Gepubliceerd: 9 oktober 2009
Indiener(s): Stef Blok (VVD)
Onderwerpen:
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32130-5.html
ID: 32130-5

32 130
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2010)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 9 oktober 2009

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

InhoudsopgaveBlz.
Algemeen1
Inleiding2
Werkkostenregeling3
Vereenvoudiging inkomstenbelasting8
Vereenvoudiging eigenwoningregeling8
Vereenvoudiging lijfrenten/pensioenen9
Vereenvoudiging box 310
Vereenvoudiging heffingskortingen11
Stroomlijnen partnerbegrip12
Enkele formeelrechtelijke vereenvoudigingen13
Bijzondere regels voor voorlopige aanslagen IB13
Heffingsrente, revisierente, betalingskorting en verzamelinkomen onderdeel van belastingaanslag13
Startdatum heffingsrente voor IB en Vpb14
Termijn afdoen verzoek om teruggaaf BTW14
Gevolgen voor bedrijfsleven en burger14
Overig15

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale vereenvoudigingswet. Zij achten fiscale vereenvoudiging een belangrijk doel op zich om simpele en uitvoerbare wetgeving te bereiken. Bij een aantal punten van het wetsvoorstel heeft de CDA-fractie een aantal verhelderende vragen. Op het punt van vereenvoudiging van de werkkostenregeling heeft de CDA-fractie een aantal meer fundamentele vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het bovenstaande wetsvoorstel. Deze leden hebben over verschillende onderdelen een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven nadrukkelijk het streven van de regering om tot vereenvoudiging van ons fiscale stelsel te komen. Soms wordt dit streven echter begrensd door hun opvattingen over rechtvaardigheid. Zij kunnen zich ook niet aan de indruk onttrekken dat het primaire doel van de systeemkeuze van het «voorinvullen» van de aangifte een centrale rol bij een aantal voorstellen heeft gespeeld, met wel als gevolg vereenvoudiging, maar als neveneffect opgeroepen gevoelens van onrechtvaardigheid. De leden zullen daar bij enkele afzonderlijke voorstellen op terugkomen. Zij onderschrijven in het algemeen echter de in de memorie van toelichting gehanteerde stelling: «Ingewikkelde belastingen leiden tot hoge administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven en hoge uitvoeringskosten voor de Belastingdienst». Deze stelling roept bij hen echter wel direct de vraag op of onderhavig wetsvoorstel wel ver genoeg gaat. Waarom is vanuit dit perspectief niet gekozen voor bijvoorbeeld het intrekken van de verpakkingenbelasting en het rigoureus kappen in de kerstboom van de fiscale behandeling van de auto, zo vragen de leden. Met name naar aanleiding van de notitie «Modernisering AWR» vragen de leden van de VVD-fractie wanneer het parlement een gemoderniseerd wetsvoorstel krijgt aangeboden. Ook vragen zij ten principale wat bij de informele en formele spelregels tussen burgers, bedrijven en de Belastingdienst de maat der dingen in de toekomst zal zijn. Zal dat de «digitaal vaardige burger» zijn, of zullen er voor hen die nog leven met pen en papier ook volwaardige mogelijkheden blijven. De leden van de VVD-fractie vragen ook of een perspectief geschetst kan worden voor de formatieve ontwikkelingen bij de Belastingdienst voor de komende vijf jaar. Immers, een vereenvoudigd fiscaal stelsel en te behalen rendement van de aanvankelijke ICT-investeringen kunnen naar het oordeel van de leden niet zonder gevolgen voor de personeelsomvang blijven.

De leden van de PVV-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. Voor wat betreft de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 hebben de leden nog enkele vragen en opmerkingen die hierna worden genoemd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010. Zij hebben enkele vragen omtrent het wetsvoorstel, welke in dit verslag zijn opgenomen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de fiscale Vereenvoudigingswet 2010. Zij maken van de gelegenheid gebruik nog een aantal vragen aan de regering voor te leggen.

Inleiding

De leden van de PVV-fractie zijn voorstander van het eenvoudiger maken van de loonstrook. De leden vragen de regering te bekijken of het mogelijk is de (grondslag) voor pensioenpremies te versimpelen, omdat dit nog één van de onderdelen op de loonstrook is die lastig te berekenen is. Hierbij wordt gedoeld op het feit dat de pensioenfondsen er altijd uitgebreide berekeningen op nahouden van franchisebedragen tot aan overuren, parttime percentage van werknemers e.d. De leden is bekend dat de pensioenfondsen particuliere instanties zijn, maar wij verzoeken de regering om te bekijken of hier nog mogelijkheden zijn om duidelijkheid te scheppen voor zowel werkgevers als werknemers. Ook vragen de leden van de PVV-fractie zich af of het mogelijk is om overuren en vakantiegeld in de loonbelastingschijf van het reguliere loon te betrekken, zodat deze niet onnodig extra worden belast. Ook dit zou een vereenvoudiging betekenen voor werkgevers. Later in de aangifte voor de inkomstenbelasting kan dit worden gecorrigeerd.

De regering memoreert aan de proef over de vooringevulde aangifte inkomstenbelasting. Zijn de systemen bij de Belastingdienst dermate ingericht dat ook belastingadviseurs met hun eigen commerciële aangiftesoftware de beschikking krijgen over de vooringevulde aangiften, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

Werkkostenregeling

De leden van de CDA-fractie begrijpen volledig waarom de werkkostenregeling vereenvoudigd dient te worden: er zijn thans vele categorieën met vele afzonderlijke vrijstellingspercentages. Enige vereenvoudiging zou welkom zijn. De regering kiest echter een radicale vorm: de eerste 1,5% van de loonsom kan de werkgever vrij verstrekken. Alles daarboven wordt belast tegen een eindheffing van 80%, een percentage dat de leden van de CDA-fractie wel een beetje uit een ander economisch stelsel lijkt voor te komen, dan zij zelf voorstaan.

Dit is een enorme verandering voor veel werkgevers, werknemers en de loonadministratie. De leden van de CDA-fractie zouden graag van de regering vernemen wanneer de vorm van deze hervorming is overlegd met relevante partijen in het veld, wanneer zij hun input konden leveren en wat die mening was. Kan de regering nader ingaan op de financiële gevolgen van het voorstel? Het bedrijfsleven heeft berekend dat het voorstel een lastenverzwaring van EUR 1 miljard met zich meebrengt, terwijl de regering aangeeft dat een administratieve lastenverlichting uit hoofde van de nieuwe werkkostenregeling van EUR 123,9 miljoen kan worden bereikt. Hoe verhoudt een en ander zich tot elkaar? En tot de opmerking van Actal dat met de invoering van de in dit wetsvoorstel voorgestelde werkkostenregeling vele nadere verplichtingen tot het bijhouden van gegevens op werknemersniveau vervallen, waardoor een grote structurele vermindering van de administratieve lasten wordt bereikt?

Begrijpen deze leden het dus goed dat een werkgever, die zeg EUR 1 miljoen aan loonsom heeft per jaar EUR 15 000 mag verstrekken en over het meerdere 80% belasting in de vorm van eindheffing dient te betalen? (met uitzondering dan van de beperkte lijst waarop we zo zullen terugkomen?) Welke administratieve lastenverlichting wordt bereikt nu de werkgever toch gehouden is alle uitgaven bij te houden en in sommige gevallen nog uitgebreidere berekeningen te maken? Kan de regering dit kwantificeren? Natuurlijk betekent een verandering een eenmalige lastenverzwaring bij de omschakeling. Alle administratieve systemen moeten worden aangepast en vele zaken moeten worden heronderhandeld. Kan de regering aangeven hoe groot zij deze lastenverzwaring schat? Kan de regering voorts het percentage van 80 nader onderbouwen? De regering stelt dat deze 80% eindheffing overeen komt met een marginale druk van 44%, welke vergelijkbaar is met de gemiddelde marginale druk (inclusief werkgeversheffing van het loon). Is zij van mening dat deze gemiddelde marginale druk voldoende representatief is voor alle sectoren? Is het mogelijk het percentage variabel te maken?

Het feit dat alle vergoedingen en verstrekkingen tot het loon behoren betekent dat dit ook geldt voor dat wat van derden afkomstig is. Kan de regering duiden hoe hiermee wordt omgesprongen? En hoe wordt omgesprongen met zaken die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, zoals toiletverstrekkingen, planten op de werkkamers, rouwkransen, bloemetjes bij langdurige ziekte? Wordt dit alles tot het loon gerekend? Hoe wordt bijvoorbeeld omgegaan met outplacementkosten? Brengt de voorgestelde vereenvoudiging met zich mee dat bedrijven zich minder zullen inzetten voor het begeleiden van mensen van werk naar werk? Ziet de regering mogelijkheden om dit eventuele effect te voorkomen?

Kan de regering ingaan op de kritiek vanuit het bedrijfsleven over het onderzoek zoals dat door EIM is gedaan?

De leden van de CDA-fractie zouden graag een terugkoppeling willen hebben op de volgende casussen en hoe een werkgever in dergelijke gevallen dient te handelen:

Een brandweercorps

Een gemeentelijk brandweercorps besluit nieuwe werkkleding aan te schaffen. De nieuwe werkkleding voor de beroepsbrandweerlieden kost EUR 40 000. De uitrusting voor de vrijwillige brandweerlieden kost EUR 20 000, terwijl de loonsom van dit corps EUR 1 miljoen per jaar bedraagt. Verder verstrekt dit corps al maaltijden ter waarde van EUR 15 000 per jaar. Hoeveel belasting moet dit corps betalen in het jaar dat de nieuwe werkkleding wordt aangeschaft?

Politie en leger

De Nederlandse politie en het nationale leger verschaffen natuurlijk de werkkleding en ook galakleding aan hun personeel. Verder is het inherent aan de werkzaamheden dat bijvoorbeeld tijdens uitzendingen van militairen, het leger zorg draagt voor de maaltijden, extra uitrusting et cetera. Kan de regering voor een politiecorps naar keuze en voor het Nederlandse leger berekenen en aangeven of deze belasting zullen moeten betalen over uniformen en maaltijden naar aanleiding van de ze wet. Indien het antwoord ja is, volgt er dan weer een beleidsbesluit met een oplossing of geldt deze wet niet? (net zoals alle ondernemers wel verpakkingenbelasting betalen, maar de Belastingdienst is uitgezonderd van verpakkingenbelasting over blauwe enveloppen?)

Een modezaak

Deze modezaak verschaft haar medewerkers, meestal parttimers niet veel verstrekkingen, met één uitzondering. De medewerkers krijgen 50% korting op de niet-afgeprijsde prijs van de kleding (met een maximum hieraan natuurlijk). De medewerkers worden eigenlijk geacht in de kleding rond te lopen, die verkocht wordt in de zaak. Overigens is de brutomarge op kleding meer dan 50% in deze zaak, zodat de zaak geen verlies lijdt. En omdat de kleding na sluitingstijd verkocht wordt, hoeft er ook niet veel verkoopadvies gegeven te worden door de medewerkers aan elkaar. Sterker nog, zij leren zo de collectie kennen.

De loonsom in de zaak bedraagt EUR 100 000 per jaar en de korting op de nieuwprijs bedraagt EUR 10 000 per jaar. Klopt het dan dat deze ondernemer 80% belasting moet betalen over EUR 8 500? Welk advies heeft u voor deze ondernemer, die van mening is dat het prettig is dat zijn werknemers, wanneer zij willen, in de kleding rondlopen die in zijn bedrijf te koop is?

Verhuizingen

Alleen bij gedwongen verhuizingen in verband met verhuiskosten in het kader van bedrijfsverplaatsing, mag de werkgever buiten de 1,5% een onbelaste vergoeding verschaffen. Tevens mogen extraterritoriale kosten vergoed worden.

De leden van de CDA-fractie willen de regering een paar voorbeelden voorleggen:

1. Een werkgever in Amsterdam werft een medewerker woonachtig in Maastricht en een medewerker woonachtig in Brussel. Beiden moeten verhuizen en de werkgever wil daarvoor een forfaitaire tegemoetkoming beschikbaar stellen van EUR 10 000 per persoon. Mag hij dit buiten de 1,5% regeling omdoen?

2. Een medewerker functioneert niet goed op één locatie en na goed overleg besluiten werkgever en werknemer samen dat hij beter op een andere locatie kan werken. Daarvoor moet hij verhuizen. Mag de werkgever een verhuiskostenvergoeding verschaffen buiten de 1,5% regeling?

3. Een bedrijf heeft twee verschillende fabrieken. Eén fabriek sluit. Een aantal werknemers krijgt een outplacementtraject. Een aantal andere medewerkers mag naar de andere fabriek en krijgt een verhuiskostenvergoeding daarvoor. Moet dit bedrijf belasting betalen over de outplacementtrajecten? Moet dit bedrijf belasting betalen over de verhuiskostenvergoedingen?

Prostitutiebranche

In antwoorden op Kamervragen van leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie (12062008/2009) antwoordde de regering dat in de prostitutiebranche een onkostenpercentage van 20% normaal is en dus belastingvrij verstrekt mag worden. De leden van de CDA-fractie waren toen verbaasd. Hoe past deze 20% bij de 1,5% in dit wetsvoorstel en waarom was 20% toen wel normaal en mag nu in zijn geheel niet meer? Wat zijn overigens de gevolgen van de prostitutiebranche voor dit wetsvoorstel? Welke zaken mogen nog vergoed en verstrekt worden door de werkgever?

De financiële onderbouwing van de berekeningen

De regering schat dat het totaal aan vergoedingen en verstrekkingen EUR 10,6 miljard per jaar bedraagt in Nederland. Kan de regering deze vergoedingen en verstrekkingen uitsplitsen naar categorie? (dus: consumpties tijdens werktijd, personeelsfeesten en reizen, vervoerkosten, scholing, werkkleding, verstrekte maaltijden, verhuiskosten etc.). Herkennen de werkgeversorganisaties deze berekeningen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Overig

In het algemene deel van de memorie van toelichting op de Fiscale vereenvoudigingswet staat: «Momenteel zijn er 29 categorieën vergoedingen en verstrekkingen waarvoor regels gelden, zoals werkkleding, kerstpakketten, laptops, fietsen en bedrijfsfitness. Op grond van het nieuwe stelsel, genaamd werkkostenregeling, vervallen veel regels.» Vervolgens staat in de artikelsgewijze toelichting: «In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 worden de bepalingen omtrent voorzieningen op de werkplek die thans geheel zijn vrijgesteld, gecontinueerd. Daarbij kan gedacht worden aan arbovoorzieningen, consumpties tijdens werktijd, uniformen, bedrijfsfitness op de werkplek en dergelijke.» Kan de regering nader onderbouwen waarom dit onderscheid tussen voorziening op en buiten de werkplek wordt gemaakt?

Artikel 13 Wet LB 1964 handelt over de waardering van loon in natura. De arbovoorzieningen, consumpties tijdens werktijd, uniformen, bedrijfsfitness op de werkplek en dergelijke in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zijn gebaseerd op artikel 15a Wet LB, dat handelt over vrije vergoedingen en verstrekkingen. Is het juist dat voornoemde voorzieningen op de werkplek gewaardeerd gaan worden op nihil en daardoor onder Hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (Voorwerp van de belasting (hoofdstuk II van de wet)) ondergebracht gaan worden? Of worden deze voorzieningen op de werkplek ondergebracht onder de«gerichte vrijstellingen»?

Intermediaire kosten behoren niet tot het loon, zo begrijpen de leden van de CDA fractie. Waarom is dit begrip niet gedefinieerd?

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de regering om te komen tot een werkkostenregeling. De leden delen de wens om tot vereenvoudiging te komen. Tegelijkertijd zijn deze leden verrast door de hoeveelheid kritische commentaren die op dit voorstel zijn gekomen. Onder andere de NOB, VNO-NCW en de Raad Nederlandse Detailhandel hebben op de regeling gereageerd. Ook Vakstudie Nieuws heeft een uitgebreid commentaar geschreven. Kan de regering een reactie geven op deze commentaren?

Wanneer de werkkostenregeling wordt geïntroduceerd met 1,5% van de fiscale loonsom voor vergoedingen en verstrekkingen, betekent het toch dat de werkgever meer vergoedingen en verstrekkingen kan leveren des te hoger de fiscale loonsom van zijn werknemer en vice versa? De leden van de SP-fractie willen graag weten welke sector door deze regeling op de secundaire arbeidsvoorwaarden achteruit gaan? Kan het tekort aan forfaitaire ruimte worden opgelost door twee percentages te introduceren? Bij welke fiscale loonsom ligt ongeveer het omslagpunt waarbij het tekort van de forfaitaire ruimte het kleinst is? In de memorie van toelichting wordt gesteld dat wanneer de forfaitaire ruimte wordt overschreden en daar geen gerichte vrijstelling voor geldt, de belasting over het meerdere voor rekening van de werkgever komt. De werkgever zal hierdoor toch terughoudender zijn met de vergoedingen en verstrekkingen, wat dan weer ten koste gaat van de werknemer.

De leden van de SP-fractie hebben ook vragen omtrent de gerichte vrijstellingen. Wat wordt er onder extraterritoriale kosten verstaan? Zit daar de 30%-regeling bij of bijvoorbeeld kosten op internationale reizen? Wat zijn voorbeelden van werkgevers met zwak loon? Betekent dit bijvoorbeeld dat mensen in de bouw een flink nadeel ondervinden vanwege de kilometervergoeding? Wanneer dieper wordt gekeken naar de gevolgen van de werkkostenregeling is een van de conclusies dat de premies werknemersverzekeringen buiten beeld blijven. Hoe staat het bovenstaande verhaal bij het kopje doorkijkje, met andere woorden dat de nieuwe systematiek een grotere vrijheid biedt om afspraken te maken en daardoor een structurele verlaging van het loon tot een lagere grondslag voor de werknemersverzekeringen kan leiden, daarin tot verhouding?

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens van het onderdeel werkkostenregeling in onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen. Aan de ene kant onderkennen de leden dat langs deze weg een stevige vereenvoudigingsslag zou worden gemaakt. Aan de andere kant is het de vraag of dit voorstel thans wel rijp is voor besluitvorming, ook gelet op de door VNO/NCW en MKB-Nederland geleverde commentaren. Als de leden het goed zien is besluitvorming op korte termijn ook niet nodig, omdat immers de regering voorstelt de wijzigingen per 1 januari 2011 te laten ingaan. De regering zou ervoor moeten kiezen hierover beter overleg met organisaties van werkgevers en werknemers te voeren en vervolgens zo spoedig mogelijk een afzonderlijk wetsvoorstel aan de Staten-Generaal aan te bieden, aldus de fractieleden van de VVD. De leden van de VVD-fractie vragen nader op dit procedurevoorstel te reageren.

Ook wordt verzocht te reageren op de vrees van het bedrijfsleven voor een lastenverzwaring die kan oplopen tot boven EUR 1 miljard per jaar, op de door het bedrijfsleven te maken initiële kosten als gevolg van de invoering van de voorgestelde nieuwe systematiek en de nog op te stellen lagere regelgeving.

Met het bedrijfsleven missen de leden van de VVD-fractie een overtuigende onderbouwing van de gehanteerde percentages van 1,5% en 80%. Ook de leden hebben de indruk dat er meer sprake is van een aftopping van de huidige mogelijkheden voor het geven van onbelaste vergoedingen en vestrekkingen dan van een forfait.

Dit voorstel zal ook vergaande consequenties kunnen hebben voor binnen bedrijven met werknemers gemaakte afspraken en in een aantal gevallen voor CAO-afspraken. De leden van de VVD-fractie stellen een reactie van de regering op die veronderstelling op prijs.

De regering wil in het kader van administratieve lastenverlichting de systematiek van vrije vergoedingen en verstrekkingen in de loonsfeer sterk vereenvoudigen. De leden van de PVV-fractie vragen zich af of dit doel daadwerkelijk behaald gaat worden en of deze regelgeving niet gewoon bedoeld is als belastingverhoging. Bij deze regeling wordt uitgegaan van 1,5% vrijstellingsgrens van de totale loonsom. De leden van de PVV-fractie vragen zich af of een dergelijk percentage wel alle betrokkenen recht doet. Ook gezien het feit dat het meerdere wordt belast in de eindheffing van 80%, hierdoor kan een 10 jarig jubileum van een onderneming wel erg zwaar belast worden. Daarnaast kan de invoering tot veel problemen en weerstand leiden bij ondernemingen, daar vergoedingen mogelijk worden herzien. De leden zijn ook benieuwd hoe er wordt omgegaan met bestaande CAO afspraken die mogelijk gevolg zullen hebben tot extra belasting. De fractieleden van de PVV vragen de regering dan ook te overwegen de vrijstellingsgrens te verhogen tot een realistisch percentage op basis van bestaande vergoedingen en te bekijken wat een realistischere invoeringsdatum is voor deze wijziging.

Wat betreft de werkkostenregeling zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat dit zich moeilijk laat rijmen met het streven naar fiscale vergroening. Het afschaffen van de bedrijfsfietsregeling en de regeling voor bedrijfsfitness zijn hier wat onze fractie betreft voorbeelden van. Deze leden zien het laten concurreren van deze kosten met bijvoorbeeld bedrijfsfeesten en bedrijfsuitjes als onwenselijk. Zij zijn bang dat veel werkgevers er op deze manier voor kiezen, zeker in sectoren met relatief lage lonen, om bijvoorbeeld gunstige bedrijfsfietsregelingen af te schaffen. Om de milieu- en gezondheidsdoelstellingen actief te blijven ondersteunen zouden de leden van de GroenLinks-fractie er dan ook op willen aandringen voor deze regelingen niet af te schaffen en in ieder geval niet te laten concurreren met andere zaken. Deze leden zouden graag zien dat er juist voor gezorgd wordt dat ook elektrische fietsen en wellicht zelfs elektrische scooters, ter vervanging van bijvoorbeeld de auto, extra gefaciliteerd worden. Hoe ziet de regering bovengenoemde vereenvoudiging in relatie tot het streven naar verdere fiscale vergroening?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de werkkostenregeling vereenvoudigd wordt, door bedrijven 1,5% van de loonsom aan vergoedingen en verstrekkingen onbelast aan het personeel te geven. Welke kostenposten vallen allemaal onder deze maximering, zo vragen deze leden. Betreft het hier bijvoorbeeld ook outplacementkosten? Voorts vragen deze leden of het kabinet zich herkent in de kritiek van VNO-NCW en het MKB dat de werkkostenregeling per saldo een lastenverzwaring voor bedrijven zal betekenen. Heeft er wat betreft de werkkostenregeling geen overleg plaatsgevonden met de werkgeversorganisaties? En zo ja, wat zijn de redenen geweest om hun kritiek te negeren. Wanneer de administratieve lasten niet lager worden met deze regeling – wat de werkgevers betogen – wat is dan het doel van de regeling. Voorts vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie wat de voor- en nadelen zijn van het opnemen van een tegenbewijsregeling in de werkkostenregeling.

De basis voor de berekening van de werkkostenregeling vormt de loonsom. Leidt dit er toe, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, dat een bedrijf met goedbetaalde krachten meer werkkostenvergoeding kan verstrekken dan een bedrijf met laagbetaalde krachten, ongeacht de hoogte van de daadwerkelijk gemaakte onkosten?

De leden van de SGP-fractie hebben de voorgestelde werkkostenregeling bestudeerd. Zij delen de inzet van het kabinet om de systematiek van de vrije vergoedingen en verstrekkingen in de loonsfeer sterk te vereenvoudigen. Zij hebben echter nog veel vragen of de voorgestelde maatregelen uiteindelijk het beoogde effect zullen hebben. Kan de regering reageren op de inventarisatie van VNO-NCW en MKB-NL, waaruit blijkt dat de werkkostenregeling juist een lastenverzwaring inhoudt van meer dan 1 miljard per jaar? Kan de regering aangeven of het klopt dat ondernemingen die op dit moment minder vergoedingen en verstrekkingen aan hun personeel geven dan de voorgestelde 1,5% geen voordeel bij de regeling hebben? Kan de regering aangeven op welke manier zij bij de vormgeving van de werkkostenregeling rekening heeft gehouden met de investeringen die werkgevers moeten doen, aangezien de nieuwe regeling een andere procesinrichting vergt? Hoeveel bedragen die extra lasten voor ondernemers?

Vereenvoudiging inkomstenbelasting

Vereenvoudiging eigenwoningregeling

De leden van de CDA-fractie merken op dat de vereenvoudiging van de bijleenregeling een netto lastenverzwaring voor de eigenwoningbezitter oplevert van EUR 61 miljoen per jaar. Kan de regering dit uitsplitsen naar de individuele maatregelen:

1. gelijktrekken medefinancieringskosten bij aankoop eerste woning en volgende woningen.

2. afschaffen goedkoperwonenregeling (een lastenverzwaring)

3. verkorten van de verjaringstermijn van de eigenwoningreserve van 5 jaar naar 3 jaar

De leden van de CDA-fractie begrijpen de redenering achter de derde maatregel niet heel goed en verzoeken de regering de motivering op dit punt aan te vullen.

Kan de regering bevestigen dat er met het uitbreiden van de renteaftrek over meegefinancierde kosten een financiële vooruitgang is voor alle kopers van huizen, behalve voor starters, aldus vragen de leden van de SP-fractie? Waarom is de regering afgestapt van haar bezwaren tegen deze uitbreiding van de renteaftrek, waarbij werd aangevoerd dat het van belang is om onderscheid te maken tussen financieringskosten en verwervingskosten. Waarom is er in het kader van de vereenvoudiging niet voor gekozen om de aftrekbaarheid van de financieringskosten juist te beperken? De drie vereenvoudigingsmaatregelen moeten EUR 61 miljoen opleveren. Hoe groot zijn de geraamde kosten of opbrengsten voor elk van de drie maatregelen afzonderlijk, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Wat wordt er bedoeld met de onderbouwing voor het afschaffen van de goedkoperwonenregeling met de zin «omdat de bijleenregeling bedoeld is om onnodige schuldverhoging te voorkomen, maar niet direct om tot aflossen van een bestaande eigenwoningschuld te verplichten.» Heeft het afschaffen van de goedkoperwonenregeling mogelijk een afremmende werking op doorstroming naar goedkopere woningen? Wat weet de regering van de motieven om door te stromen naar een goedkopere woning? Is een zodanige verhuizing meestal het gevolg van een achteruitgang in de financiële situatie, aldus vragen de leden van de SP-fractie?

Met name de afschaffing van de goedkoperwonenregeling is de leden van de VVD-fractie opgevallen. Hiermee wordt de bestaande systematiek van de hypotheekrenteaftrek op één onderdeel gewijzigd. De leden vragen zich af of dit niet in strijd is met de gemaakte afspraken in het coalitieakkoord, waarin de volgende passage is terug te vinden: «Deze kabinetsperiode vinden geen wijzigingen plaats in de fiscale behandeling van de eigen woning». De leden van de VVD-fractie vragen wat deze afspraak nog waard is, nu er al ten tweeden male aan wordt getornd.

De leden van de PVV-fractie roepen in herinnering dat de regering bij haar aantreden klip en klaar heeft gesteld dat tijdens deze kabinetsperiode geen beperkingen zouden worden aangebracht in de hypotheekrenteaftrek. De leden van de PVV-fractie constateren dat het kabinet deze belofte thans breekt. Het schrappen heeft tot effect dat belastingplichtigen die goedkoper gaan wonen gedwongen worden hun overwaarde in de woning te gebruiken om af te lossen op de bestaande hypotheeklening op straffe van geen hypotheekrenteaftrek. Indirect heeft deze regeling tot gevolg dat burgers worden gedemotiveerd om af te lossen op hun hypotheek als zij voornemens zijn in de toekomst kleiner te gaan wonen. Tevens werpt dit een extra blokkade op voor de doorstroom in de huizenmarkt. De leden van de PVV-fractie verzoeken dan ook de regering de goedkoperwonenregeling te handhaven en een meer toegesneden vereenvoudiging te vinden en niet te morren aan de hypotheekrenteaftrek!

De leden van de fractie van de PvdA vragen zich ten aanzien van het afschaffen van de goedkoperwonenregeling af of deze regeling in alle gevallen met ingang van 2010 ingaat. Wat betekent dit voor mensen die nu reeds vallen onder de goedkoperwonenregeling, aldus vragen de leden van de PvdA-fractie.

In relatie tot het verkorten van de verjaringstermijn eigenwoningreserve van 5 naar 3 jaar vragen de leden van de PvdA-fractie zich af welke budgettaire kosten er staan tegenover het verkorten van de verjaringstermijn eigenwoningreserve van 5 naar 3 jaar? Om hoeveel gevallen gaat dat? Wie profiteren er van de korting van die termijn?

Ten aanzien van de het verkorten van de verjaringstermijn eigenwoningreserve van 5 naar 3 jaar vragen de leden van de SGP-fractie zich af hoe dat wordt geregistreerd dan wel bijgehouden daar de leden hebben begrepen dat in de standaardsoftware van de Belastingdienst alleen wordt gevraagd of er sprake is van een verhuizing dan wel verbetering eigen woning.

Vereenvoudiging lijfrenten/pensioenen

Inzake de vereenvoudigingen met betrekking tot lijfrenten/pensioenen, vragen de leden van de fractie van het CDA of dit onderdeel van het wetsvoorstel ook geldt voor de lijfrentespaarrekening en het lijfrentebeleggingsrecht?

De NOB wijst bij dit onderdeel op mogelijke overgangsproblemen, aldus de leden van de PvdA-fractie. De NOB wijst erop dat belastingplichtigen zich ervan bewust moeten zijn dat zij hun contractueel afgesproken lijfrentepremie voortaan eerder zullen moeten voldoen en dat dit gepaard zal moeten gaan met aanpassing van het lijfrentecontract. Is dit een reëel probleem? Hoe gaat dit kenbaar worden gemaakt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Welke derving van belasting is gemoeid met de delegatiebepaling conserverende aanslagen voor lijfrente- en pensioenen, zo vragen de leden van de SP-fractie? Betekent deze delegatiebepaling nu feitelijk dat de Belastingdienst zelf situaties kan gaan aanwijzen wanneer er geen conserverende heffing zal worden opgelegd?

Zijn er volgens de regering ook risico’s verbonden aan het invoeren van één peildatum voor box 3? Zo ja, welke? Kan er een rekenvoorbeeld worden gegeven voor de wijziging in de toerekening van het box-3 inkomen tussen partners? Zijn de genoemde samenvoegingen van de verschillende heffingskortingen lastenneutraal?

Vereenvoudiging box 3

De regering stelt voor om de peildatum te verleggen van het gemiddelde van 1 januari en 31 december naar de waarde op 1 januari. De leden van de CDA-fractie merken op dat dit een budgettaire derving oplevert van ongeveer EUR 70 miljoen op jaarbasis. Deze leden verzoeken de regering aan te geven waarom niet gekozen is voor 1 juli als de enige peildatum in een jaar. Die datum lijkt toch behoorlijk veel representatiever te zijn voor het bezit tijdens een jaar dan de datum van 1 januari. Wat zouden de budgettaire effecten zijn als gekozen wordt voor de peildatum van 1 juli?

De regeling groen beleggen is in de ogen van de leden van de CDA-fractie succesvol maar biedt nog meer kansen: In 2007 schreef de minister van VROM aan de kamer dat losstaande maatregelen voor de scheepvaart in o.a. de MIA/VAMIL-lijst zouden worden gebundeld, ter bevordering van de ontwikkeling en toepassing van emissiearme binnenvaartschepen. Getracht zou worden dit binnen het instrument Groen Beleggen een plaats te geven. Vorige week bleek uit een brief (30 535-19) dat het onderzoek naar deze wijziging nog moet beginnen. De leden van de CDA-fractie vragen zich af waar de kink in de kabel is gekomen en wanneer nu uitvoering wordt gegeven aan dit kabinetsvoornemen? Kan de regering voorts aangeven in hoeverre zij mogelijkheden ziet om de regeling groen beleggen verder uit te breiden, bijvoorbeeld met duurzame veehouderij en met investeringen in landschapsmaatregelen in Waardevolle Agrarische Cultuurlandschappen?

Eindelijk wordt een vrijstelling voor contant geld geïntroduceerd bij de aangifte. De leden van de CDA-fractie hebben het vermoeden dat niet iedere belastingplichtige gewoon was om op middernacht tijdens de jaarwisseling zijn portemonnee op de kop te houden, na te tellen en zo tegen 1 april dit bedrag op te geven bij de jaarlijkse aangifte. Dus dit lijkt de facto meer bestendiging van bestaand beleid. Maar deze leden vragen zich nog wel af wat er allemaal onder de definitie van contant geld verstaan wordt. Vallen de volgende categorieën onder «geld en vergelijkbare vermogensrechten»:

– Geld op de chipknip, waardebonnen (boekenbonnen, VVV-bonnen, etc.), CVK-bonnen, muntjes voor de discotheek, etc.

– Een knipkaart voor een bepaalde dienst. Bijvoorbeeld een kaart voor 10 bioscoopbezoeken, waarvan er twee gebruikt zijn.

– Kaartjes voor concerten, bioscoopbezoeken, voetbalwedstrijden (inclusief seizoenskaarten), waarvoor de prijs al wel betaald is, maar waarvan de wedstrijd/voorstelling nog niet heeft plaatsgevonden op 1 januari.

– Airmiles, rocks, airmiles bij luchtvaartmaatschappijen (zo ja, tegen welke waarderingsgrondslag)

– Spaarboekjes met zegels van winkel als Albert Heijn (koopzegels bij deze laatste winkel), Douwe Egberts of Shell?

– Kostbare juwelen.

Indien veel van deze categorieën onder «geld en vergelijkbare vermogensrechten» vallen, kan de regering aangeven waarom dan gekozen is voor een grens van EUR 500 per persoon vrijstelling en niet is aangesloten bij de grens voor schulden? Welk budgettair beslag is gemoeid met het aansluiten bij de grens voor schulden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de VVD-fractie hebben op zich met belangstelling van onderhavig voorstel kennis genomen. Wel wordt gevraagd waarom per 2011 gekozen is voor de peildatum van 1 januari van het belastingjaar en niet voor 31 december. Het aanleveren van de gegevens voor een bepaalde datum kan naar de inschatting van de leden daarvoor geen doorslaggevend argument zijn; daarover moeten afspraken met bijvoorbeeld banken zijn te maken, aldus de leden van de fractie van de VVD. Waarom wordt ter motivering uitsluitend gesproken over «verschuiving van de heffing over de helft van de waardestijging»? Onderkent de regering dat een waardedaling bij deze systeemwijziging door belastingbetalers totaal anders zal worden gewaardeerd?

Inzake de WOZ-waarde voor woningen in box 3 vragen de leden van de VVD-fractie of het bij de regering bekend is dat in sommige gevallen de waarde van woningen in het economisch verkeer substantieel afwijkt van de WOZ-waarde. De leden zouden een voorstander zijn van het opnemen van een tegenbewijsregeling in het wetsvoorstel en stellen een reactie daarop van de regering op prijs.

Kan daarnaast worden aangegeven welk bedrag gemoeid is met het per 1 januari 2010 afzien van indexatie van het heffingsvrije vermogen en de overige vrijstellingen in box 3 als dekking van onderhavige box 3 maatregelen?

Vereenvoudiging heffingskortingen

De leden van de CDA-fractie hebben met enige verbazing het voorstel gelezen om de arbeidskorting en de doorwerkbonus samen te voegen en dan «doorwerkbonus» te noemen. Dit betekent immers dat een 20-jarige straks de doorwerkbonus krijgt. Dat maakt het systeem nu niet direct begrijpelijker. Heeft de regering ook overwogen om dit beestje een andere naam te geven, waarin ook tot uitdrukking komt dat deze heffingskorting bedoeld is voor de extra kosten die iemand maakt voor het verrichten van arbeid? Dat is immers de gedachte achter de arbeidskorting, aldus de leden van de fractie van het CDA.

Verder missen de leden van de CDA-fractie een grafiek van deze nieuwe korting en zouden de leden graag een grafiek zien met op de x-as het inkomen uit arbeid en op de y-as de doorwerkbonus. De verschillende leeftijdscategorieën kunnen dan verschillende kleuren hebben. Kan de regering een korte, begrijpelijke uitleg geven op elke knik in deze grafiek en ziet deze grafiek er begrijpelijk uit? Zo deze grafiek er niet bijster begrijpelijk uitziet, welke maatregelen is de regering dan voornemens om te nemen om ervoor te zorgen dat de grafiek er in het vervolg wel begrijpelijk zal uitzien?

Kan de regering aangeven op welke punten het nieuwe begrip «arbeidsinkomen» verschilt van het oude begrippenkader, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

De leden van de VVD-fractie maken van deze gelegenheid gebruik nog eens te benadrukken geen voorstander te zijn van de doorwerkbonus, met name vanwege de politieke koppeling met de zogenaamde «Bos-belasting». Tegen integratie met de arbeidskorting hebben de leden van de VVD-fractie op zich geen bezwaar.

Stroomlijnen partnerbegrip

De leden van de CDA-fractie zouden graag zien welke effecten de stroomlijning van het partnerbegrip heeft voor de vergelijking tussen

a. een «traditioneel» gezin: twee ouders en twee kinderen (2 en 10 jaar)

b. een samengesteld gezin: vader en zoon (8 jaar) en een moeder en haar dochter (2 jaar) besluiten samen een huis te gaan bewonen, te weten het huis van de vader. Zij kwalificeren niet als partners (omdat zij geen gezamenlijk kind, geen gezamenlijke hypotheek hebben, geen gezamenlijke pensioenregeling en geen samenlevingscontract/huwelijk/geregistreerd partnerschap).

In beide gevallen geldt het volgende:

– man heeft inkomen van EUR 30 000

– vrouw heeft inkomen van EUR 30 000

– jongste kind (2 jaar) krijgt 1500 uur kinderopvang tegen het maximale uurtarief.

Kan de regering voor beide situaties (a en b) aangeven op welke heffingskortingen beide families recht hebben? Kan de regering dan met name inzoomen op het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande ouderkorting. Kan de regering voorts ingaan op hoeveel recht op kinderopvangtoeslag, kindgebonden budget en zorgtoeslag er ontstaat. Kan de regering voor beide huishoudens het netto besteedbare inkomen per maand uitrekenen?

Indien er een fors verschil bestaat in besteedbaar inkomen van huishouden a en b, die wat draagkracht betreft toch identiek zijn, kan de regering dan aangeven waarom er een verschil is tussen de verschillende fiscale behandeling van de huishoudens en kan de regering tevens aangeven of zij de omvang van het verschil redelijk vindt?

Waaruit bestaat de EUR 9 miljoen lastenverzwaring, die optreedt ten gevolge van de stroomlijning van het partnerbegrip, zo vragen de leden van de CDA-fractie zich af.

Voor de plaats van wonen van kinderen wordt aangesloten bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Hierover hebben de leden van de CDA-fractie een aantal vragen:

– Een inschrijving bij de GBA is niet met terugwerkende kracht door te voeren. Een administratieve fout of verzuim kan in dit geval leiden tot een inkomstenderving van vele duizenden euro’s. Dit lijkt disproportioneel. Is de regering bereid een hardheidsclausule op te nemen voor gevallen dat de belastingplichtige aannemelijk kan maken dat het kind wel op het adres woonde, maar niet tijdig is overschreven?

– De regering kan per ministeriële regeling uitzonderingen maken: welke uitzonderingen is de regering voornemens te maken?

De leden van de SP-fractie vragen hoe de burger wordt geïnformeerd over de voorgestelde wijziging? Hoe zit het met broers en zusters die samenwonen? Kan een onderbouwing worden gegeven van de lastenverzwaring van het stroomlijnen van het partnerbegrip?

De leden van de VVD-fractie hebben de indruk dat het voorinvullen van de aangifte van partners het belangrijkste motief is voor dit voorstel. De leden vragen zich af of – bezien vanuit de belastingplichtige partners – dit motief wel voldoende is om dit voorstel te dragen. Kan nader inzicht worden gegeven in aantallen belastingplichtigen die het betreft? Moeten ongehuwd samenwonenden in de toekomst voldoen aan minimaal één van de opgesomde eisen om nog als partners te worden aangemerkt: een notarieel samenlevingscontract, gezamenlijk kind, een gezamenlijke eigen woning, een gezamenlijke pensioenregeling? Hoeveel samenwonenden partners voldoen momenteel niet aan de eis van een notarieel samenlevingscontract, zo vragen de leden. Zou in ieder geval een ruime overgangsregeling niet wenselijk zijn, vragen de leden van de VVD-fractie zich af.

De leden van de fractie van de VVD hebben kennisgenomen van het voornemen het partnerbegrip ook te laten gelden voor de inkomensafhankelijke regelingen die onder de werking van de Awir vallen «zodra de implementatie van het nieuwe automatiseringssysteem bij de Belastingdienst/Toeslagen is voltooid».

Kan ook hier nader worden aangegeven voor hoeveel mensen dit welke consequenties heeft? Het bevreemdt de leden dat er een koppeling wordt gemaakt met een hoogst onzekere implementatie van een nieuw automatiseringssysteem bij de Belastingdienst. De leden van de VVD-fractie zouden het op prijs stellen nader inzicht te krijgen in fasering in de tijd en in combinatie daarmee de wenselijkheid van in ieder geval een ruime overgangstermijn.

De regering geeft aan dat de regeling rond het partnerbegrip voor de Awir leidt tot een beperkte wijziging. De leden van de SGP-fractie vragen hierbij of zij het juist inschatten dat het mogelijk is om geen toeslagpartner te hebben terwijl men wel samenwoont. Indien men ongehuwd samenwoont zonder notarieel samenlevingscontract, gezamenlijk kind, gezamenlijke eigenwoning of een gezamenlijke pensioenregeling, is men straks geen partner meer voor de toeslagen. Betekent dit dat men per persoon een toeslag kan aanvragen op basis van zijn of haar inkomen zonder rekening te houden met een gezamenlijk toetsinkomen? Is dat de bedoeling van de regering, zo vragen de leden van de SGP-fractie?

Enkele formeelrechtelijke vereenvoudigingen

Bijzondere regels voor voorlopige aanslagen IB

Kan de regering aangeven waarom het voorstel inzake de bijzondere regels voor voorlopige aanslagen alleen voor de inkomstenbelasting wordt gedaan? Zou het niet logischer zijn dit voorstel en het voorstel inzake ambtshalve vermindering van aanslagen IB met rechtsbescherming in de AWR op te nemen en uit te breiden tot andere belastingmiddelen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Over de formeelrechtelijke vereenvoudigingen meldt de regering dat voorlopige aanslagen kunnen worden herzien zonder dat er bezwaar hoeft te worden gemaakt. Bovendien is er in geval van een geschil altijd rechtsbescherming. Met name het telefonisch wijzigen zal nog eenvoudiger zijn. Hoe denkt de regering daar invulling aan te geven, zo vragen de leden van de SGP-fractie? De meeste bezwaarschriften of wijzigingen voor voorlopige aanslagen worden gemaakt/gedaan door belastingadviseurs. Op welke manier zijn de voorgestelde maatregelen een vereenvoudiging voor hen?

Heffingsrente, revisierente, betalingskorting en verzamelinkomen onderdeel van belastingaanslag

De leden van de fractie van het CDA begrijpen dat op grond van artikel XV, onderdeel C, Fiscale vereenvoudigingswet 2010 een bezwaar tegen de belastingaanslag automatisch gaat gelden als een bezwaar tegen de heffingsrente, revisierente, het verzamelinkomen en de betalingskorting. Omgekeerd geldt een bezwaar tegen de op de aanslag opgenomen beschikkingen hierdoor mede als een bezwaar tegen de belastingaanslag. Deze gang van zaken verblijdt de leden van de CDA-fractie, maar ze vragen zich wel af waarom niet hetzelfde wordt geregeld voor de verliesbeschikkingen. Graag een toelichting.

Heeft de regering overwogen de inwerkingtreding zodanig vorm te geven dat elk bezwaar tegen een belastingaanslag die is opgelegd op of na 1 januari 2010 automatisch geldt als een bezwaar tegen de op het aanslagbiljet vermelde heffingsrente, revisierente, verzamelinkomen, betalingskorting en de verliesbeschikkingen? Dit voorkomt situaties waarin als in de komende jaren bezwaar wordt gemaakt tegen belastingaanslagen over eerdere tijdvakken, bijvoorbeeld de in 2012 opgelegde aanslag 2009, nog wel expliciet bezwaar moet worden gemaakt tegen de op het aanslagbiljet opgenomen beschikkingen, zoals heffingsrente.

De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af waarom dit voorstel niet voor alle aanslagen kan gelden die na 1 januari 2010 worden opgelegd, ongeacht het tijdvak waarop deze betrekking heeft. Is het ook mogelijk hetzelfde te regelen voor verliesbeschikkingen?

Startdatum heffingsrente voor IB en Vpb

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de heffingsrente bij de IB pas ingaat na afloop van het kalenderjaar.

Is het waar dat er weer symmetrie wordt aangebracht in de heffingsrentesystematiek, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Betekent het dat de heffingsrente die een belastingplichtige ontvangt als hij een bepaald bedrag terugkrijgt over een bepaalde periode even hoog is als de heffingsrente die hij moet betalen wanneer hij datzelfde bedrag over diezelfde periode verschuldigd is?

Deze leden hebben nog een vraag terzijde. Wordt in het geval dat vanwege achterwaartse verliesverrekening een belastingteruggave wordt gedaan, rente vergoed?

Termijn afdoen verzoek om teruggaaf BTW

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat een teruggave van de BTW ook gebonden is aan termijnen. Indien een ondernemer BTW op aangifte moet betalen over een tijdvak, dan dient de aangifte alsmede de betaling binnen een maand na afloop van een tijdvak te zijn voldaan. Een eventuele teruggave duurt meestal te lang. De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom gekozen is voor een termijn van 8 weken. Betalingen moeten binnen een maand gebeuren. Is het daarom ook niet meer dan billijk de teruggave ook binnen 4 weken na indiening van de aangifte af te doen, i.p.v. 8 weken na afloop van de aangifte termijn, zo vragen de leden van de fractie van de SGP? Zeker in de huidige economische situatie is het van belang dat de BTW op gedane investeringen zo spoedig mogelijk wordt teruggegeven. Indien een ondernemer aan het eind van de maand de aangifte doet, dan komt de termijn daarmee maximaal aan de 8 weken na afloop van een tijdvak. Het kan ook gebeuren dat met het oog op een teruggave de aangifte eerder in een maand gebeurt. Graag een reactie van de regering hierop.

Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is bijlage 2 ook aan te vullen met de concrete bedragen voor een concreet voorbeeld? Bijvoorbeeld voor het geval dat iedere volwassene een modaal inkomen heeft. (behalve natuurlijk de situatie van de alleenverdiener).

Onder het kopje Vereenvoudiging box 3 beschrijft de regering dat bij de invoering van 1 peildatum in box 3 het aantal bedragen welke moeten worden opgevoerd worden gehalveerd. De leden van de SGP-fractie vragen zich af of de kostenbesparing die de regering daarin beargumenteert juist is. Wanneer men de aangiftesoftware van de Belastingdienst als maatstaf neemt dan klopt dat, maar is er ook bekeken hoeveel aangiften er worden gedaan middels commerciële software. Deze software biedt namelijk de mogelijkheid om bij een jaarovergang de eindsaldi van box 3 mee te nemen naar het volgende jaar. Dan worden de bedragen van voorgaand jaar als beginsaldo aangegeven. Kan de regering de kostenreductie hiervoor berekenen?

Onder het kopje Formeelrechtelijke vereenvoudigingen wordt iets gezegd over de nieuwe opzet waarbij voorlopige aanslagen inkomstenbelasting op verzoek kunnen worden herzien. De leden van de SGP-fractie vragen of er door de Belastingdienst een onderzoek is gedaan wie de meeste verzoeken dan wel bezwaarschriften indienen met betrekking tot de voorlopige aanslagen. Kan de belastingadviseur ook gebruik maken van het indienen van een telefonisch verzoek? Wat gebeurt er verder met de verplichte schattingen voor de IB ondernemers en de VPB medio juli /augustus. Komt deze regeling dan in zijn geheel te vervallen? De leden van de fractie van de SGP verzoeken de regering hierop te reageren.

Overig

Kan de regering ingaan op de commentaren van redactie Vakstudienieuws, het Register Belastingadviseurs, en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs voor zover deze nog niet in bovenstaande aan de orde zijn gekomen, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de commissie,

Van den Berg


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP), Sap (GL) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Pieper (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), Elias (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Heerts (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP), Vendrik (GL) en Smeets (PvdA).