Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 maart 2011
Ter gelegenheid van de plenaire behandeling van het bovenvernoemde wetsvoorstel in uw Kamer op 16 maart jl. (Handelingen II 2010/11, nr. 61, behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven) zijn vragen gesteld met betrekking tot cijfers over de toepassingspraktijk van taakstraffen. Deze cijfers treft u hierbij aan.
Ontwikkeling toepassing taakstraffen
Alvorens in te gaan op de cijfers waar specifiek naar is gevraagd, acht ik het zinvol om de cijfermatige ontwikkeling van de toepassingspraktijk van taakstraffen in het afgelopen decennium aan te geven. Deze cijfers betreffen zowel de door de rechter opgelegde taakstraf als de door het openbaar ministerie als transactie aangeboden taakstraf.
Jaar | Aantal taakstraffen |
---|---|
2001 | 14 762 |
2002 | 25 299 |
2003 | 31 676 |
2004 | 36 300 |
2005 | 39 552 |
2006 | 41 172 |
2007 | 40 110 |
2008 | 39 335 |
2009 | 38 178 |
(bron: CJIB)
Toepassingspraktijk taakstraf bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven
De aanleiding voor het wetsvoorstel, zoals aangegeven in de memorie van toelichting, is gelegen in het onderzoek naar de praktijk van het vorderen en opleggen van taakstraffen ingeval van ernstige misdrijven dat in 2008 door de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal is uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport Moord, doodslag, taakstraf?. De onderstaande cijfers zijn dan ook gebaseerd op dat onderzoek.
Ten behoeve van dat onderzoek is zowel een kwantitatieve analyse als een kwalitatieve analyse van de toepassingspraktijk uitgevoerd.
De kwalitatieve analyse leverde de cijfers op die in tabel 3.1 op bladzijde 19 van het rapport zijn opgenomen. Het betreft een analyse over het jaar 2006 van 2 516 gevallen van schuldigverklaring aan een ernstig misdrijf. Ik vat de aldaar genoemde percentages kort samen:
Ernstige geweldsmisdrijven:
59% | onvoorwaardelijke vrijheidsstraf/tbs/pij |
7% | taakstraf én onvoorwaardelijke vrijheidsstraf/tbs/pij |
19% | taakstraf én voorwaardelijke vrijheidsstraf |
11% | Taakstraf |
3% | overige straffen (waaronder geldboete) |
Ernstige zedenmisdrijven:
37% | onvoorwaardelijke vrijheidsstraf/tbs/pij |
5% | taakstraf én onvoorwaardelijke vrijheidsstraf/tbs/pij |
25% | taakstraf én voorwaardelijke vrijheidsstraf |
20% | Taakstraf |
14% | overige straffen (waaronder geldboete) |
Deze cijfers leveren gecombineerd het volgende beeld op. In 41% van de onderzochte gevallen van veroordeling voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven werd een taakstraf opgelegd. In 6% van de gevallen was dit in combinatie met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, in 21% van de gevallen in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidsstraf en in 14% van de gevallen werd alleen een taakstraf opgelegd.
Ten behoeve van de kwalitatieve analyse in het rapport zijn uit een steekproef van 169 zaken aan twee externe beoordelaars (prof.mr. E. Prakken en prof.mr. G. Knoops) 28 zaken voorgelegd waarin sprake was van vervolging wegens een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf en waarin de rechter in zijn vonnis afweek van de eis van het openbaar ministerie tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In één zaak oordeelden de beide beoordelaars dat de straf naar hun opvatting te licht was. In zes zaken verschilden de beoordelaars daarover van mening. In de resterende eenentwintig zaken waren de beoordelaars beiden van mening dat de beslissing van de strafrechter begrijpelijk was. Van de in totaal 169 opgelegde taakstraffen waren er dus zeven die volgens de externe beoordelaars twijfel toelieten over de zwaarte van de straf. Deze zeven zaken zijn beschreven in hoofdstuk 5 van het rapport, naast nog een deel van de voornoemde eenentwintig zaken. Het gaat in deze zeven zaken om de volgende ernstige misdrijven:
– casus 1: poging doodslag na een ruzie tussen vader en zoon;
– casus 2: verkrachting en verbale bedreiging tussen echtgenoten;
– casus 3: mishandeling meermalen gepleegd, verkrachting en vernieling binnen gewelddadige relatie;
– casus 4: ontucht met minderjarig stiefkind;
– casus 5: kinderpornografie, ontucht met wilsonbekwame (twee jongens onder 16 jaar), ontucht met misbruik van gezag;
– casus 6: (betwiste) verkrachting in woning slachtoffer;
– casus 7: verkrachting meermalen gepleegd, mishandeling in langdurige relatie.
Cijfers meerdere taakstraffen
Voor de gevallen waarin meerdere taakstraffen zijn opgelegd aan dezelfde persoon, verwijs ik naar bladzijde 37 van het rapport. In tabel 4.1 is aangeven dat in 2006 aan 6 827 personen een taakstraf is opgelegd of is aangeboden, terwijl zij in de periode van 2002–2006 al eerder een taakstraf moesten uitvoeren. In 2006 werd aan 2 155 personen een derde taakstraf opgelegd c.q. aangeboden, aan 782 personen een vierde taakstraf, aan 246 personen een vijfde taakstraf en aan 92 personen een zesde taakstraf. Aan 81 personen, ten slotte, werd in 2006 voor de zevende keer of meer een taakstraf aangeboden dan wel opgelegd.
Deze cijfers hebben betrekking op alle strafbare feiten (overtredingen en misdrijven). Dat is van belang, omdat in een deel van de gevallen het opleggen van meerdere taakstraffen aan dezelfde persoon ermee verband houdt dat sprake is van een overtreding. Op grond van artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht moet bij veroordeling voor meerdere overtredingen voor elke overtreding apart een straf worden opgelegd. Dit in tegenstelling tot een veroordeling voor verschillende misdrijven, waarvoor de rechter één straf (of combinatie van straffen) oplegt. Artikel 62 beoogt te bereiken dat iedere afzonderlijke overtreding afdoende wordt bestraft.
Uit bladzijde 38 van het rapport mag evenwel worden afgeleid dat het opleggen van meerdere taakstraffen aan dezelfde persoon ook voorkomt bij misdrijven.
Cijfers recidive
De cijfers betreffende de strafrechtelijke recidive zijn te vinden in het WODC Recidivebericht 1997–2006 van december 2009. Deze cijfers betreffen de prevalentie van algemene recidive, dat wil zeggen een nieuw justitiecontact naar aanleiding van een misdrijf, niet afgedaan met vrijspraak of een technisch sepot, twee jaar na oplegging van de sanctie of het ontslag uit de inrichting, zowel voor volwassen als jeugdige daders uit 2006. De cijfers worden door het WODC gecontroleerd op het bestaan van registratie-effecten. Omdat de metingen van de Recidivemonitor beperkt blijven tot de criminaliteit die door de politie wordt doorgegeven aan het OM, stuwt de stijging van het ophelderingspercentage de recidivecijfers als vanzelf omhoog. De controle van dit effect vindt plaats op basis van het landelijke ophelderingspercentage.
Volwassenen 2-jarige algemene recidive in 2006 | Percentage recidivisten |
---|---|
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf <=6 mnd | 56,4 |
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf > 6 mnd | 46,5 |
werkstraf | 37,2 |
leerstraf | 35,7 |
voorwaardelijke vrijheidsstraf | 38,3 |
geldstraf | 21,6 |
beleidssepot | 22,7 |
ex-TBS (voorlopig cijfer cohort 2004–2006) | 21,4 |
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven