Ontvangen 26 mei 2010
Het kabinet dankt de leden van de fracties van de SP en VVD voor hun vragen naar aanleiding van het voorliggende voorstel van wet. Voordat op deze vragen wordt ingegaan dient echter het volgende te worden opgemerkt. Het onderhavige Aanvullende Akkoord bevat een correctie op het op 6 januari 2000 ondertekende verdrag waarmee het moederverdrag tussen Nederland en Turkije uit 1966 is gewijzigd (Trb. 2000, 25). Dit wijzigingsverdrag uit 2000 bevat onder meer een wijziging van de regeling voor het in aanmerking nemen van verzekeringstijdvakken ingevolge de AOW van in Turkije wonende huwelijkspartners van in Nederland werkzame werknemers, op welke regeling de meeste vragen in het verslag betrekking hebben. Dit verdrag uit 2000 is stilzwijgend goedgekeurd door de Staten-Generaal. Dit verdrag uit 2000 is echter nog niet in werking getreden, omdat bij de afronding van de bekrachtigingsprocedure bleek dat een passage in de verdragstekst was weggevallen, waardoor ook AOW-tijdvakken zouden moeten worden gehonoreerd van huwelijkspartners die buiten het huwelijk liggen. Dit is hersteld door middel van het onderhavige Aanvullende Akkoord. Behoudens parlementaire goedkeuring van het Aanvullend Akkoord zal het wijzigingsverdrag uit 2000 nu samen met het Akkoord in werking treden.
De fracties van de SP en VVD vragen in welke situaties een in Turkije achtergebleven echtgeno(o)t(e) van een in Nederland werkende verzekerde ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt. De leden van de VVD vragen voorts welk Nederlands belang hiermee wordt gediend. Deze leden vragen daarnaast of de kern van de nu voorliggende wijzigingen ook voor andere landen van toepassing kan zijn, en of dit reeds met deze andere landen is geregeld.
Als antwoord op deze vragen merkt het kabinet het volgende op. Het gehuwdenpensioen is in Nederland gebaseerd op de verzekeringsjaren van zowel de man als de vrouw. Daarbij geldt dat de AOW een volksverzekering is, dat wil zeggen dat ingezetenschap de grondslag voor verzekering is. Ook partners die niet werken, maar wel in Nederland wonen, bouwen pensioenrechten op. Daardoor kan een in Nederland wonend echtpaar waarvan één van beide partners niet (altijd) heeft gewerkt, toch aanspraak maken op een volledig pensioen.
Toen eind jaren vijftig de Europese coördinatieverordeningen inzake sociale zekerheid werden opgesteld deed het probleem zich voor dat de ons omringende landen een werknemersstelsel kennen. Werknemers uit Duitsland en België, in de praktijk veelal grensarbeiders, konden in Nederland dus maar een «half» pensioen opbouwen. Hun in Duitsland of België wonende echtgenotes waren immers niet in Nederland verzekerd omdat ze niet in Nederland woonden, terwijl ze in het woonland alleen maar pensioenrechten opbouwden als ze daar werkten. Om deze belemmering van het vrije verkeer op te heffen is destijds door Nederland bepaald dat de in een andere lidstaat wonende echtgenote van een in Nederland werkende EG-onderdaan zogenoemde «huwelijkse» tijdvakken kon opbouwen: bij de berekening van het ouderdomspensioen werd de echtgenote geacht voor de AOW verzekerd te zijn geweest over de periode dat haar echtgenoot in Nederland werkzaam was. (Deze bepalingen waren toen nog niet sexe-neutraal geformuleerd.) Deze coördinatietechniek werd ook toegepast in de verdragen met de toenmalige wervingslanden, zoals Turkije en Marokko, die eind jaren zestig en begin jaren zeventig van de vorige eeuw tot stand kwamen.
Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw werd deze regeling steeds meer in strijd geacht met de gelijkheid tussen man en vrouw. Daarom heeft Nederland bij zijn verdragspartners en binnen de EU gepleit voor een regeling waarbij de in het andere land wonende partner niet meer vanzelf en zonder premiebetaling verzekerd was, maar waarbij de partner zich kan aanmelden voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW. Dit betekent dat ook als de huwelijkspartner geen inkomsten heeft toch premie verschuldigd is. Alle overige coördinatieverdragen waarin bepalingen over «huwelijkse» tijdvakken waren opgenomen, zijn inmiddels aangepast in die zin dat slechts recht op huwelijkse tijdvakken bestaat, op basis van vrijwillige verzekering. Ook de Europese coördinatieverordening nr. 883/2004 kent deze regeling. Het verdrag met Turkije is het laatste verdrag dat nog de oude regeling van «huwelijkse» tijdvakken kent. De verdragsaanpassing is dus in het voordeel van Nederland, omdat nu niet langer tijdvakken worden gehonoreerd op grond van het verdrag, zonder dat daar premiebetaling tegenover staat.
De leden van deze fracties vragen voorts om hoeveel situaties c.q. mensen het hier gaat. Zij willen tevens weten of de voorliggende wijzigingen ook consequenties hebben in financiële en/of organisatorische zin.
Omdat de situatie dat een Turkse onderdaan in Nederland gaat werken, met achterlating van zijn gezin in Turkije zich niet meer zo vaak voordoet, zal deze verdragswijziging geen substantiële besparingen opleveren. Om hoeveel personen het gaat is echter niet exact aan te geven. De organisatorische gevolgen liggen op het vlak van de Sociale Verzekeringsbank. Bij de Sociale Verzekeringsbank kunnen de desbetreffende gezinsleden zich aanmelden voor de vrijwillige verzekering.
De leden van de VVD vragen voorts of de regering kan toelichten welke wijzigingen in de tekst op verzoek van Turkije zijn aangebracht en welke wijzigingen op verzoek van Nederland.
Deze voor Nederland gunstige regeling is voorgesteld door Nederland. Op verzoek van Turkije zijn enkele technische wijzigingen opgenomen, in verband met wijzigingen in de Turkse nationale wetgeving.
Bouwt een Nederlander in Turkije Turkse AOW-rechten op? En zijn/haar echtgeno(o)t(e), in Nederland? Hoe hoog is een Turkse AOW-uitkering?
Het Turkse ouderdomspensioen is gebaseerd op een werknemersverzekering. Indien een Nederlander in Turkije gaat werken is hij dus verzekerd ingevolge het Turkse pensioenstelsel. Zijn/haar in Nederland wonende echtgeno(o)t(e) is op grond van haar ingezetenschap verzekerd op grond van de AOW. De maximale hoogte van het Turkse ouderdomspensioen is ca. € 715,–.
Heeft Nederland ingezet op het beëindigen van de export van kinderbijslag? Zo ja, wat was hierop de reactie van Turkse zijde? Zo nee, waarom niet?
In de nota Internationale arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid (Kamerstukken II, 32 149, nr. 1) is de mening van het kabinet opgenomen dat er goede gronden zijn om voor kinderen die buiten de EU wonen, maar van wie de ouders hier verzekerd zijn, kinderbijslag te blijven uitkeren. Deze gronden hangen primair samen met het doel van de kinderbijslag. Dit doel is dat de overheid een financiële bijdrage levert aan de uitgaven die ouders doen voor hun kinderen. Deze doelstelling geldt ongeacht de plaats waar de ouders hun kinderen opvoeden. Zij kunnen immers goede redenen hebben hun kinderen tijdelijk elders te laten wonen, bijvoorbeeld in verband met studie of familieaangelegenheden. Gelet hierop acht het kabinet het niet wenselijk de export van kinderbijslag stop te zetten, en heeft het niet ingezet op het beëindigen van de uitbetaling van kinderbijslag in Turkije.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner