Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2009
Tijdens het debat over de voorjaarsnota op 30 juni 2009 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2008–2009, nr. 101, blz. 8006–8069) met de minister van Financiën is toegezegd dat bij de begroting 2010 een brief aan uw Kamer zou worden gestuurd over de keuze om af te zien van een reisvoorziening voor minderjarige mbo’ers. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging en wil ik uw Kamer nogmaals toelichten wat de reden is dat het Kabinet geen mogelijkheden ziet om een reisvoorziening voor deze groep te realiseren.
Het is bekend dat een deel van de minderjarige mbo’ers in de bol hoge reiskosten heeft. Om die lasten volledig weg te nemen met een ov-studentenkaart zou er naar verwachting ruim € 100 miljoen per jaar nodig zijn. Bij de begrotingsbehandeling voor 2009 is er vanwege de motie-Slob € 30 miljoen structureel toegevoegd aan de begroting van OCW om de reiskosten van deze groep te verlagen.
Echter, in het licht van met name de financieel-economische problematiek en het aandeel van OCW in de daardoor noodzakelijke ombuigingen, ook ten behoeve van de gepresenteerde investeringsbudgetten voor het mbo, heeft het kabinet afgezien van het beschikbaar stellen van een reisvoorziening voor minderjarige mbo’ers.
Daarbij kwam dat bij de uitwerking van deze motie bleek dat slechts een beperkte voorziening te realiseren zou zijn. De meeste deelnemers zouden nog steeds hoge kosten hebben. De variant die, na onderzoek van een aantal varianten, is uitgewerkt – een vrijwillige ov-studentenkaart met bijbetaling – zou leiden tot zowel een hoge eigen bijdrage voor de deelnemer als een budgettair risico voor OCW. Omdat een vrijwillige ov-studentenkaart (in tegenstelling tot de verplichte ov-studentenkaart in het hoger onderwijs) met eigen bijdrage alleen lucratief is voor deelnemers met hoge reiskosten, zou het aantal kilometers per voorziening hoog zijn en daarmee het bedrag dat OCW per kaart aan de vervoersbedrijven dient te betalen ook. Bovendien is er bij aanvang van de voorziening nog geen zekerheid over het exacte aantal deelnemers en het feitelijke reisgedrag per kaarthouder omdat hiernaar geen eerder reizigersonderzoek is verricht. Dit brengt budgettaire risico’s met zich mee die ten laste zouden komen van bestaande onderwijsbudgetten. Verder zou voor zo’n vrijwillige ov-studentenkaart met bijbetaling een kostbare uitvoering nodig zijn. Dit vanwege de noodzaak rechthebbendheid te bepalen (verificatie en identificatie) en de inning van de eigen bijdrage.
Natuurlijk gaat het kabinet wel door met investeren in het mbo. Het kabinet heeft in het aanvullende beleidsakkoord besloten om voor met name de jaren 2009 en 2010 extra geld beschikbaar te stellen voor het mbo. Met deze middelen kan het mbo zijn bijdrage leveren aan de kabinetsdoelstellingen op het gebied van de aanpak van kwetsbare jongeren, jeugdwerkloosheid en versterking van de arbeidsmarkt op regionaal niveau. Dit is verder toegelicht in de Begroting van OCW, artikel 4 – Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie.