Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2011
Tijdens de behandeling van het voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen (32 168), heeft het Kamerlid Van der Steur c.s. motie nr. 16 ingediend. Deze motie heeft de Tweede Kamer op 19 april 2011 aangenomen. Met deze motie verzoekt de Tweede Kamer de regering de DNA-databank voor strafzaken (hierna DNA-databank) zodanig te positioneren dat de onafhankelijkheid voor zowel de kwaliteit als de toegang is gegarandeerd en daartoe de benodigde wijzigingen aan te brengen in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna DNA-besluit). Achtergrond van deze motie is dat deskundigen van andere laboratoria dan het laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet over dezelfde informatie uit de DNA-databank kunnen beschikken als de deskundigen van het NFI. Hierdoor kunnen zij de hun opgedragen werkzaamheden niet op dezelfde wijze uitvoeren als de deskundigen van het NFI.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft tijdens de behandeling van voornoemd wetsvoorstel reeds aangegeven dat hij oog heeft voor de behoefte aan toegang tot de informatie uit de DNA-databank en dat hij de mogelijkheden tot versterking van de zelfstandige positie van deze databank zou onderzoeken, alsmede zou bezien welke aanpassingen van het DNA-besluit hiervoor wellicht nodig zijn. Deze brief is het resultaat van dit onderzoek en een reactie op voornoemde motie.
De positie van de DNA-databank voor strafzaken
In de DNA-databank bevinden zich DNA-profielen van verdachten en veroordeelden en van sporen van misdrijven (de zogenaamde onbekende verdachten). Daarnaast zijn ook de DNA-profielen van overleden slachtoffers van niet opgeloste misdrijven erin opgenomen. De DNA-databank is beheersmatig ondergebracht bij het NFI. De DNA-databank is reeds, zoveel als wettelijk mogelijk is, onafhankelijk gepositioneerd ten opzichte van zowel de afdeling van het NFI die forensisch DNA-onderzoek doet als de andere laboratoria die forensisch DNA-onderzoek doen. Hiermee is geanticipeerd op de ontwikkeling richting meer aanbieders van forensisch DNA-onderzoek dan alleen het NFI. Er zijn onder meer de volgende maatregelen genomen. De werkruimte van de DNA-databank is binnen het NFI verplaatst naar een andere verdieping dan de DNA-onderzoeksafdeling om een scheiding tussen beheer en onderzoek te bewerkstelligen. Ook neemt de zogenaamde gemandateerd beheerder van de DNA-databank (dat is de functionaris die namens de directeur van het NFI het beheer voert over de DNA-databank) geen taken op zich die bij het forensisch DNA-onderzoek van het NFI horen. De DNA-databank is verder sinds 1 januari 2009 een zelfstandige afdeling van het NFI geworden die rechtstreeks onder de algemeen directeur van het NFI valt en los staat van de andere taken van het NFI. Voorts zijn, in overleg met vertegenwoordigers van alle NEN-EN ISO/IEC-17025 geaccrediteerde forensische DNA-laboratoria, door de gemandateerd beheerder van de DNA-databank de criteria voor de opname van DNA-profielen in de DNA-databank vastgesteld en openbaar gemaakt. Jaarlijks overlegt hij met alle vertegenwoordigers van de ISO-17025 geaccrediteerde forensische DNA-laboratoria of deze criteria aanpassing behoeven naar aanleiding van technische en/of juridische ontwikkelingen.
Een verdergaande versterking van de zelfstandige positie van de DNA-databank die zou impliceren dat de DNA-databank buiten het NFI geplaatst wordt, acht ik niet noodzakelijk. Een gelijke positie voor ieder laboratorium dat naast het NFI DNA-onderzoek verricht, wordt niet beter gegarandeerd door een andere overheidsinstantie de DNA-databank te laten beheren. Het NFI genereert bovendien de meerderheid van de DNA-profielen, zodat het ook vanuit kostenoverwegingen logisch is om het beheer van de DNA-databank bij het NFI te houden. Mocht dit in de toekomst anders zijn, dan acht ik het in aansluiting op de motie noodzakelijk dat de DNA-databank onderdeel van de overheid blijft.
Toegang tot informatie uit de DNA-databank
Uit de motie blijkt dat het de wens van de Tweede Kamer is om de deskundigen van externe laboratoria dezelfde toegang tot de DNA-databank te geven als de deskundigen van het NFI. Volgens artikel 15, eerste lid, van het DNA-besluit hebben deskundigen die werkzaam zijn bij het NFI rechtstreekse toegang tot de DNA-databank en het centrale register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van dat besluit, terwijl aan de deskundigen van de andere laboratoria die bevoegdheid niet is toegekend. In de praktijk hebben alleen medewerkers van de DNA-databank die een speciale cursus van de FBI hebben gevolgd, rechtstreekse toegang tot de DNA-databank, en niet ook de DNA-deskundigen van het NFI. Zij kunnen slechts de DNA-profielen uit de DNA-databank opvragen die zij nodig hebben en vergelijkingen met die DNA-profielen laten uitvoeren om aan hen opgedragen onderzoeksopdrachten te kunnen uitvoeren. Ook kunnen zij vergelijkingen laten uitvoeren met DNA-profielen die ongeschikt zijn voor permanente opname in de DNA-databank om te proberen indicaties te krijgen voor vervolgonderzoek.
Artikel 15, eerste en tweede lid, bevat geen grondslag om deskundigen van andere laboratoria dan het NFI die informatie te verstrekken. Het gevolg daarvan is dat een DNA-deskundige van het NFI een vergelijking van een DNA-profiel met de DNA-profielen van de verdachten en veroordeelden die zich al in de DNA-databank bevinden, dient uit te voeren. De beoordeling van de matches1 die die actie oplevert, kan het externe laboratorium als gevolg van artikel 15, eerste en tweede lid, ook niet doen. Om die reden doet een deskundige van het NFI op dit moment die beoordeling. Dit acht ik een voor de toekomst ongewenste situatie, temeer omdat volgens artikel 10, tweede lid van het DNA-besluit de resultaten en de conclusies van het verrichte DNA-onderzoek een verplicht onderdeel van het verslag vormen. De externe laboratoria zouden de opdracht tot het verrichten van een DNA-onderzoek volledig zelf voor de opdrachtgever moeten kunnen uitvoeren.
Met de Tweede Kamer ben ik dan ook van mening dat de toegang tot de data uit de DNA-databank voor alle DNA-deskundigen in Nederland gelijk dient te zijn.
Om ervoor te zorgen dat de positie van de DNA-deskundigen van het NFI ook in juridische zin gelijk is aan die van de deskundigen van de andere laboratoria, zal artikel 15, eerste en tweede lid, van het DNA-besluit worden aangepast. Op die manier kunnen in de nabije toekomst ook de deskundigen van andere laboratoria dan het NFI zelf vaststellen of er een match is tussen het vervaardigde DNA-profiel en de in de DNA-databank opgenomen DNA-profielen en kunnen zij die match zelf beoordelen. Ook is het van belang dat die deskundigen in hun rapportage de resultaten en de conclusies die zij daaraan verbinden, kunnen opnemen.
Verstrekking van DNA-profielen zal alleen gelden voor die laboratoria die overeenkomstig artikel 7 van het DNA-besluit geaccrediteerd zijn volgens de NEN-EN ISO/IEC 17 025 en deskundig zijn op het terrein van forensisch DNA-onderzoek. Alle externe laboratoria die op dit moment in Nederland DNA-onderzoeken voor strafvorderlijke doeleinden verrichten, voldoen aan dit vereiste. In lijn met de Wet bescherming persoonsgegevens zal bij elke verstrekking worden aangegeven dat de DNA-profielen alleen gebruikt mogen worden binnen de onderzoeksopdracht waarvoor ze worden verstrekt en niet mogen worden opgenomen in de onderzoeksrapportage.
De registratie van DNA-deskundigen
Bij de voorgenomen aanpassingen van het DNA-besluit wil ik nog de volgende kanttekening maken. Op 1 januari 2010 zijn de Wet deskundige in strafzaken2 en het daarop gebaseerde Besluit register deskundige in strafzaken in werking getreden. De Wet deskundige in strafzaken betekent een aanscherping van de eisen die aan de kwaliteit, betrouwbaarheid en bekwaamheid van de deskundige worden gesteld. DNA-analyse en interpretatie is één van de deskundigheidsgebieden die is genormeerd door het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD). De inzet van DNA-deskundigen uit het NRGD heeft volgens artikel 51k, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering de voorkeur van de wetgever. Het tweede lid van dat artikel vereist een motivering van de rechter in het geval hij een deskundige, die niet als zodanig is geregistreerd, inschakelt. Indien het DNA-besluit op de hiervoor beschreven wijze is aangepast, zullen de DNA-deskundigen van andere laboratoria dan het NFI volwaardig DNA-onderzoek kunnen verrichten. Het is echter van belang te onderkennen dat nog niet één of meer DNA-deskundigen van andere laboratoria zich hebben laten registreren in het NRGD. Hiermee wordt nog onvoldoende tegemoet gekomen aan de noodzakelijke verbreding van het aantal beschikbare deskundigen op het terrein van het DNA-onderzoek buiten het NFI. Willen deze deskundigen een reëel alternatief bieden voor volwaardig en onafhankelijk DNA-onderzoek, dan zullen zij de stap moeten zetten naar een spoedige registratie bij het NRGD. Ik zal er bij deze laboratoria aandacht voor vragen.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten