullen alle clusterwapens van NAVO-lidstaten die partij zijn bij het verdrag, gezamenlijk via de NAMSA worden vernietigd?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering exact kan aangeven of, en zo ja, hoeveel clustermunitie zal worden bewaard ten behoeve van de ontwikkeling en training op het gebied van detectie, ruiming en vernietiging van onontplofte oorlogsresten, en of dit aantal overeenkomt met het gestelde minimum. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie om jaarlijks geïnformeerd te worden door de regering over de exacte hoeveelheid, soort en opslagplaats van clustermunitie op Nederlands grondgebied.
De leden van de SP-fractie vragen wie de vernietiging van de clustermunitie controleert bij de diverse Partijen, met name Partijen die geen NAVO-lid zijn. Welke garanties kan het NAMSA geven dat de ingezamelde clustermunitie daadwerkelijk vernietigd wordt? Waarom is gekozen voor het NAMSA wanneer er NAVO-leden zijn die het Oslo-verdrag (nog) niet getekend hebben? Is het een optie om de vernietiging via de VN te doen en te controleren?
Landen mogen volgens artikel 3, lid zes, een beperkte voorraad clustermunitie en submunitie aanhouden voor de ontwikkeling en training van detectie, ruiming en vernietiging van onontplofte oorlogsresten. Dat is wenselijk, maar de leden van de SP-fractie zien wel graag een specificatie van maximaal toegestane voorraden met dat doel. Nergens staat immers hoe groot die «beperkte voorraad» mag zijn. Wat wordt er verstaan onder het «absolute minimum dat niet overschreden mag worden», hoe groot is dat minimum? Hoeveel van de huidige voorraad clustermunitie wil Nederland wil behouden en op basis waarvan wordt dit bepaald?
In artikel 3, zesde lid, van het Verdrag is de bepaling opgenomen dat het is toegestaan om een kleine hoeveelheid clustermunitie in bezit te houden voor trainings- en ruimingsdoeleinden. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regering met deze bepaling om zal gaan. Hoe verhoudt deze bepaling zich tot de toezegging van de regering om zo snel als mogelijk afstand te doen van de volledige voorraad van beide typen clustermunitie waarover de krijgsmacht beschikt?
Artikel 4: Ruiming en vernietiging van resten van clustermunitie en voorlichting op het gebied van risicobeperking
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Nederlandse regering haar verplichting aangaat conform artikel 4 betreffende het ruimen en vernietiging van resten van clustermunitie in voormalig Joegoslavië, waar Nederland ten tijde van de Kosovo-oorlog in 1999 bombardeerde met clustermunitie. Zijn hierover al plannen gemaakt met de regering van Servië?
In artikel 5 zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van staten onder wiens jurisdictie slachtoffers van clustermunitie zich bevinden. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven of zij naar aanleiding van de ondertekening van dit verdrag stappen zal zetten om slachtoffers van clustermunitie te ondersteunen.
De leden van de PvdA-fractie noemen de opname van een brede definitie van het begrip «slachtoffer» in het Verdrag positief. De leden van de PvdA-fractie vinden het gezien de opname van deze brede definitie en het algemene doel van het Verdrag – het verminderen van humanitair leed ten gevolge van clustermunitie – wenselijk dat de regering haar inspanningen inzake slachtofferhulp vergroot. Is de regering voornemens dit te doen?
De leden van de SP-fractie vragen welke «belangrijke bepalingen» (blz. 2 memorie van toelichting) er exact zijn opgenomen op het gebied van slachtofferhulp en ruiming en vernietiging van ongeëxplodeerde clustermunitie.
Met artikel 5 moeten Partijen een nationaal plan en bijbehorend budget opstellen om de slachtofferhulp gedegen te realiseren en om (inter)nationale middelen te mobiliseren. Dit klinkt prachtig maar wat betekent dit werkelijk, zo vragen de leden van de SP-fractie. Zijn er enige verplichtingen opgenomen in dit plan? Hoe kan gegarandeerd worden dat zo’n plan en mobilisatie geen te vrijblijvend karakter krijgen?
Partijstaten zijn op grond van het Verdrag verplicht om medische zorg, rehabilitatie en psychologische ondersteuning te bieden aan slachtoffers en om te helpen met sociale re-integratie van slachtoffers, hun familie en hun gemeenschap. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke wijze de regering invulling zal geven aan dit artikel.
Artikel 6: Internationale samenwerking en bijstand
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de manier waarop zij uitvoering geeft aan de aanmoediging uit het Verdrag om assistentie te verlenen bij het ruimen en vernietigen van niet-ontplofte clustermunitie op het grondgebied van een andere Partij.
Betreffende bepaling onder artikel 6, tiende lid, vragen de leden van de PvdA-fractie de regering om toelichting inzake de haar bekende gevallen waarin hulpverleners moedwillig werden gehinderd door het ontvangende land bij assistentie voor het ruimen en vernietigen van clusterwapens en wat zij verstaat onder «het faciliteren» van organisaties door ontvangende landen.
De leden van de SP-fractie zijn blij met de assistentieverlening die voorkomt dat hulpverleners gehinderd worden in hun werk.
Artikel 21: Betrekkingen met Staten die geen Partij zijn bij dit Verdrag
Een aantal belangrijke landen, zoals de Verenigde Staten, China en Rusland, is geen partij bij dit Verdrag. De leden van de CDA-fractie delen de opvatting dat deelname van deze landen voor NAVO-partners van groot belang is. Deelname van deze landen zou het effect dat dit Verdrag heeft, versterken. Op welke manier zal de regering zich concreet inzetten om ook die landen er toe aan te zetten dit Verdrag te tekenen, zoals het Verdrag ook vraagt? Kortom, op welke manier zal de regering uitvoering geven aan de verplichting die in artikel 21 van het Verdrag is opgenomen? Kan de regering daarnaast ingaan op de randvoorwaarden die in dit artikel zijn gesteld aan militaire samenwerking met partijen die het Verdrag niet hebben ondertekend?
De leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere definitie van het begrip «interoperabiliteit» en een duidelijke omschrijving van de relatie tussen artikel 1c en artikel 21. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het verlenen van logistieke steun aan partijen die het Verdrag niet ondertekenden toelaatbaar acht. Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie om opheldering van het begrip «militaire samenwerking» waarvoor het interoperabiliteitsprincipe geldig is.
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij het interoperabiliteitsartikel interpreteert. Waarom is de regering van mening dat er een afdoende bepaling inzake interoperabiliteit is? Zal de Nederlandse regering tijdens missies informatie delen als duidelijk of te vermoeden is dat deze benut zal worden door bondgenoten voor het uitvoeren van bombardementen met clustermunitie? Zal de regering actief aangeven aan bondgenoten dat zij op geen enkele wijze mee wenst te werken aan welke vorm van ondersteuning dan ook bij de inzet van clustermunitie? Is de regering bereid om hierover in NAVO-verband te spreken, gezien de impact die dit zou moeten hebben over toekomstige samenwerking tijdens missies? Welke interpretatie geeft de regering aan de relatie tussen artikel 1c (verbod op assistentie) en artikel 21 (relaties met Staten die geen Partij bij de Conventie zijn)?
De ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie hebben aangegeven dat militaire samenwerking met niet-Partijstaten is toegestaan, ook wanneer «de inzet van clustermunitie niet kan worden uitgesloten» (Kamerstuk 21 501-02, nr. 833, 20 juni 2008). Hiermee is artikel 21 een legitimatie voor een actieve bijdrage aan het faciliteren van en het gebruik van clustermunitie door niet-Partijstaten («ik stond er bij en keek er naar»). Hoe interpreteert de regering deze legitimatie? De leden van de SP-fractie vinden dit ongewenst en vinden dat er helderheid dient te komen over de nationale voorbehouden, zoals deelname aan missies en operaties waarbij clustermunitie kan worden gebruikt. Bij het voorbehoud dient dan ook helderheid te komen over de voorwaarden waarbij gegeven inlichtingen en (logistieke) steun al dan niet zijn toegestaan aan niet-Partijstaten. Hierbij kan minimaal de verplichting worden ingesteld om bondgenoten het gebruik van clustermunitie af te raden. Een verbod op het verlenen van assistentie of het aanzetten tot gebruik van clustermunitie, heeft de voorkeur van de leden van de SP-fractie.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regering uitvoering geeft aan de verdragsverplichting om zich in te spannen voor een universele werking van het Verdrag. Op welke wijze zal deze inspanningsverlichting een plaats krijgen in de betrekkingen met landen die het Verdrag nog niet hebben ondertekend?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering nader in te gaan op de relatie tussen artikel 1c (het verbod op assistentie) en artikel 21 (relaties met Staten die geen partij bij de Conventie zijn). Kan Nederland in het kader van crisisbeheersingsoperaties en bondgenootschappelijke verplichtingen zonder voorbehoud militair blijven samenwerken met Niet-Partijstaten? Welke randvoorwaarden zijn hiervoor van toepassing?
Dit Verdrag treedt in werking wanneer 30 landen het hebben geratificeerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering een actuele stand van zaken te geven met betrekking tot de ratificatie van het Verdrag.
De leden van de fractie van de PvdA verzoeken de regering om bij de beantwoording in een geactualiseerd overzicht aan te geven welke landen het verdrag getekend c.q. geratificeerd hebben?
De gelding van het Verdrag zal zich voorlopig beperken tot Nederland omdat de uitvoeringswetgeving in de Nederlandse Antillen en Aruba nog niet tot stand is gebracht. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om in te gaan op de opmerkingen die de Raad van State hierover heeft gemaakt en hoe deze zijn meegenomen in de Memorie van Toelichting.
De leden van de SP-fractie vragen waarom het protocol voor het verdrag van Oslo (net als dat van Ottawa) wel goedgekeurd is voor het hele Koninkrijk, maar de bekrachtiging ervan alleen heeft plaatsgevonden voor Nederland. Graag ontvangen zij hierover een nadere toelichting. Deelt de regering de mening van deze leden dat het wenselijk is dat dit wetsvoorstel ook voor de rest van het koninkrijk zou gelden? Waarom is die wetgeving op de eilanden nog niet tot stand gebracht? Wanneer zal het Verdrag worden overgelegd aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba? Heeft de nieuwe staatsvorm van de BES-eilanden hier nog invloed op?
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Schippers (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GL).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Griffith (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vacature (GL).