Vastgesteld 25 september 2009
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 10 maart 2009 inzake de voorgenomen wijziging van het Activiteitenbesluit in relatie tot het stemgeluid op schoolpleinen (2009Z04273/2009D11 048).
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 september 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Is het u bekend of er ook nog andere situaties zijn van activiteiten met en/of voor jeugd op binnenterreinen die vergelijkbare problemen opleveren als op schoolpleinen? Zo ja, ziet u daarin aanleiding om de strekking van het Besluit te verruimen?
Ook bij instanties voor kinderopvang blijken zich soms soortgelijke kwesties voor te doen. Onder meer in het in vraag 2 genoemde artikel in NRC Handelsblad, maar bijvoorbeeld ook in diverse televisie-uitzendingen is hier enige tijd geleden aandacht aan besteed. Mede hierom, en in lijn met de signalen hierover vanuit uw kamer, zal ik de regeling voor stemgeluid in het Activiteitenbesluit ook aanpassen voor instellingen voor kinderopvang.
In het NRC Handelsblad van vrijdag 20 maart 2009 stond een artikel over de exponentiële groei van kinderdagverblijven waarvan een aantal buitenspeelplaatsen heeft die zich op binnenterreinen bevinden. Hoe is de regelgeving omtrent kinderdagverblijven met betrekking tot geluidsnormen?
Op dit moment vallen kinderdagverblijven onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit, zoals die ook golden voor schoolpleinen tot aan de op handen zijnde wijziging van het Activiteitenbesluit. Hoofdregel hierbij is dat het geluid van stemmen op het buitenterrein behorend bij zo’n kinderdagverblijf buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus. De enige uitzondering hierop is als sprake is van een zogenaamd «binnenterrein» in de zin dat het terrein geheel door bebouwing wordt omsloten. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 maart jl. is de reden hiervoor dat het geluid op zo’n «binnenterrein» niet opgaat in het omgevingsgeluid en daardoor sneller als hinderlijk wordt ervaren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zal deze uitzondering – net als voor scholen – dus ook voor kinderopvang komen te vervallen.
In ditzelfde artikel uit het NRC Handelsblad wordt tevens de suggestie gewekt dat er kinderdagverblijven gevestigd zijn in (voormalige) woonhuizen die de (binnen)tuinen als speelplaats in gebruik hebben genomen. Hoe verhoudt dit zich tot eventuele bestemmingsplannen?
Indien kinderdagverblijven inderdaad zijn gevestigd in (voormalige) woonhuizen, is het aan de gemeente om na te gaan of een dergelijke vestiging wel of niet past binnen het geldende planologische regime. Mocht het kinderdagverblijf planologisch niet toegestaan zijn, dan kan de gemeente daar handhavend tegen optreden door de exploitatie van het kinderdagverblijf te beëindigen en zo de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen. De toepasselijkheid van de algemene regels van het Activiteitenbesluit (zowel nu als na wijziging) staat daar echter los van, en ook het stellen van geluidseisen behoort in de context van een dergelijke planologische handhavingsactie niet tot de mogelijkheden.
In uw brief d.d. 10 maart 2009, aan de Tweede Kamer, stelt u dat voor andere inrichtingen dan scholen, de uitzonderingsregel voor «binnenterreinen» in het Activiteitenbesluit gehandhaafd blijft. Is het derhalve correct om aan te nemen dat kinderdagverblijven niet zijn vrijgesteld van deze regels omtrent geluidsnormen?
Op dit moment is die aanname correct. Inmiddels is echter – mede na signalen van de zijde van uw kamer – duidelijk geworden dat het handhaven daarvan een te enge interpretatie van de motie-Vermeij c.s. (Kamerstukken 2008/09, 31 700-XI, nr. 31) zou betekenen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 wordt het Activiteitenbesluit dus alsnog in deze zin aangepast. Deze wijziging is reeds verwerkt in het ontwerpwijzigingsbesluit dat onlangs voor advies aan de Raad van State is voorgelegd.
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), Voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).
Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (CU), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).