32 020 (R 1887)
Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 3 december 2009

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I.ALGEMEEN DEEL1
1.Inleiding1
2.Totstandkoming van het wetsvoorstel3
3.Taken van de Raad voor de rechtshandhaving3
4.Positie van de Raad voor de rechtshandhaving in de landen5
5.Samenstelling van de Raad5
6.Ondersteuning van de Raad6
7.Inspectie door de Raad6
8.De mogelijke rol van de Raad bij de behandeling van klachten6
9.Bekostiging en beheer7
   
II.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING7

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij zijn, met de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten, van mening dat het van belang is dat de inspectie van de justitiële keten goed is geregeld. Genoemde leden hebben evenwel grote twijfels bij het nut en de noodzaak van een Raad voor de rechtshandhaving zoals deze thans wordt voorgesteld. Het beeld dat uit voorliggende stukken opdoemt, is een algemene toezichthouder naast dan wel boven de bestaande toezichthouders, waarbij het nog niet geheel duidelijk is welke taken en bevoegdheden laatstgenoemden hebben of houden in de overzeese gebieden. Het voorstel is, wat de omvang van het toezicht betreft, naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie nog te algemeen, vaag en onvoldoende gemotiveerd. Hierbij behoeft vermelding dat ook de Raad van State op dit onderdeel zeer kritisch was. Het is deze kritiek die deze leden volledig onderschrijven en zij zijn er niet van overtuigd dat met de wijzigingen is tegemoetgekomen aan die, toch tamelijk fundamentele, kritiek.

Zo wordt, in antwoord op de vraag van de Raad van State om nader te specificeren welke onderdelen van de justitiële keten de inspectie zal bestrijken, aangegeven dat het niet de bedoeling is de taken van de Raad voor de rechtshandhaving te beperken tot een deel van de keten van rechtshandhaving. Vervolgens wordt gewezen op de jeugdzorg. Deze relatie ontgaat de leden van de CDA-fractie, zeker gelet op de Slotverklaring waarin al enigszins wordt ingegaan op de taakopdracht van de Raad voor de rechtshandhaving.

De Raad van State is ook kritisch ten opzichte van de uitbreiding van het toezicht op «andere bij landsverordening of wet aangewezen organisaties die onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister vallen». Deze uitbreiding zou te onbepaald zijn. Met de verduidelijking dat de aanwijzing alleen betrekking kan hebben op organisaties die deel uitmaken van de justitiële keten, wordt, wat de leden van de CDA-fractie betreft, onvoldoende aan de kritiek tegemoetgekomen.

In de memorie van toelichting wordt vermeld dat de inspectietaken van de Raad voor de rechtshandhaving algemeen van aard zijn en een aanvulling vormen op andere vormen van controle op diensten en instellingen in de keten van rechtshandhaving en rechtspleging. Daarnaast, en dat is een uitgangspunt dat de leden van de CDA-fractie dubbel onderstrepen, heeft het de voorkeur dat een organisatie met slechts een inspectiedienst te maken heeft. De Raad van State vervolgt zijn betoog door vast te stellen dat in de memorie van toelichting geen uiteenzetting is gegeven over bedoelde inspectiediensten in de landen en voegt daaraan toe dat de plaats van de Raad voor de rechtshandhaving ten opzichte van deze inspectiediensten verduidelijkt moet worden en dat met name meer inzicht dient te worden verschaft in de bevoegdheidsafbakening tussen de Raad voor de rechtshandhaving en die inspectiediensten. De leden van de CDA-fractie moeten constateren dat aan dit verzoek slechts mager tegemoet is gekomen waardoor de indruk blijft bestaan dat er een «dotje» inspectie bijkomt (een overkoepelende taak) zonder dat duidelijk is hoe die vorm moet krijgen. Alleen aan de inspecties op het terrein van veiligheid wordt ingegaan (Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, onderzoeksraad Veiligheid).

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben daarbij enkele vragen.

De leden van de fractie van de SP hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van rijkswet. Zij hebben naar aanleiding hiervan enige vragen en opmerkingen.

Zij delen de mening dat het van groot belang is dat de inspectie van de justitiële keten goed is geregeld. Zij vragen hoe momenteel de inspectie op de kwaliteit en de effectiviteit van de justitiële diensten en instellingen op de eilanden is geregeld? Wordt met dit voorstel aangesloten bij de bestaande inspectie, of wordt iets geheel nieuws gecreëerd? Wat zijn de «praktische redenen» om de Raad voor de rechtshandhaving te belasten met de inspectie van alle politietaken, dus zowel de justitiële als de politietaken? Is dit vanwege de schaal van de eilanden?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling van het onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen. Met de regering delen zij het doel van dit wetsvoorstel: algemene inspectie op de effectiviteit en de kwaliteit van de verschillende diensten en instellingen die deel uitmaken van de justitiële keten in Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland, alsmede op de justitiële samenwerking tussen de drie landen. Als het gaat om de daadwerkelijke vorming tot nieuwe landen van Curaçao en Sint Maarten maken zij een zelfde voorbehoud als bij het wetsvoorstel Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (TK 2008–2009, 32 026, nr. 2).

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vragen hoe de Raad voor de rechtshandhaving exact te werk zal gaan. Er wordt niet gesproken over de precieze invulling van «de kwaliteitbewaker van alle onderdelen van de justitiële keten en de samenwerking tussen Curaçao, Sint Maarten en Nederland op justitieel terrein». Hoe zal de Raad dit gaan invullen? Naar de mening van deze leden dient in het wetsvoorstel ook gesproken te worden over bijvoorbeeld de protocollen en het kwaliteitssysteem waaraan respectievelijk waarmee de Raad de kwaliteit gaat toetsen.

Zij zien voorts het belang niet in dat de inspectietaak gezamenlijk geregeld moet worden. Kan dit niet gewoon teruggebracht worden tot een autonome bevoegdheid van de landen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel inzake de Raad voor de rechtshandhaving.

2. Totstandkoming van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie zijn zich er van bewust dat de staatkundige veranderingen in overwegende mate Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden betreffen en dat derhalve het onderhavig voorstel van rijkswet zich op deze delen van het Koninkrijk richt. Maar lag het niet voor de hand om te trachten om ook Aruba onder de bepalingen van deze rijkswet te laten vallen? Temeer daar de zes eilanden wel een gezamenlijk Hof krijgen.

Verder vragen deze leden of er andere adviesorganen dan de Raad van State om advies zijn gevraagd over dit wetsvoorstel. Zo ja, welke en wat was hun advies? Zo nee, waarom niet? Deze leden kunnen zich voorstellen dat de Nederlandse Raad voor de rechtspraak wellicht een advies kan geven. Is de regering bereid alsnog dit advies te vragen?

Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat het land Aruba niet bij het wetsvoorstel is betrokken. Zeker waar het gaat om toezicht op de kwaliteit van de justitiële samenwerking tussen de landen is dit naar hun oordeel wel van belang. Is de oorzaak hiervan het enkele feit dat Aruba geen partij was bij de Slotverklaring? Is later geprobeerd Aruba hier alsnog bij te betrekken? Zo nee, waarom niet? Als dat wel is geprobeerd, wat waren de gronden waarom Aruba samenwerking ter zake van de hand heeft gewezen? Zij vragen ook of in dat geval overwogen is Aruba hier wel bij te betrekken met gebruikmaking van artikel 43 van het Statuut.

3. Taken van de Raad voor de rechtshandhaving

Over de relatie tussen de Raad voor de rechtshandhaving en het openbaar ministerie is de Raad van State principieel kritisch, gelet op de tevens magistratelijke rol van het openbaar ministerie. Aan deze meer rechtstatelijke kritiek wordt, naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie, bijkans voorbijgegaan. Dat het een «wenselijke aanvulling kan vormen» is onvoldoende motivering. Genoemde leden verwachten dat met name wordt ingegaan op het spanningsveld dat kan ontstaan vanuit het opportuniteitsbeginsel en doordat de inspectie er straks op moet toezien of de juiste keuzes worden gemaakt.

De relatie tussen de Raad voor de rechtshandhaving en de inspectie op het gevangeniswezen is naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie onvoldoende uitgewerkt. Op dit punt is de toelichting heel verwarrend. Eerst wordt opgemerkt dat de inspectie voor het gevangeniswezen geen zelfstandige inspectiebevoegdheid heeft, maar inspectietaken uitsluitend uitvoert onder verantwoordelijkheid van de Raad voor de rechtshandhaving. Even verder wordt gesteld dat dit onverlet laat dat de Raad voor de rechtshandhaving wel de inspectie van het gevangeniswezen tot taak heeft. Wat daarnaast nog de rol is van de meer individuele toezichthouder (de Commissie van Toezicht) en de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming is zeer onduidelijk.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat naar het oordeel van de Raad van State er in de toelichting onvoldoende aandacht wordt besteed aan de gezagsverhoudingen binnen politie en justitie. Evenmin zou voldoende aandacht worden besteed aan de in het voorstel van rijkswet openbare ministeries (TK 2008–2009, 32 018 (R1885), nr. 2) en het voorstel van rijkswet politie (TK 2008–2009, 32 019 (R1886), nr. 2) geregelde bevoegdheid tot het geven van algemene of bijzondere aanwijzingen. De Raad van State is er «niet van overtuigd dat de voorgestelde algemene inspectiebevoegdheid van de Raad voor de rechtshandhaving een noodzakelijke en wenselijke aanvulling op de bestaande mogelijkheden tot controle en aansturing vormt. Ten opzichte van het openbaar ministerie acht de Raad dat in het bijzonder ook onwenselijk, omdat het openbaar ministerie niet slechts een bestuursorgaan is maar tevens een magistratelijke functie vervult.» Gezien de reactie van de regering wordt de Raad van State op dit punt echter niet gevolgd omdat de regering wel een meerwaarde in de taak van de Raad voor de rechtshandhaving ziet, namelijk dat de inspectie van de Raad voor de rechtshandhaving zich niet beperkt tot afzonderlijke onderdelen binnen de justitiële keten – zoals politie en openbaar ministerie – maar juist de mogelijkheid biedt om de samenwerking tussen die onderdelen te beoordelen en daarover te adviseren. Rapportages van de Raad voor de rechtshandhaving kunnen een zelfstandige of aanvullende grond vormen voor de verantwoordelijke ministers om maatregelen te treffen, bijvoorbeeld het geven van aanwijzingen. De Raad voor de rechtshandhaving zal rekening moeten houden met de bijzondere positie van het openbaar ministerie, aldus de regering. Toch hebben de leden van de PvdA-fractie behoefte aan een ook volgens de Raad van State in de toelichting ontbrekende uiteenzetting van de gezagsverhoudingen en de bestaande aanwijzingsbevoegdheden. Deze leden wensen een duidelijk beeld van de aanvullende toezichtstaak van de Raad voor de rechtshandhaving te krijgen, ook over de verhouding tot de andere mogelijkheden van controle en aansturing, alvorens zij in staat zijn een oordeel te geven over de wenselijkheid van die toezichtstaak.

De leden van de SP-fractie constateren dat de inspectie door de Raad nadrukkelijk geen betrekking heeft op individuele gevallen. Zij vragen of dit niet anders is indien ook de behandeling van klachten zoals geregeld in hoofdstuk 5 van het voorstel aan de Raad is opgedragen. Onderzoekt de Raad ook incidenten, zoals een ontsnapping uit een gevangenis, het zoek raken van een dossier bij het openbaar ministerie of het feit dat de reclassering in een individuele zaak tekort is geschoten in het uitoefenen van toezicht? Zo niet, aan welke inspectie of instelling is het onderzoeken van «incidenten» dan wel opgedragen?

Deze leden lezen in de memorie van toelichting voorts te weinig over het toezicht op de kwaliteit van de gevangenissen, terwijl juist op dit gebied nog veel werk is te verrichten. Ook de Raad van State heeft er op gewezen dat een goed functionerende inspectie van het gevangeniswezen van groot belang is wegens de vaak onaanvaardbare detentieomstandigheden die er momenteel zijn. Kan hierop uitgebreider worden ingegaan?

De leden van de VVD-fractie hebben goed begrepen dat de Raad een aanvullende taak krijgt en zal worden belast met algemene inspectie en geen inspectie in individuele gevallen. Naar hun indruk zal het, om tot gefundeerde onschuldsvorming te komen, in de praktijk niet altijd gemakkelijk zijn die scheiding in acht te nemen. Zij stellen een verduidelijking op prijs.

Deze leden zien ook het risico van een te grote inspectiedrukte, overlap met werkzaamheden van bestaande inspectiediensten en daarmee samenhangende competentiegeschillen. Daarom zijn zij het met de Raad van State eens dat volstrekte duidelijkheid moet bestaan over de bevoegdheidsafbakening tussen de Raad voor de rechtshandhaving en de verschillende bestaande inspectiediensten. Kan aangegeven worden welke inspectiediensten en -activiteiten het betreft? Kan in enkele casusposities die afbakening worden verduidelijkt, zo vragen deze leden.

Inzake de Kustwacht wordt in de memorie van toelichting gesteld dat de inspectie «uitsluitend betrekking heeft op de effectiviteit en de kwaliteit van de uitvoering van de justitiële taken van de Kustwacht en niet op het beheer». Ook deze scheiding zal in de praktijk niet altijd «wiskundig» te maken zijn. De leden van de VVD-fractie vragen in dit verband naar een nadere definitie van «beheer».

De leden van de PVV-fractie zijn het zeer eens met de opmerking dat «een kwalitatief goede opleiding een voorwaarde is voor een kwalitatief goede politie». Echter is het overbodig om de Raad voor de rechtshandhaving hierop toe te laten zien. De mate van kwaliteit ligt in handen van de politie zelf (bij de korpschef en/of korpsbeheerder) en dient daar zeker te blijven. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de regering dit ziet.

Deze leden vragen verder hoe de relatie precies zal zijn tussen de Nationale Ombudsman en de Raad voor de rechtshandhaving. Op bladzijde 5 van de memorie van toelichting wordt gesproken over de belangrijke «signalerende rol» van de Ombudsman of «ombudsfunctie». Hoe vult de Raad dit precies in?

4. Positie van de Raad voor de rechtshandhaving in de landen

De leden van de VVD-fractie stemmen in met het openbare karakter van de rapporten. In de memorie van toelichting wordt echter gesproken van «zoveel mogelijk openbaar». Deze leden vragen om criteria in welke situaties afgezien zou moeten worden van openbaarheid.

5. Samenstelling van de Raad

Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk waar de Raad voor de rechtshandhaving wordt gevestigd. Kan die duidelijkheid worden verschaft? Deze vraag is ook van belang in het kader van de lijst van nevenfuncties die openbaar wordt gemaakt en ter inzage worden gelegd bij de Raad voor de rechtshandhaving. Waar kan die lijst worden ingezien? Worden die op een internetsite geplaatst?

De leden van de VVD-fractie constateren dat inzake de benoeming van leden van de Raad voor de rechtshandhaving sprake is van «in overeenstemming» en van een «roulerend voorzitterschap». Zij vragen om een toelichting op het roulerend voorzitterschap en vragen wat er gebeurt als er geen «overeenstemming» wordt bereikt.

Met betrekking tot de aanstelling van de leden wordt slechts in algemene zin voorgeschreven dat deze leden over «een zekere deskundigheid» beschikken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering een toelichting op de benodigde deskundigheid om deze taak te vervullen. Is bijvoorbeeld bij de collegiale samenstelling van deze Raad niet ten minste vereist, gelet op het takenpakket, dat een van de drie leden over de nodige juridische deskundigheid beschikt?

6. Ondersteuning van de Raad

De leden van de VVD-fractie vragen om een indicatie van de omvang – in termen van fulltime-equivalenten (f.t.e.’s) – van het ondersteunende secretariaat voor de Raad.

7. Inspectie door de Raad

De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad bevoegdheden heeft, maar hiervan slechts gebruik mag maken voor zover dat redelijkerwijs nodig is. Wie toetst dit als hierover een geschil bestaat? Wie controleert de Raad?

De Raad zal op basis van zijn oordeel eventuele aanbevelingen doen aan de Minister van Justitie van het land dat bij een inspectierapport of advies is betrokken (de betrokken minister) om maatregelen te nemen. De leden van de PVV-fractie vragen hoe deze minister met de aanbevelingen om zal gaan. Is hij verplicht om de aanbevelingen op te volgen?

Deze leden vinden het voorts vreemd dat voordat de Raad een rapport uitbrengt, de betrokken instantie op de hoogte wordt gesteld van de rapportage en dat ook de betrokken minister in de gelegenheid wordt gesteld op de bevindingen te reageren. Dit strookt niet met het idee de Raad onafhankelijk te laten zijn van de verantwoordelijke minister(s). De Raad dient pal te staan achter zijn eigen bevindingen en die direct door te zenden naar de betrokken minister. Het rapport is dan terstond definitief.

8. De mogelijke rol van de Raad bij de behandeling van klachten

Het voorstel biedt de landen de mogelijkheid de Raad voor de rechtshandhaving te belasten met advisering over de behandeling van klachten. De leden van de CDA-fractie vernemen graag waaraan in dezen wordt gedacht. Welke klachten zouden zich hiervoor lenen en wat als er al een klachtenprocedure bestaat die, op onderdelen wellicht, niet voldoet.

De leden van de SP-fractie constateren dat de landen de mogelijkheid hebben de Raad te belasten met de advisering over klachten aangaande gedragingen door organisaties die de Raad inspecteert. Zal Nederland hier bijvoorbeeld voor kiezen? Wat zijn de overwegingen die gebruikt worden bij deze keuze? Indien hier niet voor gekozen zal worden, wat is dan het alternatief? Welk orgaan zal deze klachten dan wel behandelen?

In de Slotverklaring is met betrekking tot de interlandelijke Raad voor de rechtshandhaving onder meer afgesproken: «en verzorgt de behandeling van klachten». In het wetsvoorstel is echter sprake van een «kan-bepaling» inzake de advisering over de afhandeling van klachten. De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op dit verschil. Zij vragen ook of de regering voornemens is om inzake de BES-eilanden de Raad hiermee bij wet te belasten. Diezelfde vragen spelen bij die leden met betrekking tot de «kan-bepaling» inzake het toezicht op de verwerking van politiegegevens.

Rondom de mogelijke taak van de Raad voor de rechtshandhaving met betrekking tot de advisering over de afhandeling van klachten (artikel 3, vijfde lid, en artikel 34), vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie om een toelichting hoe deze (mogelijke) taaktoedeling zich verhoudt tot de taak van de Nationale ombudsman, zoals voorzien in het wetsvoorstel Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (TK 2008–2009, 31 954, nr. 2).

9. Bekostiging en beheer

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de voorstellen ten aanzien van de Raad voor de rechtshandhaving extra aan kosten en arbeidsplaatsen meebrengen ten opzichte van de huidige situatie.

De regering is bekend met het standpunt van de leden van de PVV-fractie ten aanzien van de Nederlandse Antillen. Deze leden willen dan ook van de regering de garantie krijgen dat de overheadkosten op een redelijke wijze worden gedeeld; dit betekent dus een evenredig bedrag per land.

Met betrekking tot de instelling van de Raad voor de rechtshandhaving vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of beoogd is dat de leden fulltime worden aangesteld bij deze Raad of dat het parttime-functies betreft. In het verlengde hiervan informeren zij naar de raming van de kosten die met de instelling en bemensing van de Raad gemoeid zullen zijn.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 3

In dit artikel staat dat de Raad de inspectie uitvoert met betrekking tot de effectiviteit, de kwaliteit van de taakuitvoering en het beheer. Moet hierin, gelet op de toon en strekking van de memorie van toelichting, niet een subsidiariteitstoets worden meegenomen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij doelen hiermee op een nadere analyse of er in de justitiële keten geen sprake is van «détournement de pouvoir».

De leden van de SP-fractie constateren dat de inspectie van de civiele jeugdzorg niet door dit voorstel wordt geregeld, ook niet als civiele jeugdzorg wordt geboden in een justitiële instelling. Zij vragen wie de jeugdzorg dan wel inspecteert.

De leden van de ChristenUnie-fractie plaatsen een redactionele kanttekening bij artikel 3, eerste lid, onder b, waarin wellicht zou moeten worden gesproken van «ten aanzien van volwassenen en jeugdigen».

Artikel 5

De Raad bestaat uit drie leden (artikel 5). De leden van de CDA-fractie vragen of dit niet een te gering aantal is en of het niet beter zou zijn te werken met een soort «inkomend» en «uitgaand» lid zodat er altijd vier leden zijn en de continuïteit beter is gewaarborgd. Het inkomende lid kan dan worden toegevoegd en zich goed inwerken in het bijzondere brede werkterrein van de Raad, en het uitgaande lid kan zorg dragen voor een optimale overdracht. Het uitgaande lid zou dan de voorzitter kunnen zijn, meer gericht op het proces, zo menen de genoemde leden.

Artikel 8

Bij de bepalingen inzake de samenstelling van de Raad missen de leden van de ChristenUnie-fractie een bepaling inzake de onverenigbaarheid van functies, zoals opgenomen in de wetsvoorstellen Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (TK 2008–2009, 32 017, (R1886), nr. 2), Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (TK 2008–2009, 32 018 (R1885), nr. 2) en Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (TK 2008–2009, 32 026 (R1888), nr. 2). Zij vragen een toelichting waarom in dit onderhavige wetsvoorstel is volstaan met de meer algemene bepaling van artikel 8, derde lid. Ten aanzien van de openbaarmaking van nevenfuncties (artikel 8, vijfde lid) vragen zij toe te lichten waarom in dit wetsvoorstel gekozen is voor de vorm van een terinzagelegging (waarbij overigens niet duidelijk wordt waar de Raad zal zijn gevestigd of kantoor zal houden), terwijl bij het wetsvoorstel Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (TK 2008–2009, 32 026 (R1888), nr. 2) een meer openbare vorm is gekozen, namelijk de bekendmaking van nevenfuncties bij de benoeming en jaarlijks in een officiële publicatie. Overigens vragen deze leden in dit verband waarom in geen van de overige genoemde wetsvoorstellen gekozen is voor gebruikmaking van moderne elektronische middelen als een website, waarop dergelijke mededelingen kunnen worden gedaan en actueel gehouden.

Artikel 10

Volgens de leden van de fractie van de ChristenUnie lijkt in de reeks van «NAAZ-wetsvoorstellen» consistentie te ontbreken bij een bepaling als artikel 10, onderdeel b, waarin een leeftijdsontslag bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar wordt voorgesteld, terwijl in het wetsvoorstel Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (TK 2008–2009, 32 017, (R1886), nr. 2) als ontslagleeftijd vijfenzestig jaar wordt voorgesteld.

Hoofdstuk 4, paragraaf 2

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bevoegdheden van de Raad. De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet is gekozen voor het «onder ede horen». Zou dat niet een manier zijn om nog beter zicht te krijgen op de praktijk, zo vragen genoemde leden.

Artikel 21

Er wordt voorgesteld de Raad uit eigener beweging, dan wel op verzoek van Onze Minister, onderzoek in te laten stellen. De leden van de CDA-fractie vragen of ook niet anderen de mogelijkheid zouden moeten krijgen om de bijzondere aandacht te vragen van de Raad. Te denken valt bijvoorbeeld aan de Nationale ombudsman. Ook anderen zouden toegang moeten hebben tot de Raad, zo menen de leden van de CDA-fractie. Hoe zou hierin kunnen worden voorzien?

Artikel 31

In dit artikel wordt voorgesteld openbaarmaking van het rapport, of gedeelten daarvan, achterwege te laten voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen (onder meer) het belang van de betrekkingen van Curaçao, Sint Maarten of Nederland met andere staten en internationale organisaties. De leden van de CDA-fractie vragen inzichtelijk te maken waaraan, in dezen, zou kunnen worden gedacht.

Artikelen 33 en 34

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of rechtsbescherming openstaat tegen besluiten inzake het wel of niet openbaar maken van een rapport (artikel 33) en het bij conclusies door een bestuursorgaan afwijken van het advies van de Raad (artikel 34).

Artikel 37

Met betrekking tot het jaarverslag vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of dit openbaar wordt gemaakt en zo ja, op welke wijze.

Artikel 36

Met betrekking tot het jaarplan en de begroting vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of in de slot- en overgangsbepalingen ten aanzien van het eerste kalenderjaar waarin de Raad voor de rechtshandhaving zijn werkzaamheden aanvangt geen bijzondere voorziening dient te worden getroffen.

De voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), Ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Vacature (CDA).