Ontvangen 6 juli 2010
Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor hun inbreng en voor de vragen die zij hebben gesteld. Op de gestelde vragen ga ik, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hieronder in. Daarbij wordt de indeling van het verslag als uitgangspunt genomen. De beantwoording van de vragen wordt voorafgegaan door een korte beschouwing over een aspect waar vanuit verschillende fracties en vanuit verschillende invalshoeken vragen over zijn gesteld: de spanning tussen wenselijke privacy en de noodzaak om persoonsgegevens te gebruiken, ook in het verkeer tussen scholen en instellingen, ten behoeve van een goede begeleiding van leerlingen.
Gegevensverwerking versus privacybescherming
Dit wetsvoorstel behelst drie verschillende onderwerpen. Het gebruik van het persoonsgebonden nummer bij uitwisseling van leer- en begeleidingsgegevens tussen scholen springt daarvan het meest in het oog. Daarnaast opent het wetsvoorstel de mogelijkheid dat scholen leerlinggegevens geleverd krijgen vanuit het basisregister onderwijs (BRON) dat wordt beheerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en gaat het om het gebruik van leerlinggegevens bij opgave van leerlingen die vanuit een reguliere school een beroep doen op ambulante begeleiding door scholen voor speciaal onderwijs ten behoeve van de bekostiging van die begeleiding.
Terecht gaan veel van de vanuit de Kamer naar voren gebrachte vragen op enige wijze in op de spanning tussen het gebruiken van gegevens van (in hoofdzaak) leerlingen binnen, maar ook tussen onderwijsinstellingen en de gewenste privacy van die leerlingen en hun ouders. Daar zijn meerdere gronden voor te duiden. De eerste en meest opvallende is alleen al de veelheid aan gegevens, die over leerlingen kunnen worden verwerkt. Wie wel eens een onderwijskundig rapport heeft ingezien – en voor ouders bestaat dat recht – zal dat beamen. Bovendien betreft het niet alleen zakelijke gegevens zoals namen en data, maar ook onderwijskundige prestaties en, zeker als die afwijken van wat als gebruikelijk mag worden aangemerkt, een aanduiding van de oorzaak van zo'n afwijking. Dat zijn naar hun aard al gevoelige gegevens. In de verdere stap naar het (ook) registreren van gegevens over de intellectuele capaciteiten van de leerling en een eventuele sociaal-emotionele problematiek zal al snel sprake kunnen zijn van gegevens die niet alleen persoonskenmerken betreffen, maar ook als medische gegevens kunnen worden gekenschetst. Die worden in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) als «bijzondere persoonsgegevens» aangemerkt, voor de verwerking waarvan strenge eisen worden gesteld. In een nog steeds actueel advies over de verhouding tussen indicatiestelling en privacybescherming1 heeft het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) op dat feit en op de consequenties daarvan al in 2003 gewezen.
Het verwerken binnen onderwijsinstellingen van gegevens van leerlingen is geen noviteit. Al decennia worden niet alleen de schoolprestaties van een leerling genoteerd, maar ook bijvoorbeeld diens attitude. Zo werden de rapportcijfers voor gedrag en vlijt – waar nodig voorzien van een toelichtende opmerking – onderbouwd. En ook die gegevens (die wij nu dus soms bijzondere persoonsgegevens noemen) werden wel met anderen uitgewisseld: een maatschappelijk werkende, een geestelijke of de brugklascoördinator van een vervolgopleiding. Het verschil met vroeger is dat het nu veel grootschaliger, gestructureerder en professioneler gebeurt, zeker tussen onderwijsinstellingen. Het gaat om meer, en meer systematisch geordende gegevens dan eertijds. Dat betekent enerzijds, dat bij overdracht van gegevens steeds moet worden nagegaan of die overdracht nog valt te rangschikken onder het doel, waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld. Anderzijds is er veel meer dan voorheen aandacht en belangstelling voor (wat wij nu noemen) het verwerken van persoonsgegevens. En dat geldt des te sterker als er sprake zal zijn van elektronische overdracht met als sleutel het persoonsgebonden nummer van de leerling, waar dit wetsvoorstel op ziet. Dat laatste alleen al zal onderwijsinstellingen alert houden op de grenzen, zoals die in de Wbp zijn getrokken. In dit verband wijzen wij overigens ook graag op de toegenomen aandacht vanuit het Cbp als toezichthouder voor de onderwijssector. Nog in juni 2009 heeft het Cbp in een zogenoemde Richtsnoer2 de besturen en directies van basisscholen gewezen op de wettelijke norm die voorziet in een plicht om ouders te informeren over de gegevens, die over hun kind zijn opgenomen in een onderwijskundig rapport.
Door de huidige technische mogelijkheden bestaat de mogelijkheid om meer gegevens eerder en overzichtelijker vast te leggen. Hier lopen we tegen de spanning op van iets tijdig en voldoende willen weten om met relevante factoren rekening kunnen houden bij het lesgeven aan en begeleiden van de leerling, tegenover het risico om te vroeg, te veel te willen weten. Immers, persoonsgegevens mogen alleen maar worden verwerkt in gevallen dat ze voor (in casu) het leer- en begeleidingsproces nodig zijn; kortom: als daar aanleiding voor is. En dat is natuurlijk lang niet altijd het geval. De toegestane aard en hoeveelheid van de gegevensverwerking is in de Wbp doelgerelateerd beschreven. Dat geldt ook voor het verwerken van gegevens over iemands gezondheid, zoals de Wbp in artikel 21, eerste lid, onder c, aan scholen toestaat. Uitgangspunt is in beginsel dat alleen die gegevens mogen worden verwerkt, die voor het uitvoeren van een bepaalde taak nodig zijn. Daarmee lijkt op enigszins gespannen voet te staan het hanteren van documenten waarvoor centraal modellen zijn ontwikkeld, welke documenten soms lijken uit te nodigen tot een volledige invulling van alle rubrieken. Dat in het onderwijs dergelijke modellen gebruikt worden is een groot goed: niet elke instelling hoeft in dit opzicht zelf het wiel uit te vinden, er worden geen onderwerpen vergeten en de uniformiteit van aanpak maakt gegevens vergelijkbaar. Dit neemt echter niet weg dat er categorieën gegevens zijn die niet of slechts met toestemming van de betrokkene mogen worden verwerkt. Ook hier heeft het Cbp betrekkelijk recent nog op gewezen.3
Tegen deze achtergrond heb ik alsnog besloten om in het wetsvoorstel een amvb voor te schrijven, waarin de verschillende gegevens worden gespecificeerd die indien nodig mogen worden uitgewisseld samen met het persoonsgebonden nummer, in plaats van de amvb facultatief te stellen. Vanuit uw Kamer is van meerdere kanten gevraagd naar de afbakening van het begrip leer- en begeleidingsgegevens. De bedoelde amvb zal in die afbakening voorzien. Dit betreft het VO en BVE. Voor het PO en (V)SO wordt analoog hieraan geregeld dat bij amvb voorschriften worden gegeven omtrent het onderwijskundig rapport. In het onderwijskundig rapport worden immers de leer- en begeleidingsgegevens van een leerling opgenomen als deze de school verlaat.
De nota van wijziging is gevoegd bij deze nota naar aanleiding van het verslag.
Samenvattend, kom ik graag tegemoet aan de wens tot meer transparantie rond de uitwisseling van leer- en begeleidingsgegevens. Het vertrouwen in de zorgvuldigheid van deze uitwisseling is van groot belang voor het bereiken van het doel van dit wetsvoorstel: bevorderen dat het goede onderwijs en de goede begeleiding wordt gegeven aan de leerling.
ALGEMEEN DEEL
Inhoud van het wetsvoorstel
Het doet mij genoegen dat de leden van de CDA-fractie met belangstelling kennisgenomen hebben van het wetsvoorstel en overtuigd zijn van het belang van het leggen van een juridisch fundament onder het gebruik van het persoonsgebonden nummer bij de uitwisseling van leer- en begeleidingsgegevens. Het verheugt mij dat ook de leden van de PvdA-fractie voorstander zijn van het gebruik van het persoonsgebonden nummer om de uitwisseling van leerlinggegevens te vergemakkelijken en dit wetsvoorstel steunen, en dat de leden van de ChristenUnie-fractie daarvan met belangstelling hebben kennisgenomen. Ik constateer dat de leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en dat zij, evenals de leden van de D66-fractie vragen hebben gesteld over diverse aspecten van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie constateren dat deze wetswijziging voornamelijk wil vastleggen wat reeds gebruikelijk is en vragen of de conclusie mag worden getrokken dat de praktijk te allen tijde leidend is.
De waarneming van de leden van de CDA-fractie dat de wetswijziging voornamelijk wil vastleggen wat reeds gebruikelijk is, behoeft naar mijn mening enige nuancering. Het is reeds gebruikelijk dat scholen leer- en begeleidingsgegevens uitwisselen wanneer leerlingen van school veranderen. In het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs wordt daartoe het onderwijskundig rapport opgesteld. Op deze wijze zorgen scholen ervoor dat leerlingen ook na een overstap het juiste onderwijs en zo nodig passende begeleiding ontvangen. Dit wetsvoorstel regelt dat scholen deze leer- en begeleidingsgegevens op basis van het persoonsgebonden nummer uitwisselen. Dit is nieuw voor de scholen. Met deze verandering beoogt de regering om een ordelijke uitwisseling van gestandaardiseerde gegevens, waar mogelijk op elektronische wijze, te laten plaatsvinden. Daarmee komt de regering tegemoet aan de wens uit de dagelijkse praktijk van het onderwijsveld om de doorlopende leerlijn te verbeteren. Indien in de toekomst nieuwe toepassingen van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs in overweging worden gebracht, dan zal de regering de noodzaak hiervan, evenals in het onderhavige geval, zorgvuldig bezien. Een nieuwe toepassing vergt dan weer nieuwe wetgeving.
Voorts vragen deze leden of de regering het gevaar onderkent dat we met het persoonsgebonden nummer mogelijk een Trojaans paard binnenhalen in de stad van de privacy? Kortom, hoe staat het met de privacyrisico’s, zijn die dermate laag dat we met een gerust hart het persoonsgebonden nummer kunnen invoeren?
Het wetsvoorstel regelt het toevoegen van het persoonsgebonden nummer aan de leer- en begeleidingsgegevens die in de praktijk reeds (mogen) worden uitgewisseld en het op basis van dat nummer uitwisselen van die gegevens. Het uitwisselen van dergelijke gegevens via het in het PO en (V)SO verplichte onderwijskundig rapport vindt al jaren plaats. Daarin verandert niets, alleen de feitelijke wijze van uitwisseling wijzigt. De voorgestelde uitbreiding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer leidt, mits op zorgvuldige wijze gebruikt, tot een gewenste situatie waarin leerlingen (en hun gegevens) eenduidig kunnen worden geïdentificeerd. Scholen gaan als verantwoordelijke in de zin van de Wbp over het algemeen zorgvuldig om met de verwerking van de persoonsgegevens van hun leerlingen. Bij de start van de invoering van het persoonsgebonden nummer in 2003 is tussen OCW en de besturenorganisaties daartoe een convenant afgesloten. Op grond daarvan hebben de besturenorganisaties, als hulpmiddel voor de scholen, een modelprivacyreglement «verwerking leerlinggegevens» opgesteld. Door zowel uw Kamer, de Raad van State als het onderwijsveld is aangedrongen op meer transparantie en objectivering over de vraag, welke leer- en begeleidingsgegevens (in de toekomst) mogen worden uitgewisseld met behulp van het persoonsgebonden nummer. Zoals aangegeven, heb ik alsnog besloten om in een amvb nader aan te geven welke categorieën gegevens met het persoonsgebonden nummer tussen de verschillende professionals en scholen mogen worden uitgewisseld. In de praktijk zal de professional van de school per individuele leerling beoordelen welke gegevens van die leerling bij een overstap uitgewisseld dienen te worden. Vanzelfsprekend zal, in het geval dat er op basis van het persoonsgebonden nummer op digitale wijze uitwisseling gaat plaatsvinden van leer- en begeleidingsgegevens, dit op een beveiligde wijze plaatsvinden.
Deze leden vragen de regering verder onder meer expliciet aan te geven wat het oogmerk is van de uitwisseling van leerling- en leergegevens, en welke gegevensuitwisselingen volgens de regering geoorloofd zijn en welke beslist niet.
Het oogmerk van de uitwisseling van deze gegevens is het faciliteren van een kwalitatief goede doorlopende leerlijn. Het is van belang dat wanneer een leerling van school verandert deze leerling op de nieuwe school onderwijs en zo nodig begeleiding ontvangt die op zijn/haar behoefte is afgestemd. In het primair onderwijs wordt daartoe het wettelijk verplichte onderwijskundig rapport opgesteld. In de zin van de Wbp betreffen de leer- en begeleidingsgegevens die scholen onderling uitwisselen zowel persoonsgegevens als (waar het bijvoorbeeld de gezondheid van de leerling betreft) bijzondere persoonsgegevens. Voor alle persoonsgegevens geldt dat deze alleen mogen worden verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. Dit betekent dus dat de professional voor elke specifieke leerling moet afwegen welke gegevens, ten behoeve van een goede doorlopende leerlijn op de volgende school, moeten worden vastgelegd en met die volgende school mogen worden uitgewisseld. Ook dient de school zich aan de overige bepalingen in de Wbp (bijvoorbeeld informatieverstrekking aan betrokkene, bewaartermijnen) te houden. Op deze materie kom ik hierna nog terug. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens (over godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksueel leven, lidmaatschap vakvereniging) is in principe niet toegestaan. De Wbp kent op dat verbod een aantal uitzonderingen, waaronder artikel 21 Wbp. Dat artikel bepaalt dat het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken betreffende iemands gezondheid niet geldt voor scholen voor zover dat met het oog op de speciale begeleiding van leerlingen of het treffen van bijzondere voorzieningen in verband met hun gezondheidstoestand noodzakelijk is. Het begrip gezondheid moet hierbij ruim worden opgevat.4
Samenvattend betekent dit dat de school voor elke specifieke leerling moet afwegen welke (bijzondere) persoonsgegevens ten behoeve van een goede begeleiding moeten worden vastgelegd en met de eventueel volgende school mogen worden uitgewisseld. Het is de verantwoordelijkheid van de school, als verantwoordelijke voor de persoonsgegevens, dat niet meer gegevens dan strikt nodig worden vastgelegd, en dat daarbij de overige bepalingen van de Wbp en de voorgenomen amvb zullen worden nageleefd. Omdat het hierbij om evident privacygevoelige gegevens gaat, zal de regering in die amvb nader omschrijven welke categorieën leer- en begeleidingsgegevens met het persoonsgebonden nummer mogen worden uitgewisseld. Vanzelfsprekend zal de onderwijsprofessional zelf van geval tot geval moeten beoordelen of de voornomen uitwisseling van specifieke gegevens gerechtvaardigd is.
De leden van de CDA-fractie vragen of de ICT-systemen van de scholen afdoende zijn voorbereid op verwerking van het persoonsgebonden nummer.
Alle scholen vragen bij inschrijving van de leerling het persoonsgebonden nummer van de leerling (in de regel: het burgerservicenummer) en slaan dit op in hun (digitaal) leerling-administratiesysteem. De scholen in het VO en MBO gebruiken dit persoonsgebonden nummer om leerlinggegevens digitaal te verzenden naar BRON. DUO gebruikt de door de school aangeleverde gegevens voor de bekostiging van de school. In het PO en (V)SO is de aansluiting van de scholen op elektronische gegevenslevering aan BRON dit schooljaar gaande. De opslag van deze gegevens in het leerling-administratiesysteem van de school en de uitwisseling van deze gegevens met BRON vindt op een adequaat beveiligde wijze plaats. Hieruit mag worden afgeleid, dat de ICT-systemen binnen scholen in staat zijn om het persoonsgebonden nummer te verwerken.
Voorliggend wetsvoorstel regelt onder meer dat scholen onderling (digitaal) leer- en begeleidingsgegevens met het persoonsgebonden nummer kunnen uitwisselen, naast de al toegestane in- en uitschrijfgegevens. Het elektronisch leerdossier dat dit technisch mogelijk zal maken is in ontwikkeling. De leerling-administratiesystemen van de scholen worden door de leveranciers op deze standaard aangepast. Scholen die op termijn leer- en begeleidingsgegevens elektronisch zullen uitwisselen kunnen dan in de markt een daarvoor geschikt administratiesysteem kiezen.
De leden van de CDA-fractie willen weten hoe het staat met het bewaren van leerlinggegevens en meer in het bijzonder, of artikel 10 van de Wbp wordt nageleefd of dat het met de vereiste bewaartermijn niet zo nauw wordt genomen.
Elke school is primair zelf verantwoordelijk voor het naleven van de eisen die de Wbp stelt aan het verwerken en bewaren van persoonsgegevens. Daaraan doet niet af dat zij daarbij vanuit het ministerie, met inzet van de verschillende Raden, wel worden ondersteund. In dit verband wijs ik op het tussen het ministerie van OCW en de besturenorganisaties in 2003 afgesloten convenant bij de invoering van het persoonsgebonden nummer. Resultaat hiervan was dat door de besturenorganisaties een modelprivacyreglement verwerking leerlinggegevens is opgesteld als hulpmiddel voor de scholen. In het Vrijstellingsbesluit Wbp, op basis van artikel 29 Wbp, is tevens bepaald dat de aldaar nader omschreven persoonsgegevens uiterlijk na twee jaar, nadat een leerling/student een studie heeft beëindigd, uit de systemen dienen te worden verwijderd, tenzij deze gegevens op grond van een andere wettelijke bewaarplicht toch moeten worden bewaard. Deze termijn van twee jaar hangt samen met het bepaalde in artikel 10 Wbp. Daarin is de bewaartermijn van persoonsgegevens in algemene zin geregeld. Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld. In het modelprivacyreglement verwerking leerlinggegevens is dat dus gepreciseerd in die zin, dat persoonsgegevens uit de leerling-administratie worden verwijderd uiterlijk twee jaren nadat de studie is beëindigd, tenzij de persoonsgegevens noodzakelijk zijn ter voldoening aan een wettelijke bewaarplicht. Het toezicht op de naleving van de bewaartermijnen geschiedt door het Cbp en de accountant toetst jaarlijks of de geldende regelgeving terzake bekend is en wordt nageleefd. De bewaartermijn is dus op verschillende manieren geborgd. Tot nu toe is niet gebleken dat scholen zich niet houden aan deze wettelijke bewaartermijn. Dat neemt niet weg dat het goed is om elkaar in dit opzicht ook grondig «bij de les te houden». In de brief van 16 april 2010 inzake de beveiliging van gegevens door scholen5 – waarover nader – heb ik reeds aangegeven dat de scholen via reguliere contacten vanuit DUO nogmaals zullen worden gewezen op hun verantwoordelijkheid voor het beveiligen van persoonsgegevens en het nut om daarbij steeds gebruik te maken van de meest recente updates van systemen. In die contacten worden ook andere aspecten van privacybescherming benadrukt.
Volgens de leden van de CDA-fractie wordt in het nader rapport met recht aangegeven dat betrokkene recht heeft op «inzage in, correctie van, afscherming van en verzet tegen verwerking van persoonsgegevens». Deze leden vragen of dit bij «betrokkenen» voldoende bekend is en zo niet, op welke wijze de regering dit denkt te kunnen bevorderen. Ditzelfde willen zij ook weten met het oog op het toestemmingsvereiste (artikel 8, onderdeel a, Wbp). Zij wijzen daarbij naar een recent onderzoek in opdracht van het lid Biskop, waarvan de resultaten tijdens de begrotingsbehandeling van OCW d.d. 10 november 2009 aan de minister zijn overhandigd, dat heeft uitgewezen dat leer- en leerlinggegevens via de internetsites van scholen dikwijls relatief eenvoudig te bemachtigen zijn. De leden van de fracties van D66 en van de ChristenUnie stellen vergelijkbare vragen.
De scholen zijn bekend met de eisen die de Wbp (artikel 33 en 34) stelt om betrokkenen (ouders en leerlingen) te informeren over het recht op inzage in, correctie van, afscherming van en verzet tegen verwerking van persoonsgegevens. In het eerder genoemde modelreglement zijn daar ook heldere aanwijzingen over opgenomen. Indien daar aanleiding voor is, worden de scholen nog eens op deze punten gewezen. In dit verband noemde ik al de Richtsnoeren terzake, die het Cbp in 2009 heeft uitgebracht. De hier bedoelde eisen blijven ook gehandhaafd als gestandaardiseerde leer- en begeleidingsgegevens met het persoonsgebonden nummer worden uitgewisseld.
De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs om de uitwisseling van leerlinggegevens te vergemakkelijken en om leerlingen gedurende hun schoolloopbaan goed te kunnen volgen. De privacy van leerlingen en hun ouders en de bescherming van hun persoonsgegevens achten deze leden ook belangrijk, en daarom moet met hun gegevens en het persoonsgebonden nummer van de leerlingen zeer zorgvuldig worden omgegaan. Deze wetswijziging geeft scholen op het punt van het gebruik van dit nummer meer helderheid en is volgens deze leden in lijn met de Wbp.
Ik deel die opvatting. Volledigheidshalve wijs ik deze leden ook op de hiervoor gegeven antwoorden op vragen van de leden van de CDA-fractie, waarin ik ben ingegaan op het bevorderen van een juiste naleving van deze wet binnen scholen en instellingen.
De leden van de PvdA-fractie delen de opmerking van de Raad van State dat op afzienbare termijn het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs aanzienlijk wordt verruimd. Het gebruiksgemak van het persoonsgebonden nummer genereert steeds weer nieuwe gebruiksmogelijkheden, en daardoor wordt het risico op verkeerd gebruik ook groter. Daarom is het, volgens deze leden, goed dat uitbreiding niet zomaar gebeurt, maar dat dit alleen geschiedt nadat er overleg is geweest is met het parlement.
Ik deel de mening van deze leden. Ik wijs er nog op dat voor elke verbreding van het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het onderwijs niet alleen sprake zal zijn van voorafgaand overleg met het parlement. Het Cbp en de Raad van State zullen zich daar eveneens steeds tevoren over buigen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen van de regering en het advies van de Raad van State. De leden constateren dat het persoonsgebonden nummer gebruikt kan worden voor de uitwisseling van zowel leer- als begeleidingsgegevens. De memorie van toelichting geeft twee voorbeelden van extra begeleiding. Zij vragen welke vormen van begeleidingsgegevens naast de twee in de memorie van toelichting opgenomen voorbeelden kunnen worden uitgewisseld.
Bij het uitwisselen van leer- en begeleidingsgegevens tussen scholen gaat het om de uitwisseling van gegevens die van belang zijn voor de leerontwikkeling. De school en de professional stellen op basis van hun deskundigheid en afhankelijk van de persoon van de leerling vast welke gegevens tijdens de schoolcarrière van de leerling dienen te worden vastgelegd en uitgewisseld ten behoeve van een goede begeleiding op de eigen en volgende school. Het is de verantwoordelijkheid van de school als verwerker van de leer- en begeleidingsgegevens dat niet meer gegevens worden vastgelegd dan strikt noodzakelijk. Nu zowel door uw Kamer, de Raad van State als het onderwijsveld is aangedrongen om te komen tot meer transparantie en objectivering welke leer- en begeleidingsgegevens (in de toekomst) mogen worden uitgewisseld met het persoonsgebonden nummer is, zoals eerder aangegeven, alsnog besloten om in een amvb vast te leggen welke categorieën gegevens met het persoonsgebonden nummer tussen de verschillende professionals/scholen mogen worden uitgewisseld. Het gaat dan om gegevens die betrekking kunnen hebben op algemene leerlingkenmerken, instroomprofielen, onderwijspositie en onderwijshistorie, bepaalde gezondheidskenmerken, schoolresultaten, gedrag en houding.
Met vertegenwoordigers uit de onderwijswereld zal nader worden uitgewerkt welke gegevens onder welke omstandigheden uitgewisseld kunnen worden waarbij de privacy van de leerling gewaarborgd is en de professional toch in staat is de leerling optimaal te begeleiden in zijn of haar ontwikkeling.
Vervolgens zal in de praktijk, binnen de kaders van de Wbp en de amvb, van geval tot geval door de professional worden beoordeeld welke gegevens in een specifiek geval worden vastgelegd en uitgewisseld. Het gaat bij gegevensverwerking (waaronder uitwisseling) immers om steeds op de individuele leerling toegesneden maatwerk.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe de veiligheid van opgeslagen informatie gekoppeld aan een persoonsgebonden nummer gegarandeerd wordt.
In reactie hierop benadruk ik nogmaals dat scholen primair zelf verantwoordelijk zijn voor passende technische en organisatorische maatregelen ter voorkoming van verlies of onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De scholen zijn immers «verantwoordelijke» in de zin van de Wbp. Het eerder genoemde modelprivacyreglement «verwerking leerlinggegevens voor de scholen» heeft tot doel de persoonlijke levenssfeer van leerlingen van wie persoonsgegevens worden verwerkt te beschermen tegen misbruik van die gegevens en tegen het verwerken van onjuiste gegevens. Heel duidelijk wordt daarin de noodzaak benadrukt om, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, gelet op de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich mee brengen, steeds een passend beveiligingsniveau te realiseren. Indien er sprake is van elektronische verwerking van persoonsgegevens zal de beheerder via een coderings- en wachtwoordbeveiliging de verschillende functionarissen toegang geven tot bepaalde gedeelten van de persoonsgegevens of tot alle persoonsgegevens al naar gelang hun werkzaamheden dit vereisen.
In aansluiting hierop vragen deze leden, welke maatregelen scholen en de Informatie Beheer Groep (tegenwoordig DUO) moeten nemen om de veiligheid van gegevens te garanderen en meer in het bijzonder, of er een standaardbeveiliging van de gegevens is of dat scholen zelf voor de beveiliging moeten zorgen?
Voor alle drie met dit wetsvoorstel nagestreefde doelen is dit laatste het geval, zoals ook mag worden afgeleid uit het zojuist gegeven antwoord over de verantwoordelijkheid voor de beveiliging van het eigen netwerk. Scholen dienen passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de veiligheid van de door hen verzamelde, opgeslagen en verwerkte persoonsgegevens te garanderen.
Het wetsvoorstel regelt in de eerste plaats het gebruik van het persoonsgebonden nummer van een leerling voor het uitwisselen van gestandaardiseerde leer- en begeleidingsgegevens tussen scholen onderling, naast de gegevens voor in- en uitschrijving. De verantwoordelijkheid van scholen ten aanzien van de zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens geldt ook wanneer zij onderling persoonsgegevens uitwisselen. Op dit moment wordt onder verantwoordelijkheid van de PO-Raad en VO-Raad het elektronisch leerdossier ontwikkeld. Het niveau van de beveiliging van het elektronisch leerdossier (ELD) bestaat uit onder meer toegangsbeveiliging, een beveiligde verbinding waarover versleuteld berichtenverkeer plaatsvindt en toegangsbeperking tot daartoe geautoriseerde medewerkers met zogenoemd sterke wachtwoorden, die een beperkte geldigheidsduur zullen hebben. Daarmee wordt een beveiligingsniveau bereikt dat vergelijkbaar is met dat van het elektronisch betalingsverkeer via banken.
In de tweede plaats regelt dit voorstel dat het persoonsgebonden nummer kan worden gebruikt bij de verstrekking van gegevens uit BRON aan scholen. Dat betreft overigens geen begeleidingsgegevens, maar gegevens die door scholen eerder ten behoeve van de bekostiging aan BRON zijn geleverd. Uit deze gegevens kan de onderwijshistorie van een leerling worden afgeleid, hetgeen voor een school waar een nieuwe leerling zich inschrijft relevante begeleidingsinformatie kan zijn. Daarom willen wij mogelijk maken dat de door scholen geleverde gegevens aan het basisregister als beleidsrijke informatie ook weer voor scholen beschikbaar komt.
In de derde plaats regelt dit wetsvoorstel dat WEC-scholen de door hen ambulant begeleide leerlingen ten behoeve van de bekostiging melden aan BRON aan de hand van het persoonsgebonden nummer. Voor de elektronische uitwisseling van leerlinggegevens van scholen met BRON (hetgeen reeds wettelijk is geregeld) is de afgelopen jaren – onder de noemer invoering van het onderwijsnummer – een infrastructuur gebouwd. Tussen DUO en de scholen zijn daarbij heldere afspraken gemaakt over authenticatie (is de verzender van de gegevens ook daadwerkelijk de school die hij beweert te zijn). Tevens zijn specifieke beveiligingsmaatregelen geïmplementeerd voor de internetverbinding waarlangs de persoonsgegevens tussen school en DUO worden verzonden. De verwerking van de leerlinggegevens in BRON door DUO voldoet aan de wettelijke vereisten die de Wbp hieraan stelt.
De leden van de SP-fractie vragen wat de kosten zijn die gemoeid zijn met de beveiliging van de (leer- en begeleidings)gegevens, voor zowel de scholen als de IB-groep.
Deze kosten zijn niet specifiek vast te stellen omdat de beveiliging van deze gegevens onderdeel uitmaakt van het totale pakket van beveiligingsmaatregelen.
De leden van de SP-fractie brengen naar voren dat de memorie van toelichting vermeldt dat de IB-Groep enkele aanpassingen in de infrastructuur moet doen om relevante BRON-gegevens te laten raadplegen. Zij vragen of het feitelijk juist is dat deze gegevens centraal zullen worden opgeslagen. Ook vragen zij hoe de beveiliging van deze gegevens is geregeld, hoeveel gegevens van kinderen onder de 18 jaar zijn opgeslagen en of de regering voornemens is nog meer gegevens van jongeren onder de 18 jaar centraal op te slaan.
Bij de raadpleging door scholen van BRON-gegevens gaat het om gegevens die nu ook al centraal worden opgeslagen. Het betreft naast personalia ook leergegevens, zoals gegevens over schoolsoort, leerjaar, het profiel, de leerweg en de behaalde cijfers voor schoolexamens en centrale examens. Uit deze gegevens kan de onderwijshistorie van een leerling worden vastgesteld, hetgeen voor een school waar een nieuwe leerling zich inschrijft relevante informatie kan zijn. Daarom wil de regering het mogelijk maken dat de door vorige scholen aan BRON geleverde informatie over een leerling als informatie ook weer voor de nieuwe school beschikbaar komt. Het betreft bij deze functionaliteit dus nadrukkelijk niet de verdere leer- en begeleidingsgegevens die tussen scholen onderling worden uitgewisseld en op termijn deel uit kunnen maken van het ELD. Bij de BRON-gegevens gaat het om gegevens die noodzakelijk zijn voor de scholen zelf, voor de bekostiging van de scholen en instellingen en voor gemeenten in het kader van bijvoorbeeld de taken die voortvloeien uit de Leerplichtwet. Scholen hoeven die gegevens dan niet meer zelf aan de gemeenten te leveren. De centraal verzamelde gegevens zijn ook dienstig als beleidsinformatie en voor het toezicht. Het is niet onze bedoeling om meer gegevens van minderjarige leerlingen centraal op te slaan. De verwerking en beveiliging van de centraal in BRON opgeslagen gegevens voldoen, zoals gezegd, aan de wettelijke eisen die de Wbp stelt.
De leden van de ChristenUnie fractie constateren dat in de toelichting op de regels waaraan gegevensuitwisseling volgens de Wbp moet voldoen, wordt gesteld dat gegevens niet langer bewaard mogen worden dan noodzakelijk is voor de verwerkingsdoeleinden. Zij vragen in dit verband wat een gebruikelijke maximale bewaartermijn is voor leer- en begeleidingsgegevens en of de gegevens niet langer bewaard worden na uitschrijving van de leerling.
Op de bewaartermijnen en de verwijdering van persoonsgegevens uit de systemen na beëindiging van de studie ben ik eerder in deze paragraaf ingegaan, bij de beantwoording van vergelijkbare vragen van leden van de CDA-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, op welke manier voor ouders en leerlingen duidelijk wordt wat hun rechten zijn, met name op het gebied van toestemming en inzage.
Op deze vraag ben ik eerder in deze paragraaf ingegaan, bij de beantwoording van vergelijkbare vragen van leden van de CDA-fractie.
Deze leden vragen ook of opnieuw toestemming door de leerling moet worden afgegeven voor de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens, wanneer deze de leeftijd van 16 jaar bereikt.
Bij de uitwisseling van gegevens is, voordat die uitwisseling kan plaatsvinden, toestemming van de ouder/wettelijk vertegenwoordiger vereist tot de leeftijd van 16 jaar van de leerling. Leerlingen van 16 jaar en ouder dienen zelf toestemming te geven. Er is dus niet zozeer sprake van «opnieuw» toestemming verlenen, maar van een «nieuwe» toestemming.
De leden van de fractie van de ChristenUnie delen de opmerking van de Raad van State dat zorgvuldig moet worden omgegaan met de «direct met het leren samenhangende begeleidingsgegevens». Deze leden erkennen dat via een algemene maatregel van bestuur (amvb) meer duidelijkheid kan worden gegeven. Wel vragen ze of medische informatie volledig wordt uitgesloten en hoe in de praktijk duidelijk wordt wat wel en niet is toegestaan.
Bij het uitwisselen van leer- en begeleidingsgegevens tussen scholen gaat het om de uitwisseling van gegevens die van belang zijn voor de leerontwikkeling. In de amvb, die ik eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag heb aangekondigd, zullen de categorieën gegevens, die uitgewisseld mogen worden, worden verwoord. De school en de professional stellen vervolgens op basis van hun deskundigheid vast welke specifieke gegevens van de individuele leerling tijdens zijn schoolcarrière dienen te worden vastgelegd. In algemene zin gaat het dan om gegevens die betrekking hebben op algemene leerlingkenmerken, instroomprofielen, onderwijspositie en onderwijshistorie, bepaalde gezondheidskenmerken, schoolresultaten, gedrag en houding. Medische gegevens worden dus niet op voorhand uitgesloten, maar zullen alleen mogen worden vastgelegd (en eventueel uitgewisseld) als het voor een goede begeleiding noodzakelijk is dat de professional daarvan op de hoogte is. Te denken valt hierbij aan gegevens over fysieke ontwikkeling/achterstand, gezichtsvermogen, gehoor, epilepsie, ADHD enzovoort. Voor zoveel nodig verwijs ik de leden van de fractie van de ChristenUnie naar artikel 21 Wbp, eerste lid, onderdeel c, waarin de toestemming voor scholen om medische gegevens te verwerken is neergelegd. Eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag heb ik al aangegeven dat met vertegenwoordigers uit de onderwijswereld dit nader zal worden uitgewerkt. Ik zeg de Kamer graag toe om bij dat uitwerken bijzondere aandacht te schenken aan beperking tot het noodzakelijke en daar zo nodig ook anderen bij te betrekken.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de privacy van leerlingen is gewaarborgd. Ook willen zij weten, hoe de regering voorkomt dat het persoonsgebonden nummer het mogelijk maakt informatie over leerlingen, anders dan die met betrekking tot de doorlopende leerlijnen, uit te wisselen. Zij vragen voorts of de regering in dit kader ook kan aangeven uit welke informatie de begeleidingsgegevens kunnen bestaan waarover in de memorie van toelichting wordt gesproken. Zij missen in de memorie van toelichting informatie over de vernietigingstermijn van de uitwisselbare informatie over leerlingen.
Op deze vragen ben ik in het voorgaande, naar aanleiding van vergelijkbare vragen van leden van de CDA-fractie en de ChristenUnie-fractie, al uitvoerig ingegaan.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of ouders van leerlingen inzicht krijgen in de gegevens die door scholen worden uitgewisseld en of ouders of leerlingen boven een bepaalde leeftijd expliciet toestemming geven voor de uitwisseling van deze gegevens. Wat doet de regering in dit kader met de aanbevelingen van het Cbp en kunnen ouders en leerlingen bezwaar maken tegen het uitwisselen van hun informatie en op welke wijze, zo vragen deze leden.
Scholen in het PO en (V)SO hebben een informatieplicht richting ouders als het gaat om het onderwijskundig rapport dat wordt verstrekt aan scholen voor vervolgonderwijs. Op basis van deze informatieplicht kunnen ouders vervolgens gebruik maken van andere rechten die de Wbp hen toekent, zoals het recht op inzage en het recht van correctie van onjuiste gegevens. De aanbevelingen van het Cbp omtrent de informatieplicht (2009) zijn door het ministerie van OCW onder de aandacht gebracht van de scholen. Voor scholen in het VO en MBO geldt dat de ouders of de leerling, als deze 16 jaar of ouder is, expliciet om toestemming moeten worden gevraagd voor de gegevensuitwisseling, nadat ze in kennis zijn gesteld van de gegevensset die is geselecteerd. Er is hier dus geen sprake van bezwaar maken tegen, maar van instemmen met. De verklaring van instemming moet op grond van het wetsvoorstel worden bewaard in de administratie van de school.
De doorlopende leerlijn
De leden van de D66-fractie ontvangen signalen dat scholen niet altijd in staat zijn op professionele wijze een leerlingdossier op te bouwen. Zij vragen of scholen voldoende in staat zijn dossiers met gestandaardiseerde gegevens over doorlopende leerlijnen op te bouwen en op welke wijze scholen worden ondersteund bij het opbouwen van een leerlingdossier.
Scholen zijn in staat om op een professionele wijze een leerlingdossier op te bouwen. Zij zullen ook in staat zijn om dat gesystematiseerd en (vooral) gestandaardiseerd te doen, als de softwareleveranciers deze mogelijkheid in hun pakket hebben ingebouwd. De meeste softwareleveranciers hebben dat reeds gedaan of zullen dit bij de eerstvolgende nieuwe versie hebben ingebouwd. In afwachting van voorliggend wetsvoorstel wacht een aantal leveranciers nog met het inbouwen van het leerlingdossier in hun systeem. Wel hebben deze leveranciers aangekondigd deze wetswijziging snel in hun systeem door te voeren als de Tweede Kamer met het voorstel heeft ingestemd. Iedere leverancier van een leerling-administratiesysteem levert bij de uitlevering daarvan een handleiding en zorgt daarnaast voor de nodige begeleiding op de werkplek indien dat gewenst wordt.
Deze leden vragen vervolgens op welke wijze de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt op de kwaliteit van de dossiervorming en of de resultaten van dit toezicht voor de Kamer beschikbaar zijn.
In reactie op deze vragen wijzen we op verschillende toezichtarrangementen die hier aan de orde zijn. Om te beginnen is de kwaliteit van de dossiervorming vanzelfsprekend de verantwoordelijkheid van de school. De accountant van elke onderwijsinstelling heeft van oudsher tot taak vast te stellen of de administratie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daartoe behoort ook de naleving van de wettelijke voorschriften, en dus ook voorschriften over vorming en bijhouding van leerlingdossiers. De instellingsaccountant controleert niet op het niveau van individuele leerlingdossiers. Hij toetst of de geldende regelgeving bekend is en wordt nageleefd en of, indien van toepassing, de voorgeschreven interne regels actueel en accuraat zijn, zoals de beveiligingsvoorschriften en het betreffende deel van de administratieve organisatie. Als dat nodig is zal de accountant daarover een opmerking plaatsen. De inspectie ziet erop toe («reviewt») dat instellingaccountants hun controles verrichten conform het voorgeschreven protocol. In algemene zin wordt de Kamer daarover geïnformeerd bij de jaarlijkse Staat van het Onderwijs, het jaarverslag van de inspectie; gegevens over dit specifieke onderdeel worden echter niet afzonderlijk bijgehouden. Daarnaast houdt het Cbp specifiek toezicht op de gegevensverwerking binnen instellingen. Desgevraagd (ter voorbereiding van deze Nota) heeft het Cbp ambtelijk laten weten geen signalen te hebben ontvangen, die een gericht onderzoek zouden rechtvaardigen.
Uitvoeringsgevolgen
De leden van de SP-fractie merken op dat de Inspectie van het Onderwijs heeft aangegeven dat de invoering van dit wetsvoorstel extra toezichtslast oplevert.Voor het antwoord op de vraag, wat de reden hiervan is, verwijs ik graag eerst naar het zojuist gegeven antwoord op vragen vanuit de fractie van D66 over de wijze, waarop het toezicht plaatsvindt. De inspectie zit (wat het toezicht op gegevensverwerking, met inbegrip van bijvoorbeeld het vastleggen van toestemming van ouders of leerlingen), «aan het eind van de lijn». Er is dus als gevolg van nieuwe regelgeving in strikte termen gezien sprake van toename van de toezichtslast. Deze is echter marginaal ten opzichte van de totale kosten van de inspectie. Dat in de memorie van toelichting staat dat samen met de Inspectie van het Onderwijs nog bezien moet worden wat hiervan de gevolgen zijn betekent dan ook niet, dat er voor de inspectie extra middelen worden vrijgemaakt om deze op te vangen. De betreffende passage in de memorie van toelichting ziet ook veeleer op de methode van toezicht houden en de wijze van rapporteren van de toezichtresultaten. De regering is geenszins van plan om omwille van dit wetsvoorstel extra medewerkers bij de inspectie aan te trekken. Dat zou – de hier aan het woord zijnde leden wezen daar terecht op – zich ook geenszins verdragen met de ook op de inspectie gelegde taakstelling.
Financiële gevolgen
De leden van de SP-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat door dit voorstel de bekostiging, die verstrekt wordt door het Rijk, beter kan worden vastgesteld. Zij vragen of de regering kan aangeven wat er nu niet goed verloopt met betrekking tot de door het Rijk vastgelegde bekostiging en op welke manier het gebruik van een persoongebonden nummer leidt tot een betere vastlegging van de bekostiging.
In reactie daarop wil ik benadrukken dat het er niet zozeer om gaat dat er tot nu toe iets «fout ging', maar dat door gebruik van het persoonsgebonden nummer in dit opzicht het mogelijk wordt de administratieve lasten voor scholen (en DUO) ten behoeve van de bekostiging van de scholen te vereenvoudigen. Dit wetsvoorstel regelt dat scholen voor speciaal onderwijs met behulp van het persoonsgebonden nummer zelf de ambulant begeleide leerlingen kunnen opgeven aan BRON ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. Ook voor invoering van het persoonsgebonden nummer deed de WEC-school deze opgave, maar er was nog niet wettelijk geregeld dat de school deze opgave mag doen met het persoonsgebonden nummer. Na aanvaarding van voorliggend wetsvoorstel wordt deze bekostiging vastgesteld op basis van de opgave van elke ambulant begeleide leerling door de WEC-school aan BRON. Dit wetsvoorstel heeft overigens zelf geen invloed op de hoogte van de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.
Administratieve lasten
De leden van de PvdA-fractie vinden het winst dat de administratieve lasten voor scholen met dit wetsvoorstel verkleind worden. De toezichtslast voor de Inspectie van het Onderwijs wordt echter groter. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten hoe de inspectie het gebruik van het persoonsgebonden nummer gaat controleren en of zij hiervoor voldoende is toegerust.
Bij de beantwoording van de vragen vanuit de SP-fractie onder het kopje Uitvoeringsgevolgen is toegelicht hoe de Inspectie van het Onderwijs het gebruik van het persoonsgebonden nummer gaat controleren. Uit die beantwoording blijkt tevens dat de inspectie voldoende hiervoor is toegerust.
Ook de vraag van de leden van de SP-fractie over gegevensverstrekking vanuit WEC-scholen aan de IB-Groep (nu: DUO) is in het voorgaande reeds beantwoord. Aanvullend merk ik op, dat voorliggend wetsvoorstel ziet op verwerking van leerlinggegevens met behulp van het persoonsgebonden nummer. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van dit wetsvoorstel om verandering te brengen inde huidige situatie met betrekking tot het personeels- en arbeidsbeleid. Ook komen als gevolg van het wetsvoorstel geen nieuwe of andere gegevens beschikbaar. Wel is het de bedoeling dat, naast verlaging van de administratieve lasten, er sprake zal zijn van een grotere nauwkeurigheid in de administratieve processen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikelen I en II (artikel 178a, zesde lid, WPO en artikelen 43 en 164a, zevende lid, WEC)
De leden van de SP-fractie vragen of zaken als houding en eventuele aandachtspunten te standaardiseren zijn.
Het is de vraag of voor alle rubrieken in het (elektronische) onderwijskundig rapport of – in algemene zin – het ELD, standaardisering nodig zal zijn. Het is voorstelbaar – maar dit is werk voor de Raden en de softwareleveranciers – dat bijvoorbeeld houding in een cijfer wordt uitgedrukt en dat bij een lagere score zich een veld ontvouwt waarin sprake is van vrije tekst of een verdergaand keuzemenu. Standaardiseren betekent immers niet, dat er voor uitwerkingsvarianten als deze geen plaats meer zou kunnen zijn.
Artikelen III en IV (artikel 103b, zevende lid, WVO, artikel 2.3.6a, zevende lid, WEB en artikel 2.5.5a, negende lid, WEB)
De leden van de CDA-fractie vragen of de term «direct met het leren samenhangende begeleidingsgegevens» wellicht aanleiding zou kunnen geven tot een rekbare uitleg en of het woordje «mede» niet de deur op een kier zou kunnen zetten voor een schier onbeperkte uitwisseling van alle mogelijke gegevens. Een concrete vraag van deze leden is, of de gegevens van de zogenaamde Zorg- en Adviesteams onder deze wettelijke formulering zouden vallen.
Het woord «mede» heeft de volgende achtergrond. In de onderwijswetten (WPO, WEC, WVO en WEB) zijn bepalingen opgenomen die voorschrijven dat het bevoegd gezag het persoonsgebonden nummer gebruikt in het contact met andere scholen ten behoeve van de in- en uitschrijving van leerlingen. Op basis daarvan worden momenteel reeds administratieve gegevens uitgewisseld tussen scholen, zoals NAW-gegevens van leerlingen en data van in- en uitschrijving. De leer- en begeleidingsgegevens vallen daar buiten, met als gevolg dat het persoonsgebonden nummer niet mag worden gebruikt voor de uitwisseling van die gegevens. Dit wetsvoorstel bepaalt daarom dat onder het contact ten behoeve van de in- en uitschrijving «mede» wordt begrepen de uitwisseling van de leer- en begeleidingsgegevens.
Eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat de regelgeving rond privacybescherming niet in «wel/niet-bepalingen» is vormgegeven, maar doelgerelateerd is. Onder welke omstandigheden een verwerking van persoonsgegevens mag plaatsvinden is afhankelijk van de specifieke situatie, waarbij van belang is of de verwerking een redelijk doel dient en daartoe ook proportioneel is. Om die reden beschrijft de Wbp – in navolging van de Richtlijn ter zake – het verwerken van persoonsgegevens dan ook niet in situaties, maar gerelateerd aan doelen. Of de gegevens van de zogenaamde Zorg- en Adviesteams over een leerling onder deze wettelijke formulering zouden vallen is dus afhankelijk van de omstandigheden van het geval: zijn de gegevens nuttig en noodzakelijk voor de aanbieder van de volgende opleiding? Zijn de gegevens relevant voor het leren van de betrokken leerling of betreffen ze een incident waarvan de nawerking naar redelijke verwachting nagenoeg is afgerond? Dit type vragen vergt een individuele beoordeling van de betrokken professionals.
De leden van de CDA-fractie vragen wat bijvoorbeeld wel en niet kan worden gemeld over de godsdienst die de leerling aanhangt, en welke specifieke gezinsomstandigheden behoren tot de categorie «met het leren samenhangend»
De Wbp biedt scholen ruimte om onder omstandigheden gegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging te verwerken. Het moet dan wel gaan om een verwerking die gelet op het doel van de school en de verwezenlijking van haar grondslag noodzakelijk is (artikel 17, eerste lid, onder b, Wbp). Doelbinding en proportionaliteit staan ook bij deze gegevens centraal. In het verlengde hiervan zijn verwerkingen van gegevens betreffende godsdienst of levensovertuiging van leerlingen vrijgesteld van melding aan het Cbp, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor het onderwijs (artikel 19, vijfde lid, Vrijstellingsbesluit Wbp). Voor verstrekking van deze gegevens aan derden, zoals andere scholen, is steeds de toestemming van betrokkenen vereist, op grond van artikel 17, derde lid, Wbp.
Gegevens over specifieke gezinsomstandigheden kunnen in bepaalde gevallen behoren tot de categorie «direct met het leren samenhangende begeleidingsgegevens». Binnen een schoolcarrière kan het – als voorbeeld – van belang zijn om te registreren dat de prestaties van een leerling zijn gaan afwijken in verband met een ingrijpende gebeurtenis, zoals een echtscheiding of een geval van mishandeling. Maar of dat bij de overdracht van gegevens van de ene naar de andere onderwijsinstelling nog relevant is, kan bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de tijd, die sinds het incident is verstreken, en de mate van verwerking door de leerling.
Deze leden vragen waarom de regering kiest voor behoud van de relatief open formulering, welke gespecificeerd kan worden bij amvb, en wat de reden is dat de «direct met het leren samenhangende begeleidingsgegevens» niet nauwkeuriger worden omschreven bij wet. Zij vragen of het mogelijk is evident privacy-gevoelige gegevens in elk geval van uitwisseling uit te sluiten, of dat het mogelijk is vast te leggen dat deze gegevens bij amvb moeten worden gespecificeerd. Voor deze leden is niet ondenkbaar dat dan gekozen zou worden voor de voorhangprocedure.
Voor een globale aanduiding van de betrokken gegevens op wetsniveau, met uitwerking bij amvb, is gekozen omdat dit goed aansluit bij de regeling van het onderwijskundig rapport, dat eveneens leer- en begeleidingsgegevens bevat. Op grond van artikel 42 WPO en 43 WEC kunnen bij amvb voorschriften worden gegeven omtrent het onderwijskundig rapport. Ook de Wbp kent een globale aanduiding van gegevens in de wet, met nadere uitwerking bij amvb. Op grond van artikel 29 Wbp kan bij amvb worden bepaald dat daarbij aan te geven verwerkingen van gegevens waarbij de inbreuk op de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene onwaarschijnlijk is, zijn vrijgesteld van melding aan het Cbp. In het Vrijstellingsbesluit Wbp is vervolgens uitgewerkt om welke (categorieën van) gegevens het gaat.
Zoals ik aan het begin van deze nota uiteen heb gezet, gaat het bij de gegevens die scholen uitwisselen, ook in de huidige situatie, soms om privacy-gevoelige gegevens. Het categorisch uitsluiten van deze gegevens van uitwisseling tussen scholen acht ik niet mogelijk en ook niet wenselijk, omdat deze gegevens nodig kunnen zijn om de leerling de juiste begeleiding te kunnen geven. Wel vind ik het van belang om transparantie en duidelijkheid te bieden als het gaat om de vraag welke typen gegevens mogen worden uitgewisseld. Daartoe dient de al meermalen besproken amvb.
De leden van de D66-fractie vragen of een amvb ertoe kan leiden dat nieuwe gegevens aan de uitwisselbare gegevens worden toegevoegd.
Uit het voorgaande betoog mogen ook de leden van de D66-fractie afleiden dat de tussen onderwijsinstellingen uit te wisselen gegevens per amvb verder zullen worden gespecificeerd. Die amvb zal voor iedereen transparant maken, welke categorieën gegevens gekoppeld aan het persoonsgebonden nummer zullen mogen worden uitgewisseld. Daar zullen – het is eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag gememoreerd – dan echter adviezen van het Cbp en van de Raad van State aan voorafgaan.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart