32 151
Aanpassing van EZ-instellingswetten aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 4 november 2009

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen 1

Publiekrechtelijke zbo’s 2

Privaatrechtelijke zbo’s 4

Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets NMa en OPTA 4

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat de wet het logische gevolg is van de per 1 februari 2007 in werking getreden Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Op basis van deze wet heeft de minister aan moeten geven welke zbo’s, die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken vallen, onder de werking van de Kaderwet zbo’s vallen.

De minister regelt deze wijzigingen met de wet Aanpassing van EZ-instellingswetten aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor deze wet die de instellingswetten van zbo’s die onder het ministerie van EZ vallen aanpast aan de Kaderwet zbo’s. Deze leden hebben ook begrip voor de keuze van de regering om wat betreft het toepassen van het vernietigingsrecht af te wijken van de Kaderwet zbo’s. Deze uitzondering verklaart de regering van toepassing op alle genoemde zbo’s met uitzondering van de Waarborginstellingen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de voorgestelde technische wijzigingen van de instellingswetten van de genoemde zbo’s gevolgen hebben voor de praktijk van het financiële toezicht en het mededingingstoezicht van de regering. Kan de regering dit per zbo aangeven?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Deze leden vragen of, als de uitvoering is gedelegeerd aan zbo’s, de minister over de kwaliteit van de uitvoering uiteindelijk ter verantwoording moet kunnen worden geroepen en ook tussentijds, al dan niet op verzoek van de Tweede Kamer moet kunnen ingrijpen? Moet dit uitgangspunt ook gelden in individuele gevallen, waarin de uitvoering tekortschiet? Is de regering van mening dat het antwoord: «ik ga er niet over» zowel onbevredigend als onwenselijk is?

De leden van de PvdA-fractie zetten vraagtekens bij het afzien van het vernietigingsrecht in individuele gevallen bij de EZ-zbo’s. Klopt het dat de uitvoeringspraktijk van zbo’s vaak te wensen over laat?

Welke mogelijkheden zijn er nu voor de minister om in te grijpen en bij te sturen bij zbo’s? Klopt het dat er best veel mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld via beleidsregels en aanwijzingen? Waarom wordt vaak van regeringszijde beweerd dat ingrijpen niet mogelijk is?

Klopt het dat de Kaderwet regelt dat er in principe een vernietigingsrecht is, ook in individuele gevallen? Is het dus kennelijk niet zo dat er bij zbo’s niet per definitie slechts een systeemverantwoordelijkheid geldt, maar dat de minister ook in individuele gevallen kan ingrijpen? Hoe zelfstandig is in dergelijke gevallen een zelfstandig bestuursorgaan? Wat is in dergelijke gevallen het verschil tussen een zbo en een agentschap of een afdeling van het kernministerie?

Deelt de regering de mening van voormalig minster Zalm, die vond dat de zbo’s een ondemocratische tussenlaag vormen? Wat is er gebeurd met het advies van de commissie Kohnstamm? Klopt het dat dat advies beoogde de zbo’s op te heffen en de diverse overheden weer rechtstreeks onder te brengen bij de departementen?

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat op een aantal punten wordt afgeweken van de Kaderwet. Daarover willen de leden de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel tot aanpassing van EZ-instellingswetten aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Hierbij hebben deze leden een aantal vragen en opmerkingen.

Publiekrechtelijke zbo’s

De regering past de uitzondering van het vernietigingsrecht ook toe op de NMa, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Kan de regering aangeven hoe deze uitzondering zich verhoudt tot het uitgangspunt dat de minister van EZ de verantwoordelijkheid heeft voor het totale mededingingsbeleid? Kan de regering aangeven wat de voor- en nadelen zijn van het toepassen van het vernietigingsrecht door de minister op de NMa? Kan de regering een aantal voorbeelden geven waarbij het toepassen van het vernietigingsrecht door de minister gerechtvaardigd zou zijn?

De regering wijkt met betrekking tot het goedkeuren van de tarieven van de Kamers van koophandel ook af van de Kaderwet zbo’s. Het betreft de vaststelling van de regionale retributies. De leden van de CDA-fractie vragen de waarom ervoor gekozen is dit niet in lijn te brengen met het goedkeuringsrecht dat de minister nu heeft over nationale en regionale heffingen en de nationale retributies van de Kamers van koophandel.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe ver de ministeriële verantwoordelijkheid strekt als het gaat om de Kamers van koophandel? Kan de minister door de Tweede Kamer ter verantwoording worden geroepen over de gang van zaken in één van de Kamers van koophandel? Klopt het dat er nu geen nadere regels zijn voor het vaststellen van de regionale retributies? Wat is het rechtsgevolg van het niet goedkeuren door de minister van de begroting en jaarrekening van één van de Kamers?

Is bij de NMa, net als bij de Opta, de frequentie van de evaluaties ook afgestemd op de zittingsduur van de raad van bestuur, zo vragen voornoemde leden?

Waarom wordt de sturingsrelatie tussen de minister(s) en de NMa geregeld in verschillende wetten, de Mededingingswet en een aantal sectorale wetten? Is het juist dat de NMa wel geadviseerd heeft de (volledige) sturingsrelatie onder te brengen in de Mededingingswet? Is het voordeel hiervan dat dit leidt tot meer overzichtelijkheid voor de NMa?

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de Opta «grote investeringen» doet? In hoeverre richt de Opta rechtspersonen op of neemt erin deel? Boven welk bedrag is voor het sluiten van overeenkomsten voorafgaande toestemming van de minister vereist? Hoe vaak komt Opta boven dat bedrag?

De regering stelt voor om bij de Kamers van koophandel af te wijken van de Kaderwet ter zake van het opnemen van de bevoegdheid van de minister om tarieven voor regionale retributies goed te keuren. Dat geeft de kamers zelf de gelegenheid om regionale retributies vast te stellen. De regering motiveert dit met het argument dat vergoedingen voor regionale activiteiten van de kamers verschillen per Kamer, activiteit en jaar. De leden van de SP-fractie vragen of er niet ook veel gelijksoortige regionale activiteiten zijn. Kan de regering voorbeelden noemen van activiteiten die sterk verschillen per Kamer van koophandel? En van activiteiten die wel sterk op elkaar lijken? Kan de regering een overzicht geven van de totale kosten die Kamers van koophandel in rekening brengen voor de twee typen activiteiten?

De leden van de SP-fractie vragen of deze werkwijze niet kan leiden tot grote verschillen in retributies per Kamer voor gelijksoortige activiteiten. Zou de regering een overzicht kunnen geven van kosten die de verschillende Kamers van koophandels in rekening brengen voor gelijksoortige activiteiten?

Verder wordt melding gemaakt van een leidraad die elke Kamer hanteert voor de regionale projecten. De leden van de SP-fractie vragen op basis van welke overeenkomsten in regionale activiteiten van de Kamers deze leidraad is opgezet? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de leidraad ook wordt nageleefd door de Kamers van koophandel?

De leden van de VVD-fractie vragen of met betrekking tot de Kamers van koophandel rekening is gehouden met de komende evaluatie van de Kamers, en wat de mogelijkheden zijn, mocht in de toekomst blijken dat de Kamers kunnen worden gestroomlijnd.

Privaatrechtelijke zbo’s

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom Verispect een privaatrechtelijke zbo is? Wat wordt verstaan onder een privaatrechtelijke zbo? Wat wordt verstaan onder een publiekrechtelijke zbo?

Hoe valide is het argument van het ontbreken van specifieke technische deskundigheid bij de minister (om af te zien van een vernietigingsbevoegdheid)? Immers de minister kan toch worden geadviseerd door de betreffende zbo’s, waar deze deskundigheid wel aanwezig is?

Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets NMa en OPTA

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom artikel 11 van de OPTA-wet wordt geschrapt? Klopt het dat dit artikel regelt dat de vergaderingen van het college waarin de begroting, de meerjarenraming en het financiële verslag worden vastgesteld openbaar zijn? Waarom wordt deze drastische wijziging voorgesteld als een technische wijziging, terwijl dat niet het geval is? Waarom wordt openbaarheid opgeofferd voor een tijdwinst van 15 dagen waar niemand op zit te wachten?

De leden van de VVD-fractie vragen waaruit de praktische bezwaren bestaan die de OPTA heeft om het jaarverslag voor 15 maart aan te leveren? Daarnaast willen deze leden weten waarom er in de kaderwet is gekozen voor het laten vervallen van artikel 11 en niet voor een aanpassing van de datum van 15 maart naar 1 april?

Artikel 11 van de OPTA-wet stelt: «De vergaderingen van het college waarin de begroting, de meerjarenraming en het financiële verslag worden vastgesteld zijn openbaar.» Wat zijn de precieze gevolgen van het laten vervallen van dit artikel, en op welke manier helpt dit de OPTA om het jaarverslag 2 weken eerder aan te leveren, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Timmer

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).