Vastgesteld 14 oktober 2009
De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De op 29 september 2009 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 13 oktober 2009, beantwoord door de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Vragen en antwoorden inzake de vaststelling van de begrotingsstaat van het Fonds economische structuurversterking van het jaar 2010
Kan de regering verduidelijken wat de achtergrond van de verandering is in de verhouding in de bijdragen uit het FES-fonds aan de begrotingen van de verschillende ministeries ten opzicht van vorig jaar?
Verandering in de verhouding ten opzichte van vorig jaar treedt op door het toekennen van middelen voor nieuwe projecten aan verschillende ministeries, vertraging of versnelling in de uitvoering van de projecten (verandering van het kasritme) en het afronden van projecten. In de begroting 2010 (bijlage 1) is voor het eerst een integraal overzicht opgenomen van de bijdragen per departement voor het jaar 2010. De onderliggende mutaties zijn terug te vinden in de toelichting per begrotingsartikel (onderdeel C van de begroting).
Kan de regering specifiek – in termen van meetbare doelstellingen – aangeven welke doelen en effecten de regering wil realiseren met de FES-bijdragen?
De doelstelling van het FES is, middels extra impulsinvesteringen van nationaal belang, de economische structuur te versterken. Om ervoor te zorgen dat FES-gelden bijdragen aan deze doelstelling, vindt er ex-ante een beoordeling van projecten plaats door externe deskundigen, zoals het CPB. Deze onafhankelijke beoordelaars toetsen aan de hand van een aantal criteria, overigens verschillend per domein, of een project doeltreffend, doelmatig en van maatschappelijk nut is (FES-waardig). Het kabinet neemt, mede op basis van deze onafhankelijke adviezen, een besluit over projecten waaraan FES-bijdragen worden verleend. De projecten dragen bij aan doelstellingen van de diverse beleidsterreinen die op de betreffende departementale begrotingen zijn toegelicht. Dit laatste geldt ook voor de meetbare doelstellingen
Op welke wijze is de CPB evaluatie van het FES (juli 2009, CPB document 188) betrokken bij de begroting? Welke veranderingen in deze begroting ten opzichte van die van vorig jaar zijn mede ingegeven door deze evaluatie?
De CPB-evaluatie betreft de toetsing van 14 projectvoorstellen in het kader van de selectieve continuering van aflopende FES-projecten in het domein kennis, innovatie en onderwijs. Deze toetsing van het CPB vormt een belangrijk element voor de besluitvorming van het kabinet om de voorstellen al dan niet te honoreren. Over de uitkomsten van deze besluitvorming heb ik u op 3 augustus jl. geïnformeerd (TK 2008–09, 27 406, nr. 148). De voorstellen die zijn gehonoreerd, worden opgenomen in de FES-begroting en de betreffende departementale begrotingen. Overige veranderingen ten opzichte van de begroting van 2009 zijn niet ingegeven door de CPB-evaluatie.
Kan de regering een overzicht geven van de historie en het verloop van de bestedingen van FES-middelen?
Onderstaande grafiek geeft het historische verloop weer van de totale jaarlijkse FES-uitgaven. Deze totaaluitgaven zijn afhankelijk van de uitgaven die voortvloeien uit concrete FES-projecten. Het kaspatroon van FES-projecten kan, gelet op het investeringskarakter, fluctueren.
Overzicht uitgaven FES (€ mld)
In de begroting omtrent de FES-gelden staat geen verdere uitleg over het terugdringen van de administratieve lasten. Wat bedragen de precieze administratieve lasten (in procenten van de gehele administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven) en de toezichtslasten met betrekking tot de FES-gelden? Waar staat beschreven hoe deze zullen worden teruggebracht? Wat zijn de doelstellingen?
Het FES is een verdeelfonds, waarbij middelen aan departementale begrotingen worden toegekend. Departementen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van deze projecten, waaraan een FES-bijdrage is verleend, en de administratieve lasten die dit meebrengt voor het bedrijfsleven. In de FES-begroting wordt om deze reden niet ingegaan op de administratieve lastendruk.
Wat zijn de precieze doelstellingen en eisen om in aanmerking te komen voor de FES fondsen?
Om voor FES-middelen in aanmerking te komen, moet het project een extra impulsinvestering van nationaal belang betreffen met als doel de economische structuur te versterken. De uitgaven van het fonds bestrijken verschillende investeringsdomeinen. Deze domeinen zijn nader verdeeld in verschillende enveloppes en reserveringen. Zo zijn bij het Coalitieakkoord middelen gereserveerd voor zeven thema’s, uiteenlopend van «Openbaar Vervoer» tot «Innovatie, Kennis en Onderzoek». Ministers kunnen voorstellen indienen voor een bijdrage uit het FES voor zover deze binnen een van de domeinen vallen. Deze voorstellen worden inhoudelijk getoetst, zodat de beoogde economische structuurversterking zo efficiënt en effectief mogelijk kan worden gerealiseerd. Gehanteerde criteria (verschillend per domein) zijn bijvoorbeeld effectiviteit, efficiency, maatschappelijke en economische waardecreatie, potentie voor publiekprivate samenwerking en de organisatie(vorm). Op basis van de uitkomsten van de toetsingsprocedure beslist het kabinet of een project FES-middelen krijgt toegekend.
Waarom is er geen overzicht meer van de toezeggingenbrieven?
De begroting 2010 dient ertoe inzicht te geven in de plannen voor het jaar 2010. Het historische overzicht met toezeggingbrieven is niet in de begroting opgenomen. Hiermee is geprobeerd de begroting beknopt en transparant te houden. Eventueel kan dit overzicht worden opgenomen in het jaarverslag van het FES.
De regering geeft aan dat de voeding van het FES is vastgesteld op basis van de systematiek zoals die is voorgesteld in de wijziging van de Wet Fonds Economische structuurversterking, Stb. 1996, 51 en 52. Kan de regering aangeven hoe groot de FES-voeding zou zijn geweest als met de oude systematiek was gewerkt, waarbij de FES-voeding uit de daadwerkelijk gerealiseerde gasbaten komt?
Conform de oude systematiek bestaat de voeding uit 41,5% van de aardgasbaten (exclusief vennootschapbelasting) ad € 8,15 mld in 2010. Naar verwachting zou de FES-voeding uit aardgasbaten met deze systematiek in 2010 € 3,38 mld bedragen. In de ontwerpbegroting 2010 bedragen de uitgaven van het FES voor het jaar 2010 circa € 3,14 mld (zie ook de grafiek bij vraag 4).
Kan de regering aangeven ten laste of bate van welke projecten/begrotingen het verschil komt tussen de daadwerkelijke aardgasbaten en de met de nieuwe systematiek vastgestelde FES-voeding?
De geraamde uitgaven en voeding van het FES zijn voor 2010 gelijk aan € 3,1 mld. De totale geraamde ontvangsten uit aardgasbaten (niet-belastingontvangsten en vennootschapsbelasting) voor het jaar 2010 bedragen € 9,8 mld. Circa € 6,7 mld van de aardgasbaten komt rechtstreeks ten gunste van het EMU-saldo. Tabel 2.12 in bijlage 2 van de Miljoenennota 2010 geeft een overzicht van de aardgasbaten voor de periode 2008–2011.
Waarom is de omvang van het FES-fonds van dit jaar zoveel groter dan dat van vorig jaar?
De geraamde uitgaven zijn voor het jaar 2009 € 2,5 mld en voor 2010 € 3,1 mld. Bijna € 0,4 mld van dit verschil is het gevolg van een oploop in de uitgaven voor het «Bereikbaarheid/voorfinanciering f 12 mld pakket». Dit pakket (onderdeel van de FES-investeringsimpuls 1998) levert een financiële bijdrage aan het investeringsprogramma van het Infrastructuurfonds. De kasuitgaven van FES-projecten – die al in uitvoering zijn – bepalen voor het grootste deel de omvang van de FES-uitgaven in enig jaar. De omvang van het fonds varieert hierdoor jaarlijks.
Kan de regering nader toelichten hoe een FES-uitkering via de decentralisatiefondsen zou moeten lopen? Waarom wordt de omweg gekozen van het Gemeente- en Provinciefonds?
Het is momenteel niet mogelijk om bijdragen uit het FES via decentralisatie-uitkeringen aan medeoverheden te verstrekken. Het voorstel tot Wijziging Wet FES zoals momenteel aan de TK voorligt (TK 2008–2009, 31 993) beoogt decentralisatie-uitkeringen wel mogelijk te maken. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel wordt dit nader toegelicht. Onveranderd blijft in dat voorstel dat middelen vanuit het Fes worden toegekend aan de verschillende departementale begrotingen voor specifieke projecten. Wanneer decentrale overheden verantwoordelijk zijn voor (een deel van) een FES-project, zullen middelen via een decentralisatie-uitkering aan decentrale overheden overgemaakt worden. Deze middelen worden in het geval van een decentralisatie-uitkering door het departement overgeheveld van de departementale begroting naar het gemeente- en provinciefonds. De achtergrond van deze werkwijze is de volgende: De Financiële verhoudingenwet (Fvw) schrijft voor dat financiële rijksbijdragen aan gemeenten of provincies in beginsel verstrekt worden in de vorm van een decentralisatie-uitkering (via het Gemeente- en/of Provinciefonds). De Financiële verhoudingenwet (Fvw) is gewijzigd zodat medeoverheden meer ruimte krijgen bij het besteden van rijksgeld, waardoor een verlichting van administratieve lasten kan worden gerealiseerd door een vermindering van het aantal specifieke uitkeringen (conform het Coalitieakkoord).
Betekent tabel 1 dat over 2,51 miljard euro aan projecten feitelijk al beslist is? Wat zou er gebeuren als de Kamer tegen het uitgeven van deze 2,51 miljard euro zou stemmen? Is over de 624 miljoen euro al een besluit genomen? Op welke manier kan de Kamer beter betrokken worden bij de besluitvorming over FES-projecten?
Tabel 1 geeft het totaaloverzicht van alle artikelen in de FES-begroting. Conform de gebruikelijke systematiek van het FES als verdeelfonds bevatten de artikelen 11 t/m 14 de FES-middelen die reeds zijn overgeboekt naar departementale begrotingen. Het gaat in 2010 in totaal om € 2,51 mld. Deze middelen worden dus (ook) verantwoord op de departementale begrotingen; daarvoor geldt evenzeer als bij (artikelen op) andere begrotingen dat autorisatie door de Kamer nodig is. Daarbij moet wel worden bedacht dat in de praktijk van FES-investeringsprojecten de (eenmalige) toezeggingen vaak leiden tot meerjarige kasuitgaven in de toekomst. Dat betekent ook dat in voorgaande jaren reeds projecten zijn goedgekeurd waarvan kasuitgaven in 2010 zijn opgenomen in de uitgavenramingen van het FES. Betrokkenheid van de Kamer kan tenminste op twee momenten plaatsvinden. Ten eerste wordt de Kamer geïnformeerd over kabinetsbesluiten inzake de aan projecten te verlenen bijdragen uit het FES. Deze projecten hangen samen met eerder ingestelde FES-impulsen, enveloppen e.d. voor bepaalde beleidsterreinen, wat betekent dat het de betreffende vakminister is die de Kamer informeert (zie bijvoorbeeld antwoord op vraag 3). Ook in de desbetreffende departementale begrotingsstukken wordt veelal nader ingegaan op bijvoorbeeld de besluitvorming en voortgang van FES-projecten. Ten tweede wordt over de budgettaire consequenties van FES-projecten gerapporteerd in de verschillende budgettaire nota’s en de (suppletoire) begrotingswetten van het FES en van de vakdepartementen. Over de genoemde € 624 mln (art 15) zal nog besluitvorming plaatsvinden. Over de te verwachten besluitvorming in 2010 is de Kamer op hoofdlijnen geïnformeerd in par. 2.2. van de Memorie van Toelichting.
De regering meldt dat bij de bedragen in tabel 3 rekening moet worden gehouden met een neerwaartse bijstelling om dekking van maximaal 0.9 mld ten behoeve van Anders Betalen voor Mobiliteit mogelijk te maken. Kan de regering aangeven hoe de bedragen in de tabel eruit zien als dit bedrag verdisconteerd is?
De verdeling van de kosten over de jaren is nog niet bekend. Het kabinet heeft daarom nog niet besloten ten koste van welke reserveringen in het FES de investeringskosten van Anders Betalen voor Mobiliteit worden gedekt. Tabel 3 geeft een overzicht van gereserveerde middelen waarover nog definitieve kabinetsbesluitvorming moet plaatsvinden.
Welke projecten uit de Innovatie-enveloppe worden voortgezet met de genoemde 500 miljoen euro? Hoeveel banen kunnen daarmee in stand gehouden worden? Gaan de projecten daadwerkelijk in 2009 en 2010 van start?
Over de projecten van de FES-enveloppe van € 500 mln voor selectieve continuering van in deze kabinetsperiode aflopende FES-projecten op het domein kennis, innovatie en onderwijs heb ik u op 3 augustus jl. (TK 2009–09, 27 406, nr. 148) geïnformeerd. Ik heb u daarin meegedeeld dat de projecten ITER-NL 2 en het onderdeel Netwerkschool van het voorstel Beroepsonderwijs in bedrijf met een FES-bijdrage zijn gehonoreerd. Daarnaast hebben zes FES-voorstellen de gelegenheid gekregen om een aangepast voorstel in te dienen op drie thema’s (ICT, Creatieve industrie en Water, klimaat en ruimte) en is een bedrag van maximaal € 10 mln gereserveerd voor overbruggingsfinanciering van TI Pharma en TTI Groene Genetica. In het voorjaar van 2010 zal de definitieve invulling van de FES-enveloppe van € 500 mln bekend zijn, inclusief de verwachte economische en maatschappelijke effecten van de dan gehonoreerde projecten. De projecten zullen vóór 2011 van start gaan.
Kan de regering aangeven wat de inhoud is van de voorstellen Hersenen en Cognitie en Gezond Ouder Worden? Wat is het verband met innovatie?
Het project Hersenen en Cognitie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft innovatief onderzoek vanuit sterk uiteenlopende wetenschappelijke disciplines (psychologie, neurowetenschappen, geneeskunde psychiatrie, pedagogiek, informatica, didactiek, gedragsbiologie, voedingswetenschap en criminologie) naar de oplossing van vraagstellingen binnen de thema’s Hersenen en Leren (onderwijs), Hersenen en Gezondheid, en Hersenen en veiligheid. Er zijn 50 publieke partners bij betrokken, zoals onderwijs-, jeugdzorg-, justitiële- en gezondheidszorginstellingen, alsmede 8 private partijen. De maatschappelijke partners hebben aangegeven de resultaten van de samenwerking te willen toepassen. De wetenschappelijke partners zullen implementatie realiseren via hun toegang tot (inter)nationale samenwerkingsverbanden.
Het project Gezond Ouder Worden van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is gericht op onderzoek op het gebied van «behoud en herstel van orgaanfunctie» en «evidence based medicine voor senioren». Behoud en herstel van orgaanfunctie betreft het ontwikkelen van innovatieve celtherapie voor diabetes. Celtherapie is een nieuwe benaderingswijze, waarvan veel verwacht wordt. Evidence based medicine voor senioren is gericht op het ontwikkelen van effectieve en doelmatige interventies bij oudere patiënten met multi-morbiditeit. Veel van de huidige medische interventies zijn ontwikkeld en geoptimaliseerd voor personen van 18 – 55 jaar met een enkele aandoening. Bij het toepassen van deze interventies op ouderen met meerdere aandoeningen moet rekening worden gehouden dat ouderen anders kunnen reageren op de behandeling dan volwassenen van 18–55 jaar en dat gelijktijdige behandelingen voor andere aandoeningen van invloed kunnen zijn. Hier is sprake van een grote kennisleemte. De verwachting is dat klinisch onderzoek zal leiden tot op de doelgroep aangepaste richtlijnen voor medisch handelen.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).