Vastgesteld 20 oktober 2009
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De op 7 oktober 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 19 oktober 2009, beantwoord door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Wat zijn de verwachte kosten van de leenplafonds uitgesplitst naar rente en aflossing? Kan de minister een overzicht geven van de verwachte ontwikkeling van deze kosten voor de periode t/m 2015?
De verwachte kosten van de PNB-leningen (leningen aan particuliere terreinbeherende natuurorganisaties) zijn voor de periode 2009 tot en met 2015 € 72,5 mln. voor rentebetalingen en € 80 mln. voor aflossingen.
Vindt u de aanleg van «nieuwe natuur» van groter belang dan de instandhouding van huidig landschap?
Nee, aanleg van nieuwe natuur om de gewenste biodiversiteit te realiseren betekent vaak een versterking of uitbreiding van specifieke waardevolle landschapselementen of ter compensatie daarvan.
Wanneer zijn de leenplafonds voor de natuurorganisaties ingesteld en hoeveel is er tot op heden al geleend door de natuurorganisaties?
De leenplafonds zijn ingesteld in 2004. Tot en met heden is in totaal € 229 400 000 geleend.
Kunt u voor uw departement uiteenzetten hoe hoog de kennis- en onderzoeksgerelateerde uitgaven zijn? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen?
De uitgaven zijn gespecificeerd opgenomen in begrotingsartikel 26: Kennis en Innovatie. In de tabel op blz. 164 worden de uitgaven uitgesplitst van Kennisontwikkeling en innovatie (artikel 26.15). De tabel op blz. 166 bevat een andere uitsplitsing van een deel van de uitgaven aan kennis en onderzoek per LNV-domein. In de tabel op blz. 173 worden de uitgaven uitgesplitst van Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs (artikel 26.16).
Wat is het totaalbedrag wat wordt uitgegeven aan de verbetering van dierenwelzijn en over welke posten is dat verdeeld? Welke afrekenbare prestaties worden aan de uitgaven verbonden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoeveel budget heeft u gereserveerd voor de uitvoering van de Nota dierenwelzijn en kunt u dat bedrag nader specificeren en koppelen aan de verschillende maatregelen die u in het kader van de nota dierenwelzijn gaat nemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u per diergroep (landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren, vissen, dieren in het wild, dieren in de vermaakindustrie) specificeren welk deel van de het budget ter verbetering van het dierenwelzijn aan hen wordt besteed?
In 2010 wordt in totaal een bedrag van ca. € 51 miljoen uitgegeven aan de verbetering van het dierenwelzijn. Dit bedrag is verdeeld over de volgende beleidsartikelen in de LNV-begroting:
Artikel 21.12 «Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn».
Het totaalbudget voor uitgaven in 2010 ter verbetering van het dierwelzijn in artikel 21.12 van € 18 955 000, wordt besteed aan (zie ook de tabel op bladzijde 83 van de gedrukte LNV-begroting):
• Bijdrage Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (€ 300 000)
• Bijdrage Stichting Zeldzame Landbouwhuisdierrassen (€ 200 000)
• Bekostiging van de opvang van in beslaggenomen dieren via de Regeling In Beslaggenomen Goederen (€ 1 708 000)
• Projecten gezelschapsdieren: o.a. Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren en financiële ondersteuning van een certificatiesysteem van de sector (€ 1 960 000)
• Projecten landbouwhuisdieren, waaronder de financiële ondersteuning van het onderzoek naar en innovaties in integraal duurzame stallen en de ondersteuning van haalbaarheidsstudies en onderzoek naar tussensegmenten (€ 3 189 000)
• Bijdrage medebewindstaken fokkerij door PVE (€ 60 000)
• Investeringsregeling duurzame stallen: subsidie voor de nieuwbouw van of aanpassing tot integraal duurzame stallen voor voorloperbedrijven in de melkveehouderij, pluimveehouderij en varkenshouderij (€ 11 325 000)
• Projecten agrobiodiversiteit financiële ondersteuning van haalbaarheidsstudies en onderzoek naar nieuwe vleesproducten met een onderscheidende welzijnsclaim (€ 213 000)
Artikel 21.13 «Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw»:
• € 500 000 (schatting op basis van ervaringscijfers) binnen het budget voor de innovatieregeling
Artikel 25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatronen
LNV verstrekt subsidie aan het Voedingscentrum Nederland ten behoeve van voorlichting, communicatie en educatie over voeding aan consumenten. Door het Voedingscentrum wordt ook aandacht besteed aan het onderwerp dierenwelzijn in de campagne Voedselkwaliteit. De subsidie voor deze campagne bedraagt in 2010 in totaal € 1 800 000. Circa een derde van de campagne (€ 600 000) behelst dierenwelzijn.
Artikel 26 «Kennis en Onderzoek»
Begroot in 2010 totaal € 6 662 000. Dit bedrag bestaat uit:
Artikel 26.15 Kennisontwikkeling en innovatie
• Biologische landbouw, deelthema dierenwelzijn: € 833 000
• Verduurzaming productie en transitie: € 2 737 000
• Prioriteiten kennis en innovatie dierenwelzijn: € 1 000 000
• Regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs (KIGO): € 374 000
Artikel 26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs
• KennisBasis: € 893 000
• NWO-programma: waardering van Dierenwelzijn € 600 000
• Lector Dierenwelzijn: € 100 000
• Financiering via de Groene Kennis Coöperatie van het programma «welzijn van dieren» met € 125 000 per jaar.
Daarnaast gaat er geld naar handhaving, toezicht en uitvoering van het dierenwelzijnsbeleid:
• Inzet van de VWA: € 1 700 000
• Inzet van de AID: € 7 200 000
• Inzet van de Dienst Regelingen: € 1 000 000
Het kabinet stimuleert daarnaast investeringen in integraal duurzame en diervriendelijke stallen via de fiscale regelingen Milieuinvesteringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL). Zoals in de Nota dierenwelzijn is aangegeven zijn de bedragen van MIA en VAMIL niet gelabeld. Indicatief is er gemiddeld circa € 15 mln. per jaar beschikbaar voor het stimuleren van welzijnsinvesteringen.
Bij de beantwoording van vraag 9 zal ik verder ingaan op de afrekenbare prestaties.
Wilt u in navolging van de kredietcrisis lessen trekken ten aanzien van de gevolgen van de jarenlange deregulering en het wegvallen van direct overheidstoezicht, vooral wat betreft de ambities en verbeteringen in het dierenwelzijn?
De vraag suggereert dat er sterke deregulering en vermindering van toezicht is opgetreden op het gebied van dierenwelzijn. Dit beeld herken ik niet. In deze kabinetsperiode worden ambitieuze verbeteringen van het dierenwelzijn in gang gezet door stimulerende maatregelen (bijvoorbeeld stimulering van integraal duurzame stallen), nieuwe regelgeving (bijvoorbeeld gericht op vleeskuikens en melkvee) en geïntensiveerde naleving.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze u invulling geeft aan het nationaal en internationaal optimaliseren van het welzijn en de gezondheid van dieren, welke afrekenbare prestaties u daarbij formuleert en welke budgetten hieraan zullen worden besteed?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wanneer u zelf de regie gaat voeren over het beoogde dierenwelzijnsbeleid en het gepolder met betrokken sectoren achterwege zult laten zodat daadwerkelijk stappen gezet zullen worden die het welzijn van dieren daadwerkelijk vergroten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u uiteenzetten hoe uw doelstellingen ten aanzien van dierenwelzijn zullen leiden tot een daadwerkelijke verbetering van het welzijn van dieren in Nederland en hoe u deze ambities in cijfers gaat vatten?
De wijze waarop ik invulling geef aan het nationaal en internationaal optimaliseren van het welzijn en de gezondheid van dieren heb ik beschreven in de Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid die in oktober 2007 zijn verschenen. In deze nota’s staan mijn ambities en lange termijndoelstellingen voor dierenwelzijn en diergezondheid geformuleerd en de aanpak om deze doelstellingen te bereiken.
Het realiseren van deze doelen is niet mogelijk met inzet vanuit alleen de overheid. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en maatschappelijke partijen om gewenste veranderingen te realiseren. De eerstverantwoordelijke voor het welzijn van dieren is de houder van dieren. De overheid bepaalt de randvoorwaarden waarbinnen ondernemers en burgers kunnen werken en kan betrokken partijen waar nodig ondersteunen. Mijn aanpak is daarbij gericht op het creëren van draagvlak, het nastreven van een duurzaam evenwicht van people, planet en profit en het verbeteren van het beleid in Europees verband. Voor de beschikbare budgetten voor de verbetering van dierenwelzijn verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Jaarlijks breng ik een voortgangsrapportage uit waarin ik de stand van zaken beschrijf van de uitvoering van beide nota’s en de uitvoering van aangenomen moties. De eerstvolgende voortgangsrapportage verschijnt in februari 2010. Tegelijk met de voortgangsrapportage zal ik voor het eerst een «Staat van het dier» uitbrengen. Dit betreft een monitoringsrapportage waarin het niveau van dierenwelzijn en diergezondheid van gehouden dieren in Nederland wordt beschreven. Deze rapportage geeft inzicht in de ontwikkeling van het welzijn en de gezondheid van gehouden dieren en het effect van het dierenwelzijns- en diergezondheidsbeleid. Zie ook mijn brief van 30 juni jl. over dit onderwerp (TK 28 286, nr. 309).
In de begroting zijn de volgende twee indicatoren als afrekenbare prestaties voor dierenwelzijn opgenomen, te weten:
– in 2010 moet gemiddeld 75% van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn worden nageleefd en in 2011 80%.
– in 2010 moet minimaal 2,8% van de stallen integraal duurzaam zijn en in 2011 minimaal 5%.
Op grond van de eerste «Staat van het dier» zal ik bezien of hiervan ook een indicator kan worden afgeleid voor het dierenwelzijns- en diergezondheidsbeleid in de LNV-begroting vanaf 2011.
In het Coalitie Akkoord is de ambitie geformuleerd om de handhaving van de welzijnsregelgeving verder te verhogen. Hoe staat het daar nu mee?
De totale inzet van de VWA en de AID op handhaving van de welzijnsregelgeving is stapsgewijs uitgebreid naar 2010. Vanaf 2008 zijn structureel extra financiële middelen uit het Coalitieakkoord beschikbaar voor handhaving (oplopend tot € 5 mln. structureel vanaf 2010). De inzet op handhaving is o.a. gebaseerd op EU-verplichtingen en wordt daarnaast gebaseerd op een risicobenadering, zodat de capaciteit zo effectief mogelijk wordt ingezet.
Kunt u uiteenzetten welke prestaties u in 2010 zult realiseren, vertaald in de verkoop van duurzame producten en andere zichtbare effecten als gevolg van het beleid gericht op het vergroten van de kennis over de productie van voedsel bij burgers? Kunt u uiteenzetten welke financiële investeringen daarmee zijn gemoeid en op welke wijze deze kennisvergroting wordt ingericht? Kunt u uiteenzetten of er ook aandacht zal worden gegeven aan de negatieve aspecten van de productie van vlees en de veehouderij met betrekking tot dierenwelzijn, klimaat en milieuproblemen? Zo ja, waaruit blijkt dat en welke budgetten worden voor deze specifieke kennis vrijgemaakt?
Om het concrete gedrag van consumenten op het gebied van duurzaam voedsel te meten is door het LEI de peiling Consument en voedsel ontwikkeld. Zoals aangekondigd in de nota Duurzaam Voedsel zal het instrument dat het LEI in dit onderzoek ontwikkeld heeft, verder worden verfijnd en in de toekomst gebruikt worden voor het maken van de voedselbalans. De voedselbalans beoogt de staat van de voedselkwaliteit in Nederland te beschrijven. Naast informatie over de consumptie van voedsel zal in de voedselbalans ook informatie over de verduurzaming van het aanbod worden opgenomen. De voedselbalans zal als basis dienen voor de periodieke bijstelling van het voedselkwaliteitsbeleid. Voor het maken van de voedselbalans is voor 2010 € 0,4 mln. begroot.
Het vergroten van de kennis van consumenten over duurzaam voedsel verloopt onder andere via mediacampagnes en de informatieverstrekking over de verschillende waarden van voedsel door het Voedingscentrum. De insteek daarbij is dat burgers zelf verantwoordelijk zijn voor de keuze van hun voedsel, maar dat ze bij die keuze wel moeten kunnen beschikken over toegankelijke en objectieve informatie over de totstandkoming van voedsel. Op basis van die informatie en de bewustwording van hun eigen invloed op de kwaliteit van voedsel maken consumenten zelf keuzes met betrekking tot gangbare en duurzame voedsel (campagneslogan: «jij betaalt het, dus jij bepaalt het»).
Kunt u uiteenzetten hoe de vraag naar vleesvervangers zich ontwikkeld de laatste jaren en welke trends hieraan ten grondslag liggen? Kunt u uiteenzetten welk deel van de bevolking zich vegetariër noemt, welk deel veganist en welk deel regelmatig vlees laat staan bij de avondmaaltijd? Kunt u uiteenzetten welke conclusies u hieraan verbindt? Kunt u uiteenzetten of u de stijging van het aantal (deeltijd) vegetariërs een positieve ontwikkeling vindt? Zo ja, waarom? Zo neen waarom niet?
Ik heb geen recente cijfers over de vraag naar vleesvervangers, noch ken ik het precieze percentage van de Nederlandse bevolking dat zich vegetariër of veganist noemt. De vleesconsumptie in Nederland loopt licht terug: van 87,5 kg per persoon per jaar in 1995 tot 84,7 kg per persoon per jaar in 2008. Uit marktonderzoek blijkt dat een derde van de Nederlanders minder vlees is gaan eten ten gunste van met name vis.
Ik wil mensen niet voorschrijven om minder vlees te eten. Ik vind het positief als mensen bewust kiezen voor een duurzamer en gezonder voedselpatroon, dierlijk, dan wel plantaardig.
Kunt u uiteenzetten of u bij het bevorderen van het kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon ook de meest dieronvriendelijke producten zal aanpakken en of u bereid bent bijvoorbeeld een dierenwelzijnsbodem in de markt te leggen en deze geleidelijk verder op te trekken?
De regelgeving voor welzijn van landbouwhuisdieren stelt de wettelijke kaders. De nationale regelgeving is gebaseerd op Europese richtlijnen. Voor een aantal voorschriften zijn in de nationale regelgeving strengere normen vastgelegd. De veehouderij opereert in een internationale omgeving, met een open Europese markt en een steeds vrijere wereldmarkt. In de gangbare veehouderijketens kunnen door de structuur van de keten de kosten van welzijns- en milieu-investeringen door de veehouders veelal niet of nauwelijks doorberekend worden in de prijs van de dierlijke producten. Daarom kies ik in de eerste plaats voor het EU-spoor, waarbij wettelijke eisen gefaseerd worden ingevoerd en aangescherpt om ondernemers de gelegenheid te geven economisch verantwoord te kunnen investeren in welzijnsverbetering en andere duurzaamheidsthema’s.
Voor de toename van een kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod reken ik op initiatieven uit de markt en een toenemende vraag naar die producten. Om een en ander te stimuleren heb ik op 19 mei 2009 met koepelorganisaties als LTO, COV, CBL en Nepluvi en met de Dierenbescherming een convenant getekend om initiatieven uit de markt te bevorderen. Voor deze producten met een plus op dierenwelzijn is een ondersteunend budget van € 1,0 mln. per jaar beschikbaar. Dit beleid heeft al de eerste resultaten opgeleverd door de recente introductie van varkensvlees en pluimveevlees met een plus voor dierenwelzijn door een grote retailer.
Waarom wordt er geen accijns geheven op rode diesel, en hoe verhoudt zich dit tot de beleidsdoelstellingen voor reductie van uitstoot van broeikasgassen en tot het programma «schoon en zuinig»?
Zie antwoord op vraag 56.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze u de toenemende concurrentie tussen voedselgewassen en gewassen voor biomassa in uw beleid wilt aanpakken, welke (financiële) middelen u daarvoor ter beschikking stelt en welke doelen u wilt bereiken op dat vlak? Welke rol speelt de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving dat 80% van het landgebruik ingezet wordt voor de productie van vlees hierin? Wat zijn uw ambities en inzet op het gebied van een duurzaam landgebruik, mondiaal gezien? Kunt u uiteenzetten welke beperkingen, regels of randvoorwaarden u zult gaan opleggen als de markt zichzelf niet lijkt te reguleren?
Over de mogelijke toename in concurrentie tussen voedselgewassen en gewassen, oftewel biomassa, voor andere toepassingen bestaat geen unaniem wetenschappelijk beeld. Het kabinet een beleid geformuleerd waarin duurzaamheid van biomassa voorop staat. Zo heb ik binnen het Programma Groene Grondstoffen van de Innovatieagenda Energie samen met mijn collega van Economische Zaken in juni van dit jaar de subsidieregeling Duurzame Biomassa-import opengesteld voor innovatieve projecten. De regeling is gericht op het realiseren van duurzame biomassa ketens voor toepassing in Nederland en het ondersteunen van de ontwikkeling van duurzaamheidstandaarden. Vanuit de eerste fase van deze regeling die 15 oktober sluit, wordt € 4 mln. ter beschikking gesteld. De tweede fase, waarvoor € 3,5 mln. beschikbaar wordt gesteld, zal in 2010 plaats vinden.
Daarnaast heeft de minister van VROM, in opvolging van de Commissie Duurzame Biomassa, de Commissie Duurzaamheidvraagstukken Biomassa ingesteld. Deze commissie staat onder leiding van mevrouw Corbey, voormalig Europarlementslid voor de PvdA. Doelstelling van deze commissie is enerzijds het bieden van een forum voor het maatschappelijke debat over de inzet van biomassa voor niet-voedselproducten zoals biobrandstoffen, bio-energie en andere toepassingen. Anderzijds heeft de commissie een adviserende rol, waarbij de nationale, Europese en mondiale schaal in hun onderlinge relatie worden betrokken. U bent hierover geïnformeerd met een kamerbrief van 29 juni jl. (Kamerstuknummer 30 196, nr. 70).
Ik deel de conclusie van het Planbureau over het percentage landgebruik. Voor mijn beleidsinzet op dit vlak verwijs ik naar de Nota Duurzaam Voedsel, de Beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen en het beleidsprogramma en het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit. Voor uw vraag over duurzaam landgebruik verwijs ik u naar zojuist genoemde kamerbrief van 29 juni jl. (Kamerstuknummer 30 196, nr. 70).
Hoeveel veehandelaren en veetransporteurs zijn er in Nederland en hoeveel doen er daarvan nu mee aan Dierwaardig Vervoer? Kunt u die deelname ook uitdrukken in aantallen jaarlijks vervoerde dieren en het percentage hiervan nu onder Dierwaardig Vervoer worden vervoerd?
Op peildatum 12 oktober hebben 1422 transporteurs een Type I vergunning (voor kort transport) en 168 een Type II vergunning (voor lang transport). De actuele lijst is te raadplegen op www.vwa.nl. Er zijn momenteel 115 transporteurs goedgekeurd voor Dierwaardig Vervoer. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen transporteurs van korte of van lange transporten. Er zijn geen gegevens beschikbaar die inzicht geven in het aantal en het percentage door de deelnemers vervoerde dieren.
Is er geld beschikbaar voor promotiecampagnes voor vlees, zuivel en eieren? Zo ja hoeveel, en waarom?
Er is op de begroting van LNV geld beschikbaar voor promotiecampagnes voor vlees, zuivel en eieren, als deze duurzaam of biologisch geproduceerd zijn. Onder het budget tussensegment (convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten – in totaal 3 mln. t/m 2011) is er onder meer geld beschikbaar voor promotiecampagnes voor duurzame diervriendelijke producten. Dit heeft vooralsnog betrekking op diervriendelijker kippenvlees, varkensvlees en eieren. Onder het budget biologisch (Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw) is er budget voor promotiecampagnes voor biologische producten (binnen het bedrag genoemd in het antwoord op vraag 20). Ook voor duurzaam geproduceerd voedsel in brede zin wordt budget beschikbaar gesteld voor promotiedoeleinden ter ondersteuning van het beleid voortkomend uit de nota Duurzaam Voedsel.
Voor de promotiecampagnes van reguliere producten heeft LNV geen middelen beschikbaar. Vanuit de EU kunnen deze campagnes wel worden ondersteund. Communautair zijn voor deze sectoren voor de gehele Europese Unie jaarlijks de volgende bedragen gereserveerd voor cofinanciering:
Vlees – € 4 mln.
Zuivel – € 4 mln.
Eieren – € 2 mln.
Is er geld beschikbaar voor promotiecampagnes voor vleesvervangers en biologische producten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Voor 2010 staat er € 0,45 mln. gereserveerd voor promotiecampagnes voor biologische producten. Dit is alleen publiek geld; de campagne zelf genereert ook geld van het bedrijfsleven dat aanhaakt bij de acties. Communautair is voor biologische producten voor de gehele Europese Unie jaarlijks € 3,0 mln. gereserveerd voor cofinanciering. Hierdoor kan het totale beschikbare budget voor promotiecampagnes voor biologische producten hoger uitpakken.
Ook voor duurzaam geproduceerd voedsel in brede zin wordt budget beschikbaar gesteld voor promotiedoeleinden ter ondersteuning van het beleid voortkomend uit de nota Duurzaam Voedsel. Vleesvervangers, indien duurzaam geproduceerd, zouden hier ook onder kunnen vallen. De budgetten voor de uitvoering van de nota Duurzaam Voedsel en de beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen komen in het antwoord op vraag 22 aan de orde.
Hoeveel geld is beschikbaar voor de bescherming en het herstel van de bijen? Welke maatregelen gaat u nemen om de bijen te beschermen?
De komende drie jaar besteed ik € 1 mln. extra aan monitoring en onderzoek. Voor mijn maatregelen verwijs ik u naar mijn brief aan de Kamer van 29 mei 2009 (Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 154).
Hoeveel geld is er beschikbaar voor de uitvoering van de nota’s duurzaam voedsel en duurzame voedselsystemen? Kunt u de geplande uitgaven in het kader van deze nota’s verder specificeren?
Met de nota’s duurzaam voedsel en duurzame voedselsystemen zet ik in op intensivering van het beleid. Ik heb voor deze intensivering in totaal € 20 mln. gereserveerd (periode 2009 t/m 2012). Hierbij is 50% gereserveerd voor speerpunt 1, 35% voor speerpunt 2 en 15% voor de uitvoering van het Programma Duurzame Voedselsystemen.
Kunt u uiteenzetten of u bij de bewustwording van consumenten ook aandacht zult besteden aan de negatieve milieu- en gezondheidsaspecten van het eten van vlees en dierlijke eiwitten? Zo ja, op welke wijze gaat u deze aspecten van vlees onder de aandacht brengen, welke budgetten heeft u hiervoor gereserveerd en welke afrekenbare doelen heeft u hierover geformuleerd?
Zoals ik in mijn beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen heb aangegeven, wil ik consumenten bewust maken van de duurzaamheidaspecten van de productie en consumptie van dierlijke eiwitten. Dit doe ik onder andere via het Voedingscentrum. De richtlijnen gezonde voeding van de Gezondheidsraad blijven daarbij het uitgangspunt. In de beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen staan ook de doelen omschreven die ik voor ogen heb. De budgetten komen in het antwoord op de vragen 20 en 22 aan de orde.
Hoe bent u van plan de conclusies van het recente LEI onderzoek, waaruit blijkt dat consumenten in de supermarkt hun keuzes niet baseren op gevolgen voor milieu of dierenwelzijn maar op prijs en gemak, te integreren in uw beleid? Bent u van plan om als overheid een meer sturende rol aan te nemen in het aanbod en de prijs van voedsel, nu blijkt dat verleiden niet, of maar slechts heel beperkt, werkt?
De conclusies van het recente LEI-onderzoek benadrukken de noodzaak om de bewustwording bij specifieke groepen consumenten te vergroten. Dit is in lijn met het tweede speerpunt uit de nota Duurzaam voedsel. Met dit speerpunt beoog ik de consument te verleiden en in staat te stellen te kiezen voor een duurzame (en gezonde) voedselconsumptie. Hiervoor worden instrumenten en mediacampagnes ingezet die speciaal gericht zijn op kansrijke doelgroepen. Dit zijn bijvoorbeeld de campagne voedselkwaliteit van het Voedingscentrum en de «klimaatweegschaal», die via de website van het Voedingscentrum te benaderen is.
Daarnaast wil ik de keuzemogelijkheden voor consumenten vergroten. Dit doe ik in samenwerking met voortrekkers uit de keten in het platform Verduurzaming voedsel. Dit platform komt met concrete plannen, waarmee specifieke ketens versneld stappen in het verduurzamingproces kunnen zetten om het aanbod van duurzame producten voor consumenten te vergroten.
Hoeveel geld is er beschikbaar om functionele agrobiodiversiteit te bevorderen, en welke maatregelen zal u nemen in dit kader in 2010?
LNV zet in nauwe samenwerking met het ministerie van VROM in op kennisontwikkeling, kennistoetsing in de praktijk en kennisverspreiding. Voor mijn visie op functionele agrobiodiversiteit (FAB) en de voorziene maatregelen verwijs ik tevens naar mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 26 407, nr. 38).
Voor het DLO programma (kennisontwikkeling) trekt LNV jaarlijks rond de € 500 000 uit.
Aan de tweede landelijke FAB-pilot – die loopt van 2008–2011 – dragen LNV en VROM gedurende deze periode € 1,1 mln. bij. Andere financiers zijn het Hoofd Productschap Akkerbouw, het Productschap Tuinbouw en de Rabobank die tezamen ongeveer € 800 000 bijdragen voor dezelfde periode.
Aan het stimuleringsprogramma functionele agrobiodiversiteit en duurzaam bodembeheer (SPADE) dat ziet op kennisverspreiding dragen zowel LNV als VROM jaarlijks € 300 000 bij. LTO heeft de projectleiding en neemt ook een derde van dit programma voor haar rekening.
Daarnaast heb ik € 6 mln. gereserveerd tot en met 2013 uit de extra middelen voor het POP voortkomend uit de Health Check voor de verdere ontwikkeling en uitrol van randen voor natuurlijke plaagbestrijding in gewassen, de zogenaamde FAB-randen.
Hoeveel geld voor de bevordering van de verduurzaming van Noordzeevisserij staat gereserveerd voor de MSC-certificering?
Met de dit jaar opengestelde subsidieregeling «Certificering in de visketen» is een bedrag van € 1 mln. gemoeid. Met deze regeling ondersteunik certificeringtrajecten, zoals het MSC, die voldoen aan de FAO-richtlijnen voor eco-labeling.
Wat is de Nederlandse financiële bijdrage aan de Round Table on Responsible Soy (RTRS) in 2010? Welke afrekenbare doelstellingen staan daar tegenover?
Voor het Operational Plan over de periode juli 2009–december 2010 van de RTRS heb ik een bijdrage toegezegd van initieel € 300 000. Daarnaast heb ik een additioneel bedrag toegezegd van max. € 382 000. Dit bedrag komt beschikbaar als door de RTRS is aangeven hoe de volledige financiering van het Operational Plan vorm wordt gegeven, waarbij duidelijk moet zijn dat met name deelnemers uit de hoek van het bedrijfsleven, als de maatschappelijke organisaties een redelijk deel voor hun rekening nemen.
Van de RTRS wordt gevraagd om door regelmatige rapportages over het Operational Plan verslag te doen van voortgang, eventuele aanpassingen, problemen en gekozen oplossingen, de verkregen eindresultaten en eindverantwoording voor de besteding van de van LNV verkregen middelen.
Op welke alternatieven voor de RTRS wordt er door de overheid ingezet, en welke budget is daarvoor beschikbaar?
Om verduurzaming «mainstream soja» in mondiaal perspectief te bereiken wordt de RTRS als zeer belangrijk instrument gezien, omdat andere initiatieven betrekking hebben op niches van de sojamarkt, zoals nog recentelijk door mij in het AO-soja van 10 september 2009 aangegeven. Het komend jaar zal voor de RTRS van cruciaal belang zijn.
Overige duurzaamheidstandaarden ontvangen steun vanuit andere departementen, bijvoorbeeld organisaties die partner zijn in het medefinancieringsstelsel of deelnemen aan een van de Schoklandakkoorden vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op die wijze wordt onder meer steun verleend vergelijkbare alternatieven.
Hoeveel geld investeert LNV in onderzoek en subsidie aan gentechgewassen? Hoeveel geld is er beschikbaar voor duurzame alternatieve methoden van plantenveredeling, zoals marker assisted selection en biologische veredeling?
Ik heb vorig jaar in antwoord op een motie van Kamerlid Vendrik een overzicht gegeven van de gereserveerde middelen in 2009 en daarop volgende jaren voor traditionele – inclusief biologische – veredeling van planten en anderzijds van de middelen bestemd voor veredeling van genetisch gemodificeerde gewassen en middelen voor onderzoek op het gebied van plantengenomics (zie mijn brief van 10 december 2008, TK 27 428, nr. 129).
Aan de middelen die in die brief zijn weergegeven, heb ik het afgelopen jaar een nieuw programma toegevoegd. De landbouw moet in de toekomst minder afhankelijk zijn van gewasbeschermingsmiddelen of hoge mestgiften en moet beter geschikt zijn voor veranderende klimaatomstandigheden. Dat nieuwe programma, Groene Veredeling genoemd, heeft als doel veredelingsonderzoek te stimuleren, gericht op het verhogen van mineralenefficiëntie, verminderen van watergebruik en het verhogen en resistenties tegen ziekten en plagen. Daarbij zal worden gewerkt aan belangrijke nieuwe selectiemethoden (zoals marker assisted selection), aan nieuwe selectiestrategieën en/of aan genetische output ten behoeve van een meer duurzame, low-input landbouw. De resultaten zijn bruikbaar voor ontwikkeling van rassen in zowel de gangbare als de biologische veredeling. Het bijzondere aan dit programma is, dat reeds vanaf het begin samengewerkt zal worden tussen de kennisinstellingen (Wageningen Universiteit en Louis Bolk Instituut) én de biologische en reguliere veredelingsbedrijven. Binnenkort zal dit programma daadwerkelijke van start gaan. Voor het programma, met een vooralsnog voorziene looptijd van 10 jaar, is een jaarlijkse bijdrage van het Rijk van 1 miljoen euro beschikbaar gesteld. Het bedrijfsleven zal ook een bijdrage leveren (financieel of in beschikbare capaciteit).
Hoe staat het met het agrarisch natuurbeheer in Nederland? Kunt u de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving bij uw antwoord betrekken? Welke concrete maatregelen wilt u nemen in 2010 om hier een forse verbeterslag aan te geven, en welk budget is hiervoor beschikbaar?
Het Planbureau voor de Leefomgeving concludeert dat de realisatie van agrarisch natuurbeheer in veel provincies stokt of zelfs al een aantal jaren afneemt. Dit wordt bevestigd in de tweede voortgangsrapportage Groot project EHS, die ik u 14 september jl. heb toegestuurd (Kamerstuknummer 30 825, nr. 49): het agrarisch natuurbeheer in 2008 is ten opzichte van 2007 afgenomen met circa 3000 ha. tot ruim 56 000 ha.
Uitgangspunt voor het nieuwe Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer is dat het stelsel eenvoudiger is in gebruik en effectiever voor de natuur dan het huidige Programma Beheer. Daarbij is aangesloten op de gebiedgerichte aanpak in het ILG. Zoals eerder toegezegd, zal ik uw Kamer hierover nog voor het Wetgevingsoverleg Natuur schriftelijk informeren.
Het budget wat hiervoor beschikbaar is, zit in het Investeringsbudget Landelijk Gebied en is daarmee niet nader geoormerkt.
Om het agrarisch natuurbeheer een extra impuls te geven heb ik op 12 oktober jl. met LTO een manifest gepresenteerd. Boeren moeten meer kansen krijgen om zelf natuur en recreatieterreinen aan te leggen en te beheren.
Hoeveel geld wordt er in de komende jaren uitgetrokken voor de sanering van de visserijvloot?
In mijn begroting zijn geen financiële middelen beschikbaar voor de sanering van de visserijvloot. Mijn beleid is gericht op het structureel verduurzamen van de visserij door innovatie (zie ook het antwoord op vraag 46).
Wanneer en op welke wijze is het thema vissenwelzijn aan de orde geweest in de Europese Visserijraad? Bent u bereid dit onderwerp aan de orde te stellen?
In de Visserijraad is met regelmaat gesproken over aquacultuur. In de raad heb ik steeds het belang van goede visgezondheid en welzijn in de aquacultuur aan de orde gesteld. In de Raadsconclusies van juni is het belang van visgezondheid en welzijn opgenomen.
In mijn Nota Dierenwelzijn heb ik aangegeven dat mijn inzet de komende periode gericht zal zijn op aspecten van meer ecologische aard, zoals het verminderen van de bijvangsten en het gebruik van selectievere vangstmethoden. Deze onderwerpen staan regelmatig op de agenda in de Visserijraad, waarbij ik actief mijn visie inbreng.
Wat is de stand van zaken met het bedwelmen en doden van vissen in de aquacultuur in Nederland? Welke methoden worden er in Nederland toegepast voor bedwelmen en doden van paling in enerzijds de aquacultuur en anderzijds in het wild gevangen? Voldoen deze aan de eisen die de EUen nationale wetgeving aan dodingmethoden stelt?
Voor de eerste deelvraag verwijs ik naar de brief van 28 september jl. kamerstuk 21 501-32, nr. 358. Voor de tweede en derde deelvraag verwijs ik naar kamerstuk 31 700 XIV, nr. 14 337 en kamerstuk 28 286, nr. 96 241.
Bent u bereid zodra er bedrijfsklare methoden zijn voor bedwelmen en doden van paling, tilapia, meerval, zeebaars en tarbot, deze zo snel mogelijk verplicht te stellen voor de Nederlandse aquacultuur en andere dieronvriendelijke bedwelming- en dodingmethoden te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht op het stimuleren van het gebruik van een bedwelmingsapparaat. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik de uiteindelijke resultaten van het onderzoek in dit kader naar de Europese Commissie sturen. Uiteindelijk is een Europese aanpak m.b.t. het op een goede manier bedwelmen en slachten van gekweekte vis het streven.
Voor het overige verwijs ik naar kamerstuk 31 700 XIV, nr. 14 en kamerstuk 28 286, nr. 96.
Wat is de stand van zaken met het bedwelmen en doden van vissen in de kustvisserij in Nederland? Voldoen de hier toegepaste methoden aan de eisen die de wetgeving stelt aan dodingmethoden bij andere dieren? Bent u bereid de ontwikkeling van diervriendelijke dodingmethoden in de kust- en zeevisserij te bevorderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar kamerstuk 31 700 XIV, nr. 14 vraag 340 en 341 en kamerstuk 28 286, nr. 96 vraag 244.
Welk deel van het onderzoeksbudget voor visserij gaat naar onderzoek voor betere vangst-, bedwelming- en dodingmethoden? Gebeurt er daarnaast nog ander onderzoek dat voor het welzijn van belang is? Zo ja welk?
Voor betere bedwelmings- en dodingsmethoden van kweekvis is voor 2009 en 2010 in totaal € 325 000 beschikbaar gesteld. Daarnaast is voor de komende vier jaar voor verschillende projecten in het kader van welzijn van kweekvis ruim € 1,8 mln. gereserveerd.
Alle onderzoeksprojecten op het gebied van wilde vangst hebben een element van selectiviteit van vangsttechnieken in zich. Voor sommige projecten zoals de pulskor en de mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) geld dit het volledige onderzoeksproject; voor anderen, bijvoorbeeld in de innovatietrajecten of de onderzoeken in kader van Natura 2000 is het één van de aspect. Onderzoek naar betere vangstmethoden is daarin niet los te zien. Praktisch al het onderzoek in de visserij heeft verduurzaming als doel. De verduurzaming komt in het bijzonder tot uiting in vangsttechnieken.
Deelt u de visie dat het kunnen ontplooien van natuurlijk gedrag een belangrijk criterium is voor dierenwelzijn? Wat is er (wetenschappelijk) bekend over de mogelijkheid van vissen in de aquacultuur om natuurlijk gedrag te kunnen vertonen? Bent u bereid om te zorgen dat er onderzoek komt naar belangrijke kennisleemtes op dit gebied? Wat is verder nodig om te komen tot een goede beoordeling van het welzijn van vissen die gehouden worden in de aquacultuur in Nederland?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar kamerstuk 31 700 XIV, nr. 14 vraag 344 en kamerstuk 28 286, nr. 96 vraag 246.
Wat is de kans dat vissen die door de zee- of kustvisserij in netten worden gevangen dit overleven? Deelt u het standpunt dat, behalve de bedwelming- en dodingmethoden van de zee- en kustvisserij, ook de vangstmethoden veel verbetering behoeven i.v.m. vissenwelzijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar kamerstuk 31 700 XIV, nr. 14 vraag 367 en 368 en kamerstuk 28 286, nr. 96 vraag 247.
Kunt u uiteenzetten of er op de begroting 2010 budget gereserveerd is voor de beheerskant van een duurzame visserij?
Voor de beheersmatige kant van duurzame visserij is in de begroting 2010 onder de agentschapsbudgetten € 5 mln. opgenomen voor toezicht en controle door de AID, € 1 mln. voor uitvoering van regelingen door Dienst Regelingen en € 0,1 mln. voor toezicht en controle van aquacultuurprojecten door de VWA.
Het beheer van een duurzame visserij is verweven in aantal speerpunten van de begroting.
Via het Europees Visserijfonds, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en de onderzoeksbudgetten van DLO wordt o.a. geïnvesteerd in een versterking van de dialoog tussen, sector, maatschappelijke organisaties en biologen over het beheer van een duurzame visserij. LNV draagt bij aan de regionale adviesraden (Noordzee RAR, Pelagische RAR) en overlegt bijna maandelijks over het visserijbeheer met de sector en maatschappelijke organisaties.
LNV werkt ook mee aan de uitvoering van de Europese meerjarige herstelplannen (schol en tong, kabeljauw en aal), die er op zijn gericht de visbestanden te beschermen. In 2010 zal het meerjarenplan voor schol en tong worden geëvalueerd. Dit zal zowel nationaal als internationaal worden opgepakt, niet alleen met visserijbeheerders, maar ook met stakeholders en onderzoek.
Hoe wilt u de productie van dierlijke eiwitten, zoals lupine en tarwi, in Nederland stimuleren? Welke concrete maatregelen neemt u in dit kader, en welk budget is daarvoor beschikbaar?
De productie van zoete lupine of tarwi, is mijn inziens een bron van plantaardige eiwitten en niet van dierlijke eiwitten. Met betrekking tot mijn beleid op dit gebied verwijs ik naar de antwoorden op Kamervragen van lid Thieme over de teelt van lupinen (Kamervragen 2008–2009, nr. 3723 van 7 juli 2009).
Hoeveel geld is er voor 2010 aangemerkt voor de uitvoering van de verbetering van de samenwerking tussen betrokken diensten bij de handhaving van de regelgeving omtrent de handel in flora en fauna en natuurwetgeving?
Er is in de begroting 2010 € 7 mln. aangemerkt voor handhaving en uitvoering van de natuurwetgeving.
Kunt u uiteenzetten wat de effecten zijn geweest van de fusie van de AID, VWA en PD op de handhavingscapaciteit voor groene wetgeving, zoals de handhaving van CITES-regelgeving?
De fusie van de AID, VWA en PD heeft nog niet plaatsgevonden. De handhavingscapaciteit op deze regelgeving wordt in 2010 ongewijzigd voortgezet.
Wat zijn de meetbare taakstellingen, concrete doelen en streefgetallen voor het jaar 2010 en de periode daarna? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de verwerving, inrichting en het beheer van de Ecologische Hoofdstructuur?
Zie antwoord op vraag 108.
Wat is het totaalbedrag dat in 2010 wordt uitgegeven aan de uitvoering van de Nota Biodiversiteit en over welke posten is dat verdeeld? Welke afrekenbare prestaties worden aan de uitgaven verbonden?
Mede namens de ministers van VROM en voor OS heb ik u middels een brief (TK 2008–2009, 26 407, nr. 40) geïnformeerd over de uitvoering van het Beleidsprogramma «Biodiversiteit werkt, voor natuur, voor mensen, voor altijd» (TK 2007–2008, 26 407 nr. 28). In het uitvoeringsprogramma, staan de budgetten, de verdeling over de diverse posten en afrekenbare prestaties; ook voor het jaar 2010.
Kunt u uiteenzetten of het Koninklijk Huis landbouw- of natuursubsidies ontvangt, en welke daarvan specifiek naar de jacht gaan? Zo ja, hoeveel?
In het kader van agrarisch natuurbeheer en in het kader van natuurbeheer wordt voor het Kroondomein subsidie verstrekt onder de voorwaarden van de (provinciale) Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (SAN) en de (provinciale) Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (SN). In 2010 word er € 433 000 aan het Kroondomein uitgegeven.
Op het Kroondomein wordt niet gejaagd op de wildsoorten haas, konijn, fazant, houtduif en wilde eend. Er vindt alleen afschot van herten en wilde zwijnen plaats in het kader van beheer- en schadebestrijding. Daarvoor wordt geen subsidie verstrekt.
Is er geld beschikbaar voor het saneren van de Nederlandse vissersvloot, nu in de natuurbalans blijkt dat 80% van de visbestanden overbevist is, en u aangeeft de natuurlijke hulpbronnen duurzaam in stand te houden? Zo ja, hoeveel en op welke termijn zal u de vissersvloot saneren? Zo nee, waarom niet?
In mijn visie op de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid kom ik op deze problematiek terug. Deze visie zal ik begin november 2009 aan uw Kamer toezenden.
Waarom spreekt u in de hoofdlijnen van het beleid van het «duurzaam in stand houden van natuurlijke bronnen»? Bent u van mening dat de natuurlijke hulpbronnen zoals bodem, water en biodiversiteit in een gunstige staat verkeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom spreekt u dan niet van een herstel van deze natuurlijke hulpbronnen? Hoe gaat u de natuurlijke hulpbronnen in een gunstige staat brengen?
Ik spreek over het duurzaam in stand houden van natuurlijke hulpbronnen omdat het behoud hiervan en van biodiversiteit en ecosystemen van vitaal belang is voor het leven op aarde. Het gaat hierbij ook om onder andere voedselzekerheid en meebewegen met klimaatveranderingen.
Uit de monitor Duurzaam Nederland 2009 van de gezamenlijke rijksplanbureaus is gebleken dat er wereldwijd en ook in Nederland nog steeds sprake is van verlies van biodiversiteit. Bij kamerbrief van 14 april 2009 (Kamerstuknummer 26 407, nr. 40) heb ik in een uitvoeringsprogramma voor het Beleidsprogramma Biodiversiteit geschetst welke acties ik onderneem en ga ondernemen. De kwaliteit van water en bodem wordt jaarlijks gerapporteerd in de Milieubalans. Hieruit is op te maken dat de kwaliteit van water en bodem nog verdere verbetering behoeft. De Kaderrichtlijn Water zie ik als een krachtige stimulans voor de waterkwaliteit. Ook in het kader van de bestuursovereenkomsten ILG 2007–2013 wordt door rijk en andere overheden gezamenlijk geïnvesteerd in verbetering van de water- en milieucondities in het landelijk gebied.
Kunt u concreet uitleggen waarom de algemene lasten gestegen zijn van € 231 miljoen naar € 277 miljoen?
De gestegen algemene lasten op het niet beleidsartikel 29 Algemeen worden voornamelijk veroorzaakt door een reservering voor het dekken van de eigen CAO problematiek (lonen en ABP pensioenpremies) en de budgettaire verwerking van de loon- en prijsbijstelling voor in totaal (€ 27,4 mln.). Verder is sprake van een bijdrage uit de Bekker ICT middelen (€ 9 mln.). Daarnaast is sprake van de definitieve invulling van opgelegde ICT- en huisvestingstaakstellingen (€ 12,5 mln), een bijdrage aan rurale ontwikkeling en voedselzekerheid voor € 2 mln. en tenslotte additionele uitgaven voor de interdepartementale uitvoeringsorganisatie P-direkt en het invoeren van één Rijkslogo € 2 mln.
Wilt u in het kader van de versterking van de samenwerking op het terrein van onderwijs en onderzoek in Europees en internationaal verband, vasthouden aan de huidige samenwerking, deze samenwerking overlaten aan de onderwijsinstellingen of heeft u zelf concrete plannen binnen het LNV domein?
Instellingen voor onderwijs en onderzoek bepalen zelf hun internationale strategie. Vanuit LNV werken we op tal van terreinen aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda’s met andere lidstaten. We doen dat onder meer in het Permanent Comité voor Landbouwkundig Onderzoek dat lidstaten en Commissie adviseert over onderzoeksbeleid. Dat Comité is nieuw leven ingeblazen tijdens het Nederlandse Voorzitterschap in 2004.
Verwacht u dat de acties zoals openstelling, betere beschikbaarheid en ruimere recreatieve gebruiksmogelijkheden van de 95 000 hectare natuurgebied in de buurt van de stad, de leefbaarheid op het Nederlandse platteland bevorderen en niet alleen een mooie bijkomstigheid zijn voor de stedelingen?
Ja.
Hoe kunt u garanderen dat de Nederlandse consument, zeker in tijden van financiële crisis, voor duurzame voedselconsumptie zal kiezen?
Ik kan dit niet garanderen. Overigens blijkt uit de gegevens over de omzet van biologische levensmiddelen dat in de eerste helft van 2009 de omzet is gestegen met 10%. Deze stijging blijkt viermaal groter dan de omzetstijging van gangbare levensmiddelen (2,5%). In 2008, toen de financiële crisis aanving, groeide de omzet van biologische levensmiddelen met 12%. Deze cijfers laten zien dat de financiële crisis niet automatisch leidt tot een vermindering van duurzame voedselconsumptie.
Wat zijn de kosten van de monitoring van dierenwelzijn en diergezondheid, en wie zullen deze kosten betalen?
De kosten voor de «Staat van het Dier» bedragen ongeveer € 0,1 mln. Deze kosten worden gedragen door LNV. Vanzelfsprekend wordt voor de «Staat van het Dier» gebruik gemaakt van gegevens die ook voor andere doeleinden worden verzameld. De kosten hiervan worden gedragen door de opdrachtgever, over het algemeen betekent dit dat deze deels door de sector en deels door LNV worden gedragen.
Wat verstaat u onder een verantwoord consumptiepatroon? Welke rol speelt de consumptie van dierlijke eiwitten hierin volgens u? Hoeveel geld is beschikbaar voor het stimuleren van een verantwoord consumptiepatroon, en welke rol spelen financiële prikkels hierin?
Mensen die een verantwoord consumptiepatroon volgen, volgen in mijn ogen de richtlijnen gezonde voeding van de Gezondheidsraad en maken daarbij gebruik van voedsel dat zo duurzaam mogelijk is geproduceerd. Producten op basis van dierlijke eiwitten, mits duurzaam geproduceerd, passen hier in. Voor de Nota Duurzaam Voedsel heb ik voor 2010 € 6,3 mln. uitgetrokken. Een verantwoord consumptiepatroon wil ik stimuleren door afspraken te maken met ketenpartijen over het aanbod van duurzame producten en door consumenten te informeren over en bewust te maken van de duurzaamheidsaspecten van hun voedsel.
Kunt u de beloningstructuur voor agrarische ondernemers die onder andere presentaties leveren op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en groene of blauwe publieke dienste, concreet uiteenzetten?
Zie antwoord op vraag 57.
Hoe denkt u het geld voor specifieke maatschappelijke prestaties weg te zetten c.q. te verdelen, en zal de verdeling van deze gelden niet leiden tot een grote bureaucratische rompslomp en een stijging van de administratieve lasten c.q. regeldruk? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 27 april van dit jaar (Kamerstukken 28 625, nr. 67) heb ik aangegeven de komende jaren 22 mln. euro per jaar beschikbaar te stellen voor de beloning van specifieke maatschappelijke prestaties middels de toepassing van artikel 68. Het gaat hierbij om de stimulering van diervriendelijke productiemethoden, de introductie van de brede weersverzekering, de ondersteuning van de identificatie- en registratie van schapen en geiten en een vaarvergoeding voor boeren in waterrijke gebieden. Met deze maatregelen bouw ik voort op de kabinetsvisie «Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020» van 12 september 2008 (Kamerstukken 28 625, nr. 60). Ik ben er van overtuigd dat deze maatregelen goed in de uitvoering zijn in te passen, omdat het verminderen van de administratieve lastendruk en van de uitvoeringskosten bij de keuze voor deze maatregelen een belangrijke rol hebben gespeeld.
U streeft naar een koppeling van maatschappelijke waarden en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, hoe verhoudt zich dat tot accijnsvrije sierteelt en rode diesel? Vindt u dat deze subsidie op fossiele grondstoffen bijdragen tot de genoemde maatschappelijke waarden als milieu en natuur? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom geeft Nederland dan deze subsidie?
Bij de sierteelt is er geen sprake van een accijnsvrijstelling. Wel geldt een verlaagd BTW tarief voor de sierteelt.
De rode diesel is destijds vooral ingevoerd om gebruikers die niet of bijkomstig gebruik maken van de openbare weg niet de volledige accijns door te berekenen.
Vanuit milieuoogpunt ligt echter een gelijke behandeling met blanke diesel wel voor de hand, zoals is aangegeven in een brief van de Staatssecretaris van Financiën van 3 juni jl. (Kamerstuk 31 492, nr. 11). Hierin is aangekondigd dat in overleg met de gebruikers zal worden bekeken of in plaats van een bevoordeling van het gebruik van rode diesel (extra) groene prikkels kunnen worden gecreëerd. Daarom is een onderzoek gestart naar een beter inzicht in het gebruik van rode diesel, waarbij ook de vraag naar terugsluis via groene prikkels wordt betrokken. Dit onderzoek is al gestart en het Ministerie van LNV maakt deel uit van de begeleidingscommissie. Naar verwachting zal dit onderzoek voor de zomer van volgend jaar worden opgeleverd.
Bovenstaande past prima in de lijn zoals beschreven in de Kabinetsvisie op de toekomst van het GLB, de Houtskoolschets, waarbij duurzaamheid en concurrentiekracht hand in hand gaan.
Wat zijn volgens u maatschappelijk waardevolle gebieden, waar zijn deze gebieden in Nederland te vinden, en waarom is de keuze op deze gebieden gevallen?
Ik zal begin 2010 nader ingaan op de maatschappelijk waardevolle gebieden, zoals ik heb toegezegd in mijn brief van 27 april jl. over de implementatie van het Health Check besluit in Nederland (Kamerstuk 28 625, nr. 67) en zoals bevestigd tijdens debatten met uw Kamer hierover. Ook zal ik dan uiteenzetten hoe ik de toekomstige beloningsstructuur voor agrarische ondernemers zie.
Op welke manier wilt u doorgaan met de samenwerking tussen bedrijfsleven, waarbij het bedrijfsleven subsidieonafhankelijk is, en wetenschap en onderzoek binnen de domeinen van LNV?
Het bedrijfsleven is intensief betrokken bij de vraagarticulatie van het onderzoek binnen de domeinen van LNV. Dit gebeurt onder andere in de drie Kenniskamers, kennisnetwerken en diverse kennis- en innovatieprogramma’s. Hierbij kan het ook gaan om publiek-private samenwerking. Ik hecht hier sterk aan en wil dit waar mogelijk versterken.
Welke consequenties zal de doelstelling, om minder administratieve lasten, minder toezichtlasten en meer digitale dienstverlening in 2011, hebben op het ambtenarenbestand van LNV, en kunt u bevestigen dat deze reductie van regels bij het ministerie van LNV niet doorgeschoven zal worden naar het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanpak van regeldruk staat juist het perspectief van de ondernemer, van de burger of van de instelling centraal. Essentie is dat ik hen probeer tegemoet te komen met minder administratieve lasten, minder toezichtlasten en een betere dienstverlening. Vanzelfsprekend probeer ik dat te doen zonder dat dit leidt tot een extra beslag op de mensen en middelen van LNV. Maar soms is dit onvermijdelijk. Zo is bijvoorbeeld het opstellen van de recent verschenen Handreiking Faunabeheer een investering, evenals bijvoorbeeld het inrichten van een extra telefonische adviesfunctie ten behoeve van de Regeling samenwerking bij innovatie. Voorts leiden maatregelen op bijvoorbeeld het terrein van dierziektenpreventie, zoals het intrekken van de verplichting voor veehouders om de administratie van de reiniging en ontsmetting van veewagens te controleren en deels over te nemen in de eigen administratie, primair tot een effect bij het bedrijfsleven. Ik realiseer deze doelen binnen de overeengekomen afspraken over de taakstelling voor reductie van ambtenaren bij LNV.
Hoe zal het voornemen van de minster is om in 2011 18,5% minder administratieve lasten te hebben, gemonitord worden, en wat is de verwachting hoe na 2013, met een nieuwe Europese financieringsperiode, de administratieve lastendruk eruit zal zien?
In interdepartementaal verband is een monitorsystematiek overeengekomen aan de hand waarvan de coördinerende departementen meermaals per jaar de (tussen-)resultaten melden aan uw Kamer. De verantwoording van LNV past in deze systematiek.
Het nationale programma voor de aanpak van regeldruk loopt tot 2011. Het EU-programma loopt tot 2012. Aan het huidige EU programma draag ik ondermeer bij door ambities bij de Commissie neer te leggen, zoals die bijvoorbeeld zijn geformuleerd in de brief van de minister-president aan de voorzitter van de Commissie (brief van minister-president aan de heer Barroso van 8 april 2009, nummer 3076752). De verdere ontwikkeling van de aanpak van administratieve lastendruk hangt voor een belangrijk deel af van de ambities van de nieuwe Commissie. Maar ook bij de nieuwe Commissie zal ik aandringen op het met kracht voortgaan op de weg van de vermindering van administratieve lasten.
Is de actie om op 2200 basisscholen smaaklessen te geven ten behoeve van de bewustwording van de consument om een primaire taak van de overheid, en hoeveel kosten brengt deze regelgeving met zich mee?
Het vergroten van de bewustwording van consumenten van het belang van duurzaam en gezond voedsel is één van de sporen waarop ik inzet in de nota Duurzaam Voedsel. Hiertoe worden in samenwerking met maatschappelijke organisaties instrumenten en campagnes ingezet die speciaal gericht zijn op kansrijke of belangrijke doelgroepen. De jeugd is een belangrijke én kansrijke doelgroep. Daarom financiert het ministerie van LNV in het schooljaar 2009/2010 het educatief programma Smaaklessen met € 0,8 mln.
Waarom zet u in op slecht 20% duurzame energie in de glastuinbouw, nu blijkt dat kassen zeer goed kunnen functioneren zonder de input van fossiele brandstof, en zelfs energie kunnen genereren, zoals in het project «de zonneterp»? Is dit naar uw mening geen rem op innovatie en verduurzaming?
Nee. Binnen het programma Kas als Energiebron werk ik samen met het bedrijfsleven en vele andere partijen via verschillende sporen aan innovatie en verduurzaming van de energievoorziening van de glastuinbouw. Doel van dit programma is om de glastuinbouw onafhankelijk van fossiele brandstoffen te maken. Het gaat daarbij om het benutten van zonne-energie, aardwarmte, biobrandstoffen en ook het toepassen van energienetwerken. De duurzame energieopties in de glastuinbouw bevinden zich nog in het innovatiestadium, waarbij momenteel een beperkte groep koplopers de opties toepast. De doelstelling van 20% duurzame energie in 2020 is een ambitieus doel, dat aansluit bij de nationale doelstelling en de EU-taakstelling van 14% voor Nederland overstijgt.
Wat ziet u als de huidige omvang van de biologische productie en wat is de doelstelling van de omvang van de biologische productie voor 2010?
Voor het beleid ten aanzien van de biologische landbouwketen is vraagstimulering van belang, evenals de omvang van de biologische landbouw in Nederland. Dit wordt gemeten in consumentenbestedingen (euro’s) en areaal (hectares). Productiegegevens zijn te divers om uniform gemeten te kunnen worden.
Het areaal was begin 2009 50 435 ha. De doelstelling zoals verwoord in de beleidsnota Biologische landbouwketen 2008 – 2011 is een jaarlijkse areaalgroei van 5%. Dit betekent een groei naar 54 400 ha in 2010.
Hoeveel procent van de houderijsystemen is op dit moment «integraal duurzaam en diervriendelijk»?
Op 1 januari 2009 was 2.2% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk. Daarnaast bedroeg het aantal integraal duurzame stallen in aanbouw op dat moment 0.6%. Op basis daarvan acht ik het realiseren van minimaal 2,8% integraal duurzame stallen in 2010 haalbaar.1
Op 1 januari 2010 zal opnieuw gepeild worden wat het aandeel integraal duurzame stallen is.
Hoe verhoudt het minimaliseren van het nationaal fosfaatoverschot zich tot de pas toegekende derogatie waar u zo blij mee bent? Hoe bent u van plan de genoemde doelstelling te verlagen, en welke rol speelt een inkrimping van de veestapel daarin?
De derogatie maakt het mogelijk dat ondernemers (voornamelijk melkveehouders) een groter aandeel van de bemesting met stikstof uit dierlijke mest mogen halen (250 kilogram stikstof per hectare per jaar) dan vanuit de Nitraatrichtlijn is voorgeschreven (170 kilogram stikstof). De maximaal toegestane fosfaatbemesting wordt bepaald door de hoogte van de fosfaatgebruiksnorm, niet de hoogte van de derogatie.
De komende jaren worden de fosfaatgebruiksnormen aangescherpt, rekening houdend met de aanwezige fosfaatvoorraad in de bodem (fosfaatdifferentiatie). Dit betekent dat zowel op bouwland als op grasland de fosfaatbemesting omlaag moet. Om fosfaat in dierlijke mest te beperken en verantwoord te gebruiken zijn er verschillende mogelijkheden, zoals het beperken van het fosfaatgehalte in diervoeder, het verder vervangen van kunstmest door dierlijke mest en het exporteren van de fosfaatrijke fractie naar ons omringende landen. Een inkrimping van de veestapel is daarvoor niet nodig.
Hoeveel mensen maken op dit moment gebruik van de Consuwijzer? Hoe verhoudt zich dit tot de doelstellingen om een verantwoord consumptiepatroon te bewerkstelligen?
De Consuwijzer is tot op heden al bijna 1,2 miljoen keer geraadpleegd. Dit aantal overschrijdt nu al het aantal bezoeken over het gehele jaar 2008 (1 056 000 bezoeken). De jaarlijks groeiende belangstelling voor de Consuwijzer, die nog maar sinds kort beschikbaar is voor consumenten (vanaf juli 2006), laat zien dat dit instrument gevonden wordt door consumenten. Het is de verwachting dat uitbreiding en daarmee de toegankelijkheid van het aantal keurmerken op de website effect zal sorteren op het consumptiepatroon.
Op welke recreatieve voorzieningen wordt gedoeld in de doelstelling «Recreatieve voorzieningen in de Randstad moeten in maximaal 10 minuten fietsen bereikbaar zijn»?
Het gaat hier om groene voorzieningen zoals parken, recreatiegebieden, bossen, natuurgebieden en (agrarische) landschappen.
Welke inspanningen gaat u leveren om de doelstelling te halen over de bereikbaarheid van recreatieve voorzieningen in tien fietsminuten?
Mijn inspanningen hiervoor heb ik beschreven in de beleidsbrief «Genieten van buiten» die ik u 29 juni jl. stuurde (Kamerstukken 26 419, nr. 36).
Welke consequenties trekt u en acties onderneemt u wanneer de doelstellingen, dat in 2010 alle Natura 2000-gebieden definitief aangewezen zijn en Nederland in internationaal verband afspraken maakt over de aanpak van het biodiversiteitverlies, niet in 2010 gehaald zullen worden?
De planning is dat eind 2010 voor alle 162 Natura 2000-gebieden een definitief aanwijzingsbesluit is genomen. Voor de vijf mariene gebieden streef ik ernaar om deze in 2010 in ontwerp aan te wijzen.
Zou u, gezien de versobering van de overheidsfinanciën in algehele zin, agrarisch natuurbeheer niet een prominentere plek willen geven, en zo nee, waarom niet?
Ik vind het stimuleren van agrarisch natuurbeheer belangrijk. Biodiversiteitdoelstellingen kunnen echter niet alleen met agrarisch natuurbeheer worden gehaald. Het blijkt in de praktijk erg lastig om invulling te geven aan de doelstelling om 40% van onze doelen door middel van agrarisch natuurbeheer te realiseren.
Om het agrarisch natuurbeheer een extra impuls te geven heb ik op 12 oktober jl. met het LTO een manifest gepresenteerd. Boeren moeten meer kansen krijgen om zelf natuur en recreatieterreinen aan te leggen en te beheren.
Denkt u dat, gezien de huidige financiële situatie, het haalbaar is dat in 2010 minimaal 2,8% van de stallen integraal duurzaam zijn en in 2011 minimaal 5%?
Hoewel er nog een flinke inspanning geleverd moet worden, heb ik vooralsnog geen reden aan te nemen dat deze doelstellingen niet haalbaar zijn (zie ook het antwoord op vraag 64). Om integraal duurzame stallen een extra stimulans te geven heeft het kabinet voor 2009 en 2010 in het kader van het aanvullend beleidsakkoord in totaal € 20 mln. extra middelen vrijgemaakt. Daarnaast kunnen ondernemers gebruik maken van de MIA VAMIL regeling gekoppeld aan de Maatlat Duurzame Veehouderij. Verder heb ik in het kader van artikel 68 binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in 2010 en 2011 middelen gereserveerd voor het subsidiëren van investeringen in deze stallen.
Waarom neemt u genoegen met 75 tot 80% van naleving van regelgeving op het gebied van dierenwelzijn? Waarom mogen 1 op de 4 à 5 ondernemers wegkomen met het niet naleven van de regelgeving, en hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak dat dierenwelzijn een van de speerpunten van het beleid is?
Uiteraard acht ook ik het wenselijk dat niet-naleving zoveel mogelijk moet worden voorkomen en bestreden. Ik beschik echter over een beperkte handhavingscapaciteit, welke moet worden ingezet op ook andere terreinen dan dierenwelzijn.
Om de naleving van regelgeving op het terrein van dierenwelzijn te verbeteren en de kabinetsdoelstellingen te bereiken heb ik meerdere maatregelen getroffen waaronder:
• Een stapsgewijze uitbreiding van de totale inzet van de VWA en AID op dierenwelzijn naar 2010 met de inzet van extra financiële middelen uit het Coalitieakkoord.
• Het inzetten van «vliegende brigades», bestaande uit een AID controleur en een dierenarts van de VWA. Deze teams zijn ook in 2009 succesvol gebleken en o.a. ingezet om te controleren op het naleven van de Transportverordening bij aanvoer/afvoer van dieren op verzamelplaatsen, slachthuizen, bij boerderijcertificering en onderweg;
• Het risicogebaseerd en slimmer inzetten van de bestaande handhavingscapaciteit (slim gebruik maken van zelfregulering bij het toezicht door de overheid)
• Het actief voorlichting geven om de bewustwording bij burgers en ondernemers te vergroten in samenwerking met de dierenbescherming en maatschappelijke organisaties.
Hoe en wanneer gaat u het ketenoverleg op het gebied van dierlijke producten vormgeven? Hoe wordt hierbij ingezet op een vermindering van het gebruik van dierlijke producten, conform uw nota’s duurzame voeding en duurzame voedselsystemen? Welke rol spelen duurzame plantaardige eiwitten in dit ketenoverleg?
Vanaf najaar 2008 is het overleg met ketenpartijen gestart. Dit heeft geresulteerd in het Convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke producten, ondertekend op 19 mei 2009 door brancheorganisaties als CBL, COV, LTO, Veneca en ook de Dierenbescherming. Onder dit convenant wordt de ontwikkeling van duurzame diervriendelijke producten gestimuleerd, door bijv. haalbaarheidsonderzoeken van bedrijven deels te financieren. Er is 1 mln. per jaar beschikbaar voor het convenant, dat loopt t/m 2011. Bij de beoordeling van de projecten gaat het om diervriendelijker geproduceerde producten en het stimuleren van de consumptie hiervan, niet om de vermindering van het gebruik van dierlijke producten. Ook komen duurzame plantaardige eiwitten niet aan de orde in dit overleg.
Is de doelstelling het aantal groene maatschappelijke stageplaatsen te verdubbelen van 5 000 naar 10 000, reëel en zo ja, hoe denkt u deze doelstelling te bereiken?
De resultaten tot nu toe sterken mij in mijn vertrouwen dat 10 000 stageplaatsen rond voedsel en groen zullen worden gerealiseerd in 2012.
In 2008 hebben reeds circa 6000 leerlingen een groene maatschappelijke stage gelopen, georganiseerd door onder meer Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Landschapsbeheer Nederland en LTO Nederland. Nu de eerste pilots aflopen, overleg ik met deze partijen over de verdere inbedding van de ontwikkelde concepten en de hiervoor noodzakelijke ondersteuning. Nieuwe partners in het groene domein zijn onder meer Stichting Kinderboerderijen Nederland (SKBN) en de Landschappen (Geldersch Landschap sloot zich reeds in 2007 aan).
In 2009 heb ik een tweede convenant gesloten, dit keer vooral met partijen in de voedingssector.
Kunt u uitleggen waarom het budget voor duurzaam ondernemen voor 2011 een grote korting, in sommige gevallen tot – 50% van het budget over 2009, krijgt?
De budgetten zoals opgenomen in overzichtstabel 2 zijn de budgetten die gekoppeld zijn aan de het realiseren van de kabinetsdoelen (2007–2011). Het zwaartepunt van de uitgaven ligt in de jaren 2009 en 2010.
De budgetten voor duurzaam ondernemen in deze tabel betreft echter niet alle middelen die worden ingezet voor dit doel. Het totaalbudget voor duurzaam ondernemen staat opgenomen onder artikel 21. De programma-uitgaven op artikel 21 Duurzaam Ondernemen bedragen voor 2009 € 146 mln. en voor 2011 € 112 mln.
De afname van budget wordt bepaald door de tijdelijkheid van een aantal instrumenten. Dit betreft met name de impuls van de extra middelen uit het aanvullend beleidsakkoord voor de jaren 2009 en 2010 (o.a. extra middelen voor de investeringsregeling duurzame stallen en de investeringsregeling luchtwassers voor de veehouderij). Daarnaast betreft het bijvoorbeeld de tijdelijkheid van het FES-budget gericht op plantkundig onderzoek, of de tijdelijke impuls voor agrologistiek in 2009 (het jaar van de agrologistiek).
Op welke wijze wordt geïnvesteerd in Bio-based economie en agrologistiek, en waarom eindigt het budget in 2010?
De vraag verwijst naar het overzicht (pagina 59) met de verdeling van de stimuleringsmiddelen uit het aanvullend beleidsakkoord. In het aanvullend beleidsakkoord is voor 2009 totaal € 5 mln. gereserveerd voor Biobased Economy en Agrologistiek. Dit is als volgt verdeeld:
• € 3,5 mln. voor intensivering van het Small Business Innovation en Research Programma gericht op concrete projecten op het terrein van haalbaarheid van nieuwe hoogwaardige non-foodproducten op basis van groene grondstoffen en met nieuwe innovatieve en duurzame agrologistieke concepten.
• € 1,5 mln. is gereserveerd (naast een bijdrage van medeoverheden) voor het opzetten van een internationaal onderzoekscentrum algen door het bedrijfsleven en Wageningen UR.
Deze middelen zijn toegevoegd aan de begroting 2009. In 2009 zullen hiervoor verplichtingen worden aangegaan die vanaf 2010 ook tot kasuitgaven zullen leiden.
Naast de impuls uit het aanvullend beleidsakkoord zijn meerjarige budgetten beschikbaar voor de thema’s biobased economy en agrologistiek op artikel 21 (duurzaam ondernemen) van de begroting.
Op welke wijze wordt een impuls gegeven aan het opruimen van verspreid liggend glas en waarom eindigt het budget in 2010?
In de beleidsbrief «Aanpak verspreid liggend glas» 1 juli jl. (29 435, nr. 242) hebben de ministers van VROM en LNV de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpak. De aanpak van verspreid liggende kassen krijgt langs verschillende sporen een impuls. Zo stelt het kabinet € 10 mln. beschikbaar voor een tiental gebiedsgerichte projecten. Dit bedrag is samengesteld uit de € 5 mln. van LNV vanuit het aanvullend beleidsakkoord, de herallocatie van circa € 4 mln. in relatie tot de middelen uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied voor Rijksbufferzones en procesmiddelen vanuit programma Mooi Nederland. Deze extra bijdrage komt bovenop het Nota Ruimte budget, de provinciale en gemeentelijke begrotingen en de opbrengsten – de belangrijkste – uit de Ruimte voor Ruimteregeling. De expertise die in deze projecten wordt opgebouwd zal via het Innovatieprogramma Mooi Nederland worden verspreid. Tevens zullen de provincies het ruimtelijk kader verstevigen. Zij gaan in structuurvisies en verordeningen beter aangeven waar nog wel of geen ruimte is voor de uitbreiding van het areaal aan kassen. De VROM Inspectie zal de voortgang monitoren. Met de totale inzet van Rijk, provincies en gemeenten en de Ruimte voor ruimteregeling is de verwachting dat deze kabinetsperiode de 200 ha doelstelling in landschappelijk waardevolle gebieden te realiseren. In 2011 volgt een evaluatie van de totale aanpak. Op basis van deze evaluatie zal onderzocht worden welke aanvullende middelen nodig zijn voor de resterende opgave van 600 ha richting 2020.
Wordt de ILG kasschuif in 2011 weer, in dezelfde verhouding, toegevoegd aan de onderdelen waarop tijdelijk werd bezuinigd?
Ja, de in het ILG voor provincies beschikbare budgetten worden weer aangevuld.
Op welke wijze zijn de vier urgente onderwerpen met betrekking tot het Nitraatactieprogramma mest verder uitgewerkt, en in hoeverre dragen het bedrijfsleven en gedelegeerde overheden hier aan mee?
Genoemde onderwerpen worden op de volgende wijze uitgewerkt:
• Luchtkwaliteit/fijn stof: Er wordt onderzoek uitgevoerd naar mogelijke maatregelen om de emissies van fijn stof uit pluimveehouderijbedrijven te verlagen. Dit onderzoek wordt gefinancierd door LNV, VROM, provincies, gemeenten en productschappen;
• Toetstdiepte Nitraat: In de komende jaren zal onderzoek uitgevoerd worden om, in lijn met de motie Koopmans (TK 28 385, nr. 138), modelmatig de afname in nitraatconcentratie in beeld te brengen en naast de eerste meter ook in de tweede tot de vijfde meter te meten. Zoals verwoord in de brief van de minister van VROM van 27 augustus 2009 (TK 28 385, nr. 151) zal uw Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2010 geïnformeerd worden over de wijze waarop uitvoering gegeven zal worden aan genoemde motie. Er is geen bijdrage in de kosten van bedrijfsleven en gedelegeerde overheden voorzien;
• Mestverwerking: Onderzocht wordt in de pilotprojecten kunstmestvervangers of het gebruik van mineralenconcentraten geproduceerd uit dierlijke mest mogelijk en verantwoord is boven op de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, maar uiteraard wel binnen de stikstof- en fosfaatgebruiksnormen. Dit onderzoek wordt voor de helft gefinancierd door het bedrijfsleven. Zie ook mijn brief van 17 november 2008 (TK 28 385, nr. 121);
• Monitoring stroomgebieden: doel van dit onderzoek is om helder te krijgen de precieze relatie tussen bemesting en de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater. Deze kennis is nodig om later de meest effectieve en efficiënte maatregelen te kunnen nemen om waterkwaliteitsproblemen door nutriënten te bestrijden. Dit onderzoek is tot nu toe gefinancierd door LNV, VROM en VenW.
Overigens is nog van belang om op te merken dat de mutatie voor 2010 zoals vermeld op pagina 58 ook betrekking heeft op de implementatie van het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn (zie instrumenten mestbeleid, p. 83). Dit geld is bedoeld ter facilitering van het proces van ontwikkeling en verspreiding van innovaties zoals beschreven op p. 36 van de begroting.
Klopt het dat voor de Nota duurzaam voedsel in totaal 9 miljoen euro beschikbaar is verdeeld over 3 jaar, en waarom eindigt deze in 2012?
Met de nota’s duurzaam voedsel en duurzame voedselsystemen zet ik in op intensivering van het beleid. Ik heb voor deze intensivering in totaal € 20 mln. gereserveerd (periode 2009 t/m 2012). Zie ook vraag 22.
Hiervan is € 9 mln. terug te vinden in de tabel op pagina 64 van de LNV begroting 2010, voor de overige € 11 mln. is binnen artikel 25 ruimte gevonden.
Op welke wijze wordt ingegrepen om de stijgende kosten voor de schade die veroorzaakt wordt door grotere aantallen overwinterende ganzen te beperken?
Per brief van 1 oktober 2009 heb ik u geïnformeerd over de evaluatie van het beleid voor overwinterende ganzen (Kamerstuknummer 29 446, nr. 68). Daarin heb ik aangegeven dat ik de komende periode zal gebruiken om met betrokken partijen na te gaan of en zo ja welke aanpassingen van het beleid nodig zijn, mede met het oog op de schade.
Wat is de reden van de eenmalige onderuitputting van onderwijs en onderzoek, en op welke wijze wordt dit in de toekomst voorkomen?
De vraag betreft regel 30 van de tabel «financieel kader» op blz. 58 van de Begroting 2010, met een nadere toelichting op blz. 66. In deze nadere toelichting worden de posten genoemd waar deze eenmalige onderuitputting is opgetreden. De bekostiging VMBO hangt samen met een lager dan geraamd aantal leerlingen. De eenmalige onderuitputting op kennisverspreidingsmiddelen en de niet-DLO onderzoeksprogrammering hangt samen met vertraging. Praktijkleren hangt samen met niet verschuldigde BTW in verband met de verzelfstandiging van IPC’s. De ontvangsten uit de schikking stoas betreft een terugbetaling van meeruitgaven in het verleden en de loon- en prijsbijstelling betreft het inhouden op niet-verplichte onderdelen.
Waarom is de uitfinanciering glastuinbouwregelingen vertraagd en op welke wijze kan verdere vertraging worden voorkomen?
Aanvragers bij de MEI-regeling dienen hun project in twee jaar af te ronden. Bij deze regeling is de huidige ervaring dat aanvragers pas in het laatste jaar veel aanvragen voor uitbetalingen doen. De eerdere kasramingen hielden hier onvoldoende rekening mee, vandaar de genoemde meerjarige kasschuif. De benodigde uitgavenruimte blijft zo in latere jaren beschikbaar.
Waarom vindt met name op het vlak van weidevogelbeheer een meerjarige neerwaartse bijstelling plaats?
Er vindt geen neerwaartse bijstelling plaats. De verklaring is dat bovenop het structureel beschikbare budget, in 2009 en 2010 extra middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van het amendement Jacobi-Atsma «extra uitgaven ten behoeve van weidevogelbeheer» (Kamerstuknummer 31 700 XIV, nr. 116). Het budget voor 2010 is gereserveerd voor de uitfinanciering van in 2009 aangegane verplichtingen.
Wat is uw doelstelling voor de afname van consumptie van dierlijke eiwitten, conform uw nota’s duurzame voeding en duurzame voedselsystemen?
Ik heb in de Nota Duurzaam Voedsel en de Beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen de ambitie uitgesproken om te komen tot een duurzaam voedselsysteem. Deze ambitie vereist niet alleen een duurzamere productie, maar naar verwachting ook een transitie (verschuiving) in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzaam geproduceerde dierlijke eiwitten en naar plantaardige eiwitten. Ik heb hiervoor in de genoemde nota’s geen kwantitatieve doelstellingen opgenomen.
Waarom bent u van mening dat de markt zelf verantwoordelijkheid kan dragen voor verduurzaming van productie en handel? Welke onderzoeken of duidelijke praktijkvoorbeelden steunen u in deze aanname? Hoe verhoudt zich dat tot het steeds maar goedkoper worden van onduurzaam voedsel en de blijvende meerprijs van duurzaam voedsel, waardoor in de praktijk van verduurzaming op het gebied van voedsel nog geen sprake is?
In de nota Duurzaam voedsel geef ik aan dat de problematiek van borging van publieke waarden, waaronder duurzaamheid, ingewikkeld is. Niet één enkele partij, overheid, bedrijfsleven of consument kan voor een oplossing zorgen. Voor een optimale bijdrage aan maatschappelijke welvaart zijn nieuwe arrangementen met ngo’s, private en publieke partijen nodig (zie pagina 18 en 19 van de nota).
Welke acties worden er op het moment ondernomen en gepland om de fokkerijproblemen aan te pakken? Hoe wordt hierbij ingezet op het verbeteren van de natuurlijke weerstand van dieren tegen ziektes? Hoeveel geld is er in dit kader beschikbaar, en hoe wordt dit geld besteed?
De fokkerij heeft invloed op kenmerken en productie van dieren. Een duurzaam fokkerijbeleid is van strategisch belang voor de verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en het verduurzamen van de veehouderij op de lange termijn. Naast het ondersteunen van enkele initiatieven in de melkvee- en varkenshouderij heb ik recent met de sector en maatschappelijke organisaties een Uitvoeringsagenda Duurzame veehouderij opgesteld. Hierin is tevens als uitdaging opgenomen dat houderij en fokkerij ten dienste moeten staan aan het weerbaarder en robuuster maken van dieren. In totaal is hier een bedrag van ongeveer € 2,5 mln. voor de komende 4 jaar mee gemoeid.
Welke concrete acties worden op dit moment ondernomen en gepland om ingrepen bij dieren in de bio-industrie uit te bannen? Hoeveel geld is er in dit kader beschikbaar, en hoe wordt dit geld besteed?
LNV draagt bij aan het programma «Ingrepen pluimvee», dat tot doel heeft huidige ingrepen overbodig te maken.
In 2009 is door het ministerie van LNV € 150 000 beschikbaar gesteld voor dit programma. Voor 2010 vindt overleg plaats over de uit te voeren projecten en bijdragen van LNV.
In de varkenshouderij hebben we te maken met 3 ingrepen namelijk castreren van mannelijke biggen, couperen van varkensstaarten en het vijlen van tandjes indien verwondingen aan de uier van de zeug ontstaan. Mijn aandacht gaat al enkele jaren en ook de komende jaren uit naar het stoppen met castreren vóór 2015 en het voorkomen van staartbijten. Beide trajecten bevinden zich in een onderzoeksfase. LNV draagt in 2010 € 650 000 bij aan onderzoek.
Hoe wordt de zorgvuldigheid rondom het doden van dieren op dit moment gewaarborgd, en welke concrete plannen heeft u om dit in de toekomst te verbeteren? Wilt u in het beantwoorden van deze vraag ook concreet ingaan op het doden van pluimvee en vissen en op het ritueel onverdoofd slachten?
Voor een goede bedwelming is het van belang dat voldaan wordt aan de relevante voorwaarden uit de regelgeving. Deze voorwaarden staan vermeld in het Besluit doden van dieren, de Regeling doden van dieren en het Besluit ritueel slachten. Deze voorwaarden waarborgen een zo optimaal mogelijk proces rondom het doden van dieren. De VWA ziet als toezichthouder toe op de naleving van deze voorwaarden. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, zal de VWA ingrijpen.
Daarnaast speelt altijd de vraag of en zo ja in hoeverre bepaalde voorwaarden rondom het doden aangescherpt kunnen worden. Om op deze vraag antwoord te kunnen geven heb ik diverse onderzoeken laten uitzetten. Zo laat ik onderzoek uitvoeren naar de kritische punten in het gehele traject van aanvoer tot aan verdoven en doden van varkens. Hiermee kan de vraag worden beantwoord of het mogelijk is het welzijn van slachtvarkens na aankomst op de slachterij te verbeteren. Tevens wordt onderzocht welke alternatieven voor de huidige waterbadverdover van pluimvee er zorg voor kunnen dragen dat de dieren effectiever bedwelmd worden. Ten aanzien van de elektrische waterbadmethode voor pluimvee heb ik per 18 september jl. de Regeling doden van dieren aangepast om een meer effectieve bedwelming bij deze methode te garanderen. Ook het onverdoofd ritueel doden van dieren dient te voldoen aan een aantal randvoorwaarden. De VWA ziet toe op de zorgvuldigheid van de naleving ervan. Voor de situatie betreffend het doden van vissen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 33 en 35.
Kunt u een specifiek overzicht geven van concentraties van verschillende bestrijdingsmiddelen in het Nederlandse oppervlaktewater? Hoe vaak worden de normen van bestrijdingsmiddelen in ons water overtreden? Waarom bent u van mening dat een scherpe reductie van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in een convenant te bereiken is, en wanneer bent u van plan om stringente regelgeving op dit beleid te ontwikkelen, nu steeds duidelijker wordt dat bestrijdingsmiddelen in het milieu zeer nadelige effecten hebben, bijvoorbeeld op de bijen en op ons drinkwater?
De bestrijdingsmiddelenatlas van het ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft, op grond van meetgegevens van regionale waterbeheerders, een landelijk beeld van de bestrijdingsmiddelen in het Nederlandse oppervlaktewater. De atlas geeft aan waar bestrijdingsmiddelen worden gemeten en waar en wanneer normen worden overschreden. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze atlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl).
Het realiseren van een scherpe reductie van de belasting van het oppervlaktewater ten gevolge van het (verkeerde) gebruik van bestrijdingsmiddelen is mijns inziens alleen te bereiken met medewerking en commitment van de sector. Het convenant Duurzame gewasbescherming is opgesteld om gezamenlijk met de stakeholders (te weten de gewasbeschermingsmiddelenindustrie, de -handel, de -gebruikers en de waterwinbedrijven) de doelstellingen van de kabinetsnota duurzame gewasbescherming te realiseren. De tussenevaluatie van de nota door het Planbureau voor de Leefomgeving geeft aan dat er in 2005 reeds een reductie van de milieubelasting van het oppervlaktewater is bereikt van 86% ten opzichte van 1998.
Welke concrete plannen heeft u om de transportkilometers van ons voedsel terug te brengen, en hoeveel geld is daarvoor beschikbaar?
Jaarlijks informeer ik samen met mijn collega van het ministerie van V&W uw Kamer over de beleidsmatige voortgang van het programma Agrologistiek. In deze brieven wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid en wordt er tevens vooruit gekeken naar de komende jaren. Verschillende instrumenten (pilot-projecten, onderzoek, congressen, website etc.) worden binnen het programma Agrologistiek ingezet om de doelen voor agrologistiek te realiseren.
Naast de reguliere begrotingsgelden op begrotingsartikel 21.12 is er voor de komende jaren ook extra budget beschikbaar gesteld voor de uitvoering van een Small Business Innovation en Research Programma (SBIR) gericht op agrologistiek en biomassa. Zie het antwoord op kamervraag 76. Voor een verdere verwijzing naar de verschillende plannen verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 25 november 2008 (Kamerstuknummer 28 141, nr. 9).
Welke concrete maatregelen neemt u om de productie en consumptie van biologische producten te stimuleren? Welke budget is hiervoor aanwezig? Zijn financiële prikkels een van de maatregelen die u in dit kader neemt? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is met name gericht op het stimuleren van de consumptie. Hiervoor heb ik met ketenpartijen het 3e Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw gesloten. Concrete maatregelen die uitgevoerd worden zijn gezamenlijke promotie en voorlichting, inzet van ketenmanagers, aanpak voor evenwichtige groei van het aanbod (aanpak aanbodskrapte, zie mijn brief hierover aan Uw Kamer van 5 december 2008), stimulering van export en import, stimuleren van samenhang tussen markt- en kennisontwikkeling, stimuleren van wisselwerking tussen de biologische en gangbare landbouwketen en het stimuleren tot 15 innovaties in de biologische landbouwketen. Zie voor meer informatie www.biologischconvenant.nl. In totaal heb ik hier voor 2010 ongeveer € 1,9 mln. beschikbaar gesteld. Het bedrijfsleven draagt daarnaast ongeveer € 1 mln. bij.
Aan de productiekant kunnen alle biologische primaire ondernemers voor vijf jaar hun certificeringskosten vergoed krijgen (ongeveer 650 euro per jaar per ondernemer). Ook heb ik de regeling Beroepsopleiding en Voorlichting en de Demonstratieregeling voor hen opengesteld. Daarnaast kunnen biologische primaire ondernemers gebruik maken van groenfinanciering, MIA, VAMIL en EIA. Ook ondersteun ik de biologische landbouwketen via voorlichtings- en adviesprojecten. In totaal stel ik voor de ontwikkeling van de sector ongeveer € 2,6 mln. beschikbaar in 2010 (inclusief € 1 mln. EU-cofinanciering).
Zet de «verbetering van functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven» ook in op minder grootschalige bedrijven en op het creëren van een bufferafstand tussen woonkernen en megastallen, om de gezondheid van dieren en mensen te bevorderen, nu u ook in het kader van Q-koorts heeft aangegeven dat deze ziekte vaker op grootschalige bedrijven voorkomt, en mensen die in de directe nabijheid van stallen wonen een groter risico hebben om ziek te worden? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Dit voornemen heeft betrekking op verbeteringen van de functionele en fysieke inrichting op bedrijfsniveau. En derhalve niet op bedrijfsgrootte en afstanden tussen bedrijven en woonkernen. Met betrekking tot de afstand tussen bedrijven en woonkernen dient voldaan te worden aan de vigerende milieuregelgeving. Ten aanzien van de bedrijfsgrootte is mijn beleid niet gericht op het stellen van eisen ten aanzien van de bedrijfsomvang, maar op het stellen van maatschappelijke randvoorwaarden op het terrein van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu. Deze zomer is door het Ministerie van VWS opdracht verstrekt voor een onderzoek op het terrein van de volksgezondheid in relatie tot de intensieve veehouderij. Dit onderzoek wordt voor de helft medegefinancierd door het ministerie van LNV. De eerste uitkomsten van dit onderzoek kunnen verwacht worden in 2010.
Waarom neemt het budget voor pilotprojecten herstructurering melkveehouderij na 2010 zo fors af?
Het budget voor de pilotprojecten herstructurering melkveehouderij is grotendeels gevormd vanuit de zgn. Koopmansgelden, die tot en met 2010 beschikbaar zijn gesteld. De budgetten na 2010 zijn alleen bestemd voor de afronding van de nu lopende projecten. De Koopmansgelden zijn bestemd voor pilotprojecten ten behoeve van de extensivering van melkveehouderij in kwetsbare gebieden.
Waarom neemt het budget van de investeringsregeling luchtwassers zo fors af na 2010?
De investeringsregeling voor luchtwassers is opgezet om een flinke impuls te geven aan de toepassing van gecombineerde luchtwassers in de praktijk. Ik heb samen met de provincies inmiddels een impuls gegeven door de vier openstellingen van de regeling in de periode 2007 tot en met 2010. In het aanvullend beleidsakkoord heeft het kabinet € 20 mln. extra beschikbaar gesteld voor deze investeringsregeling. Dit is een tijdelijke impuls voor de jaren 2009 en 2010. Dit verklaart de afname van het budget na 2010.
Waaruit zal de ondersteuning aan de binnenvissers bij de te nemen maatregelen in het kader van het Nederlandse aalbeheerplan bestaan?
Zie het antwoord op vraag 98.
Is de € 1,0 miljoen voor de binnenvisserij ook aan te wenden voor sanering?
Zie het antwoord op vraag 98.
Kunt u uiteenzetten hoe het ondersteunen van de palingvissers met 1 miljoen euro zich verhoudt tot uw uitspraak dat u met Brussel in gesprek bent over sanering van de palingvisserij?
Voor het ondersteunen van binnenvissers bij de te nemen maatregelen in het kader van het Nederlands aalbeheerplan is 1 mln. euro gereserveerd. Hiervan is € 300 000 euro uitgetrokken voor de uitzet van glas- en pootaal en € 700 000 om de gevolgen van het visverbod uit het Nederlands aalbeheerplan deels op te vangen. Zoals ik heb aangegeven tijdens het VAO aalbeheerplan van 22 september jl. beraad ik mij nog over de wijze waarop ik het jaarlijkse bedrag van € 700 000 wil inzetten. Ik heb daarbij aangegeven hier in voor het wetgevingsoverleg Visserij in een brief op terug te komen.
Hierbij worden de mogelijkheden verkend dit te doen vanuit het Europees Visserij Fonds.
Verder heb ik in het AO van 10 september aangegeven dat als vanuit de sector de behoefte bestaat aan omscholing, ik mij hiervoor wil inzetten bij mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierbij heb ik wel expliciet aangeven dat het initiatief vanuit de sector moet komen.
Zet u naast end of pipe maatregelen zoals luchtwassers ook in op systeemverandering van de veehouderij, zoals een krimp van de veestapel en het gebruik van lokale duurzame eiwitten, om de uitstoot van broeikasgassen van de intensieve veehouderij te verminderen?
Ten algemene is mijn beleid gericht op het stellen van randvoorwaarden aan de veehouderijproductie en niet op het verminderen van de omvang van de veestapel. Daarnaast zet ik in op vernieuwing en innovatie. Zo heb ik heb samen met sector en maatschappelijke organisaties een Uitvoeringsagenda Duurzame veehouderij opgesteld waarin systeeminnovaties prominent als uitdaging is benoemd. Mijn beleid ten aanzien van het verminderen van de broeikasuitstoot uit de intensieve veehouderij is neergelegd in het convenant Schone en Zuinige agrosectoren en wordt uitgewerkt in werkplannen. De maatregelen richten zich met name op bewustwording, voorlichting en innovatie en vrijwillige reductie van broeikasgasuitstoot.
Op de lange termijn is mijn beleid gericht op het meer sluitend maken van de voer/mest kringloop op lokale, regionale, nationale dan wel West-Europese schaal. Voor zover er veevoergrondstoffen geïmporteerd worden, dienen deze grondstoffen duurzaam te zijn geproduceerd. Luchtwassers worden ingezet voor het fors verminderen van de emissies van ammoniak, geur en fijn stof uit stallen.
Kunt u in het kader van innovatieve proefprojecten uiteenzetten tot welk percentage u de bijvangsten van de Noordzeevisserij wilt terugbrengen?
De innovatieve proefprojecten die op basis van de subsidieregeling Innovatie in de visketen zijn gestart, hebben voor wat betreft de boomkorvloot het doel deze te laten omschakelen naar meer duurzame vistechnieken. Dat betekent technieken die minder bodemberoerend zijn, met minder brandstofgebruik gepaard gaan en ook tot minder bijvangsten leiden. Concrete percentages zijn daarbij niet gesteld. In mijn visie op de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid zal ik uitgebreid op deze problematiek terugkomen.
Waarom staat er vanaf 2012 geen budget meer opgenomen voor artikel 22.12?
Het budget voor artikel 22.12 loopt door tot en met 2011. Het betreft budget voor de volgende ruimtelijke projecten voor niet grond gebonden landbouw: de Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (STIDUG), de Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG), de Greenports en de sanering van verspreid liggende glastuinbouw. Dit zijn allen tijdelijke projecten met een einddatum. De STIDUG-projecten (via het ILG) lopen door tot en met 2010, de IRG loopt door tot en met 2009 en voor de acht Greenports is vanuit het Fonds Economische Structuurversterking budget vrijgemaakt tot en met 2011.
Hoe worden juridisch verplichte uitgaven met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur meegenomen door de ingestelde werkgroepen die mogelijke bezuinigingen onderzoeken?
Juridisch verplichte uitgaven worden gewoon nagekomen en zijn geen onderwerp van heroverweging.
Waartoe dient de temporisatie op het budget voor verwerving en inrichting van hectares NURG?
De temporisering is noodzakelijk om in de komende jaren te kunnen voldoen aan de budgettaire taakstelling. De taakstelling is een uitwerking van de maatregelen uit het aanvullend beleidsakkoord.
Wat houdt de ombuiging op het budget voor beheer door Staatsbosbeheer in?
De ombuiging op beheer houdt in dat Staatsbosbeheer binnen zijn begroting € 1,1 mln. aan beheer moet bezuinigen. Dat betekent dat Staatsbosbeheer het ambitieniveau in nog te bepalen gebieden moet bijstellen.
Wat houdt de controle-eis, direct voortvloeiend uit EU-controleverordeningen (POP), concreet in?
Alle met cofinanciering vanuit Europees Landbouwfonds Plattelandsontwikkeling (ELFPO) verrichte programma-uitgaven dienen in overeenstemming met de hiervoor geldende Europese verordeningen plaats te vinden. De basis is Verordening (EG) Nr. 1698/2005 van de Raad, die aangeeft welke soorten steun voor cofinanciering in aanmerking komen. Zogenoemde agromilieuverbintenissen, zoals die in Nederland in het kader van Programma beheer worden aangegaan, zijn onderdeel van die te cofinancieren steunmaatregelen. De Raadsverordening is nader uitgewerkt in een aantal uitvoeringsverordeningen van de Europese Commissie, waarin steunwaardige acties verder zijn gepreciseerd maar waar ook de nodige regels worden gegeven over de wijze van behandeling van aanvragen en over de toe te passen controle op de naleving van de gestelde regels.
Waarom geldt alleen de Oostvaarderswold als uitzondering?
De Internationale Commissie voor het Beheer van de Oostvaardersplassen adviseerde de robuuste verbinding in het Oostvaarderswold zo snel als mogelijk aan te leggen. Het snel realiseren van deze zone geeft spoedig duidelijkheid aan de agrariërs in dit gebied. Daarom is met provincie Flevoland de afspraak gemaakt dat deze zone in 2014 is gerealiseerd. Deze snelle realisatie draagt bij aan het spoedig aanleggen van de EHS en stelt zo een inspirerend voorbeeld.
Kunt u uiteenzetten voor de jaren 2008, 2009 en 2010 hoe groot (in Euro’s per Hectare per Jaar) de overheidsbijdragen zijn (geweest) voor de verwerving van nieuwe natuur, en kunt u hierbij onderscheid maken tussen (1) bijdragen aan Staatsbosbeheer, (2) bijdragen aan Natuurmonumenten/Provinciale Landschappen en (3) aan door particulieren beheerde gronden?
Zie antwoord op vraag 108.
Kunt u uiteenzetten voor de jaren 2008, 2009 en 2010 hoe groot (in Euro’s per Hectare per Jaar) de overheidsbijdrage is (geweest) voor de inrichting van nieuwe natuur, en kunt u hierbij onderscheid maken tussen (1) bijdragen aan Staatsbosbeheer, (2) bijdragen aan Natuurmonumenten/Provinciale Landschappen en (3) bijdragen aan door particulieren beheerde gronden?
Over de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) zijn in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) prestatieafspraken gemaakt voor de periode 2007–2013. Overeengekomen is welke doelen de provincies aan het einde van die periode moeten hebben gerealiseerd. Er zijn geen afspraken gemaakt over jaarlijkse taakstellingen, doelen en streefgetallen. Wel rapporteren provincies jaarlijks over de gerealiseerde prestaties in relatie tot de overeengekomen prestaties.
Ik kan u, als gevolg van de gekozen systematiek, geen uitsplitsing geven van de begrote bedragen voor 2009 en 2010. Ook een onderverdeling naar Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten/provinciale Landschappen en door particulieren beheerde gronden is om die redenen niet mogelijk.
In de tweede voortgangrapportage groot project Ecologische Hoofdstructuur (Kamerstuknummer 30 825, nr. 49) is voor verwerving (paragraaf 3.2), inrichting (paragraaf 3.3) en beheer (paragraaf 3.4) vermeld welke prestaties in 2008 zijn gerealiseerd, afgezet tegen de taakstellingen voor de periode 2007–2013. Voor de beschikbare bedragen in de periode 2007–2013 en de uitgaven in 2008 verwijs ik u naar paragraaf 8.1.1. van deze rapportage.
Wie zijn de beoogde gebruikers van de eerste proeve van een landelijke natuurtypenkaart?
De natuurtypen in de nieuwe terminologie van de Index Natuur en Landschap zijn nog niet vastgelegd in rijksbeleid.Het is de bedoeling dat voor de toekomstige afstemming tussen Rijk en provincies over de landelijke natuurtypen in de nieuwe terminologie in 2010 opnieuw een landelijk kader opgesteld wordt.
Met de eerste proeve van een landelijke natuurtypenkaart wordt voor beheerders, beleidsmakers en voor de politiek op landelijk en provinciaal niveau inzichtelijk gemaakt hoe de toekenning van natuurdoelen door provincies in de nieuwe terminologie van de Index NL uitpakt. In de toekomst zal de landelijke natuurtypenkaart een belangrijke rol spelen in de afstemming van natuurdoelen tussen rijk en provincies, als kader voor de aansturing van de natuurbeheerders.
Waar in het Rijksbeleid liggen de natuurtypen en de noodzakelijke oppervlakte vast die nodig zijn om de kwalitatieve doelstelling te bereiken?
Zie het antwoord op vraag 109.
Kunt u uiteenzetten voor de jaren 2008, 2009 en 2010 hoe groot (in Euro’s per Hectare per Jaar) de overheidsbijdrage is voor het beheer van nieuwe natuur, en kunt u hierbij onderscheid maken tussen (1) bijdragen aan Staatsbosbeheer, (2) bijdragen aan Natuurmonumenten/Provinciale Landschappen en (3) aan door particulieren beheerde gronden?
Zie antwoord op vraag 117.
Waarom neemt het budget onder artikel 23.13 vanaf 2010 zo fors af?
De afname van het budget op artikel 23.13 ten opzichte van 2009 wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in 2009 een tweetal amendementen op de begroting verwerkt zijn, welke hebben geleid tot een incidentele en tijdelijke verhoging van het budget. Het gaat hierbij om het amendement Jacobi/Atsma Kmst. 31 700 XIV, nr. 116 ten behoeve van extra uitgaven voor weidevogelbeheer (€ 5 mln) en het amendement Cramer Kmst. 31 700, nr. 55 ten behoeve van het onderhoud en beheer van rietlanden in de Wieden en Weerribben (€ 3 mln). Voorts is het budget voor 2009 incidenteel hoger als gevolg van hogere uitgaven (€ 6 mln) vanwege de ganzenschade. De bovengenoemde opwaartse bijstellingen van het budget 2009 hebben geen doorwerking naar 2010, daardoor ontstaat een relatief groot verschil tussen budget 2009 en 2010.
Waarom neemt de vergoeding voor Natuur overig dat wil zeggen «boeren voor natuur» in bepaalde gebieden af, en kunt u uitwerken voor welke gebieden dat geldt en waarom?
De vergoeding voor Natuur overig neemt na 2010 af omdat dan de eerste termijn van vijf jaar voor de financiering van de projecten voor de gebieden van Polder van biesland, Twickel, Ooijpolder Groesbeek en Groene Woud in 2010 afloopt. In de begroting 2011 zal ik hier op terugkomen.
Is er overleg met (vertegenwoordigers van) landeigenaren van Historische Buitenplaatsen over verdere uitfasering van de regeling en zo ja, hoe is het verloop van dit overleg?
Overleg met de stichting Particuliere Historische Buitenplaatsen heeft inmiddels geresulteerd in afspraken over de uitfasering van de regeling behoud en herstel historische buitenplaatsen. Hierover zal ik u voor het WGO Natuur per brief informeren.
Hoe zal na de uitfasering van de regeling Behoud en Herstel van Historische Buitenplaatsen toegezien worden op behoud en verbetering van kwaliteit van groene monumenten als er meer verantwoordelijkheid voor behoud en herstel bij de landeigenaren komt te liggen?
Na 2010 zal de bescherming van deze categorie groene monumenten onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van OCW vallen. Particuliere eigenaren van historische buitenplaatsen kunnen vanaf 2011 een beroep doen op het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (Brim) van OCW.
Kan van de post «overig beheer» specifiek per categorie uiteengezet worden welke bijdragen gegeven worden aan ganzenbeheer, financiering weidevogels en veenweidegebieden, bijdrage aan de Unie van Waterschappen en het Kroondomein?
In 2010 wordt € 2 mln. uitgegeven aan ganzenbeheer, € 1,3 mln. aan de financiering van weidevogels en veenweidegebieden en € 433 000 aan het Kroondomein. Er is geen bijdrage voorzien aan de Unie van Waterschappen. Er is wel € 305 000 begroot ten behoeve van de unie van landschappen (zie pagina 117 van de begroting).
Kunt u uiteenzetten voor de jaren 2008, 2009 en 2010 hoe groot (in Euro’s per Hectare per Jaar) de overheidsbijdrage is (geweest) voor het beheer van bestaande natuur, en kunt u hierbij onderscheid maken tussen (1) bijdragen aan Staatsbosbeheer, (2) bijdragen aan Natuurmonumenten/Provinciale Landschappen en (3) aan door particulieren beheerde gronden?
Voor de uitgaven aan het beheer verwijs ik u naar de paragrafen 3.4 en 8.1.1. in de tweede voortgangsrapportage groot project Ecologische Hoofdstructuur (Kamerstuknummer 30 825, nr. 49).
Wat is in 2010 het budget (Rijk en Provincies) voor verwerving van bestaande bossen, natuur en landgoederen?
Uitgangspunt is dat LNV geen middelen beschikbaar stelt voor verwerving van bestaande natuur. Uitzondering daarop zijn de middelen voor afrondingsaankopen door particuliere natuurbeschermingsorganisaties. Jaarlijks is daarvoor € 5 mln. beschikbaar. Dit budget is onderdeel van de € 40 mln. die jaarlijks beschikbaar is voor de lening aan de vereniging Natuurmonumenten (zie p. 113 van de toelichting bij de LNV begroting).
Wanneer zal het standpunt van de regering over het rapport van de Commissie De Jong over groene erfpacht aan de Tweede Kamer worden gestuurd?
Op 9 oktober 2009 heb ik mijn reactie op het rapport van de Commissie-De Jong naar de Tweede Kamer gezonden (briefnummer NLP.2009–1936).
Wat is de stand van zaken rond de voortgang van voorstellen uit de Verklaring van Linschoten, kunt u daarbij nader ingaan op de rol van de provincies/IPO in deze, en kunt u daarnaast specifiek ingaan op de stand van zaken de in de verklaring voorstelde Natuuraftrek?
Op dit moment ben ik samen met de provincies/IPO, en in overleg met betrokkenen, bezig met de uitwerking van de voorstellen uit de Verklaring van Linschoten (Kamerstuknummer 30 825, nr. 31).
Er wordt een subsidieregeling voorbereid voor vergoeding aan particulieren van grondwaardedaling bij nieuwe natuur. Deze wil ik nog dit jaar in Brussel aanmelden voor de staatssteuntoets door de Europese Commissie.
Provincies en IPO zijn rechtstreeks betrokken vanwege hun verantwoordelijkheid voor de opstelling, implementatie en uitvoering van deze subsidieregeling in het kader van het ILG.
Met betrekking tot de persoonsgebondenaftrek voor particulier natuurbeheer en de stakingswinstfaciliteit bij functiewijziging verwijs ik naar de toezegging in het belastingplan 2010 dat de Tweede Kamer dit najaar over de resultaten van de betreffende studies zal worden geïnformeerd.
Kunt u uiteenzetten wat volgens u de verschillen zijn in openstelling, bijvoorbeeld ten behoeve van wandelen of fietsen, tussen agrarisch land, natuurgebieden in het beheer bij boeren die onderdeel zijn van de EHS en die in het kader van SAN subsidie krijgen, op land van particuliere eigenaren in de EHS en op land van terrein beherende organisaties?
Zie antwoord bij vraag 122.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja hoe, er een verschil is tussen de «boerennatuur» en natuur beheerd door terreinbeherende organisaties voor wat betreft de recreatieve voorzieningen en voor investeringen die betrokkenen van eigen middelen plegen voor recreatie op eigen terrein? Zo ja, kunnen deze verschillen in een tabel verduidelijkt worden?
Ten aanzien van de openstelling van de genoemde categorieën geldt het volgende:
• voor land met een agrarische hoofdfunctie, ook als daarvoor subsidie in het kader van de huidige (p)SAN wordt verkregen, is er geen openstellingsverplichting. Ook in de nieuwe situatie onder de Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) blijft dit zo.
• subsidie kan worden verkregen voor kosten verbonden aan het openstellen en beheer van wandelpaden over boerenland via de Regeling«Wandelen over boerenland».
• voor natuurgebieden in bezit en/of beheer van particulieren en terreinbeherende organisaties brengt het verkrijgen van beheersubsidie onder de huidige (p)SN van Programma Beheer de verplichting mee om het betreffende terrein open te stellen en toegankelijk te maken. In uitzonderingssituaties kan hiervoor ontheffing worden verleend, bijvoorbeeld voor beperkte terreingedeelten in de persoonlijke levenssfeer en als daar voor flora- en faunabescherming noodzaak voor bestaat.
Voor het onderhoud van recreatieve voorzieningen zoals paden, wegen en bewegwijzering kan in dit kader subsidie worden verkregen.
• in het algemeen zijn de terreinen van SBB opengesteld via aanwezige wandel, fiets- en ruiterpaden, behoudends uitzonderingssituaties, als bescherming van flora en fauna dat vereist.
• voor landbouw- en natuurterreinen behorende tot landgoederen, die zijn gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928, zijn de fiscale voordelen afhankelijk gesteld van in de NSW opgenomen vereisten voor openstelling. Voor subsidies voor inrichting en beheer van recreatieve voorzieningen op deze landgoederen gelden de vereisten onder de SNL en de regelingen van Programma Beheer.
Op welke wijze geeft u invulling aan het verminderen van de consumptie van dierlijke eiwitten ten einde de emissies van broeikasgassen te reduceren en tot een eerlijke voedselverdeling te komen en welke prestaties kunnen we hierbij van u verwachten?
Voor mijn beleidsinzet op het gebied van de consumptie van dierlijke eiwitten verwijs ik naar de beleidsagenda Duurzame Voedselsystemen en de Nota Duurzaam Voedsel.
Met welk concreet beleid en met welke afrekenbare doelstellingen bent u van plan uw verantwoordelijkheid voor het stellen van de (wettelijke) kaders voor voedselkwaliteit en diergezondheid in te vullen? Welke rol speelt het wetsvoorstel Wet Dieren hierin?
Mijn beleid voor voedselkwaliteit en diergezondheid is in hoofdlijn vervat in de Nationale agenda diergezondheid. Het wetsvoorstel Wet dieren biedt de basis om dat beleid, voor zover dat regelgeving behoeft, te realiseren.
In afwachting van de totstandkoming van die wet zal waar nodig het vigerend instrumentarium in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) worden benut voor het stellen van regels. Dit geldt in ieder geval voor het onderwerp diergezondheid.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld (TK 31 389, nr. 9) is de Europese Commissie momenteel bezig met een herziening van de Europese regelgeving op het gebied van diergezondheid; de European Animal Health Law. Op basis van de nu bekende plannen van de Europese Commissie kan worden geconcludeerd dat zowel de juridische grondslag voor de Europese diergezondheidsregelgeving als de inhoud ervan, ingrijpend zullen worden herzien.
Om de overgang van de GWWD naar de Wet dieren soepel te laten verlopen heb ik bij nota van wijziging artikelen in het wetsvoorstel opgenomen die een gefaseerde intrekking van de GWWD en, daaraan verbonden, een gefaseerde inwerkingtreding van de Wet dieren mogelijk maken.
Bent u van mening dat de consument inderdaad kan beschikken over veilig voedsel, mede gezien de recente salmonella besmettingen? Welk concreet beleid en welke afrekenbare doelen zijn hiervoor ontwikkeld voor 2010?
De consument kan erop vertrouwen dat de aangeboden levensmiddelen veilig zijn. Dit wordt geborgd door de Europese hygiëneregels. Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze regels. De Voedsel en Waren Autoriteit ziet hierop toe.
Eind 2010 wordt in Europees verband een norm van kracht die de afwezigheid eist van salmonella in een monster van 25 gram pluimveevlees. Hiertoe is al in 2003 in Europees verband besloten. Deze overgangsperiode is bedoeld om de pluimveesector in staat te stellen aan deze norm te voldoen.
Behalve voor salmonella wordt ook voor campylobacter in het kader van een convenant tussen VWS en de Nederlandse pluimveeslachterijen gezocht naar mogelijkheden om de besmetting terug te dringen. Daarnaast heeft de burger een belangrijke eigen verantwoordelijkheid om zijn voedsel zorgvuldig te bewaren en veilig te bereiden. Van overheidswege is verplicht gesteld dat op het etiket van verpakt vers pluimveevlees de maatregelen vermeld zijn die de consument dient te nemen om besmettingen zoveel mogelijk te voorkomen.
De voetnoot meldt dat de budgetten voor Natuur- en Milieueducatie tot en met 2012 zijn vastgesteld echter klopt het dat er een getal ontbreekt bij 2012 in de bovenstaande tabel?
Nee. De uitvoeringstermijn van de nota Kiezen, leren en meedoen, naar een effectieve inzet van natuur- en milieu-educatie in Nederland, 2008–2011 loopt tot en met 2011. De uitfinanciering van uitvoeringsactiviteiten die doorlopen na 2011 te zijner tijd worden bezien.
In hoeverre is in het budget voor Natuur- en Milieueducatie de bijdrage aan Artis meegenomen?
In het budget voor Natuur- en Milieueducatie is geen bijdrage aan Artis opgenomen. De bijdrage aan Artis komt uit artikel 26.15: Kennisontwikkeling en innovatie, Kennisontwikkeling ten behoeve van maatschappelijke vraagstukken (onderdeel: Bevorderen van innovaties bij stakeholders).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GL), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Vacature (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GL), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).