Vastgesteld 21 december 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 7 februari 2020 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (eenentwintigste tranche) (Kamerstuk 32 127, nr. 237).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 februari 2020 aan Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 11 juni 2020 zijn een deel van de vragen beantwoord (Kamerstuk 32 127, nr. 239). Bij brief van 21 december 2020 zijn de resterende vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Inleiding
Met deze brief beantwoord ik de vragen van de fracties van VVD, CDA, D66 en SP over het experiment met aardgasvrije wijken in de gemeente Utrecht dat was opgenomen in de eenentwintigste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
In mijn brief van 11 juni 2020 inzake de beantwoording van vragen over de inhoud van de eenentwintigste tranche van het Besluit uitvoering Crisis-en herstelwet (Kamerstuk 32 127, nr. 239), heb ik uw Kamer meegedeeld de vragen over het experiment met aardgasvrije wijken van de gemeente Utrecht (artikel 7ag) nog niet te kunnen beantwoorden. Naar aanleiding van de motie van de leden Koerhuis en Krol (Kamerstuk 32 813, nr. 467) is het experiment geschrapt uit de eenentwintigste tranche. Ik zag mij genoodzaakt mij verder te buigen over deze motie, ook gelet op de samenhang met het Klimaatakkoord. Naar aanleiding van deze motie is er veelvuldig overleg geweest met de gemeente Utrecht. De gemeente heeft de voorgenomen uitvoering van het experiment op onderdelen aangepast in de geest van de motie en een flink aantal toezeggingen gedaan. De gemeente wil het experiment graag doorzetten, zij wil extra waarborgen realiseren. De brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht waarin zij antwoord geeft op de vragen die door mij gesteld zijn naar aanleiding van de motie Koerhuis, Krol, is bijgevoegd1.
Gelet daarop denk ik tegemoet te kunnen komen aan de zorgen van uw Kamer die ten grondslag liggen aan de motie. Ik wil in overweging nemen om dit experiment op te nemen in een nieuwe tranche van het Bu Chw. In dat geval zal de toelichting op het experiment naar aanleiding van de motie worden aangescherpt met gebruikmaking van de nieuwe inzichten en toezeggingen van de gemeente Utrecht.
Hieronder is de beantwoording van de vragen per fractie opgenomen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het bij bestemmingsplan instellen van een verbod op het hebben van een kookgasaansluiting zich verhoudt tot het kabinetstandpunt in de paragraaf «Wat betekent het Klimaatakkoord voor mensen?» in de brief «voorstel voor een klimaatakkoord» (Kamerstuk 32 813, nr. 342).
In de brief «voorstel voor een Klimaatakkoord» van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 28 juni 2019 staat dat niemand zijn huis meteen hoeft aan te passen. Ook staat daarin dat er niet van vandaag-op-morgen actie hoeft te worden ondernomen. We nemen dertig jaar de tijd voor de transitie. In die periode moeten we – in een gecontroleerde setting met alle waarborgen voor bewoners – veel leren. We kunnen niet dertig jaar wachten met beginnen te leren. Voor de betaalbaarheid van de energietransitie is het van belang om waar mogelijk natuurlijke momenten aan te grijpen om meer duurzame keuzes te maken. Met dit experiment grijpt de gemeente Utrecht een natuurlijk moment aan om in Overvecht-Noord huishoudens over te laten gaan op elektrisch koken. Een aantal gasleidingen in de wijk moet om veiligheidsredenen worden vervangen; doordat nu de bewoners kunnen overstappen op elektrisch koken wordt een deel van die vervanging, en dus een desinvestering, voorkomen.
Uit de motie van de leden Koerhuis en Krol (Kamerstuk 32 813, nr. 467) blijkt dat de Tweede Kamer zorgen had over de gevolgen van het experiment voor bewoners en over de handhaving. Naar aanleiding van deze motie is er veelvuldig overleg geweest met de gemeente Utrecht. De gemeente heeft aangegeven met welke extra waarborgen het experiment uitgevoerd zou kunnen worden, rekening houdend met de geest van deze motie. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college van B&W) van de gemeente Utrecht heeft mij per brief laten weten alleen gebruik te zullen maken van de bevoegdheden die de gemeente krijgt op basis van het experiment als:
– het beëindigen van kookgasaansluitingen daadwerkelijk leidt tot het voorkomen van vervanging van gasleidingen die uitsluitend worden gebruikt voor kookgas; en
– een ruime meerderheid van de huishoudens aan de betreffende afsluitbare leiding vrijwillig op het aanbod ingaat; en
– de bewoner geen kosten als gevolg van deze overstap heeft; en
– de onafhankelijke partijen die de belangen van huurders en woningeigenaren vertegenwoordigen positief adviseren over het aanbod en de gestelde randvoorwaarden; en
– de bewoner (indien gewenst) volledig ontzorgd wordt bij de overstap.
– De brief van de gemeente Utrecht ontvangt u bijgaand.
De komende maanden werkt de gemeente Utrecht een aanbod uit voor alle huishoudens in Overvecht-Noord met een kookgasaansluiting en die gebruikmaken van verouderde gasleidingen. De gemeente, netbeheerder en woningcorporaties hebben verschillende partijen gevraagd een consortium te vormen, een aanbod te ontwikkelen en dit aan te bieden aan bewoners. Dit aanbod wordt allereerst in de vorm van een pilot met een beperkt aantal woningen, aangeboden aan bewoners. Een klankbordgroep van bewoners denkt en helpt mee bij de ontwikkeling van het aanbod. Met de pilot toetsen de gemeente Utrecht, netbeheerder en woningbouwcorporaties of zij tot een haalbaar en opschaalbaar kostenplaatje kunnen komen met de garantie van kostenneutraliteit voor bewoners. Als in de pilot blijkt dat het aanbod aan de gestelde voorwaarden voldoet, besluit het college van B&W, in overleg met de partners (corporaties en netbeheerder), en na een toets van een onafhankelijke partij op het aanbod, vervolgens of het de inzet van de bevoegdheid een verantwoorde maatregel vindt. In dat geval wordt een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd waarin de afsluiting van kookgas daadwerkelijk wordt geregeld en vervolgens aan de gemeenteraad ter besluitvorming voorgelegd.
Gezien het voorgaande heb ik het vertrouwen dat de gemeente Utrecht uitsluitend van de bevoegdheid gebruik zal maken indien dit in lijn is met het kabinetsstandpunt in voornoemde brief.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de bestuursrechtelijke consequenties zijn van het voorgestelde verbod op het hebben van een kookgasaansluiting. Zij vragen op welke wijze de gemeente een dergelijk verbod bestuursrechtelijk kan handhaven en hoe dit zich verhoudt tot de hiervoor genoemde brief «voorstel voor een Klimaatakkoord».
De gemeente Utrecht krijgt met dit experiment de mogelijkheid om in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte gebieden aan te wijzen waarbinnen het verboden is te beschikken over een kookgasaansluiting vanaf een in dat bestemmingsplan gestelde datum. Op basis van artikel 7ag, derde lid, van het Bu Chw wordt degene die over een kookgasaansluiting beschikt geacht de netbeheerder te hebben verzocht om beëindiging van die aansluiting op de dag volgend op de in het bestemmingsplan gestelde datum. Blijkens de bijgevoegde brief van de gemeente Utrecht worden bewoners hierover uitgebreid geïnformeerd en meegenomen in het proces.
De gemeente neemt in dit experiment ruim de tijd om de burger te verleiden met een voldoende aantrekkelijk aanbod en desgewenst volledig te ontzorgen. Uit de brief van het college van B&W van Utrecht aan de Utrechtse gemeenteraad van 7 februari 20202 blijkt dat de gemeente tot eind 2022 uittrekt voor het vrijwillige gedeelte van het traject. De gemeente heeft bovendien aangegeven alleen gebruik te zullen maken van het experiment als aan de hiervoor genoemde randvoorwaarden wordt voldaan. In de beantwoording op mijn vragen, alsmede in de beantwoording op vragen van de gemeenteraadsfractie van D66 heeft het college van B&W dit ook aan de gemeenteraad aangegeven3.
De netbeheerder zal op de dag volgend op de in het bestemmingsplan genoemde datum de levering van gas beëindigen op grond van het bepaalde in artikel 7ag, derde lid. Daarmee is vanaf dat moment invulling gegeven aan het verbod genoemd in het bestemmingsplan. Handhavend optreden door de gemeente is dan niet meer nodig. Het opleggen van een dwangsom aan bewoners zal niet aan de orde zijn.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe het voorgestelde artikel 7ag zich verhoudt tot de vereisten die gesteld worden in artikel 2.4, derde lid, sub b en c Crisis- en Herstelwet. Daarmee vragen deze leden hoe in dit experiment de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijkingen, die het experiment mogelijk maakt, zijn geregeld en hoe wordt vastgesteld of het experiment aan haar doel beantwoordt, en of de tijdsduur daarvan aanpassing behoeft.
Wat betreft het bepalen van de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijkingen, is voor dit experiment geen tijdsduur opgenomen, omdat dit experiment is gekoppeld aan het experiment met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (artikel 7c van het Bu Chw). Daarom geldt de tijdsduur van dat experiment. Verder geldt dat jaarlijks wordt gekeken in hoeverre experimenten beantwoorden aan de in de Crisis- en herstelwet genoemde doelen. Dit experiment wordt daarbij uiteraard ook betrokken.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe het instellen van een verbod voor bewoners op het hebben van een kookgasaansluiting, past bij mijn antwoord in de brief van 19 februari 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 449) dat de focus van gemeenten ligt op het «stimuleren en verleiden van bewoners om hun woning te verduurzamen en op termijn aardgasvrij te maken».4
In de wijkgerichte aanpak wordt beoogd dat er wordt overgegaan van verwarming en koken met fossiel aardgas naar een duurzaam alternatief. De focus van gemeenten ligt daarbij op het stimuleren en verleiden van bewoners zodat zij vrijwillig meewerken aan de transitie. Ook een succesvolle wijkaanpak, waarbij het grootste deel van de wijk vrijwillig meewerkt, kan stuiten op het dilemma dat een relatief klein aantal bewoners niet wil overgaan. Het is niet wenselijk om hoge kosten te maken voor het (vervangen en) in stand houden van een gasnet voor een relatief kleine groep bewoners die om hen moverende redenen, die ook gelegen kunnen zijn buiten een voorkeur voor gas, niet hebben gekozen voor een tijdig aangekondigd, redelijk en betaalbaar (duurzaam) alternatief. Dit leert ook de casus Purmerend, waarin voor zes bewoners een nieuw gasnet moest worden aangelegd.5 Indien het gasnet voor een kleine groep in stand gehouden moet worden, zou in het uiterste geval één niet-instemmende bewoner ervoor zorgen dat extra werkzaamheden en kosten ten behoeve van het gasnet nodig zijn. Daarnaast speelt mee dat deze extra werkzaamheden voor overlast zorgen in de buurt. Deze overlast raakt ook bewoners die het aanbod hebben geaccepteerd.
Stimulering en verleiding heeft in Utrecht de vorm van de randvoorwaarde dat de bewoner geen extra kosten heeft als gevolg van deze overstap, een goed duurzaam alternatief en volledige ontzorging bij het beëindigen van kookgasaansluitingen en de overgang naar een andere, elektrische kookvoorziening. De inzet van de gemeente Utrecht is dat op deze manier een voldoende aantrekkelijk aanbod ontstaat om de grote meerderheid van bewoners te verleiden om elektrisch te gaan koken en op deze manier een bijdrage te leveren aan de energietransitie. De gemeente, de netbeheerder en de corporaties hebben verschillende partijen gevraagd een consortium te vormen, een aanbod te ontwikkelen en dit, in de vorm van een pilot, aan te bieden aan bewoners.Een klankbordgroep van bewoners denkt en helpt mee bij de ontwikkeling van het aanbod. Het aanbod moet in ieder geval een totaalpakket zijn én er moeten meerdere opties zijn waaruit bewoners kunnen kiezen. Onderdeel van dit pakket is onder meer dat bewoners op verschillende manieren, zowel collectief als individueel, worden geïnformeerd. Ze krijgen de mogelijkheid het elektrisch koken uit te proberen en kookles te volgen. Bewoners kunnen daarnaast kiezen uit verschillende opties als het gaat om de apparatuur. Ook worden desgewenst de noodzakelijke aanpassingen in de woning verricht. Het consortium biedt ook nazorg: hulp en service bij de overstap zelf, bij het leren gebruiken van de kookplaat, bij een kapot apparaat, et cetera. Hoewel partijen streven naar een aanbod waar alle bewoners op instappen, houden zij er rekening mee dat een relatief beperkt aantal dat niet doet. Om te voorkomen dat de verouderde gasleidingen voor een relatief klein aantal bewoners toch vervangen moeten worden met de overlast die daarmee gepaard gaat, terwijl ze over een paar jaar niet meer nodig zijn, krijgt de gemeente met het experiment in artikel 7ag van het Bu Chw de mogelijkheid om onder voorwaarden een verbod om te beschikken over een kookgasaansluiting in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te nemen.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe is voldaan aan de voorwaarden die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar brief van 19 februari 2020 noemt, te weten (1) het voorzien in voldoende waarborgen voor burgers, (2) een haalbaar en betaalbaar transitiepad naar alternatieve warmtevoorziening en (3) van verdeling van kosten, waaronder kosten voor verwijderen van gasaansluitingen, afbouw van het gebruik van gasnetten en verwijderen van netten.
In mijn brief van 19 februari 2020 heb ik aandachtspunten genoemd voor de uitwerking van doorzettingsmacht voor gemeenten in het kader van de wijkgerichte aanpak. Dit is de uitwerking van het Klimaatakkoord. In het Klimaatakkoord is voorts opgenomen dat vooruitlopend op de regeling van doorzettingsmacht in landelijke wet- en regelgeving wordt gezorgd voor voldoende experimenteerruimte. Voor (ingediende) proeftuinen en herstructurerings- en transformatiegebieden is het mogelijk om onder de Crisis- en herstelwet bij wijze van experiment af te wijken van de Gaswet. Bij het vormgeven van een experiment wordt aan de hand van de betreffende casus bekeken of en hoe waarborgen opgenomen moeten worden in de regeling voor het betreffende experiment. Dat is bij dit experiment ook gebeurd. Deze ervaringen met de experimenteerruimte worden betrokken bij de ontwikkeling van de in het Klimaatakkoord aangekondigde wet- en regelgeving.
Wat betreft de eerste twee voorwaarden verwijs ik u allereerst naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe het bij bestemmingsplan instellen van een verbod op het hebben van een kookgasaansluiting zich verhoudt tot de brief «voorstel voor een klimaatakkoord» en naar het antwoord op de vraag van de leden hoe het instellen van een verbod past bij mijn antwoord dat de focus van gemeenten ligt op het «stimuleren en verleiden van bewoners om hun woning te verduurzamen en op termijn aardgasvrij te maken». Ten aanzien van tweede voorwaarde over een haalbaar en betaalbaar transitiepad naar alternatieve warmtevoorziening kan ik aanvullend melden dat dit experiment is beperkt tot aansluitingen, die zijn aangesloten op gastransportleidingen die uitsluitend worden gebruikt voor kookgas. De woningen in Overvecht-Noord beschikken reeds over een aansluiting op een warmtenet. In artikel 7ag, vierde lid, onder b, is de aansluiting op een warmtenet als eis opgenomen alvorens in een bestemmingsplan gebieden kunnen worden aangewezen waarbinnen het verboden is te beschikken over een kookgasaansluiting. Een aantal gasleidingen in de wijk moet om veiligheidsredenen worden vervangen; doordat nu de bewoners kunnen overstappen op elektrisch koken wordt een deel van die vervanging, en dus een desinvestering, voorkomen. Ten aanzien van de derde voorwaarde die de verdeling van de kosten betreft, is het zo dat de gemeente Utrecht, de netbeheerder en de woningcorporaties al geruime tijd samenwerken aan de uitfasering van de gasstructuur in Overvecht-Noord. Zij zijn voor dit experiment onder meer in overleg over een verdeling van de totale kosten (bijvoorbeeld kooktoestel, eventuele geiser, verzwaring van de elektriciteitsaansluiting, aanpassingen in de meterkast zoals het bijplaatsen van een extra groep) minus besparingen (bijvoorbeeld vervallen vastrecht). Daartoe hebben zij de huidige kosten voor bewoners die wegvallen (het vastrecht en gasverbruik) en kosten die gemaakt moeten worden voor onder meer de verzwaring van de elektriciteitsaansluiting, apparatuur en installatie in beeld gebracht. Vooralsnog is voor toekomstige kosten die worden meegenomen in de berekening uitgegaan van een periode van vijf jaar. Via een pilot met een beperkt aantal woningen wordt getoetst of een haalbare businesscase ontwikkeld kan worden, waarbij kostenneutraliteit voor bewoners een harde randvoorwaarde is voor de gemeente Utrecht. Als in deze pilot blijkt dat geen haalbare businesscase ontwikkeld kan worden dat voldoet aan de gestelde harde randvoorwaarden, zal de gemeente Utrecht niet overgaan tot het opnemen van een verbod op het beschikken over een kookgasaansluiting in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In dit experiment kan bij de verdeling van de kosten vanzelfsprekend niet worden afgeweken van de wettelijke kaders die gelden voor gemeente, netbeheerder en woningcorporaties. Dat valt buiten de reikwijdte van dit experiment. Wel worden de uitkomsten van dit experiment meegenomen in de bredere discussie over de vraag hoe de kosten van de energietransitie moeten worden verdeeld.
De leden van de CDA-fractie constateren dat ten aanzien van onderdeel A, experimenten aardgasvrije wijken, de discussies nog niet uitgekristalliseerd zijn. Zij vragen zich af of in een later stadium wellicht een betere afweging van alle belangen gemaakt kan worden voor het experiment met aardgasvrije wijken. Voorts vragen deze leden of besluitvorming die parallel wordt gevoerd in de Kamer wordt betrokken bij de verdere verwerking van het experiment met aardgasvrije wijken.
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe het bij bestemmingsplan instellen van een verbod zich verhoudt tot het kabinetstandpunt in de brief «voorstel voor een klimaatakkoord». Aanvullend kan ik u melden dat met het toevoegen van de Gaswet in 20196 de Crisis- en herstelwet ruimte biedt aan gemeenten om de bevoegdheid te krijgen om in het bestemmingsplan verbrede reikwijdte per wijk of gebied een datum op te nemen waarop de gasaansluitingen van bestaande gebouwen afgekoppeld (kunnen) worden en daarmee de wijk of het gebied aardgasvrij wordt. Op die manier kan worden geëxperimenteerd aan de hand van concrete voorbeelden met de afbouw van de afhankelijkheid van aardgas in de gebouwde omgeving. Experimenten geven inzicht in hoe de energietransitie het beste kan worden vormgegeven en tegen welke wettelijke en andere belemmeringen daarbij wordt aangelopen. De gemeente Utrecht is de eerste gemeente die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken. Het gaat hier om een experiment waarbij doorgaans alleen een overgang naar elektrisch koken nodig is en daarmee het minst ingrijpende experiment binnen de reikwijdte van deze bevoegdheid is. Voor de gemeente Utrecht is dit experiment in dit stadium van het proces een noodzakelijke stap. Het is voor de gemeente noodzakelijk om een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, met daarin een verbod op het hebben van een kookgasaansluiting al tijdens deze fase van ontzorgen en verleiden vast te stellen. Als de gemeente zou wachten tot dit proces is afgerond, dan zou het procedureel niet mogelijk zijn om, indien noodzakelijk, van het verbod gebruik te kunnen maken voordat de gasleidingen in de wijk om veiligheidsredenen vervangen moeten zijn. Ook vanuit rechtsbescherming is het vaststellen van een bestemming met daarin een verbod een gewenste stap.
Voorts vernemen de leden van de CDA-fractie graag wat exact de criteria zullen zijn om tot gedwongen afsluiting van gas over te gaan en hoe die criteria zich verhouden met eerder gemaakte afspraken.
In de brief van 19 februari 2020 heb ik in antwoord op de vraag van de heer Koerhuis over doorzettingsmacht aangegeven dat een bevoegdheid voor gemeenten uitgewerkt wordt die ze als laatste redmiddel aan het einde van het proces kunnen gebruiken om een einddatum voor de beschikbaarheid van aardgas vast te stellen.7 De exacte criteria voor deze doorzettingsmacht zijn daarmee nog niet bekend. Vooruitlopend op de doorzettingsmacht in landelijke wet- en regelgeving, zoals aangekondigd in het Klimaatakkoord, is het voor (ingediende) proeftuinen en herstructurerings- en transformatiegebieden mogelijk om onder de Crisis- en herstelwet bij wijze van experiment af te wijken van de Gaswet. Met dit experiment krijgt de gemeente Utrecht de mogelijkheid om in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte gebieden aan te wijzen waarbinnen het verboden is te beschikken over een kookgasaansluiting vanaf een in dat bestemmingsplan gestelde datum. Bij de uitwerking van dit experiment zal de gemeente Utrecht rekening moeten houden met de randvoorwaarden in artikel 7c en 7ag van het Bu Chw en daarnaast de genoemde eigen randvoorwaarden hanteren alvorens gebruik te maken van de bevoegdheid om een verbod in het bestemmingsplan op te nemen. De gemeente Utrecht heeft aangegeven dit alleen te zullen doen indien de bewoner geen kosten als gevolg van deze overstap heeft, (indien gewenst) volledig ontzorgd wordt bij de overstap en indien de overstap op elektrisch koken daadwerkelijk leidt tot het niet hoeven vervangen van een gasleiding. Het gaat dan om bewoners van woningen aan gasleidingen die uitsluitend worden gebruikt om die woningen te voorzien van kookgas en niet ook worden gebruikt voor de gasvoorziening in andere delen van de stad of wijk, of ook worden gebruikt voor verwarming van die woningen.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal de gemeente Utrecht moeten onderbouwen dat voldaan wordt aan het bepaalde in de artikelen 7c en 7ag van het Bu Chw, alsmede de relevante bepalingen in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Specifiek voor dit experiment is artikel 7c, negende lid, onder a, onder 2°, van het Bu Chw niet van toepassing. Daarmee is geregeld dat bij vaststelling van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte waarin gebieden worden aangewezen waarin het verboden is te beschikken over een kookgasaansluiting, anders dan bij overige bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte, duidelijk moet zijn dat en op welke wijze het bestemmingsplan financieel, technisch en maatschappelijk uitvoerbaar is. Het vaststellen van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte met daarin een verbod op het hebben van een kookgasaansluiting tijdens de fase van ontzorgen en verleiden is een passende en vanuit rechtsbescherming gewenste stap. Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt de redelijke termijn als bedoeld in het tweede lid van artikel 7ag van het Bu Chw bestuursrechtelijk geborgd. Daarbij dient de gemeente inzicht te geven in de financiële, technische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Dit vormt daarmee een bestuursrechtelijke onderbouwing en borging van het aanbod. Voor de gemeente Utrecht is het bovendien noodzakelijk om het bestemmingsplan al tijdens de fase van ontzorgen en verleiden vast te stellen. Als de gemeente zou wachten tot dit proces is afgerond, dan zou het procedureel niet mogelijk zijn om, indien noodzakelijk, van het verbod gebruik te kunnen maken voordat de gasleidingen in de wijk om veiligheidsredenen vervangen moeten zijn met de eerder genoemde ongewenste effecten tot gevolg.
De leden van de D66-fractie geven aan content zijn met het experiment om ruimte te geven aan de gemeente Utrecht om het aantal gasaansluitingen terug te brengen. Zij vragen op welke wijze de bewoners onder het experiment met aardgasvrije wijken worden begeleid en ondersteund bij het vrijwillig beëindigen van kookgasaansluitingen.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe het bij bestemmingsplan instellen van een verbod zich verhoudt tot het kabinetstandpunt in de brief «voorstel voor een Klimaatakkoord».
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of de Minister de Kamer op de hoogte wil stellen van de uitkomsten van de experimenten met aardgasvrije wijken en daarbij in te gaan op welke lessen hieruit te trekken zijn voor de grote duurzaamheidsopgaven in de gebouwde omgeving.
De voortgang van de experimenten wordt geëvalueerd en gemonitord in de verschillende Voortgangsrapportages over de Chw die sinds 2011 jaarlijks naar de Kamers der Staten-Generaal worden gestuurd. Hierin zal ook het experiment met aardgasvrije wijken worden gemonitord en geëvalueerd. Daarnaast wordt dit experiment ook gemonitord via de monitor van het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW), waarover uw Kamer regelmatig wordt geïnformeerd.8 Via het PAW wordt reeds in 46 proeftuinen ervaring opgedaan met het haalbaar en betaalbaar aardgasvrij maken van wijken met als doel te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Utrecht Overvecht-Noord is één van deze proeftuinen. Het PAW volgt de ontwikkelingen in de proeftuinen, waaronder die in Overvecht-Noord, nauwgezet.
De leden van de SP-fractie vragen om een toelichting op de voorgestelde verbrede reikwijdte van het bestemmingsplan met betrekking tot het experiment aardgasvrije wijken en daarbij aan te geven wat onder deze zogenaamde verbreding gaat vallen.
Een bestemmingsplan mag op grond van de Wet ruimtelijke ordening alleen regels bevatten die zuiver vanuit een ruimtelijk perspectief relevant zijn. Deze restrictie heft het experiment met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op. In een dergelijk bestemmingsplan mogen bijvoorbeeld ook regels worden opgenomen die betrekking hebben op energie en duurzaamheid. Een groot aantal gemeenten experimenteert reeds, vooruitlopend op de komst van het omgevingsplan, met een dergelijk bestemmingsplan.
De leden van de SP-fractie maken kritische opmerkingen over het experiment met aardgasvrije wijken en vragen waarom is gekozen om het experiment met aardgasvrije wijken via de Crisis- en herstelwet te regelen en vragen waarom dit experiment via de Crisis- en herstelwet zou moeten lopen.
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe het bij bestemmingsplan instellen van een verbod zich verhoudt tot het kabinetstandpunt in de brief «voorstel voor een klimaatakkoord» alsmede naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of in een later stadium wellicht een betere afweging van alle belangen gemaakt kan worden voor het experiment met aardgasvrije wijken.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie hoe wordt vastgelegd dat kookgasaansluitingen niet meer altijd mogelijk zijn. Dit lijkt middels een verbod te gaan, zij vragen of dit klopt en willen hier graag een toelichting op.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de bestuursrechtelijke consequenties van het voorgestelde verbod op het hebben van een kookgasaansluiting.
De leden van de SP-fractie stellen een terechte vraag of een dergelijk verbod niet in strijd is met andere wetgeving, zoals het eigendomsrecht waar het particuliere woningen betreft en huurwetten waar het huurders betreft. Daar heb ik nadrukkelijk naar laten kijken.
Het opnemen van een verbod op het hebben van een kookgasaansluiting in een bestemmingsplan is een inperking van het eigendomsrecht, in die zin dat middels een dergelijk verbod het gebruik van het eigendom wordt gereguleerd. Een eigenaar wordt immers verboden een kookgasaansluiting te hebben. De met dit experiment geïntroduceerde bevoegdheid om in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte een verbod op het hebben van een kookgasaansluiting op te nemen, dient ertoe om het gebruik van aardgas te verminderen in relatie tot de klimaatdoelstelling en een betaalbare infrastructuur te borgen.
De mogelijke inbreuk op het eigendomsrecht is noodzakelijk en proportioneel, omdat alleen door middel van regulering geborgd kan worden dat daadwerkelijk alle bewoners stoppen met het gebruiken van gas. Het inzetten van (uitsluitend) alternatieven, zoals stimulering en financiering, kan ertoe leiden dat een klein aantal bewoners gas blijft gebruiken, waardoor de gasleidingen alsnog vervangen moeten worden. De proportionaliteit van de inbreuk wordt verder versterkt door de harde randvoorwaarden van de gemeente Utrecht dat bewoners geen extra kosten als gevolg van deze overstap hebben en desgewenst volledig ontzorgd worden bij dit proces en er een positief advies ligt van de onafhankelijke partijen die de belangen van huurders en woningeigenaren vertegenwoordigen over het aanbod en de gestelde randvoorwaarden. Omdat de regulering van het eigendom in overeenstemming is met het algemeen belang en de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit, is deze gerechtvaardigd en is er derhalve geen sprake van strijd met het eigendomsrecht.
Zoals reeds hierboven uiteengezet, brengt een dergelijk verbod de verplichting met zich mee de kookgasaansluiting te beëindigen. Voor de huurder betekent dit dat daaruit voortvloeiende werkzaamheden gelden als dringende werkzaamheden in de zin van artikel 7:220, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit houdt in dat de huurder de werkzaamheden moet gedogen. Tegelijkertijd leiden de werkzaamheden niet tot een hogere huurprijs op grond van artikel 7:255 van het BW als gevolg van dit experiment. Verder leidt het verbod op het hebben van een kookgasaansluiting ertoe dat de kookgasaansluiting moet worden beëindigd. Omdat een werkende opstelplaats voor een kooktoestel een noodzakelijk onderdeel in een woning is, zal de opstelplaats voor een kooktoestel moeten worden aangepast. Eventuele noodzakelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld aanpassingen in de meterkast, om aan die verplichting te kunnen voldoen, zijn daarom ook te kwalificeren als dringende werkzaamheden in de zin van artikel 7:220 van het BW. Indien de woning is verhuurd met een kooktoestel geldt ook voor eventuele noodzakelijke werkzaamheden om het kooktoestel veilig en goed te laten functioneren dat die te kwalificeren zijn als dringende werkzaamheden in de zin van artikel 7:220 van het BW. De verhuurder moet de huurder het ongestoorde genot van het gehuurde verschaffen. Indien het kooktoestel tot het gehuurde behoort, geldt die verplichting ook daarvoor. Ook voor huurders is er aldus geen sprake van strijdigheid met andere (huur)wetgeving.
De leden van de SP-fractie vragen wat dit in de praktijk gaat betekenen. Hoe wordt het benodigde draagvlak gecreëerd, is er sprake van een instemmingsvereiste? Hoe kunnen huishoudens tot de benodigde verbouwing van hun keuken en aanschaf van nieuwe apparatuur worden gedwongen? Door wie worden de kosten betaald? Of wordt geaccepteerd dat wie dit niet wil of kan betalen geen kookvoorziening heeft? Wat gaat de voorgestelde «redelijke termijn» zijn? Hoe en met wie worden de afsluitkosten verrekend?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik allereerst naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe het bij bestemmingsplan instellen van een verbod zich verhoudt tot het kabinetstandpunt in de brief «voorstel voor een klimaatakkoord». Aanvullend meld ik u het volgende. In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of sprake is van een instemmingsvereiste kan ik u melden dat het instemmingsrecht van de huurder richting de verhuurder in dit geval niet aan de orde is. Werkzaamheden bij huurwoningen die voortvloeien uit het in het bestemmingsplan opgenomen verbod om te beschikken over een kookgasaansluiting zijn, zoals in het antwoord op de vorige vraag uiteengezet, aan te merken als dringende werkzaamheden. Voor die werkzaamheden is geen sprake van een instemmingsvereiste. Ook werkzaamheden in de keuken zijn aan te merken als dringende werkzaamheden. De verhuurder moet deze werkzaamheden (laten) uitvoeren en mag voor deze werkzaamheden geen huurverhoging rekenen. In het aanbod dat de gemeente Utrecht, de netbeheerder en de woningbouwcorporaties voorbereiden, wordt de aanschaf van nieuwe apparatuur en pannen betrokken. Wat betreft de vraag van de leden van de SP-fractie over de betaalbaarheid, verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over hoe is voldaan aan de voorwaarden van een haalbaar en betaalbaar transitiepad naar alternatieve warmtevoorziening. In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie wat de voorgestelde redelijke termijn zal zijn, verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie hoe het bij bestemmingsplan instellen van een verbod zich verhoudt tot het kabinetstandpunt in de brief «voorstel voor een Klimaatakkoord». Aanvullend kan ik hierop melden dat de gemeente Utrecht bij het vaststellen van het bestemmingsplan zal moeten onderbouwen dat ook in juridische zin sprake is van een redelijke termijn tussen het moment van vaststellen van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte en het moment dat het verboden is te beschikken over een kookgasaansluiting. Die termijn is casuïstisch en hangt onder meer af van de wijze waarop de gemeente Utrecht, de netbeheerder en de woningbouwcorporaties de bewoners faciliteren en ontzorgen, en het aanbod.