32 026 (R1888)
Regels voor het financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten)

nr. 5
VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Vastgesteld 18 november 2009

De bespreking van de onderhavige ontwerp-rijkswet heeft dezerzijds aanleiding gegeven tot het maken van de navolgende op- en aanmerkingen.

De Forsa Korsou-fractie merkt op dat het onderhavige ontwerp de afspraken die uit de onderhandelingen tussen de Regering van de Nederlandse Antillen en Nederland voortvloeiden en de uitwerking daarvan, bevat. Deze fractie stelt voorop dat vooral voor de wetsgeschiedenis het van groot belang is dat hetgeen zij thans naar voren brengt zo nauwkeurig mogelijk in het verslag wordt verwoord.

Volgens deze fractie heeft zij in het verleden meerdere malen het eigen standpunt over de onderhavige ontwerp-regeling bekend gemaakt. Ten stelligste ontkent deze fractie de ponering dat zij zich tegen het voorliggende ontwerp verzet omdat zij het niet eens zou zijn met uitoefening van controle. Met het oog op de volledigheid wil deze fractie alle misvattingen uit de wereld helpen en haar standpunt onderschrijven door te stellen dat deze fractie nimmer bezwaar heeft gehad tegen eventuele uitoefening van controle.

Sterker nog, de Forsa Korsou-fractie zegt steeds te hebben aangegeven dat rigoureuze controle moet worden geïntroduceerd. Invoering van doelmatige sancties en een eventuele persoonlijke aansprakelijkheid voor bestuurders mogen niet uitgesloten zijn, aldus deze fractie.

Eveneens zou de Forsa Korsou-fractie naar haar zeggen herhaaldelijk,doch tevergeefs, om versterking van de controle-organen die in onze Staatsregeling verankerd zijn, hebben verzocht.

Vervolgens voert deze fractie aan dat de vragen die centraal staan wanneer men controle wil institutionaliseren, de volgende zijn:

• hoe wordt invulling gegeven aan de controle en

• door wie wordt de controle uitgeoefend.

De aan het woord zijnde fractie geeft te kennen dat het bezwaar tegen het voorliggende ontwerp zuiver en alleen te maken heeft met de wijze waarop vorm is gegeven aan de gemaakte afspraken, nl. de inhoud van het ontwerp. De door de Regering gemaakte afspraken c.q. bereikte overeenstemmingen stroken niet met afspraken en/of overeenstemmingen die een toekomstig land dat voor meer autonomie heeft gekozen, zou maken en/of zou willen bereiken, aldus deze fractie. De bereikte consensus heeft tot gevolg dat de begrotingsautoriteit van het land uit handen wordt gegeven, voert deze fractie aan. Hoewel zij voorstander is van controle-uitoefening, kan deze nimmer behelzen dat de bevoegdheid van de begrotingsautoriteit van het land wordt uitgehold, voert deze fractie met de nodige klem aan.

Evenzeer is de fractie de mening toegedaan dat het onderhavige ontwerp in strijd is met de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen. De Staatsregeling schrijft uitdrukkelijk voor welke de controle-organen zijn, voert deze fractie verder aan. Evenzo is de Forsa Korsou-fractie van mening dat het budgetrecht van de Staten wordt aangetast. In het onderhavige ontwerp neemt het College financieel toezicht voor een belangrijk gedeelte de rol van de volksvertegenwoordiging over. Ondanks het feit dat de bevolking haar vertegenwoordigers kiest, hebben de Staten over de financiën van het land geen zeggenschap, aldus deze fractie. In ieder geval ligt het laatste woord niet meer bij de volksvertegenwoordiging doch bij het College.

De Forsa Korsou-fractie is verder van mening dat controle wel degelijk door de (ei)landelijke controle-organen, de Algemene Rekenkamer en de SOAB, kan worden uitgeoefend; de nodige wijzigingen c.q. aanpassingen kunnen altijd nog worden aangebracht. Verder is een begrotingskamer ook niet uit te sluiten, meent deze fractie. Uitgangspunt dient te zijn dat controle door eigen daartoe bestemde organen moet kunnen worden uitgeoefend, stelt deze fractie. Zo is de fractie de mening toegedaan dat de Algemene Rekenkamer versterkt dient te worden in plaats van dat een nieuw orgaan in het leven wordt geroepen. Tegen een eventuele versterking van de Algemene Rekenkamer met dezelfde personen die zitting zullen hebben in het college of een eventuele versterking van de Kamer met gebruikmaking van de faciliteiten van de Nederlandse Algemene Rekenkamer, zegt de aan het woord zijnde fractie geen bezwaren te hebben. In tegenstelling tot hetgeen het onderhavige ontwerp voorstelt, zegt de Forsa Korsou-fractie bezwaren te hebben tegen instelling bij consensusrijkswet van een nieuw controle orgaan, welke ook ex art. 51 van het Statuut in een algemene maatregel van rijksbestuur geregeld had kunnen worden.

Verder haalt de Forsa Korsou-fractie aan dat de financiële normen voor de begroting in artikel 15 zijn neergelegd. Volgens deze fractie bevat dit artikel geen nieuwigheid, het omvat algemene normen ter voldoening aan de basisregels van een volledige, ordelijke en controleerbare begroting. Deze fractie vraagt zich af hoe het komt dat de Regering in de loop der tijd niet aan deze normen heeft kunnen voldoen. Als regeerders hoort men o.a. grenzen te kunnen aangeven voor geldleningen en voor een evenwichtige begroting en naleving van de financiële normen zorg te dragen, merkt deze fractie evenzo op. Per slot van rekening gaat het om dezelfde gulden financieringsregels die altijd hebben gegolden, merkt de Forsa Korsou-fractie eveneens op. Bovendien is naleving van de norm voor een sluitende gewone dienst en de rentelastnorm een vereiste, oppert de aan het woord zijnde fractie. Dat bestuurders aan derden de ruimte openlaten om regels zoals vervat in artikel 15 voor hen te stellen en om ook de naleving ervan te bewaken, geeft blijk van een brevet van onvermogen, concludeert deze fractie. Uit relevante en officiële documenten blijkt dat de overheidsschulden over de periode 1993–2005, de periode waarin de onderhandelingen hebben plaatsgevonden, driemaal zo groot zijn geworden. Het gevolg is nu dat de bevolking gebukt onder schaamte de financiële autoriteit van het land moet overdragen aan derden, argumenteert deze fractie. Naar het zeggen van de Forsa Korsou-fractie hebben regeringen de laatste jaren successievelijk bewezen dat zij niet over begrotingsdiscipline beschikken.

Voorts is de Forsa Korsou-fractie de mening toegedaan dat de slotverklaring welke de grondslag vormt voor dit ontwerp voor wat het onderdeel financiën betreft, een zeer ingrijpende passage bevat, nl. de verplichting die Nederland het eilandgebied Curaçao heeft opgelegd om de schulden van de Nederlandse Antillen op zich te nemen. Pas na de schuldovername door het eilandgebied Curaçao kwam Nederland tot afspraken m.b.t. de schuldsanering; deze handelwijze is volgens deze fractie afkeurenswaardig.

De Forsa Korsou-fractie brengt verder naar voren dat de onderhandelingstechniek ons leert dat bij de aanvang van de onderhandeling een referentiekader aanwezig moet zijn, wil men succes boeken. In dit specifieke geval had een eventuele wens van het toekomstige land om na verloop van tijd, kan het zijn bijvoorbeeld over 50 jaar, onafhankelijk te worden, als uitgangspunt moeten zijn geweest, brengt deze fractie voorts naar voren. Uitgaande van dat uitgangspunt, bestaan dan alleen maar twee opties, nl. dat wat men aan autonomie heeft, behouden wordt, of dat men er meer autonomie bij krijgt. Men zou als gevolg van de onderhandeling in ieder geval nimmer minder autonomie moeten krijgen, vindt deze fractie.

Op pagina 17 van de Memorie van Toelichting staat dat beoogd wordt zeker te stellen dat in de Nederlandse Antillen en de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten, regelgeving van toepassing is op het gebied van corporate governance die voldoet aan internationaal aanvaarde normen.

In tegenstelling hiertoe wordt thans overeengekomen dat het toezicht hierop aan derden wordt weggegeven, klaagt deze fractie.

V.w.b. de beëindiging van het financieel toezicht opgenomen in artikel 33, vindt deze fractie dat de formulering aangeeft dat het toezicht niet van tijdelijke aard is. In artikel 33, zevende lid, staat vermeld dat er een evaluatiecommissie wordt ingesteld. Vermeldenswaardig is dat de commissie door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt ingesteld. Gezien de samenstelling van deze commissie staat het resultaat van de evaluatie van meet af aan vast, zegt deze fractie; het is voor deze fractie te voorzien dat het toezicht na het verstrijken van de eerste vijf jaar telkens met drie jaar wordt verlengd.

M.b.t. artikel 38, tweede lid, van het Statuut dat de grondslag vormt voor deze consensusrijkswet, kaart de Forsa Korsou-fractie aan, dat de wetgever de mist is ingegaan. Naar haar zeggen is de essentie van een consensusrijkswet dat men tot samenwerking komt en dat het nimmer gaat om overdracht van bevoegdheden. Deze fractie voert aan dat zij steeds naar voren heeft gebracht dat wanneer het om samenwerking gaat, het veel beter is om gebruik te maken van een lichtere samenwerkingsvorm, bv. een afspraak zonder wettelijke status dan wel een akkoord of een protocol in plaats van zijn toevlucht te zoeken in een zeer ingrijpende samenwerkingsvorm zoals een concensusrijks-wet.

De MAN-fractie brengt naar voren dat begrotingsdiscipline, financiële normen en een evenwichtige begroting bij haar heel hoog in het vaandel staan; het actieplan regeerprogramma 2006 van deze fractie getuigt hier namelijk van. Deze fractie vindt financiële aspecten van het land even belangrijk en zwaarwegend als de aspecten van de staatkundige structuur (emancipatorische aspect) van het Land. Zij vindt eveneens dat ook het toekomstige land Curaçao de weg van zelfrespect die elk zichzelf respecterend land voor ogen heeft, zou moeten volgen, teneinde zo min mogelijk afhankelijk te zijn van andere landen. In het licht daarvan heeft deze fractie zich gedurende gevoerde discussies over de instelling van het College financieel toezicht zeer kritisch opgesteld. Instelling van een orgaan zoals deze betekent in feite het creëren van een supranationaal orgaan; een orgaan dat hoger staat dan het bestuur van een land, oppert de MAN-fractie.

Gezien de taken en bevoegdheden van het College komt de aan het woord zijnde fractie tot de conclusie dat genoemd College niet als een overheidsorgaan kan worden beschouwd. De taken en bevoegdheden die het College aan het onderhavige ontwerp ontleent, druisen in tegen de aan de Staatsregeling ontleende bevoegdheden van de Staten. Begrijpelijkerwijs vormt dit een belemmering voor de uitvoering van genoemde staatsrechtelijke bevoegdheden. Besluiten van het College kunnen/mogen nimmer voorwaarden bevatten die aan de volksvertegenwoordiging kunnen worden gesteld, zegt deze fractie. Echter, in het onderhavige ontwerp is nergens opgenomen dat de Staten invloed kunnen uitoefenen op de werkzaamheden van bedoeld College.

De MAN-fractie is eveneens van mening dat met invoering van de onderhavige rijkswet, artikel 51 van het Statuut operationeel is gemaakt teneinde de Koninkrijksregering, zomede de Nederlandse Regering, de kans te bieden om naar goeddunken zich te mengen in de interne aangelegenheden van ons land. Deze fractie zegt de handelwijze van de huidige Regering te betreuren daar door hieraan mee te werken, aan de autonomie van het land wordt getornd. Wat de situatie nog erger maakt is, dat de grondslag voor het onderhavige ontwerp noch in het ontwerp zelf, noch in de Memorie van Toelichting, terug te vinden is. Steeds wordt er in de ontwerp-regeling gesteld dat er conform afspraken wordt gehandeld, merkt deze fractie op. Het is volgens deze fractie alom bekend dat een bepaalde commissie indertijd aan de Regering heeft geadviseerd om zo min mogelijk aangelegenheden op koninkrijksniveau te regelen, om te voorkomen dat het bestaande democratisch deficit wordt verscherpt, aldus deze fractie.

Het lijdt geen twijfel dat deze fractie onder deze omstandigheden zich in het onderhavige ontwerp nimmer kan vinden; het is volgens deze fractie een overbodig wetvoorstel dat de autonomie en de emancipatie van het land inperkt, c.q. belemmert.

Overigens zijn tijdens de vele discussies die over o.a. financiële normen, begrotings-discipline en een evenwichtige begroting op eilandelijk niveau werden gevoerd, allemaal zaken die door onze eigen controle-organen zelf kunnen worden aangepakt, ter tafel gekomen; een voorbeeld hiervan is het voorstel om een begrotingskamer te introduceren. Verder is er op eilandelijk niveau een commissie ingesteld, die met voorstellen zal moeten komen hoe de problematiek aan te pakken.

Heel bewust van het bestaande democratisch deficit wordt een College financieel toezicht bij consensusrijkswet ingesteld, waardoor het deficit verder wordt verscherpt, geeft de MAN-fractie aan. Ter ondersteuning van deze stelling wenst deze fractie te verwijzen naar artikel twee van het onderhavige ontwerp waarin de inrichting en de rechtspositie van het College wordt geregeld. Het gaat om een supranationaal orgaan dat boven alle landsorganen komt te staan, waarbij bevoegdheden zijn toebedeeld waarover niet eens de Staten als volksvertegenwoordiging beschikken, merkt deze fractie evenzo op. Daar komt nog bij dat het College uit vier leden bestaat, waarvan twee leden door de Koninkrijksministerraad worden benoemd, voegt deze fractie verder aan toe. De MAN-fractie zou graag willen weten hoe het lid benoemd door Sint Maarten zich zal opstellen wanneer er gestemd dient te worden over een aangelegenheid die het land Curaçao aangaat en hoe het lid benoemd door Curaçao zich zal opstellen wanneer het gaat om aangelegenheden die het land Sint Maarten aangaan.

De aan het woord zijnde fractie merkt voorts op dat de formulering van dit wetsvoorstel van een gebrek aan respect voor het College der Staten getuigt. In o.a. artikel 4, derde lid, is te lezen aan wie het College desgevraagd inlichtingen over zijn werkzaamheden verstrekt; de Staten komen in deze opsomming niet voor. Naast het democratische deficit dat met invoering van dit wetsontwerp wordt onderschreven, blijkt ook dat de Staten geen gesprekspartner zijn van het College, aldus de MAN-fractie.

Op pagina 3 van de Memorie van Toelichting, onder paragraaf 3.1, «Bevoegdheden», staat dat het uit deskundigen samengestelde College een signalerende en adviserende rol heeft, haalt de MAN-fractie aan. De fractie is van mening dat het College, in tegenstelling tot hetgeen in de Memorie van Toelichting staat geschreven, een veel ingrijpender rol heeft, aangezien artikel 13 de mogelijkheid creëert dat het College de raad van ministers van het Koninkrijk kan aanbevelen om in te grijpen als ondanks signaleren en adviseren naar het oordeel van het College, van een afwijking van zijn advies blijkt. Het College heeft naar de mening van deze fractie een stok achter de deur om het Land te dwingen rekening te houden met zijn advies. Wordt er geen rekening mee gehouden dan adviseert het College de raad van ministers van het Koninkrijk met gevolg dat een aanwijzing wordt gegeven, argumenteert deze fractie. Gezien de samenstelling van het College zullen de twee door het Koninkrijk benoemde leden steeds gelijk krijgen, argumenteert deze fractie. Gaarne zou deze fractie willen weten wat zulk een aanwijzing zoals vermeld in artikel 13, kan behelzen.

Verder haalt deze fractie aan dat artikel 8, tweede lid, de besturen verplicht tot het aan het College te allen tijde verlenen van toegang tot dan wel inzage in alle goederen, administraties, documenten en andere informatiedragers. De MAN-fractie merkt op dat deze bevoegdheid veel verder gaat dan de bevoegdheden die aan de volksvertegenwoordigers toekomen. Daarom zou deze fractie graag willen vernemen wat de aanleiding is voor de toekenning van een bevoegdheid aan het College die aan de volksvertegenwoordigers niet toekomt. Daarbij merkt deze fractie op dat zij het met de Raad van Advies eens is dat de in dit artikellid opgelegde verplichting tot toegang en inzage, evenals in het eerste lid, beperkt moet worden tot de gevallen waarin het College de toegang dan wel inzage nodig acht voor de uitoefening van zijn taken.

Evenwel kaart de MAN-fractie aan dat er een discrepantie bestaat tussen artikel 82, vijfde lid, van het concept van de Staatsregeling van het toekomstige Land Curaçao en artikel 15 van het onderhavige ontwerp. Ten overvloede merkt deze fractie voorts op dat zij het toejuicht dat de financiële normen voor de begroting die voor een evenwichtige begroting en begrotings-discipline zorgen, in de zoëven aangehaalde concept-Staatsregeling zijn opgenomen. De fractie betreurt het aan de andere kant dat dezelfde aspecten die reeds in bedoelde concept-Staatsregeling zijn geregeld, ook in het onderhavige ontwerp geregeld worden, doch vanuit een ander perspectief. Volgens deze fractie heeft het onderhavige ontwerp dat het financiële toezicht op Curaçao en Sint Maarten regelt, geen rekening gehouden met het feit dat in artikel 82, vijfde lid, van de concept-Staatsregeling van het Land Curaçao uitgegaan wordt van een begroting voor een á twee jaar. Deze fractie zou dan graag willen vernemen welke van deze twee regelingen de financiële normen voor begrotingen van het Land Curaçao bepaalt.

Verder wijst de MAN-fractie op de eerste volzin van het tweede lid van artikel 20.

Aangezien de Memorie van Toelichting geen duidelijkheid schept, zou deze fractie graag een nadere uitleg willen ontvangen over hetgeen hiermee wordt bedoeld. Nogmaals wenst de fractie te beklemtonen, dat de ondertoon van het voorliggend ontwerp de indruk wekt dat de Staten worden geminacht, welk gevoel van minachting o.a. in artikel 20, tiende lid, tot uitdrukking komt, aldus de aan het woord zijnde fractie. Genoemd artikellid geeft blijk van het feit dat ook de Staten onder curatele zijn gesteld, aangezien ook beslissingen genomen door de Staten, teruggedraaid kunnen worden, voert deze fractie eveneens aan.

Deze fractie zegt verder onder de indruk te zijn dat het ontwerp overhaastig is ontworpen; een aantal zaken is naar de mening van deze fractie niet goed doordacht of er is onvoldoende rekening gehouden met de ontwikkeling van de landen. Overigens zijn naar het zeggen van deze fractie fouten in dit wetsontwerp binnengeslopen. Zij voert als voorbeeld aan artikel 21, tweede lid, waarin melding wordt gemaakt van artikel 19, zevende en achtste lid. Laatstgenoemde artikelleden bestaan niet, merkt zij volledigheidshalve op.

Uitgaande van hetgeen in artikel 2, elfde lid, tweede volzin, en in artikel 21, vierde lid, tweede volzin, wordt geregeld, lijkt het alsof dit document een instructie c.q. handleiding is voor de nieuwe landen, brengt deze fractie voorts naar voren.

M.b.t. artikel 21, vierde lid, wil deze fractie weten op welke wijze en door wie aangegeven wordt welke de «incidentele gevallen» zijn.

Evenzo wil de MAN-fractie aandacht vragen voor het gekozen «System of National Accounts», in artikel 24,eerste lid. Voor zover deze fractie zich heeft laten informeren worden wereldwijd, in negatieve zin, discussies gevoerd over dit systeem en over het feit dat vele landen dit systeem niet gebruiken. Landen zoals Frankrijk en de Verenigde Staten hebben ervoor gekozen om dit systeem niet te gebruiken omdat zij het systeem uit het oogpunt van nauwkeurigheid, niet geschikt achten om de financiën van het land te organiseren, aldus deze fractie. Daarom vindt deze fractie dat de Staten zichzelf zullen moeten afvragen of het gekozen systeem de belangen van de overzeese landen dan wel die van Nederland dienen.

De MAN-fractie merkt ook op dat het onderhavige ontwerp veel ruimte open laat voor beinvloeding door Nederland, aangezien artikel 24, eerste lid, de adviserende rol in deze toebedeelt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek Nederland. Deze fractie vraagt zich af of genoemd bureau in staat zal zijn om zonder vooroordeel enig advies te geven. De MAN-fractie zegt het niet mee eens te zijn dat het toekomstige Land Curaçao o.g.v. genoemd artikel gedwongen wordt om gebruik te maken van een Nederlandse instantie.

M.b.t. de artikelen 26 en 27 die betrekking hebben op de beroepsprocedure is de MAN-fractie van mening dat de termijnen te lang zijn. Zij zou graag willen weten wat er zal gebeuren in gevallen waarbij een meningsverschil ontstaat en het land de aanwijzingen niet wenst op te volgen. Welke begroting zal dan van kracht zijn, of zal de begroting worden opgeschort, wil deze fractie eveneens weten.

V.w.b. artikel 28, merkt deze fractie op dat de bemoeizucht van het Koninkrijk hierbij heel sterk tot uiting komt. Het is voor deze fractie niet te begrijpen wat de rechtspersonen waarin de landen deelnemen, te maken hebben met het onderhavige ontwerp. Naar de mening van genoemde fractie maken bedoelde rechtspersonen geen deel uit van de collectieve sector. De geest van het ontwerp getuigt van gebrek aan vertrouwen in onze organen en in onze instituten, aldus de MAN-fractie.

De titel behorende bij artikel 33 komt naar de mening van de MAN-fractie niet overeen met de tekst opgenomen onder genoemd artikel. Een opzegrecht ontbreekt in dit artikel, terwijl het financieel toezicht een duur van vijf jaar heeft, merkt deze fractie op. Deze fractie meent dat het van groot belang is dat een opzegrecht in het ontwerp wordt opgenomen, reden waarom zij er op aan dringt dat een onvoorwaardelijk opzegrecht in het wetsvoorstel wordt opgenomen.

In de eerste alinea van pagina 3, van de Memorie van Toelichting, is opgenomen dat het college zich niet begeeft in een beleidsmatige beoordeling van de begroting, haalt de MAN-fractie aan. Deze fractie is van mening dat dit gegeven op onwaarheid berust. Een bewijs hiervan is de reactie van het bestaande College financieel toezicht op de begroting 2009. Volgens deze fractie is uit deze reactie op te maken dat het College zich met alles heeft bemoeid, ook met beleidskwesties.

Tot slot brengt de MAN-fractie naar voren dat hoewel er hevige discussies zijn gevoerd over de rechtsbescherming, m.n. over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Kroon, er echter in de herformulering van de tekst geen verandering is gebracht. Deze fractie pleit voor de mogelijkheid van een daadwerkelijk beroep waarin een onpartijdige heroverweging mogelijk is. De grondslag van de discussies over het beroep was dat een onverkorte toetsing niet te verwachten valt; het besluit op het geschil wordt genomen door dezelfde Rijks- (tevens Nederlandse) ministers die het koninklijk besluit hebben uitgevaardigd.

Daarbij merkt deze fractie op dat in artikel 26, twaalfde lid, expliciet is opgenomen dat besluiten van de Nederlandse Minister niet vatbaar zijn voor beroep op de administra-tieve rechter. Gaarne zou deze fractie willen vernemen waarom een eventuele rechterlijke toetsing is uitgesloten. De MAN-fractie oppert dat uitsluiting van beroep op een onpartijdige rechter duidelijk laat zien dat de rijkswetgever voorkomen wil dat beslechting van geschillen door een instantie die niet door de Rijksministerraad beïnvloed kan worden, kan plaatsvinden. De MAN-fractie wenst te benadrukken dat zij bezwaar heeft tegen het Kroonberoep.

Evenzo merkt deze fractie op dat zowel de Raad van Advies als de Raad van State van het Koninkrijk kanttekeningen hebben geplaatst bij de dubbele functie van het College in artikel 6, zesde lid. Desondanks is de dubbele functie niet weggewerkt, merkt deze fractie op.

Op pagina 9, onder punt 6, van de Memorie van Toelichting luidt de tweede volzin: «Bij de voorjaarsnota....gereserveerd.» Deze fractie wenst te vernemen wat de werkelijke financiële verplichtingen van het Land Curaçao zijn over de periode 2007–2010.

Tot slot merkt deze fractie op dat zij niet akkoord kan gaan met het ontwerp daar uitoefening van controle op een evenwichtige begroting, begrotingsnormen en begrotings-discipline, zonder instructies van het koninkrijk, door de (ei)landelijke controle-organen en binnen de grenzen van regelingen van het Land, kan worden uitgeoefend.

De P.A.R.-fractie merkt op dat het van essentieel belang is dat bij de behandeling van het ontwerp even bij de voorgeschiedenis wordt stilgestaan, daar alle politieke partijen van het eilandgebied Curaçao, die in de periode van november 2005 reeds bestonden, op basis van consensus om sanering van de overheidsfinanciën hadden verzocht. Alle politieke partijen waren het er over eens dat het onmogelijk was om met nieuwe entiteiten van start te gaan zonder een gezonde financiële startpositie, aldus deze fractie. Ten overvloede merkt deze fractie verder op dat het eilandgebied Curaçao toen reeds tien jaar lang had getracht de overheidsfinanciën te saneren, doch zonder resultaat.

Op grond van de wens die de bevolking van Curaçao en die van Sint Maarten, met gebruikmaking van het recht van zelfbeschikking, middels een referendum hadden uitgesproken om te komen tot de nieuwe staatkundige status van autonoom land binnen het Koninkrijk, is schuldsanering verzocht, brengt de PAR-fractie naar voren. Verder brengt deze fractie naar voren dat alle politieke partijen indertijd akkoord zijn gegaan met een gezamenlijk financieel toezicht. Deze fractie is van mening dat over de invulling van het gezamenlijk financieel toezicht te discussiëren valt, dit in tegenstelling tot het akkoord over het gezamenlijk toezicht. Overigens vindt overal ter wereld financieel toezicht plaats in gevallen waar financiële steun wordt gegeven. Voorbeelden hiervan zijn het Internationale Monetaire Fonds en de WereldBank die beide financiële steun verlenen, doch ook regels stellen waaraan moet worden voldaan, aldus de PAR-fractie. Volgens deze fractie is het geen wonder dat in zulke gevallen weerstand wordt geboden. Zo leverde men in het verleden veel kritiek op de zogeheten «structurele aanpassing van de overheidsfinanciën», aldus de PAR-fractie.

Duidelijkheidshalve wenst de PAR-fractie te stellen dat dit alles niet te maken heeft met de landelijke, c.q. eilandelijke controle-organen, doch eerder met de gedragingen van onze politici. Volgens deze fractie hadden politieke partijen in het verleden menigmaal bewezen niet in staat te zijn een verantwoord financieel beleid te kunnen voeren. Zij hielden zich niet aan vigerende normen.

De aan het woord zijnde fractie zegt het onderhavige ontwerp te benaderen als een overeenkomst waarbij elke partij de eigen belangen voor ogen heeft.

Resumerend stelt deze fractie dat het hier om een consensusrijkswet gaat, welke zijn grondslag vindt in artikel 38, eerste lid, van het Statuut. Vermeldenswaardig is eveneens dat het wetsvoorstel de goedkeuring van zowel de eilandsraad van het eilandgebied Sint Maarten als die van het eilandgebied Curaçao draagt, aldus deze fractie.

Bovendien vindt de PAR-fractie dat eveneens aangehaald moet worden dat dit wetsontwerp mede gebaseerd is op vier door het land democratisch genomen beslissingen, t.w. het in april 2005 gehouden referendum, waarbij de bevolking voor de status van autonoom land binnen het Koninkrijk heeft gekozen, de bij eilandsraadbesluiten van 6 juli 2007 en van 2 november 2007 geratificeerde afspraken van het bestuurlijke overleg en het op 15 mei 2009 gehouden referendum waarbij de meerderheid van de bevolking van Curaçao te kennen had gegeven akkoord te gaan met hetgeen tijdens de Ronde Tafel Conferentie is overeengekomen.

De PAR-fractie haalt verder aan dat de financiële normen voor begrotingen waaraan de landen moeten voldoen, in artikel 15 worden opgesomd. Verder haalt zij aan dat in het onderhavige ontwerp ook is opgenomen dat het financieel toezicht een duur heeft van vijf jaar. Na vijf jaar vindt een gezamenlijke evaluatie plaats; deze taak is bij een evaluatiecommissie neergelegd. Volgens deze fractie is in artikel 33, elfde lid, heel duidelijk te lezen dat deze wet vervalt, indien tijdens deze evaluatie blijkt dat een land gedurende de laatste drie achtereenvolgende jaren die zijn verstreken, geheel heeft voldaan aan de financiële normen verankerd in het ontwerp.

Voor wat betreft de samenstelling van het College financieel toezicht wenst de PAR-fractie te onderschrijven dat genoemd College uit vier leden bestaat. Een lid wordt benoemd door respectievelijk het land Curaçao, het land Sint Maarten, het land Nederland, terwijl de voorzitter van het college op aanbeveling van de Raad van Ministers van het Koninkrijk door de Minister-president van het Koninkrijk wordt benoemd. Volgens deze fractie wordt de eerste voorzitter hoogstwaarschijnlijk een Europese Nederlander, doch dit hoeft niet per sé zo te zijn.

M.b.t. de relatie tussen het College en de Staten merkt de PAR-fractie op dat deze relatie in artikel 13, derde lid, artikel 14, derde lid, artikel 16, elfde lid, artikel 17, derde lid en artikel 20, derde en vijfde lid wordt geregeld. Het is volgens deze fractie niet correct om de indruk te wekken en te doen alsof deze relatie in het ontwerp niet is geregeld.

Tenslotte vindt deze fractie dat de Staten de verantwoordelijkheid die bij hun ligt om controle uit te oefenen op de overheid t.a.v. de normen waaraan deze overheid moet voldoen, niet uit het oog moeten verliezen.

De DP-Sint Maarten-fractie brengt naar voren dat de eilandsraad van het eilandgebied Sint Maarten akkoord is gegaan met het onderhavige ontwerp en dat de fractie geen op- en/of aanmerking heeft over het onderhavige voorstel van de consensusrijkswet.

De DP-Sint Eustatius-fractie merkt op dat hoewel het voorliggende ontwerp betrekking heeft op de toekomstige landen en per 10 oktober 2010 van kracht zal zijn, wenst deze fractie niettemin enkele opmerkingen te maken. Deze fractie is dezelfde mening toegedaan dat er een controlemechanisme aanwezig moet zijn. Daarentegen wil zij opmerken dat het algemeen aanvaardbaar is dat sinds er behoefte is om controle uit te oefenen, degene die gecontroleerd wordt, de mogelijkheid wordt geboden om zich verder te ontwikkelen en in staat wordt gesteld om gebruik te kunnen maken van het nodige instrumentarium om zich t.z.t. vrij te maken van het toezicht. Naar de mening van deze fractie binden de regels en voorschriften opgenomen in het onderhavige ontwerp de twee landen zodanig, dat zij geen kans zullen hebben om zich verder te ontwikkelen. Zodoende zal het voor hen zeer moeilijk zijn om zich over vijf jaar bij de evaluatie te kunnen bevrijden van het financieel toezicht.

Verder stelt deze fractie dat een land als Curaçao, naar haar inziens, over het nodige potentieel beschikt om zichzelf vooruit te helpen. Nu vraagt zij zich af wat er zal gebeuren als een land binnen de vastgestelde periode van vijf jaar de financiën op orde heeft. Zou zo’n land moeten wachten totdat de periode van vijf jaar is verstreken, wil deze fractie weten. In het licht van het vorengestelde stelt de DP-Sint Eustatius-fractie dat het voorliggende wetsontwerp een voorziening moet bevatten voor het geval een land vóór de afloop van de periode van vijf jaar aan artikel 26 voldoet.

Wat deze fractie m.b.t. de evaluatie naar voren wil brengen geldt ook voor de BES-eilanden. Deze fractie is van mening dat de parameter bij de evaluatie teruggebracht moet worden naar nul. Daarnaast moeten de evaluatievoorwaarden, in overleg met de landen, uitdrukkelijk in het wetsvoorstel zijn opgenomen zodat ook het land zichzelf tussentijds kan evalueren. Daarom acht deze fractie het wenselijk dat een artikel dat dit onderdeel regelt, in het wetsontwerp wordt opgenomen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de 6de oktober 2009.

De Rapporteur

P. J. Atacho.