Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2011
In een wetgevingsoverleg van 12 december jongstleden zijn het wetsvoorstel hervorming herziening ten voordele (Kamerstukken II 32 045) en het wetsvoorstel herziening ten nadele (Kamerstukken II 32 044) behandeld. Voorafgaand aan en tijdens het wetgevingsoverleg is een aantal amendementen en een motie ingediend. Ook is tijdens het wetgevingsoverleg een aantal amendementen aangekondigd. Wij hebben tijdens het overleg op alle ingediende en aangekondigde amendementen en op de ingediende motie een (eerste) reactie gegeven. Na het wetgevingsoverleg is een aantal amendementen bij beide wetsvoorstellen daadwerkelijk ingediend. Voor een deel vervangen zij eerder al ingediende amendementen. Het leek ons aangewezen om de verschillende (gewijzigde) amendementen die thans voorliggen nog eens op een rij te zetten en, voor zover nodig, daarop een (eventueel aanvullende) reactie van regeringswege te geven. Daartoe strekt deze brief. Hieronder wordt eerst ingegaan op de amendementen bij het wetsvoorstel hervorming herziening ten voordele. Daarna wordt ingegaan op de amendementen en de motie bij het wetsvoorstel herziening ten nadele.
De amendementen op stuknummer 9, 11, 13 en 17 zijn vervangen door hieronder te bespreken amendementen. Tijdens het wetgevingsoverleg heeft mevrouw Gesthuizen aangekondigd haar amendement op stuknummer 12 te zullen intrekken.
– Amendementen op stuknummer 8 en 16 (Gesthuizen)
Deze amendementen beogen de herzieningsgrond van het novum vergaand te verruimen. Aanneming van deze amendementen wordt de Tweede Kamer om redenen die in het wetgevingsoverleg aan de orde zijn gesteld, ontraden. Zij verruimen het novum verder dan nodig is om het in de praktijk gerezen probleem op te lossen. Het tweede amendement heeft bovendien tot gevolg dat allerlei gegevens die de rechter in zijn oordeel heeft betrokken, in de herzieningsprocedure opnieuw aan de orde kunnen worden gesteld, hetgeen naar onze mening niet spoort met het uitzonderlijke karakter van het buitengewone rechtsmiddel herziening.
– Amendementen op stuknummer 10 en 14 (Gesthuizen)
Deze amendementen beogen de procureur-generaal bij de Hoge Raad ertoe te verplichten het door de commissie aanbevolen onderzoek uit te voeren. Het tweede amendement kent als extra element dat het verzoek tot nader onderzoek wordt ingediend bij en behandeld door de commissie, in plaats van de procureur-generaal. Aanneming van deze amendementen wordt de Tweede Kamer om redenen die in het wetgevingsoverleg aan de orde zijn gesteld, ontraden. Zij sporen niet met de onafhankelijke positie die de procureur-generaal grondwettelijk toekomt. Zij zijn voorts overbodig omdat
– het openbare advies van de commissie in de praktijk groot gewicht in de schaal zal leggen en er geen enkele reden is te veronderstellen dat de procureur-generaal het advies lichtvaardig naast zich neer zou leggen;
– de procureur-generaal een beslissing om het aanbevolen onderzoek niet uit te voeren moet motiveren;
– de veroordeelde na een dergelijke beslissing alsnog een herzieningsaanvraag bij de Hoge Raad kan indienen waarbij hij zich op het openbare advies van de commissie kan beroepen.
– Amendement op stuknummer 15 (Van der Steur en Gesthuizen)
Dit amendement bevat twee elementen:
– De Hoge Raad kan opdracht geven de commissie in te schakelen om over de wenselijkheid van een nader onderzoek advies uit te brengen.
– De verplichting voor de procureur-generaal bij de Hoge Raad om advies van de commissie te vragen geldt niet wanneer het verzoek tot nader onderzoek al voor toewijzing vatbaar is.
Om redenen die in het wetgevingsoverleg reeds naar voren zijn gebracht, kunnen de in dit amendement voorgestelde wijzigingen worden verwelkomd. Het oordeel over dit amendement laten wij aan de Tweede Kamer.
– Amendement op stuknummer 18 (Gesthuizen, Van der Steur, Van Toorenburg)
Dit amendement bevat een verplichting om de wet eenmalig te evalueren binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding. Om redenen die in het wetgevingsoverleg reeds naar voren zijn gebracht, laten wij het oordeel over dit amendement aan de Tweede Kamer.
– Amendement op stuknummer 19 (Gesthuizen en Van Toorenburg)
Dit amendement beoogt de in het wetsvoorstel opgenomen verplichting voor de procureur-generaal om advies te vragen bij de commissie in meer zware zaken van toepassing te laten zijn, te weten bij veroordeling tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaar of meer. Om redenen die in het wetgevingsoverleg reeds naar voren zijn gebracht, laten wij het oordeel over dit amendement aan de Tweede Kamer.
– Amendement op stuknummer 20 (Gesthuizen)
Dit amendement beoogt nader onderzoek door de procureur-generaal bij aanwijzingen voor een mogelijk novum, mogelijk te maken bij elke veroordeling. Aanneming van dit amendement wordt de Tweede Kamer om redenen die in het wetgevingsoverleg reeds aan de orde zijn gesteld, ontraden. Deze redenen komen erop neer dat nader onderzoek alleen nodig is in complexe zaken en dat de mogelijkheid van nader onderzoek bij elke veroordeling het risico in zich bergt van een toestroom van verzoeken tot een dergelijk onderzoek.
- Amendement op stuknummer 21 (Van der Steur en Van der Staaij)
– Amendement op stuknummer 22 (Van der Steur, Van der Staaij en Recourt)
– Amendement op stuknummer 23 (Van der Staaij, Van der Steur en Recourt)
Deze amendementen beogen in het Wetboek van Strafvordering het uitgangspunt neer te leggen dat raadsheren in de Hoge Raad die eerder over het cassatieberoep in de zaak hebben beslist, niet over een later in dezelfde zaak ingediende herzieningsaanvraag oordelen, en dat advocaten-generaal bij de Hoge Raad die eerder bij de cassatieprocedure in de zaak zijn betrokken, geen bevoegdheden in de herzieningsprocedure uitoefenen. Om redenen die reeds in het wetgevingsoverleg aan de orde zijn gesteld, laten wij het oordeel over deze amendementen aan de Tweede Kamer.
– Amendementen op stuknummer 13 en 14 (Recourt)
– Amendement op stuknummer 15 (Schouw)
Deze amendementen zijn voor en tijdens het wetgevingsoverleg ingediend en zijn na dat overleg ongewijzigd gebleven. Aanneming van deze amendementen is de Tweede Kamer tijdens het wetgevingsoverleg ontraden, omdat zij de verruimingen die ter uitvoering van het regeerakkoord in het wetsvoorstel zijn doorgevoerd, geheel of gedeeltelijk beogen terug te draaien.
– Motie op stuknummer 16 (Schouw)
Deze, tijdens het wetgevingsoverleg ingediende, motie roept de regering op om af te zien van het voornemen DNA-gegevens van vrijgesproken personen te bewaren. In het wetgevingsoverleg is reeds aangegeven dat deze motie voorbarig is: het desbetreffende ontwerpbesluit zal in januari van het volgende kalenderjaar in consultatie worden gegeven, waarna het naar verwachting in maart bij de Staten-Generaal zal worden voorgehangen. In het kader van deze voorhangprocedure bestaat gelegenheid tot een schriftelijk of mondeling overleg over het ontwerpbesluit.
– Amendement op stuknummer 17 (Van der Steur en Van der Staaij)
Dit, na het wetgevingsoverleg ingediende, amendement voorziet erin dat de bepalingen die in de amendementen op stuknummer 21, 22 en 23 bij het wetsvoorstel hervorming herziening ten voordele zijn opgenomen, van overeenkomstige toepassing zijn bij herziening ten nadele. Hierboven hebben wij een reactie gegeven op de bij herziening ten voordele voorgestelde bepalingen. Die reactie is hier van overeenkomstige toepassing.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven