Vastgesteld 3 november 2009
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
I. | INLEIDING | 1 |
II. | ALGEMEEN | 2 |
III. | ARTIKELSGEWIJS | 3 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de doelstelling van dit voorstel volledig. Over de specifieke maatregelen hebben zij dan ook geen opmerkingen. Over enkele andere punten hebben zij nog vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat de reductiedoelstelling administratieve lasten van 25% te allen tijde moet worden behaald en zij verwelkomen daarom de voorstellen. Zij hebben wel enkele vragen naar aanleiding van de voorstellen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zijn er ook voorstander van onnodige administratieve lasten te verlichten of overbodige vergunningen af te schaffen, maar vinden het van belang op te merken dat lastenverlichting geen mantra mag worden waarmee de belangen waarvoor de betreffende vergunning of regel ooit in het leven is geroepen uit het oog worden verloren.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden verwelkomen in het bijzonder het afschaffen van de aanwezigheidsvergunning voor behendigheidsautomaten, de gemeentelijke vergunning voor prijsvragen en de personeelsinstructie voor particuliere beveiligings- en recherchebureaus. Deze leden hebben bij de overige voorstellen nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de kabinetsdoelstelling om te komen tot 25% minder lasten voor burgers en bedrijven, zoals geformuleerd in de lastenverlichtingbrief van het kabinet. Zij zien in de voorliggende voorstellen verbeteringen die aan dit streven een bijdrage kunnen leveren. Deze leden hebben op enkele punten echter wel behoefte aan een nadere toelichting.
De vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de SP-fractie, de VVD-fractie en de ChristenUnie-fractie komen hieronder aan de orde. Daarbij is zoveel mogelijk de indeling van de memorie van toelichting gevolgd.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom dit wetsvoorstel beperkt is gebleven tot deze zes specifieke maatregelen. Waren er niet meer maatregelen te bedenken die binnen het kader van dit wetsvoorstel zouden kunnen vallen? Heeft de regering nog overwogen om deze ook in dit wetsvoorstel op te nemen? Zo ja, waarom is daarvan afgezien?
De leden van de VVD-fractie merken op dat zowel voor de rechtspersonen zelf als voor de Kamer van Koophandel de nieuwe regeling lastenverlichting tot gevolg heeft. De openbaarmaking van stukken via de internetsite van de Kamer van Koophandel levert een mogelijke besparing van ruim 93 000 euro op. Deze leden vragen hoe de verdeling van deze besparing in de toekomst is verdeeld tussen rechtspersonen en de Kamer van Koophandel? Welk effect heeft deze besparing op de tarieven van de Kamer van Koophandel?
De aan het woord zijnde leden merken op dat in zijn algemeenheid in de memorie van toelichting vaker wordt gesproken van mogelijke besparingen. Bovendien hebben de voorstellen vaak een «kan»-bepaling in zich die ook afhankelijk kan zijn van nadrukkelijke instemming van een betrokken partij. Hierdoor zal in de praktijk de maximale lastenbesparing optreden zoals die in de memorie van toelichting is berekend. Deze leden willen weten in hoeverre hiermee rekening is gehouden bij het doorrekenen van de mogelijke besparingen die voortkomen uit voorliggend wetsvoorstel naar de 25% (inhoudelijke) lastenverlichtingdoelstelling.
Daarnaast wordt door de leden van de VVD-fractie opgemerkt dat de kosten die samenhangen met de eenmalige instemming van de werknemer niet alleen kunnen bestaan uit postzegels. Waarom wordt in de berekening bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het feit dat er ook brieven moeten worden opgesteld en er kosten zijn voor de administratieve verwerking van de instemming van de werknemer? Deelt de regering de mening dat dit soort onvolledige berekeningen niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het kabinetsstreven om de administratieve lasten merkbaar te verminderen?
Openbaarmakings- en informatieverplichting bij fusie
De leden van de SP-fractie constateren dat de openbaarmakingsen informatieverplichtingen blijven bestaan voor rechtspersonen die fuseren of splitsen. Het is goed dat het voorstel tot fusie of splitsing voortaan openbaar kan worden gemaakt door het voorstel op de internetsite van de Kamer van Koophandel te plaatsen en dat het voldoende is wanneer de niet-openbare stukken voor de leden en aandeelhouders op de eigen website toegankelijk zijn. Deze leden vragen of het nu zo is dat er geen openbaarmakings- en informatieverplichtingen vervallen, maar dat slechts de toegankelijkheid van de stukken wordt veranderd.
De arbeidsovereenkomst en het loonstrookje
Voor de leden van de SP-fractie is het belangrijk dat het wetsvoorstel er in voorziet dat de werknemer uitdrukkelijk moet instemmen met het elektronisch toesturen van de arbeidsovereenkomst en het periodieke loonstrookje. Deze leden vragen wel wat de vereisten zijn voor het digitale document voor wat betreft beveiliging en bewijskracht. Zijn deze digitale documenten voortaan niet eenvoudiger te vervalsen? Is dit een risico? Tevens vragen zij of dit een nadeel is voor de werknemer die bij een officiële instantie een loonstrook of arbeidsovereenkomst moet kunnen tonen. Zullen alle instanties ook (een afdruk van) het digitale document accepteren? Is het de werkgever verboden kosten te vragen voor het digitaal toesturen van de stukken? Ook vragen de leden van de SP-fractie of een werknemer op enig moment zijn toestemming kan intrekken indien deze van gedachten verandert. Is dan de werkgever verplicht alsnog schriftelijk de betreffende stukken toe te sturen? En als de werknemer zijn gegevens kwijt is geraakt omdat zijn computer bijvoorbeeld is gecrasht, zal de werkgever dan ook kosteloos de gegevens nogmaals moeten verstrekken? Kan de afdeling personeelszaken bij de werkgever worden verplicht de stukken te bewaren en de werknemer deze desgevraagd toe te sturen? Blijft overigens de verplichting jaarlijks de jaaropgave van loon schriftelijk toe te sturen wel bestaan?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in voorgesteld artikel 7:655 BW de werkgever de mogelijkheid wordt gegeven informatie over de belangrijkste gegevens van de arbeidsovereenkomst of -verhouding ook elektronisch te verschaffen. Deze leden vragen hoe het kan dat, ondanks het vereiste van de Europese richtlijn dat deze informatie schriftelijk wordt verschaft na overleg met de Europese Commissie, toch blijkt dat dezelfde richtlijn zich niet verzet tegen elektronische informatievoorziening. Vervolgens willen de aan het woord zijnde leden weten wat de reden is dat werknemers die werkzaamheden over de grens verrichten beter wel kunnen beschikken over onmiddellijke raadpleegbare stukken.
Verjaring en stuiting bij aanspraak op verzekeraar
De leden van de SP-fractie stellen vast dat in de toelichting op het voorstel over het verzekeringsrecht, namelijk dat de verzekeraar de afwijzing van een aanspraak op een uitkering voortaan per gewone post kan zenden in plaats van per aangetekende post, vooral wordt ingegaan op de belangen van de verzekeraars. Hoe zit het met de belangen van de verzekerden? Het Verbond van Verzekeraars is geconsulteerd, maar is er bijvoorbeeld ook advies gevraagd aan de Consumentenbond? Ook de Raad van State heeft kritiek op dit voorstel. Het is van groot belang dat een verzekerde er weet van heeft dat zijn vordering is afgewezen. Men moet er zeker van zijn dat die afwijzende brief de verzekerde heeft bereikt. Het verlengen van de verjaringstermijn doet hier niets aan af. Deze leden vragen hoe dat nu voldoende is gewaarborgd?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het verzekeringsrecht de plicht van de verzekeraar komt te vervallen om de afwijzing van de aanspraak van de verzekerde bij aangetekende brief mede te delen. De memorie van toelichting stelt dat na iedere afwijzing gemiddeld tweemaal gestuit wordt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat een afgewezen claim gemiddeld binnen anderhalf jaar is afgedaan. Door de verjaringstermijn te verruimen van een half jaar naar drie jaar zal de noodzaak om een afwijzing te stuiten dus grotendeels verdwijnen. Indien een verzekeraar op iedere stuiting moet reageren met een aangetekende afwijzing zal deze last ook automatisch verdwijnen door de nieuwe verjaringstermijn. De aan het woord zijnde leden willen weten of in de huidige praktijk een verzekeraar eenmalig een aangetekende afwijzing moet versturen of dat deze verplichting ook geldt volgend op iedere stuiting van de kant van een verzekerde. Dit is in de ogen van deze leden namelijk van belang om te kunnen beoordelen in hoeverre een goede afweging is gemaakt tussen de belangen van verzekeraars en verzekerden.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen tot het afschaffen van de vergunningplicht voor het organiseren van prijsvragen tot 2 300 euro. Als deze leden het goed begrijpen is de reden voor dit voorstel gelegen in het reduceren van administratieve lasten. In dat verband begrijpen deze leden niet waarom er, gezien het zeer kleine aantal aanvragen voor deze vergunningen, sprake kan zijn van een substantiële vermindering van administratieve lasten. Bovendien vragen deze leden of door het wegvallen van de vergunningplicht het aantal gehouden prijsvragen wellicht zal toenemen? Zo ja, acht de regering dit een wenselijke ontwikkeling en hoe verhoudt zich dit tot het doel van de reductie van administratieve lasten? Kan de regering ook ingaan op de opmerkingen van de Raad van State op dit punt en met name de relatie met de doelstellingen van het kansspelbeleid?
De leden van de PvdA-fractie vragen of met het afschaffen van de aanwezigheidsvergunning voor behendigheidsautomaten het risico bestaat dat de doelstellingen van het kansspelbeleid worden doorkruist. Weegt deze voorgenomen reductie van administratieve lasten op tegen dit risico? Bestaat de kans dat door het wegvallen van de aanwezigheidsvergunning het aantal behendigheidsautomaten toeneemt, juist omdat de kosten dalen voor het aanwezig hebben van een automaat?
De aan het woord zijnde leden concluderen dat de regering heeft berekend dat het bedrijfsleven op een vermindering van de administratieve lasten van in totaal 165 000 euro kan rekenen. Deze leden willen graag weten welk percentage van de totale reductiedoelstelling van het ministerie van Justitie dit betreft. Ligt het departement op schema in de planning van het realiseren van de doelstelling?
Het verheugt de leden van de PvdA-fractie dat de regering streeft naar een spoedige inwerkingtreding van de voorstellen. Deze leden willen graag weten welke datum haalbaar is. Ondernemers willen immers zoveel mogelijk duidelijkheid in verband met de (aanpassing van de) bedrijfsvoering. Vaste verandermomenten zijn daarbij een goed hulpmiddel. Waarom wordt mogelijk dan toch afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten?
De leden van de SP-fractie vinden de argumentatie tot dusver onvoldoende om de vergunningplicht voor prijsvragen af te schaffen. Op grond waarvan moet deze vergunning voor prijsvragen met duizenden euro’s aan prijzengeld worden afgeschaft? Het aantal vergunningaanvragen is verwaarloosbaar klein en er worden zo dus ook nauwelijks kosten bespaard. Wat is de reden van dit voorstel als het nauwelijks lastenverlichting met zich meebrengt? Ook de Raad van State heeft kritiek op dit deel van het voorstel. Van misbruik bij prijsvragen is op dit moment nog niet gebleken. Dat is toch geen reden de vergunningplicht af te schaffen? Volgens de aan het woord zijnde leden is het risico juist dat bij afschaffing van deze vergunning een dergelijke prijsvraag vaker zal worden georganiseerd. Er vervalt immers een drempel met als gevolg dat controle en handhaving een kostenpost is voor de overheid terwijl er geen lastenverlichting tegenover staat. Deze leden verwijzen in dit verband naar de praktijken rondom de belspellen. Daarnaast wordt er op dit moment gewerkt aan een nieuwe Wet op de kansspelen waarbij ook dit onderdeel kan worden betrokken. Graag een reactie hierop. Bij de leden van de SP-fractie roept ook het schrappen van de vergunning voor behendigheidsautomaten vragen op. Waarvoor was deze vergunning oorspronkelijk bedoeld? Is bijvoorbeeld ook gedacht aan geluidsoverlast of andere vormen van overlast voor de omgeving waar nu nog rekening mee kon worden gehouden bij het verstrekken van vergunningen? Vallen er met het afschaffen van deze vergunning geen gaten voor de handhavinginstanties? Is er steeds eenvoudig onderscheid te maken tussen een behendigheidsautomaat en een kansspelautomaat? De aan het woord zijnde leden vragen waarom de regering eigenlijk vooruit loopt op de algehele herziening van de Wet op de kansspelen. Waarom kunnen deze punten daarin niet worden meegenomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten waarom met de wijziging van de Wet op de kansspelen niet wordt gewacht tot de algehele herziening van de Wet op de kansspelen. Op die manier kan een integrale afweging worden gemaakt van deze vergunningplicht in relatie tot andere vergunningsplichten en in relatie tot de algemene doelstellingen van het kansspelbeleid. Deze leden verzoeken de regering daarbij tevens in te gaan op de vraag waarom het vooruitlopen op algehele herziening van de Wet op de kansspelen noodzakelijk is nu blijkt dat de besparing in kosten door het afschaffen van deze vergunningen verwaarloosbaar is. Heeft de regering ook overwogen om, met betrekking tot de vergunningsplicht voor prijsvragen, enkel de vergunningplicht voor prijsvragen waarvan de uitgeloofde prijs tussen de 2 300 euro en 4 500 euro ligt te laten vervallen en de vergunningplicht voor prijsvragen waarbij de uitgeloofde prijs boven de 4 500 euro ligt te handhaven?
Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
De leden van de SP-fractie vinden het belangrijk dat particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus verplicht zijn een instructie voor hun personeel te hanteren en het personeel te controleren. Het afschaffen van deze verplichtingen levert slechts een lastenverlichting op van 3 000 euro. Ook wanneer er gebruik wordt gemaakt van een standaard personeelsinstructie is in ieder geval verzekerd dat de organisatie op de hoogte is van het bestaan van een personeelsinstructie en daar kennis van heeft genomen. Het betreft naar de mening van deze leden meer dan louter een formaliteit. Gelet op de beperkte kosten en de daarmee beperkte lastenverlichting als gevolg van het vervallen van de plicht in verhouding tot het belang van het bekend zijn met de personeelsinstructie achten de aan het woord zijnde leden een afschaffing van deze plicht ongewenst. Zij wijzen ook op de brief van de minister van Justitie van 19 juni 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 30 959, nr. 11) waarin het belang van de personeelsinstructie nog door de minister wordt benadrukt omdat «het noodzakelijk is dat de medewerkers zich goed bewust zijn van hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden». Een personeelsinstructie kan daaraan kan bijdragen volgens de minister van Justitie. Waarom neemt de regering met dit wetsvoorstel een geheel ander standpunt in?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) het niet mogelijk is gebleken om de eis van een aangetekende brief te laten vervallen. Artikel 10, derde lid, van de Gemeenschappelijke bepalingen behorende bij de Beneluxovereenkomst verzet zich daartegen. Deze leden vragen of er, mede gelet op het advies van de Raad van State, overleg kan plaatsvinden met de verdragspartijen of deze bepaling niet anders kan worden geïnterpreteerd zoals dat op vergelijkbare wijze is gedaan met de uitvoering van richtlijn 91/533/EEG.
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (CU) en Vacature (CDA).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), van Gent (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (CU) en Sterk (CDA).