Kamerstuk 32127-181

Verslag van een schriftelijk overleg inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche)

Dossier: Regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten (Crisis- en herstelwet)

Gepubliceerd: 10 februari 2014
Indiener(s): Paulus Jansen
Onderwerpen: organisatie en beleid ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32127-181.html
ID: 32127-181

Nr. 181 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 februari 2014

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 16 december 2013 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche) (Kamerstuk 32 127, nr. 173).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 januari 2014 aan de minister van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 10 februari 2014 zijn deze door haar beantwoord.

De voorzitter van de commissie, P. Jansen

De adjunct-griffier van de commissie, Tijdink

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

Inleiding

2

Algemeen

3

Artikel I

3

 

Onderdeel A

3

 

Onderdeel C

3

Artikel II

12

 

Onderdeel A

12

 

Onderdeel B

15

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche). De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van de Crisis- en herstelwet omdat deze de uitvoering van ruimtelijke projecten op een zorgvuldige manier versnelt. Deze leden hebben met betrekking tot het voorliggende ontwerpbesluit nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche). Wel hebben de leden van de PvdA-fractie behoefte aan een nadere toelichting van de minister op enkele punten van het ontwerpbesluit.

De leden van de SP-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Deze verbazing is gelegen in het feit dat zo snel na de zevende tranche (Kamerstuk 32 127, nr. 169 d.d. 14 juni 2013), nog geen zes maanden later, het ontwerpbesluit met de achtste tranche voorligt. Daarnaast vinden deze leden het voorbarig om dit ontwerpbesluit nu al aan de Kamer voor te leggen omdat de Tweede Kamer de behoefte heeft uitgesproken nog plenair te spreken over de zevende tranche via een plenair debat in de vorm van een verslag schriftelijk overleg (VSO).

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche) en hebben er enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit. Deze leden zijn altijd kritisch geweest over het nut en de noodzaak van de Crisis- en

herstelwet. Liever zien de leden van de D66-fractie bij grote projecten een gedragen oplossing, met een zorgvuldige inspraak en procedure voor de milieueffectrapportage.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met teleurstelling kennisgenomen van alweer de achtste tranche van de Crisis- en herstelwet. In de ogen van deze leden is de regering er met deze wet niet in geslaagd de economische crisis aan de ecologische crisis te verbinden, en is er ook nog niets gebleken van de grote voordelen die deze wet zou moeten hebben in het aanpakken van de economische crisis, wat toch steeds de verdediging is geweest van de «noodzaak» om natuur- en milieuregels drastisch te versoepelen via de Crisis- en herstelwet. Deze leden vragen de minister op deze mening te reageren.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen of er projecten zijn aangemeld voor de achtste tranche van de Crisis- en herstelwet die uiteindelijk niet in het ontwerpbesluit zijn opgenomen. Zo ja, om welke projecten gaat het en wat is de reden van het niet opnemen in dit ontwerpbesluit?

De leden van de D66-fractie vragen voor alle nieuwe projecten onder de artikelen I en II naar de motivering van het toevoegen van de genoemde projecten aan de werkingssfeer van de Crisis- en herstelwet. Zij willen daarbij per project weten waarom van de vigerende normen en procedures moet worden afgeweken en welke alternatieven zijn overwogen. Kan de minister ook per project toelichten hoe het onder het regime van de Crisis- en herstelwet brengen van de projecten zal bijdragen aan de doelen van de Crisis- en herstelwet?

De leden van de D66-fractie vragen ook hoe en op welk moment alle betrokken overheden bij een project worden geconsulteerd en geïnformeerd over de aanmelding van dat project onder de Crisis- en herstelwet. Kan de minister bovendien per project van deze tranche waar meerdere overheden bij betrokken zijn, toelichten op welke manier dit precies is gebeurd?

De leden van de D66-fractie vragen op welk moment in het tijdspad van besluitvorming, ontwikkeling en realisatie een project kan worden aangemeld voor de Crisis- en herstelwet.

De leden van de D66-fractie constateren dat onderhavig ontwerpbesluit inmiddels al de achtste tranche van de Crisis- en herstelwet betreft. Kan de minister aangeven hoeveel grote projecten inmiddels al onder de Crisis- en herstelwet zijn gezet en hoeveel projecten ze daar hierna nog aan verwacht toevoegen? Stelt ze een grens aan het aantal tranches dat wordt ingesteld vóór de implementatie van de Omgevingswet?

Artikel I

Onderdeel A

De leden van de PvdA-fractie vragen de minister om nader in te gaan op de haalbaarheid van het project Bedrijventerrein Heesch-West en in hoeverre dit project voldoet aan de regionale behoefte voor bedrijventerreinen. Klopt het dat er nog een gat in de begroting van het project bestaat? In het verlengde daarvan verzoeken de voornoemde leden de minister uiteen te zetten in hoeverre het wenselijk is om dit project onder de Crisis- en herstelwet te plaatsen waardoor de looptijd van het bestemmingsplan kan worden verlengd, terwijl nut en noodzaak van een dergelijk bedrijventerrein te betwisten zijn omdat een sluitende exploitatie op de reguliere termijn niet realistisch lijkt.

Onderdeel C

De leden van de D66-fractie vragen meer duidelijkheid over de experimenteerprojecten. Wat zijn de concrete doelstellingen, op welke manier zullen die gemeten worden, hoe wordt verantwoording afgelegd, op welke manier worden de rechten van omwonenden gewaarborgd en hoe wordt de Kamer over de resultaten van de experimenteerprojecten geïnformeerd? Ook vragen deze leden of de experimenteerprojecten die aan deze tranche worden toegevoegd, nog mee zullen worden genomen in de evaluatie van 2014, en zo niet, wanneer dan de evaluatie zal plaatsvinden. Ten slotte willen ze weten op welke manier de resultaten in de ontwikkeling van de Omgevingswet worden verwerkt.

Artikel 7i

De leden van de PvdA-fractie vragen de minister of zij het niet wenselijk acht dat er, in het kader van het experiment met een gebiedsdekkende omgevingsvisie in de gemeente Meerssen, voor gezorgd wordt dat ook de omgevingsvisie op de gebruikelijke wijze gepubliceerd kan worden en niet alleen op de gemeentelijke website, ook in anticipatie op de Omgevingswet.

Tevens verzoeken de leden van de fractie van de PvdA de minister om meer informatie over hoe de gebiedsdekkende omgevingsvisie van de gemeente Meerssen in overeenstemming zal worden gebracht met de ruimtelijke plannen van de provincie Limburg.

Artikel 7j

De leden van de PvdA-fractie vragen of er voldoende zekerheid is over een goed functionerend privaat garantiestelsel. De voornoemde leden vragen daarbij op welk moment in het bouwproces de bouwkundige toetsing van het Keurmerk Garantiewoning plaats zal vinden. Kan worden geborgd dat een woning aan het Bouwbesluit 2012 voldoet als de aanpak met het Keurmerk Garantiewoning meer flexibiliteit biedt om tussentijdse wijzigingen in het bouwplan door te kunnen voeren?

Artikel II

Onderdeel A

Ice Dôme Almere

De zoveelste toevoeging van ruimtelijke projecten onder artikel II onder A roept bij de leden van de SP-fractie vragen op. Bij onderdeel 31, Ice Dôme Almere, is immers sprake van het ontwikkelen en realiseren van een nieuwe nationale topsportaccommodatie voor schaatssporten. Naar de mening van deze leden is bij dit project geen sprake van een situatie waarin besluitvorming jarenlang is opgehouden vanwege knelpunten in wetgeving. Bij dit project is sprake van splinternieuwe besluitvorming. Deze leden zouden dan ook graag een uitgebreide toelichting ontvangen over waarom dit project naar de mening van de minister moet vallen onder de vleugels van de Crisis- en herstelwet.

De leden van de D66-fractie vragen of de besluitvorming rond de Ice Dôme in Almere al is afgerond.

Projecten in Muiden

Het verwondert de leden van de fractie van de PvdA dat de minister stelt dat de ontwikkeling van de Buitenhaven in Muiden extra zorgvuldig dient te worden voorbereid vanwege de ligging in een Natura 2000- en UNESCO-werelderfgoedgebied en vervolgens besluit deze ontwikkeling onder de werking van de Crisis- en herstelwet te plaatsen. De leden van de fractie van de PvdA vragen de minister waarom er, gezien de wens om tot uiterst zorgvuldige ontwikkeling te komen, niet voor wordt gekozen dit project onder het reguliere regime te laten vallen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de minister een nadere toelichting te geven op de manier waarop de financiering van de ontwikkeling van het KNSF-terrein1 geregeld is, gezien het feit dat de grond eerst grondig gesaneerd moet worden voordat het terrein bouwrijp gemaakt kan worden. Kan de minister aangeven wie deze kosten op zich zal nemen en hoe dit in de grondexploitatie wordt verwerkt?

De toevoegingen onder 32 (KNSF-terrein), 33 (Buitenhaven Muiden) en 34 (Brediusterrein – eveneens Muiden) roepen op zijn vriendelijkst geformuleerd irritatie op bij de leden van de fractie van de SP.

Mede gezien de grote maatschappelijk weerstand in Muiden blijft het de vraag waarom het toevoegen aan de achtste tranche wederom ten koste moet gaan van derde-belanghebbenden in dit gebied. Pas in januari 2014 is aan de gemeenteraad van Muiden het voorstel voorgelegd om medewerking te verlenen aan de vaststellingsovereenkomst met de KNSF-groep. Om dan in december 2013 al een voorstel aan de Kamer voor te leggen over toevoeging van dit project aan de achtste tranche van de Crisis- en herstelwet is naar de mening van de leden van de SP-fractie op zijn minst voorbarig te noemen.

De Gedeputeerde Staten van Noord-Holland zijn in verschillende overeenkomsten verplichtingen aangegaan op basis van een open begroting in plaats van op basis van daadwerkelijke gemaakte kosten. Daarnaast is oud-gedeputeerde Hooijmaijers intensief betrokken geweest bij de – naar mening van de leden van de fractie van de SP schimmige – totstandkoming van de bestuursovereenkomst. Ook de rechter heeft zich inmiddels uitgesproken over de handelwijze van deze oud-gedeputeerde.

De Commissie Operatie Schoon Schip spreekt inzake dit dossier over geheim gehouden deskundigheidsrapporten en besluitvorming welke zich buiten ambtelijke betrokkenheid heeft voltrokken.2 De Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit van Noord-Holland heeft geconcludeerd dat het KNSF-project niet uitvoerbaar is zonder ernstige en onherstelbare schade aan de cultuurhistorische en ecologische waarden van het terrein. Daarnaast is tot op de dag van vandaag onduidelijk over welke aantallen te ontwikkelen woningen in de plannen sprake is. Door de jaren heen was sprake van 250 á 300, 1475, 500 á 600, 2000, 1000 en 1100 á 1200 woningen. De leden van de SP-fractie vragen zich dan ook af of dit project met zoveel juridische en democratische «open einden» een oneigenlijk zetje moet krijgen door toevoeging aan de Crisis- en herstelwet en zijn benieuwd naar de opvattingen van de minister hierover.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de provincie Noord Holland op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het voorstel tot toevoeging van het KNSF-terrein aan de Crisis- en herstelwet. De in december 2002 gesloten intentieovereenkomst met de KNSF-groep3 stelt: «De in deze intentieverklaring afgelegde verklaringen van Gedeputeerde Staten (GS) laten onverlet hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden, waaronder die als bestuursorgaan. GS behouden zich het recht voor hun zienswijzen en handelen te veranderen, naar aanleiding van voortschrijdend inzicht met betrekking tot algemeen belang en belangen van derden». Hoe verhoudt zich deze door de provincie afgegeven verklaring tot de Crisis- en herstelwet?

De leden van de fractie van de SP vragen de minister welke belangen gediend zijn bij de toevoeging van de drie genoemde projecten in Muiden (32, 33 en 34) aan de achtste tranche van de Crisis- en herstelwet.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen in dit overleg vooral hun verbazing uitspreken over het toevoegen van het KNSF-terrein, de Brediusgronden en de buitenhaven van Muiden aan bijlage II van de Crisis- en herstelwet. In de nota van toelichting blijkt volgens deze leden op geen enkele wijze de motivatie van het kabinet om de genoemde projecten op te nemen. Waarom worden genoemde gebieden toegevoegd aan bijlage II? Kan de minister bevestigen dat er nog geen definitieve plannen zijn voor het KNSF-terrein? Waarom wordt dit niet-uitgewerkte plan dan toch nu al toegevoegd? Graag een heldere uitleg.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden dat de beschrijving van de genoemde projecten eerder argumenten biedt om de gebieden juist niet aan te wijzen onder de Crisis- en herstelwet. De minister schrijft immers «vanwege de ligging in het Natura 2000-gebied dient de ontwikkeling zeer zorgvuldig te worden ingepast. Gezien de instandhoudingsopgave van het aangrenzende UNESCO werelderfgoed «Stelling van Amsterdam» (o.a. deelgebied Westbatterij) dienen de voorstellen voor het KNSF-terrein en de Buitenhaven extra zorgvuldig te worden voorbereid». De zorgvuldigheid wordt niet bevorderd door het verkorten van procedures en daarmee het beperken van de inspraak. Waarom neemt de minister niet de zorgvuldigheid in acht waar de belangen in de omgeving om vragen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren verwijzen naar het onderzoek van Van der Goes en Groot naar de aanwezige flora en fauna in het Kruitbos op het KNSF-terrein. Het ecologisch adviesbureau heeft in opdracht van de ontwikkelaar 80 beschermde soorten gevonden, waarvan meerdere rode lijst-soorten. Het bos herbergt dus belangrijke natuurwaarden. Onder meer de meervleermuis zou voorkomen in het Natura 2000-gebied IJmeer-Markermeer dat grenst aan het KNSF-terrein en voor het vernietigen van het leefgebied van deze dieren zal een Natuurbeschermingswetvergunning noodzakelijk zijn. Is de minister het met deze leden eens dat deze natuurwaarden zo veel mogelijk beschermd moeten worden? Deelt de minister de mening dat het niet ontwikkelen van het Kruitbos de beste bescherming biedt voor de natuurwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom moet het gebied ontwikkeld worden en dan ook nog onder het regime van de Crisis- en herstelwet?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat over de kosten en het benodigd aantal woningen om sanering mogelijk te maken zeer uiteenlopende getallen de ronde doen. Deze leden zijn benieuwd naar het standpunt van de minister hierover. Wat kost de sanering en op welk onderzoek is dat gebaseerd? Wat zijn de kosten van het opruimen van de explosieven en waar baseert de minister dat op? Is het volgens de minister nodig dat het hele bos gekapt moet worden? Zo ja, waar baseert zij dat op? Hoeveel woningen moeten er volgens de minister worden gebouwd op de sanering te kunnen uitvoeren?

Naast de inhoudelijke bezwaren tegen de ontwikkeling van het KNSF-terrein zijn de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren ook bezorgd over de dubieuze geschiedenis van het KNSF-dossier. Hoe heeft de minister deze geschiedenis van het KNSF dossier meegewogen in haar besluit om het KNSF-terrein toe te voegen aan de bijlage? In het rapport Ondernemend Bestuur van de Commissie Operatie Schoon Schip, waarin de bestuurscultuur binnen de provincie Noord-Holland wordt onderzocht, wordt het KNSF-terrein vaak genoemd. Verschillende zaken vallen de Commissie op: de nogal dwingende houding van de inmiddels veroordeelde Noord-Hollandse oud-gedeputeerde ten gunste van de verkopende partij, een geheim gehouden deskundigenrapport, op verzoek van de projectontwikkelaar, maar tegen ambtelijke adviezen in, de inhuur van een zakenrelatie van de gedeputeerde als bemiddelaar en een donatie van de projectontwikkelaar aan de stichting waar de gedeputeerde voorzitter van was. Volgens de Commissie is het begrijpelijk dat op zijn minst een sfeer van een schijn van belangenverstrengeling ontstaat. Ook blijkt uit een brief aan de projectontwikkelaar de betrokkenheid van een persoon die in het kader van de bouwfraude is veroordeeld. Heeft de minister een BIBOB-advies4 gevraagd, of heeft de gemeente Muiden of de provincie Noord-Holland een BIBOB-advies gevraagd om te voorkomen dat de integriteit van de overheid wordt gecompromitteerd? Zo nee, is de minister alsnog bereid om een BIBOB-advies in te winnen?

Afsluitend concluderen de leden van de PvdD-fractie dat het een vreemde en ongelukkige keuze lijkt om het KNSF-terrein, de Brediusgronden en de buitenhaven van Muiden aan bijlage II van de Crisis en Herstelwet toe te voegen. Deze leden vragen de minister of zij bereid is deze toevoeging te heroverwegen en krijgen daarop graag een onderbouwde reactie, mocht zij daar niet toe bereid zijn.

Wind op land

Met betrekking tot de projecten waarbij windmolens op land worden geplaatst hebben de leden van de VVD-fractie de vraag of bij de voorwaarden om windmolens te kunnen plaatsen ook economische en toeristische gevolgen voor de directe omgeving worden meegenomen en zo ja, hoe dat in het proces wordt gewogen.

De vragen van de PVV-fractie over dit ontwerpbesluit gaan over het project Wind op land Eemshaven, dat in artikel II wordt toegevoegd aan categorie Aa (Overige ruimtelijke projecten) van bijlage II van de Crisis- en herstelwet. Deze leden vragen of de minister bekend is met het feit dat de geplande locatie in Eemshaven een zeedijk is. Deze leden vragen tevens of de minister hun mening deelt dat de geplande windturbines op de zeedijk een destabiliserende werking hebben, met grote gevolgen voor de waterveiligheid in het gebied. Zo nee, waarom niet? Zij vragen verder of de minister hun mening deelt dat er in een aardbevinggevoelig gebied überhaupt niet gebouwd moet worden op (zee)dijken. Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat in dit soort gevallen geen enkel risico mag worden genomen. Helemaal aangezien artikel 2.11.3 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) het bouwen op primaire waterkeringen verbiedt. Deze leden vragen of de minister bekend is met dit artikel en of zij werkelijk voornemens is omwille van windturbines de Crisis- en herstelwet in te zetten om het Barro buitenspel te zetten.

De leden van de PVV-fractie vragen of de minister ermee bekend is dat de Gedeputeerde Staten van Groningen in het Statendebat over dit onderwerp hebben beweerd dat men doelbewust van deze nationale regel wil afwijken. Deze leden vragen daarbij of de minister de mening deelt dat een provincie zich aan nationale regels moet houden, ook als het haar eigen groene duurzaamheidsplannen in de weg zit.

De leden van de PVV-fractie vragen tot slot of de minister bereid is om deze windturbineplannen en de plannen in Delfzijl per direct te staken en deze projecten uit de achtste tranche van de Crisis en Herstelwet te houden, zodat de bevolking van Delfszijl en Eemshaven op een fatsoenlijke manier bezwaar en beroep tegen de bestemmingsplanwijzigingen kan aantekenen. Zo nee, waarom niet?

Onderdeel B

De leden van de fractie van de PvdA verzoeken de minister nader te motiveren waarom de reconstructie van knooppunt Hoevelaken onder de werking van de Crisis- en herstelwet wordt geplaatst. De voornoemde leden vinden dat de motivering hiervoor in de memorie van toelichting ontbreekt.

De voornoemde leden zijn tevens benieuwd of de andere partijen (provincies Utrecht en Gelderland en de gemeenten Amersfoort en Nijkerk) die naast de minister de bestuursovereenkomst over de reconstructie van knooppunt Hoevelaken hebben ondertekend, zijn gekend in het voornemen van de minister om de reconstructie onder de werking van de Crisis- en herstelwet te plaatsen. Kan de minister dit toelichten?

De leden van de D66-fractie vragen aan de minister welke gevolgen de toevoeging van het knooppunt Hoevelaken aan de Crisis- en herstelwet zal hebben voor de doelstellingen met betrekking tot geluidsoverlast en luchtverontreiniging en de gemaakte afspraken binnen het project, alsook of de uitvoering van het knooppunt daadwerkelijk versneld zal worden en wat dan het nieuwe tijdspad voor de ontwikkeling zal zijn.

II Reactie van de minister

Inleiding

Allereerst wil ik de fracties van de VVD, PvdA, SP, PVV, D66 en Partij voor de Dieren bedanken voor de belangstelling die zij hebben getoond voor het ontwerpbesluit achtste tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: ontwerpbesluit). Deze fracties hebben verschillende vragen gesteld over de inhoud van het ontwerpbesluit, die ik hieronder graag beantwoord.

Het verrast mij dat de leden van de SP-fractie met verbazing kennis hebben genomen van het ontwerpbesluit. Deze verbazing is gelegen in het feit dat zo snel na de zevende tranche (Kamerstuk 32 127, nr. 169 d.d. 14 juni 2013), nog geen zes maanden later, het ontwerpbesluit met de achtste tranche voorligt. Daarnaast vinden deze leden het voorbarig om dit ontwerpbesluit nu al aan de Kamer voor te leggen omdat de Tweede Kamer de behoefte heeft uitgesproken nog plenair te spreken over de zevende tranche via een plenair debat in de vorm van een Voortgezet Schriftelijk Overleg (VSO), dat inmiddels overigens heeft plaatsgevonden.

Ik heb in de Voortgangsbrief Stelselherziening Omgevingsrecht (Kamerstuk 33 118, nr. 8) aangegeven, dat het Kabinet het van groot belang vindt om, als onderdeel van de stelselherziening, nu al te beginnen met de implementatie van een eenvoudig betere uitvoeringspraktijk. Daarom wordt, vooruitlopend op de invoering van de wet en regelgeving, ervaring opgedaan met het werken in de geest van de Omgevingswet. Dit vindt plaats onder de titel «Nu al Eenvoudig Beter». De ervaringen uit de Crisis en herstelwet (hierna: Chw) worden benut voor de stelselherziening. Twee keer per jaar worden er projecten onder de werking van de Chw gebracht. Voor de zomer heb ik de zevende tranche aan u voorgelegd. Ik heb in het feit dat de voorhangprocedure voor deze tranche nog niet was afgerond, geen aanleiding gezien om het in procedure brengen van de achtste tranche op te schorten. Ik heb hierbij mede in aanmerking genomen dat er vanuit de uitvoeringspraktijk veel belangstelling is om de mogelijkheden van de Chw te benutten.

Ik betreur het dat de leden van de D66-fractie eerder geuite kritiek op de Crisis- en herstelwet en de eerdere tranches van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet blijven herhalen. Ik constateer dat ik deze leden kennelijk nog niet heb kunnen overtuigen van nut en noodzaak van de Chw. Deze leden spreken wederom uit dat zij bij grote projecten liever een gedragen oplossing zouden zien, met een zorgvuldige inspraak en procedure voor de milieueffectrapportage. In dit verband herhaal ik mijn bij eerdere tranches gegeven antwoord dat uit de voortgangsrapportages blijkt dat bij de uitvoering van de Chw de zorgvuldigheid van inspraak en het gebruik van de milieueffectrapportage niet in het geding zijn. De gemeenten en andere bestuursorganen gaan zorgvuldig met de hen geboden mogelijkheden om.

Op gelijke wijze betreur ik het dat de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren, ondanks de eerdere gedachtewisselingen over de (uitvoering van de) Chw en de voortgangsrapportages Chw met teleurstelling kennis hebben genomen van dit ontwerpbesluit. In dit verband herhaal ik mijn bij eerdere tranches gegeven reactie dat de Chw niet de mogelijkheid biedt om van (Europese) natuurregels af te wijken. Wel wordt aan een aantal projecten de mogelijkheid geboden om, onder strikte voorwaarden en gedurende een beperkte termijn (maximaal tien jaar) van een aantal milieuregels af te wijken. Na deze termijn gelden deze regels weer onverkort. Via de zogeheten voortgangsrapportage informeer ik u jaarlijks over de resultaten die bij de aangewezen projecten worden geboekt. Ik herken mij niet in het beeld dat er nog niets is gebleken van de voordelen van de Chw. De genoemde leden zouden toch verheugd kunnen zijn over de vele duurzame projecten die de Chw inmiddels mogelijk heeft gemaakt.

Algemeen

In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie of er voor deze tranche projecten zijn aangemeld die uiteindelijk niet in het ontwerpbesluit zijn opgenomen, meld ik u dat ik ernaar streef om zoveel mogelijk projecten gebruik te laten maken van de mogelijkheden die de Chw biedt. Tegelijkertijd bekijk ik bij ieder project kritisch of er sprake is van nut en noodzaak van en maatschappelijk draagvlak voor het project. In het kader van de achtste tranche zijn geen projecten aangemeld die niet in het ontwerpbesluit zijn opgenomen.

De leden van de D66-fractie willen per experiment weten waarom het onder de Chw is gebracht, van welke normen en procedures wordt afgeweken en welke alternatieven zijn overwogen. Daarnaast wil de fractie weten hoe het onder de Chw brengen van de projecten bijdraagt aan de doelen van de Chw en op welk moment betrokken overheden worden betrokken. In de opeenvolgende tranches van de Chw wordt per project aangegeven waarom het onder de Chw is gebracht en van welke normen en procedures mag worden afgeweken. Daarnaast ontvangt uw Kamer projectenboeken over de experimenten die in de verschillende tranches zijn opgenomen. Voordat een project wordt toegevoegd aan de Chw vinden gesprekken plaats met betrokkenen en verantwoordelijken bij het Rijk. Op dat moment wordt de afweging gemaakt of een project ook zonder gebruikmaking van de Chw kan worden gerealiseerd.

Uw Kamer ontvangt jaarlijks een Voortgangsrapportage over de Crisis- en herstelwet. Hierin wordt aandacht besteed aan de voortgang van de experimenten en worden conclusies getrokken ten aanzien van de bestuursrechtelijke versnellingen. Op deze wijze informeer ik uw Kamer stelselmatig.

De leden van de D66-fractie vragen ook hoe en op welk moment alle betrokken overheden bij een project worden geconsulteerd en geïnformeerd over de aanmelding van dat project onder de Crisis- en herstelwet. In de regel is het zo dat indien meerdere overheden bij een project betrokken zijn, deze overheden gezamenlijk een aanvraag indienen. Wanneer dat niet het geval is, vind ik het de verantwoordelijkheid van de overheid die de aanvraag indient om de (overige) aan het project deelnemende partijen daarover te informeren.

Deze leden hebben verder gevraagd op welk moment in het tijdspad van besluitvorming, ontwikkeling en realisatie een project kan worden aangemeld. Het is niet aan mij om dat te bepalen. In het algemeen vind ik het belangrijk om een project redelijk in de beginfase van de besluitvorming aan te melden. Dit omdat de procedure van een algemene maatregel van bestuur tijd in beslag neemt en omdat dan in een vroeg stadium rekening gehouden kan worden met de mogelijkheden die via de Chw geboden kunnen worden bij de realisatie van een project.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de D66-fractie kan ik melden dat er op dit moment 96 experimenten onder de Chw (gaan) vallen. De projecten in de, nog niet in werking zijnde, zevende en achtste tranche heb ik hierbij meegeteld. Het aantal projecten dat nog wordt toegevoegd aan de Chw is afhankelijk van de aanvragen die de komende jaren bij de halfjaarlijkse procedure ingediend zullen worden. Ik stel op dit moment geen grens aan het aantal tranches dat in procedure wordt gebracht. Zoals ik ook al eerder heb aangegeven, is bijvoorbeeld het vooruitlopen op de gedachten die worden neergelegd in het wetsvoorstel Omgevingswet een belangrijk speerpunt van de (uitvoering van de) Chw in de komende jaren.

Artikel I (Aanvulling en wijziging Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet)

Onderdeel A

Op verzoek van de leden van de PvdA-fractie ga ik hier nader in op de haalbaarheid van het project Bedrijventerrein Heesch-West en in hoeverre dit project voldoet aan de regionale behoefte voor bedrijventerreinen. Het laatste onderwerp vind ik in eerste instantie een zaak tussen de provincie en de deelnemende gemeenten, maar ik merk hier wel op dat de ontwikkeling binnen de op 4 april 2012 vastgestelde «Agenda Bedrijventerreinen Noordoost Noord-Brabant» past. Vanwege de crisis en de daarmee gepaard gaande stagnatie in de ontwikkeling van andere bedrijventerreinen in de regio is bij de vaststelling van deze agenda besloten om de voor Heesch-West geplande 105 ha in twee fasen te ontwikkelen: 76 ha in de eerste fase en 29 ha in fase 2. Het door de leden van de PvdA-fractie gememoreerde exploitatietekort wordt in belangrijke mate door deze fasering veroorzaakt. Het is namelijk wettelijk bepaald dat de grondexploitatie moet worden gerelateerd aan de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Aangezien in eerste instantie (voordat het project voor de Chw werd aangemeld) een bestemmingsplan voor 76 ha zou worden opgesteld, mochten alleen de opbrengsten van de eerste fase in de exploitatie worden opgenomen. De 29 ha voor de tweede fase is echter al grotendeels verworven, met als gevolg dat de hiermee gepaard gaande kosten (aankoop en rentelasten) als kostenpost in de grondexploitatie moesten worden meegenomen, zonder dat hier opbrengsten tegenover stonden (deze zouden namelijk pas via het bestemmingsplan voor de tweede fase worden gerealiseerd). Door via de Chw de mogelijkheid te bieden om een bestemmingsplan met een geldingsduur van 20 jaar op te stellen, kunnen de geraamde opbrengsten van de 29 ha weer aan de grondexploitatie worden toegevoegd, waardoor het tekort drastisch terug zal lopen en misschien zelfs wel ongedaan kan worden gemaakt. Ik vind het belangrijk om een economisch gezien wenselijke ontwikkeling op deze manier te kunnen faciliteren. Ik merk in dit verband nog op dat de deelnemende gemeenten zekerheidshalve wel een voorziening hebben getroffen voor het tekort, zoals dat aanvankelijk was geraamd.

Onderdeel C

Voor de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie inzake de experimenteerprojecten verwijs ik naar hetgeen ik dienaangaande hiervoor heb opgemerkt. Voor wat betreft de wijze waarop de Kamer over de resultaten van deze projecten zal worden geïnformeerd, kan ik melden dat de experimenten van de 8e tranche alleen zullen worden genoemd in de Voortgangsrapportage 2014. Aangezien de achtste tranche op het moment van verschijnen van de Voortgangsrapportage (naar verwachting medio mei) nog niet in werking zal zijn, zullen er nog geen effecten kunnen worden gemeten. In volgende Voortgangsrapportages zal zeker aandacht worden besteed aan deze projecten. Bij de ontwikkeling van de stelselherziening omgevingsrecht worden continue de leerervaringen uit de experimenten van de Chw meegenomen.

Artikel 7i

In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de publicatie van de omgevingsvisie van de gemeente Meerssen op www.ruimtelijkeplannen.nl merk ik op dat er in het kader van de totstandkoming van de Omgevingswet wordt nagedacht over hoe deze site en de daarmee verbonden ministeriële regeling «Standaarden ruimtelijke ordening 2012» de (digitale) toegankelijkheid van de nieuwe instrumenten en planvormen kunnen faciliteren. Aangezien genoemde standaarden met name betrekking hebben op het aspect «ruimtelijke ordening» en de Omgevingswet op de gehele fysieke leefomgeving ziet, ligt het in de lijn der verwachting dat deze zullen (moeten) worden aangepast. Ik vind het niet nodig om de gemeente Meerssen bij de ontwikkeling van een nieuw instrument in een bestaand keurslijf te duwen, wanneer al duidelijk is dat voor dit instrument de komende jaren een pak op maat zal worden ontwikkeld. Ik neem hierbij mede in aanmerking dat de digitale raadpleegbaarheid van deze visie sowieso is veiliggesteld.

Aangaande de gewenste overeenstemming tussen de gemeentelijke en de provinciale structuurvisie wijs ik erop dat de Wet ruimtelijke ordening geen planhiërarchie kent tussen provinciale en gemeentelijke visies. De gemeentelijke structuurvisie is een zelfbindend document en het staat de gemeente vrij om daarin gedachten te ontvouwen die op gespannen voet staan met het geldende provinciaal beleid. Op het moment dat de gemeente deze elementen uit de gemeentelijke structuurvisie tot uitvoering wil brengen, bijvoorbeeld door hiervoor bestemmingsplannen op te stellen of omgevingsvergunningen te verlenen, staan de provincie (desgewenst) voldoende instrumenten ter beschikking om dergelijke ontwikkelingen tegen te houden. Ik denk hierbij onder andere aan (voor)overleg, het indienen van zienswijzen en het geven van een reactieve aanwijzing. Overigens ga ik er vanuit dat de gemeente Meerssen, zoals het een omgevingsbewust bestuursorgaan betaamt, de provincie Limburg in een vroegtijdig stadium bij de ontwikkeling van de structuurvisie zal betrekken, zodat de beleidsafstemming gedurende het gehele proces kan plaatsvinden.

Artikel 7j

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen gesteld over het experiment met het Keurmerk Garantiewoning. Een woning die wordt gebouwd met toepassing van een garantie- en waarborgregeling, waaraan het Keurmerk Garantiewoning is verleend, heeft een waarborg dat de woning wordt gebouwd volgens de voorschriften van het Bouwbesluit en de eisen van goed en deugdelijk werk. In het experiment vervalt de preventieve gemeentelijke toetsing. Hiervoor in de plaats komt controle van het bouwplan en de woning door de waarborginstelling. Elke waarborginstelling heeft hiervoor zijn eigen specifieke controlemethodiek. Doordat de controle in het kader van het keurmerk achteraf plaatsvindt, biedt deze aanpak meer flexibiliteit om tussentijds wijzigingen in het bouwplan door te kunnen voeren. In Nederland zijn er enkele waarborginstellingen die hiervoor een regeling aanbieden. In de gevallen waarin blijkt dat een woning niet conform de voorschriften uit het Bouwbesluit en de eisen van goed en deugdelijk werk is opgeleverd, zal de aannemer dit moeten herstellen. In gevallen waarin de aannemer niet aan zijn verplichtingen voldoet of kan voldoen (bijvoorbeeld in geval van faillissement), zal de waarborginstelling voor het herstel zorgen.

Artikel II

Onderdeel A

De leden van de SP-fractie hebben naar aanleiding van het toevoegen van het project Ice Dôme Almere aan Bijlage II gevraagd om nader aan te geven waarom zo’n nieuw project onder het regime van de Chw wordt gebracht. Kennelijk leeft bij deze leden de veronderstelling dat de Chw alleen is bedoeld voor projecten die vanwege knellende regelgeving niet van de grond komen. Dit is echter niet het geval. De Chw staat ten dienste van alle projecten die een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de crisis.

Conform de wensen van NOC*NSF en KNSB is het de bedoeling de wedstrijdschaatsbaan in 2016 te openen. Hiervoor is aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. Vanwege de strakke planning wil de gemeente gebruik maken van de versnelde procedure. De bouw van het Ice Dôme draagt bij aan de werkgelegenheid. Naar verwachting is de bouw goed voor circa 250 directe arbeidsplaatsen. Daarnaast is er sprake van indirecte werkgelegenheid bij toeleverende bedrijven.

Voor de laatste stand van zaken van de besluitvorming rond de Ice Dôme moet ik de leden van de D66-fractie naar de gemeente Almere verwijzen. De Ice Dôme in Almere is aangemeld voor Bijlage II van de Chw. Daarmee wordt mogelijk gemaakt dat procedures worden versneld. Het Rijk is verder niet inhoudelijk betrokken bij de besluitvorming of realisatie van de projecten.

De leden van de fracties van de PvdA en de PvdD vragen waarom de projecten in Muiden op bijlage II van de Crisis- en herstelwet worden geplaatst, terwijl voor de besluitvorming extra zorgvuldigheid is vereist vanwege de ligging in een Natura-2000- en UNESCO-werelderfgoedgebied. Het toevoegen van deze projecten aan bijlage II is op verzoek van de gemeente en betekent dat hierop de bestuursrechterlijke bepalingen van de Chw van toepassing zijn en dat de gemeente Muiden gebruik kan maken van de verlichte procedure voor de project-mer, waarbij het advies van de commissie MER en alternatievenonderzoek niet verplicht zijn (uiteraard wel mogelijk). De aanwijzing heeft geen beleidsinhoudelijke consequenties. Aan de plaatsing op bijlage II zijn daarom geen andere criteria verbonden, dan dat de projecten moeten aansluiten op het doel van de Crisis- en herstelwet: bestrijding van de crisis en bevordering van een goed en duurzaam herstel van de economische structuur. Uiteraard doet plaatsing van projecten op bijlage II niets af aan de (natuur)belangen van het Rijk en andere overheden. Tegen deze achtergrond wordt in de toelichting bij deze aanwijzing expliciet verwezen naar de instandhoudingsopgave van het aangrenzende UNESCO werelderfgoed «Stelling van Amsterdam» en naar Natura-2000. Ik wijs er in dit verband nogmaals op dat de Chw niet de mogelijkheid biedt om van (Europese) natuurregels af te wijken.

Daarnaast heb ik, zoals de leden van de SP-fractie ook vragen, bij de provincie Noord-Holland geïnformeerd of de projecten aansluiten op het beleid van de provincie. Het antwoord hierop was positief: de projecten passen binnen de provinciale structuurvisie. Ik merk daarbij op dat het aan het college van Gedeputeerde Staten is om zo nodig consequenties te verbinden aan de bevindingen van de commissie Operatie Schoon Schip. Deze commissie heeft reeds in oktober 2012 gerapporteerd.

De leden van de PvdA-fractie en de PvdD-fractie hebben een aantal vragen over de grondexploitatie van het project. Er wordt gevraagd wat de saneringskosten zijn, wie die op zich zal nemen en hoe deze in de grondexploitatie worden verwerkt. Zoals eerder gesteld, kijk ik bij plaatsing op bijlage II of het project bijdraagt aan de doelstellingen van de Crisis- en herstelwet. Uitwerking van de financiering van het project en de communicatie hierover valt onder de verantwoordelijkheden van de decentrale overheden en private partijen die betrokken zijn bij dit initiatief.

Voor wat betreft het Bibob-advies waar de fractie van de PvdD aan refereert, geldt dat het aan de betrokken decentrale overheden is om de integriteit rond dit project te borgen.

De leden van de PvdD-fractie vragen voorts of ik kan bevestigen dat er nog geen definitieve plannen zijn voor het KNSF-terrein en vragen waarom het project al wel wordt toegevoegd aan bijlage II. Zoals gezegd, kijk ik bij de aanmelding of een project bijdraagt aan de doelen van de Crisis- en herstelwet. In reactie op de vraag wil ik wel graag in algemene zin iets zeggen. Toevoeging aan bijlage II betekent een bestuursprocesrechtelijke versnelling voor het project. Tussen de deadline voor het aanmelden van een project voor een tranche van het Besluit uitvoering Chw en de definitieve aanwijzing zit vaak zo’n negen maanden proceduretijd (concipiëren tekst van de concept-AMvB, voorhang, advies Raad van State, vaststelling en bekendmaking AMvB). Het is dus zaak voor een gemeente om een project op tijd aan te melden, zodat het ook daadwerkelijk baat heeft bij de bestuursrechterlijke bepalingen, als het project zover is.

De leden van de SP-fractie stellen dat er grote maatschappelijke weerstand tegen deze drie projecten in de gemeente Muiden is en dat toevoeging aan de achtste tranche ten koste gaat van de positie van derdebelanghebbenden. Aanvullend suggereren deze leden dat deze projecten vanwege «juridische en democratische open einden» een «oneigenlijk zetje» moeten krijgen door toevoeging aan Bijlage II van de Crisis- en herstelwet. In reactie hierop attendeer ik de leden van de SP-fractie er ten overvloede nogmaals op dat aanwijzing onder Bijlage II de rechtsbescherming van derdebelanghebbenden niet aantast. Bij het opstellen van de bestemmingsplannen voor deze projecten, dient de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht te worden doorlopen. Eenieder die zich niet met het plan kan verenigen, heeft derhalve de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad en kan (daarna) desgewenst in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zoals eerder opgemerkt, is het belangrijkste gevolg van de aanwijzing dat de Afdeling binnen zes maanden een uitspraak moet doen. De aanwijzing heeft evenmin inhoudelijke consequenties. Van een oneigenlijk zetje is dan ook geen sprake. De procedurele versnelling die de Chw biedt, laat onverlet dat de besluitvorming transparant en zorgvuldig tot stand dient te komen. Over de inhoudelijke besluitvorming, zoals het aantal te bouwen woningen, heb ik geen standpunt. De beoordeling van de (financiële) haalbaarheid van een project is aan de lokale democratie.

De leden van de SP-fractie vragen ten slotte welke belangen er gediend zijn bij de toevoeging van de drie projecten in Muiden aan bijlage II van de Chw. Met de aanwijzing onder bijlage II van de Chw wordt een versnelling van het bestuursprocesrechtelijke deel van het planproces beoogd en kan de gemeente de verlichte procedure voor de project-mer toepassen. Hierdoor wordt sneller duidelijkheid verkregen over de doorgang van een project en dat is zowel voor de stakeholders van een project, als voor derdebelanghebbenden, van belang.

Wind op land

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of economische en toeristische gevolgen voor de directe omgeving worden meegewogen wanneer windmolens op land worden geplaatst. In het kader van de Structuurvisie Wind op Land hebben Rijk en provincies afspraken gemaakt over beoogde locaties voor grootschalige windparken op land. Tevens is in het kader van de SWOL afgesproken dat de gebieden door de provincies planologisch worden vastgelegd. Een goede ruimtelijke onderbouwing en het afwegen van de economische en toeristische gevolgen van het plan zijn daarmee de verantwoordelijkheid van de provincies.

De leden van de PVV-fractie stellen een aantal vragen over locaties voor Wind op land in de Eemshaven en Delfzijl. Voor drie aangewezen locaties geldt dat in dit stadium de locaties planologisch zijn vastgelegd. Pas bij de concrete besluitvorming (het inpassingplan) voor een specifiek project wordt de uiteindelijke omvang en opstelling van het windpark bepaald. De drie gebieden worden aangewezen in Bijlage II van de Chw. Hiermee kan de provincie voor het plaatsen van Windparken gebruik maken van de bestuursprocesrechtelijke versnellingen en de verlichte mer-procedure (voor de project-mer). Met de aanwijzing in Bijlage II mag de provincie dus niet afwijken van het Barro. Ik weet dat RWE/Essent onderzoek uitvoert naar de mogelijkheden voor windturbines op de dijk langs de Waddenkust. Hierover is echter geen overleg tussen de provincie en het Rijk.

Aangaande de vraag van de leden van de PVV-fractie of ik bereid ben om de genoemde projecten terug te trekken uit de achtste tranche, zodat de versnelde beroepsprocedure niet van toepassing is, merk ik op dat de aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie al bij de invoering van de Chw in 2010 is opgenomen in Bijlage I (1.2) van de Chw. Dit betekent dat de versnelde procedure van rechtswege van toepassing is op alle projecten die in deze categorie vallen. Ook als ik bereid zou zijn om de projecten terug te trekken, hetgeen overigens niet het geval is, zou dat voor de bestuursprocesrechtelijke versnelling dus geen enkel effect hebben. Ik wijs er in dit verband nogmaals op dat plaatsing op Bijlage II geen effect heeft op de inspraakmogelijkheden van omwonenden. Bij het opstellen van de bestemmingsplannen voor deze projecten, dient de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht te worden doorlopen. Eenieder die zich niet met het plan kan verenigen, heeft derhalve de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad en kan (daarna) desgewenst in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zoals eerder opgemerkt, is het belangrijkste gevolg van de aanwijzing dat de Afdeling binnen zes maanden een uitspraak moet doen.

Onderdeel B

De leden van de fracties van de PvdA en D66 hebben vragen gesteld over het toevoegen van de reconstructie van het knooppunt Hoevelaken aan Bijlage II.

In juni 2013 heb ik over de reconstructie van dit knooppunt een bestuurovereenkomst gesloten met (onder andere) de provincies Utrecht en Gelderland en de gemeenten Amersfoort en Nijkerk. In deze overeenkomst is afgesproken dat bij dit project tracé-uitwerking en aanbesteding zullen worden vervlochten. In plaats van eerst het tracé uit te werken en dit vervolgens in een Tracébesluit te verwerken, zoals gebruikelijk is, wordt eerst een uitvraag gedaan bij de markt en wordt de winnende aanbieding vervolgens in een (ontwerp)tracébesluit vervat. Daarbij wordt via het opstellen van een project-MER onderzocht of de winnende aanbieding aan de milieu- en inpassingseisen voldoet. Het past niet in deze systematiek om bij de project-MER nog andere varianten of een «meest milieuvriendelijk alternatief» te onderzoeken. Door opname op Bijlage II bij het Besluit uitvoering Chw kan voor dit project maatwerk worden geleverd. Ik ben het met de leden van de PvdA-fractie eens dat één en ander niet duidelijk is aangegeven. Ik zal de toelichting hierop aanpassen. De aanmelding van het project voor Bijlage II is in lijn met hetgeen in de bestuursovereenkomst is afgesproken.

Aangaande de vraag van de leden van de D66-fractie kan ik melden dat de aanmelding geen gevolgen heeft voor de doelstellingen met betrekking tot geluidsoverlast en luchtverontreiniging of de planning van het project. De aanmelding is puur op het maatwerk in de MER-procedure gericht.