Voorgesteld 15 oktober 2009
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het onderzoek dat de staatssecretaris van Defensie heeft laten uitvoeren naar het functioneren van de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beperkt is tot de uitvoering van een quick-scan, waarbij bleek dat de voor de civiele GGZ-zorg ontwikkelde prestatie-indicatoren nog niet gebruikt werden binnen het MGGZ-veld en daardoor slechts in beperkte zin toepasbaar bleken;
tevens overwegende, dat de gemaakte beoordeling bij deze quick-scan voornamelijk gebaseerd is op de eigen schriftelijke inbreng van de MGGZ zelf, alsmede gesprekken met de beschreven betrokken partijen, en in mindere mate op feitelijke gegevens, respectievelijk feitelijk onderzoek;
van mening, dat deze gehanteerde methodologie als onvoldoende beschouwd moet worden voor een betrouwbare evaluatie naar het functioneren van de MGGZ in het bijzonder ten aanzien van veteranen;
tevens van mening, dat het wenselijk is dat ook bij de MGGZ de voor de civiele GGZ-zorg ontwikkelde prestatie-indicatoren gehanteerd gaan worden;
verzoekt de regering de IMG en IGZ alsnog de opdracht te geven tot een volwaardig onderzoek naar het functioneren van de MGGZ in het bijzonder ten aanzien van veteranen, waarbij ook de directe ervaringen van een representatieve selectie van de beoogde cliëntengroep, inclusief de groep van zogenaamde «zorgmijders», worden meegenomen, en waarbij (volledig) wordt aangesloten bij de voor de civiele GGZ-zorg ontwikkelde prestatie-indicatoren;
verzoekt de regering tevens te bewerkstelligen dat dit onderzoek binnen een jaar wordt afgerond en dat de resultaten ervan direct aan de Kamer worden gezonden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Eijsink
Boekestijn