Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs aan te passen in verband met een tijdelijke verlenging van de oormerking educatie en van de bestedingsverplichting bij roc’s;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WET PARTICIPATIEBUDGET
De Wet participatiebudget wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4, vierde lid, wordt «artikel 12» vervangen door: artikel 14.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdelen C, D, I, K, en P wordt «vervalt met ingang van 1 januari 2011» telkens vervangen door: vervalt met ingang van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip.
2. In onderdelen J en O wordt «1 januari 2011» vervangen door: een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «In 2009» vervangen door «Tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip» en wordt «het kalenderjaar 2009» vervangen door: het desbetreffende kalenderjaar.
2. In het tweede lid wordt «In 2010» vervangen door «Tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip» en wordt «het kalenderjaar 2010» vervangen door: het desbetreffende kalenderjaar.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De bestedingsverplichting bij regionale opleidingencentra voor opleidingen educatie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover het college reeds vóór 15 september 2009 juridische verplichtingen met particuliere aanbieders voor opleidingen educatie is aangegaan.
Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14a. Overgangsbepaling inzake het bedrag dat door Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie beschikbaar is gesteld
1. Tot het tijdstip, bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt het deel van de uitkering dat het college op basis van de verdeelsleutel, bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor het bedrag dat door Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie beschikbaar is gesteld, voor het desbetreffende kalenderjaar, niet besteed aan opleidingen educatie.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat dit artikel vervalt op een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip.
ARTIKEL II. WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.3.1, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan regionale opleidingencentra worden opleidingen beroepsonderwijs verzorgd en worden tot op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip opleidingen educatie verzorgd. Vanaf het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin, kunnen aan regionale opleidingencentra opleidingen educatie worden verzorgd.
Artikel 2.3.3 komt te luiden:
Artikel 2.3.3. Gemeentelijk besluit educatiebedragen
De gemeente waaraan een uitkering is verstrekt op grond van de Wet participatiebudget waaruit een bedrag moet worden besteed bij regionale opleidingencentra als bedoeld in artikel 14 van de Wet participatiebudget, besluit jaarlijks voor 1 november tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip ten behoeve van het daaropvolgende kalenderjaar, welk deel van die uitkering zal worden bestemd voor educatieve activiteiten, onderscheiden naar de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, en in voorkomende gevallen naar doelgroepen.
Artikel 8.1.1, zesde lid, tweede volzin, komt te luiden:
De toelating tot de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdelen c en d, staat tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip niet open voor volwassenen die:
a. inburgeringsplichtig zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet inburgering,
b. behoren tot de categorie personen voor wie bij regeling van Onze Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie per 1 januari 2007 een voorziening in het kader van inburgering is getroffen en die niet in het kader van die regeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, hebben afgelegd, of
c. vrijwillige inburgeraar zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel r, van de Wet inburgering en die niet het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, hebben afgelegd.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 november 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering (vrijwillige inburgering, persoonlijk inburgeringsbudget en harmoniseren handhavingstermijnen) (31 791) tot wet is of wordt verheven, en later in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet, vervalt artikel III van die wet.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010, en werkt wat betreft artikel I, onderdeel C, onder 3, terug tot en met 15 september 2009.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,