32 019 (R 1886)
Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 november 2009

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I. ALGEMEEN 1

1. Inleiding 1

3. De hoofdlijnen van de politieorganisatie in Curaçao, Sint Maarten en op Bonaire, Sint Eustatius en Saba 3

4. Samenwerking tussen de politie van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 4

5. De gemeenschappelijke voorziening politie 4

6. Kwaliteitszorg en klachtbehandeling 7

7. Relatie met het verbetertraject politie 8

II. ARTIKELEN 8

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel zoals het nu, uiteindelijk, aan de Kamer is voorgelegd. De Rijkswet politie gaat uit van lokale inbedding, veel samenwerking waardoor ook specialistische kennis beter wordt gebruikt, er efficiënter gewerkt kan worden en de criminaliteit, met name ook de grensoverschrijdende criminaliteit beter aangepakt kan worden. Kortom, de Rijkswet politie zal de veiligheid zeker ten goede kunnen komen als een ieder zich positief inzet. Want hoe dan ook politiewerk is en blijft mensenwerk. Deze leden hopen dat de Rijkswet leidt tot werkbare regelingen en dat er geen sprake zal zijn een te gecompliceerd geweven web van verantwoordelijkheden/afstemming/overeenstemming.

De Kamer debatteert binnenkort over wijzigingen in de Politiewet. Heeft de Rijkswet consequenties voor het nieuwe Nederlandse politiebestel en andersom heeft het nieuwe politiebestel consequenties voor de Rijkswet politie. Zo ja welke?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben daarbij enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij zijn zich bewust van het feit dat gezien de grootte van de eilanden en de afstanden tussen de eilanden, de Nederlandse wetgeving niet één op één kan worden overgenomen. Zij onderschrijven daarom de doelstelling van de regering om zoveel mogelijk afstemming tussen de landen te bewerkstelligen. Zij hebben echter nog vragen over de mate waarin dat is gelukt.

Nederland telt op dit moment 26 politiekorpsen. Daar komt straks het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij. Kan de regering meedelen waar de belangrijkste verschillen zitten tussen de huidige korpsen en het nieuw te vormen korps?

De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie gaan na bekrachtiging van dit wetsvoorstel over 27 politiekorpsen. Als er in het politiebestel door deze ministers wijzigingen worden doorgevoerd, wat betekent dit dan voor het korps op deze BES-eilanden? Hoe verhouden eventuele wijzigingen zich tot de korpsen op Curaçao en Sint Maarten?

De leden van de VVD-fractie hebben in meer opzichten met verbazing van onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen. Die verbazing heeft in de eerste plaats betrekking op de voorgestelde schaal van de toekomstige politiereorganisatie: één apart korps voor Curaçao, één apart korps voor Sint Maarten en één apart korps voor de BES-eilanden die samen ongeveer 18 000 inwoners tellen en waarvan het grootste eiland op ongeveer 900 km. afstand van de beide andere eilanden is gesitueerd. Zij plaatsen grote vraagtekens bij de operationele slagkracht en de effectiviteit van de voorgestelde politieorganisatie. Eerder al stelden die leden naar aanleiding van het rapport «Nu of nooit, naar een verbeterplan voor de politiekorpsen op de Nederlandse Antillen» schriftelijke vragen (ingezonden 25 april 2008). Zij vragen thans of al inzicht gegeven kan worden in de beoogde sterkte van de drie korpsen en de beoogde aanwezigheid van specialistische kwaliteiten in de korpsen. Ook vragen zij of thans wel de financiële consequenties gegeven kunnen worden voor de uitvoering van de aanbeveling uit het rapport «Nu of nooit».

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel van Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Zij willen benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de nieuwe landen is om te zorgen voor een goede politie in hun land waarover verantwoording wordt afgelegd in de eigen vertegenwoordigende organen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel inzake de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze leden zijn van mening dat de regering met deze Rijkswetten belangrijke stappen zet naar een zorgvuldige ontmanteling van het land Nederlandse Antillen.

3. De hoofdlijnen van de politieorganisatie in Curaçao, Sint Maarten en op Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 17 regelt dat het gezag over de politie voor de openbare orde handhaving en uitoefening van de hulpverleningstaak op Curacao en Sint Maarten bij de minister van Justitie berust en op Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij de gezaghebber van het desbetreffende openbaar lichaam.

Dit houdt in dat de verantwoordelijkheid voor de politie op Curacao en Sint Maarten slechts wordt uitgeoefend door twee functionarissen: de minister van Justitie wordt korpsbeheerder en krijgt tevens het gezag over de politie bij het optreden ter handhaving van de openbare orde. Treedt de politie op ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan staat zij onder gezag van de procureur-generaal. De procureur-generaal is echter hiërarchisch ondergeschikt aan de minister van Justitie. Kennelijk is er op Curaçao en Sint Maarten wel voor gekozen om zowel de gezags- als de beheerstaak in één hand, bij de minister van Justitie te leggen. In zijn verschijningsvorm lijkt dit op één nationale politie. Zien de leden van de CDA-fractie dit correct? Waarom is bij de BES-eilanden niet voor dezelfde constructie maar voor de andere constructie gekozen?

In het nader rapport staat dat personeel dat via de gemeenschappelijke voorziening politie beschikbaar wordt gesteld (artikel 26) aan het korps van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook afkomstig kan zijn van een politiekorps van het Europeses deel van Nederland. De leden van de CDA-fractie willen weten of dit ten koste gaat van de Nederlandse politie-inzet hier. Zeker als uitgeleend wordt voor bestrijding van georganiseerde, internationale criminaliteit is dat een tijdrovende kwestie.

De regering geeft aan dat de samenhang in het korps voor de drie openbare lichamen vooral in de praktijk zal moeten worden vormgegeven. Een wettelijk instrumentarium kan daaraan maar beperkt bijdragen. Deze stelling onderschrijven de leden van de PvdA-fractie; toch zouden zij graag van de regering willen weten welke knelpunten en kansen zij ziet voor één politiekorps dat zich op drie eilanden bevindt die ver van elkaar verwijderd zijn en waar grote verschillen tussen bestaan.

Ten aanzien van het beheer kondigt de regering aan dat overwogen wordt om het beheer van de politie van de drie openbare lichamen te mandateren. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe ver zij is met het uitwerken van deze overweging en welke opties overwogen worden.

De fysieke afstand tussen de eilanden en de eigen bestuurlijke cultuur op de eilanden maken het niet eenvoudig om uniforme afspraken te maken, vinden de leden van de SP-fractie. Terecht stelt de regering dat regelmatige afstemming noodzakelijk zal zijn. Deze leden vragen hoe en onder wiens verantwoordelijkheid dit overleg zal worden georganiseerd.

Waar het de schaal betreft vragen de leden van de VVD fractie of overwogen is een korps voor de Nederlandse Antillen voor te stellen, dan wel één korps voor de bovenwindse en één korps voor de benedenwindse eilanden. Is overwogen om inzake de verantwoordelijkheid voor de politiezorg op de BES-eilanden deze onder te brengen bij één dan wel twee (Saba/Sint Eustatius/Bonaire) regionale politiekorpsen in Nederland? Deze leden vernemen graag waarom niet voor deze varianten is gekozen.

Zij stellen deze diepgaande vragen omdat naar hun oordeel een gegarandeerd goede politiezorg essentieel is voor de rechtstatelijkheid en dus voor de mogelijkheid voor Sint Maarten en Curaçao om nieuwe landen binnen het Koninkrijk te worden. De organisatorische voorwaarden daarvoor zijn naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie niet goed vervuld. De gemaakte fouten bij de landsvorming van Aruba in 1986 mogen nu niet worden herhaald. Zij verwijzen hiervoor onder meer naar het WODC rapport inzake Sint Maarten en de talrijke incidenten op de andere eilanden. Tussen de regels door levert ook de Raad van State op een aantal gemaakte keuzes in het wetsvoorstel stevige kritiek, zo hebben deze leden geconstateerd.

De leden van de VVD-fractie hebben de opmerkingen van de Raad van State over gezag en beheer van het voorziene politiekorps op de BES-eilanden met instemming gelezen: «de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het politiekorps in de openbare lichamen niet heel krachtig is vormgegeven». De reactie van de regering daarop is: «Er wordt momenteel overwogen of en hoe het korpsbeheerderschap gemandateerd zou moeten worden». De leden van de VVD-fractie vragen welke andere mandaatsvarianten worden overwogen ten opzichte van de stellige voorkeur van de Raad van State: mandaat aan de rijksvertegenwoordiger.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat de Raad van State voor het Koninkrijk heeft voorgesteld om de Gouverneur van de nieuwe landen de taak van korpsbeheerder te geven (zie 32 019 (R 1886) nr. 4, bladzijde 7). De regering heeft dit advies niet overgenomen omdat de minister van Justitie mede de verantwoordelijkheid draagt voor de «onschendbare» Gouverneur en omdat de Gouverneursfunctie daartoe niet is ingericht. Deze leden zijn van oordeel dat dit antwoord van de regering hout snijdt. Echter, omdat de minister van Justitie ook verantwoordelijk is voor de procureur-generaal is uiteindelijk slechts alleen de minister van Justitie in de nieuwe landen verantwoordelijk voor de beide taken van de politie. De leden van de D66-fractie vinden dit uit een oogpunt van de noodzakelijke spreiding van macht een bedenkelijke zaak, ook al functioneert een en ander op een klein schaalniveau. Zij vragen of het mogelijk is in het voorstel van rijkswet toch de spreiding van macht op te nemen in die zin dat de openbare ordetaken en de strafrechtelijke handhavingstaken in handen van verschillende ministers worden gelegd. De openbare ordetaken kunnen dan bijvoorbeeld bij de minister van Algemene Zaken worden gelegd en de strafrechtelijke taken bij de minister van Justitie.

4. Samenwerking tussen de politie van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Ook lezen de leden van de PvdA-fractie dat de regering werkt aan een Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES. Deze leden willen graag weten hoe deze wet zich zal verhouden tot aangegane onderlinge regelingen.

5. De gemeenschappelijke voorziening politie

De leden van de CDA-fractie constateren dat een gemeenschappelijke voorziening politie wordt getroffen. Samenwerking krijgt hier een structurele vorm en is bedoeld voor de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Zoals in de memorie van toelichting wordt aangegeven gaat het om internationale corruptie, mensenhandel, wapenhandel, terrorisme, drugshandel, witwassen en computercriminaliteit. Ook specialistische diensten kan de voorziening uitvoeren.

Allereerst vragen deze leden wat er gebeurt met de recherche samenwerkingsteams (RST). Zij hechten er waarde aan dat er een blijvende samenwerking is van de op te richten gemeenschappelijke voorziening met de RST. Zij hebben zorgen dat voordat het één (gemeenschappelijke voorziening) goed en wel van de grond is gekomen het andere (RST) wordt afgebroken. Dat is niet goed voor de continuïteit in de aanpak van de criminaliteit.

De inzet van de politieambtenaren via de gemeenschappelijke voorziening gebeurt op basis van een jaarplan. De procureur generaal kan voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in bijzondere gevallen medewerking vorderen van de gemeenschappelijke voorziening zo nodig in afwijking van het jaarplan. De leden van de CDA-fractie vragen onder welke voorwaarden dat kan. Kan de regering voorbeelden geven van dergelijke bijzondere gevallen? Wat als uitvoering van het jaarplan door de gevorderde medewerking in het geding komt?

Bij de gemeenschappelijke voorziening politie is voorzien in een interlandelijk overleg; één keer per jaar nemen onze ministers deel aan het overleg over de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit (artikel 30 tweede lid). Wie is eindverantwoordelijk?

Is de politie zelf voldoende vertegenwoordigd (het blauw bloed als het ware) in de gemeenschappelijke voorziening?

De gemeenschappelijke voorziening politie is niet van toepassing op Aruba omdat de Rijkswet niet van toepassing is op Aruba. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het wenselijk is de bestaande praktijk van overleg tussen de ministers van alle landen van het Koninkrijk voort te zetten. De leden van de CDA-fractie vragen echter welke status de Arubaanse minister in dat overleg heeft en of zijn aanwezigheid ook tot afspraken kan leiden voor inzet van het Arubaanse korps in de criminaliteitsbestrijding.

De leden van de CDA-fractie juichen het toe dat in het jaarplan van de gemeenschappelijke voorziening politie onder andere de te verwachten resultaten opgenomen moeten worden en dat het jaarverslag de activiteiten, de doelstellingen en de prestatieafspraken moet bevatten. Zij vragen wat er gebeurt als prestatieafspraken niet zijn gehaald.

De politieambtenaren die ingezet worden via de gemeenschappelijke voorziening vallen wat rechtspositie betreft onder het land dat hen beschikbaar heeft gesteld. De leden van de CDA-fractie vragen of dit tot scheve ogen kan leiden?1 In het verleden was het wel zo dat bijstandverleners meer verdienden dan de lokale politieambtenaren. Kan zich dat in de gemeenschappelijke voorziening ook voordoen?

Wegens de geografische ligging en de verspreidheid van de betrokken eilanden is er sprake van een flinke druk vanuit de georganiseerde misdaad. Hierdoor hechten de leden van de PvdA-fractie aan een goed werkende gemeenschappelijke politievoorziening, die effectief onderzoek kan doen naar deze vormen van criminaliteit. Zij zijn van mening dat het voor een goed opererende politie in het Caribische deel van het Koninkrijk belangrijk is dat er ook een goede politiële en justitiële samenwerking is met Aruba. Zij begrijpen dat Aruba geen onderdeel uitmaakt van deze wet, maar vragen niettemin of de regering het zelf niet wenselijk vindt dat Aruba zou deelnemen aan de gemeenschappelijke voorziening politie. Deze leden zouden verder graag van de regering vernemen of er contact is geweest met Aruba over de samenwerking op het vlak van politie na de staatkundige hervorming en welke visie de Nederlandse en Arubaanse regering op deze samenwerking hebben.

Ook constateren deze leden dat de Kustwacht zowel werkt namens de landen die bij deze wet betrokken zijn als voor Aruba. Daarom vragen deze leden op welke wijze Aruba betrokken zal worden bij de aanstelling van personeel van de Kustwacht als buitengewoon ambtenaar van politie.

De gemeenschappelijke voorziening kan zowel gevoed worden door politiemensen, die in dienst zijn van één van de politiekorpsen van de eilanden als door agenten uit het Europese deel van Nederland. De regering stelt dat in de memorie van toelichting is verduidelijkt dat elk van de landen personeel beschikbaar kan stellen zonder dat wettelijke eisen worden gesteld aan de herkomst van dat personeel. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten waar deze verduidelijking is aangebracht.

Deze leden begrijpen dat de gemeenschappelijke voorziening geen eigen medewerkers zal hebben behalve een directeur. Zij vragen een verduidelijking van de organisatie van de gemeenschappelijke functie en in het bijzonder van de invulling van de functie van directeur. Daarnaast vragen zij hoe bepaald wordt in welk land de directeur aangesteld wordt.

Wat betreft de planningscyclus van de gemeenschappelijke voorziening vragen de leden van de fractie van de PvdA hoe de termijnen voor het jaarplan zich verhouden tot de termijnen voor de jaarplannen van de openbaar ministeries.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de voorstellen ten aanzien van de politie aan extra kosten en arbeidsplaatsen met zich meebrengen ten opzichte van de huidige situatie.

De desbetreffende eilanden zijn kleine bestuurlijke eenheden, die te maken krijgen met grote internationale criminaliteit, van drugshandel, wapenhandel en witwaspraktijken. Deelt de regering de opvatting van de leden van de SP-fractie dat zoveel mogelijk politietaken gemeenschappelijk zouden moeten worden uitgevoerd? Waarom is niet gekozen voor een gezamenlijk politiekorps voor de hele huidige Nederlandse Antillen en Aruba?

Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie hadden de gesignaleerde problemen wellicht nog tot aanvaardbare proporties kunnen worden teruggebracht, indien gekozen zou zijn voor een stevige invulling van de beoogde gemeenschappelijke voorziening politie. Zij moeten echter constateren dat de positie van de directeur van deze voorziening vergelijkbaar is met een «generaal zonder leger». De plaatselijke korpsen blijven in alle opzichten «in the lead», de gemeenschappelijke voorziening krijgt geen rechtspersoonlijkheid, heeft geen zelfstandige opsporingsbevoegdheid en de politieambtenaren zijn niet bij de voorziening in dienst, maar bij de landen. Het beeld van een wat veredeld bemiddelings- dan wel uitzendbureau dringt zich aan deze leden op.

De volgende passage in de memorie van toelichting achten zij veelzeggend: «Bij de inzet van personeel is ook de directeur van de gemeenschappelijke voorziening betrokken». Anders dan de Raad van State kunnen die leden dus niet tot de conclusie komen «dat het een voortzetting is van het in 2001 ingestelde recherchesamenwerkingsteam (RST)». Zij vragen de regering een poging te doen dit beeld te weerleggen. Zij vragen in dit opzicht ook naar de toekomstige positie van het RST. Waarom wordt het RST niet integraal ondergebracht bij de gemeenschappelijke voorziening, inclusief een – beperkte – toevoeging aan de gemeenschappelijke voorziening vanuit de lokale korpsen, zodanig dat de gemeenschappelijke voorziening ook voldoende lokale verankering kent in de lokale politie en de lokale samenleving? Die leden herinneren er ook aan dat het RST nu wel eigen opsporingsbevoegdheden heeft. In deze opzet van een RST nieuwe stijl zouden lokale korpsen zich primair kunnen concentreren op de zogeheten «brengzaken», waarvan melding/aangifte wordt gedaan en de gemeenschappelijke voorziening / RST op «haalzaken»: de «verborgen» delicten waar melding/aangifte niet aan de orde is, zoals drugssmokkel, mensenhandel en -smokkel, witwassen van geld, corruptie en terrorismefinanciering. Daar is «dedicated» capaciteit voor nodig, die thans bij de landsrecherche niet in ruime mate voorhanden is. In het nader rapport wordt gezegd: «Op geen enkele wijze sluit het voorstel uit dat het RST op Aruba blijft bestaan». Zij vragen of dit ook werkelijk de bedoeling is.

De leden van de VVD-fractie constateren ook dat een gevolg van de gekozen constructie, omdat de rechtspositieregels van de landen van toepassing blijven, is dat er binnen de gemeenschappelijke voorziening sprake zal zijn van verschillende rechtspositieregels. Zij vragen zich ten zeerste af of dat wenselijk is. Even verwrongen is de toedeling aan de directeur van de gemeenschappelijke voorziening van bepaalde aspecten van het personeelsbeleid, zoals opleidingen en trainingen en de integriteit van het personeel. Deze leden vragen hoe de directeur die verantwoordelijkheid kan waarmaken, want de desbetreffende politieambtenaren staan niet op «zijn loonlijst». Veelbetekenend zijn ook passages in de memorie van toelichting als: «hij is op de hoogte van klachten» en «ontvangt rapportages van de korpschefs in afschrift». Zij zouden het op prijs stellen als de regering hierop uitgebreid en duidelijk reageert.

In het nu voorliggende wetsvoorstel wordt «de gemeenschappelijke voorziening» uitgebreid opgetuigd. De leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen de wens en noodzaak om samenwerking adequaat vorm te geven en te verankeren in regelgeving, maar hebben een aantal vragen bij de voorgestelde regeling. Graag ontvangen zij een toelichting op de verhouding tussen de directeur van deze voorziening en de korpschefs, die beiden verantwoordelijkheid dragen voor het dagelijks beheer en/of de leiding, de beschikbaarheid, de inzet, de (jaar)planning en resultaten daarvan, de kwaliteit, de integriteit en de klachtenafhandeling met betrekking tot de tot de door middel van de gemeenschappelijke voorziening beschikbaar gestelde ambtenaren. Bovendien heeft de procureur-generaal met betrekking tot (een deel van) deze onderwerpen ook een eigen verantwoordelijkheid. Is de gekozen constructie in de praktijk werkbaar, zo vragen zij. Hoe is binnen deze constructie – waarbij de genoemde directeur kennelijk niet beschikt over eigen personeel – gegarandeerd dat:

1e. in gezamenlijkheid de juiste prioriteiten worden gesteld (ook als dit leidt tot meer inzet in een van de landen, waar de andere landen dan dus aan mee betalen);

2e. binnen die jaarplanning voldoende flexibel wordt ingesprongen op nieuwe ontwikkelingen;

3e. de korpsen werkelijk samenwerken en ook adequaat geschoolde ambtenaren beschikbaar stellen;

4e. deze samenwerking niet ten koste gaat van de benodigde lokale inzet van politie?

Vergt deze samenwerking extra personeel ten opzichte van wat in artikel 7 genoemd wordt «een kwalitatief volwaardig en professioneel politiekorps» of reservering van een deel van de eigen capaciteit voor deelname aan deze voorziening? Ontbreekt in dat criterium overigens niet de term «kwantitatief volwaardig»? Wat betekent de inzet van «vrijwillige ambtenaren» voor deze doelstelling van «professioneel»? Wordt momenteel al gebruik gemaakt van deze «vrijwilligers»? Zo ja, welk percentage maken zij uit van de totale korpsbezetting?

Is die «gemeenschappelijke voorziening» bedoeld als een tijdelijke beschikbaarstelling van telkens weer verschillende politieambtenaren, afhankelijk van het desbetreffende onderzoek, of ontstaat daardoor een apart flexibel politieonderdeel, dat extra opleiding en training krijgt (zie artikel 32, tweede lid, onder e) en zich zo een beetje «loszingt» van de rest van de politiekorpsen?

6. Kwaliteitszorg en klachtbehandeling

De leden van de PvdA-fractie constateren met genoegen dat er veel aandacht besteed wordt aan de integriteit van de politieambtenaren. De code waaraan deze politieambtenaren zich moeten houden draagt echter de titel gedragscode voor goed ambtelijk handelen. Mogen deze leden daaruit concluderen dat deze code een bredere werking gaat krijgen dan alleen voor politieambtenaren?

7. Relatie met het verbetertraject politie

Parallel aan de staatkundige hervorming zijn er al verbetertrajecten gestart voor de politiekorpsen. De leden van de PvdA-fractie willen graag de meest recente informatie hebben over de voortgang van deze verbetertrajecten.

In paragraaf 7 van de memorie van toelichting wordt kort ingegaan op het ingezette verbetertraject bij de politieorganisaties ter plaatse, aldus de leden van de fractie van de ChristenUnie. Randvoorwaarde is dat deze organisaties aan minimumeisen voldoen, alvorens de nieuwe staatkundige structuur in werking kan treden.

In een brief van 29 september 2009 van de voorzitter van het presidium verbetertraject politie wordt verslag gedaan van de huidige stand van zaken van het verbetertraject politie. Uit dit verslag blijkt dat er nog de nodige onduidelijkheid bestaat over de gemeenschappelijke voorziening en ook onvoldoende vertrouwen dat deze voorziening de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit met succes ter hand zal kunnen nemen. Het verslag wekt bij deze leden weinig vertrouwen dat tijdig – voor de beoogde transitiedatum van 1 oktober 2010 – een en ander wel op orde zal zijn, qua inrichting en bemensing. Deze leden vragen de regering om een inhoudelijke reactie op dit verslag en een toelichting op de huidige stand van zaken.

II ARTIKELEN

Artikel 3

Het wetsvoorstel biedt de ruimte om een weerkorps op te richten, terwijl dat in de Nederlandse wetgeving verboden is. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de ruimte geboden wordt om op de Antilliaanse eilanden wel weerkorpsen te laten bestaan en of er op dit moment ook weerkorpsen zijn.

Artikel 7

In dit artikel wordt bepaald, aldus de leden van de CDA-fractie, dat elk van de landen regels stelt over de inrichting en organisatie van het politiekorps waarbij in ieder geval rekening gehouden moet worden met een aantal specifiek genoemde taakgebieden. Kan de regering aangeven hoe hierbij de uniformiteit, die nodig is voor een zo effectief en efficiënt mogelijke uitvoering van de politietaak, wordt gewaarborgd? Er zouden inhoudelijk verschillende regelingen kunnen ontstaan hetgeen het (samen)-werken bemoeilijkt. Valt onder de door de landen vast te stellen regels ook een bepaling over medezeggenschap? De leden van de CDA-fractie hebben geen bepalingen over zeggenschap aangetroffen.

Is de regering met betrekking tot de in artikel 7 genoemde vier cruciale politiefuncties voornemens deze functies geheel zelfstandig te verzorgen voor de BES-eilanden of wordt overwogen samen te werken met Sint Maarten (voor Saba en Sint Eustatius) en – gelet op de geografische afstand – met Curaçao (voor Bonaire), vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Artikel 8

Dient de verwijzing in artikel 8, eerste lid, onder a naar «artikel 34, tweede lid», te moeten worden vervangen door «artikel 33, tweede lid», vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 9

In het tweede lid wordt het hoofd van de recherche benoemd bij landsbesluit. Op welke wijze zal het hoofd van de recherche op de BES-eilanden benoemd worden, vragen de leden van de CDA-fractie.

Hoe verhoudt zich het ideaal van «lokale inbedding» met de «integriteitsrecherche» bedoeld in dit artikel, vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Hoe wordt voor de selectie en het functioneren van de desbetreffende rechercheurs een voldoende mate van «onafhankelijkheid» gewaarborgd? Welke omvang krijgen deze recherche-eenheden? Hebben deze recherche-eenheden ook een taak bij onderzoek naar integriteitsschendingen binnen de lokale korpsen (artikel 45)?

Artikel 14

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er meer artikelen in de wet staan die in een onderlinge regeling uitgewerkt worden. Deze onderlinge regelingen zouden dan vastgelegd moeten worden in de regelgeving van de verschillende betrokken landen, door middel van een landsbesluit houdende algemene regels of een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze leden concluderen dat politieambtenaren in het kader van onderlinge bijstand en samenwerking ook in de verschillende landen inzetbaar zijn en dat het van belang is dat daarbij zo min mogelijk verwarring kan ontstaan. Daarom vragen deze leden waarom er niet voor is gekozen om – ten behoeve van de eenvormigheid – bij amvrb te voorzien in nadere regels.

Artikel 23

Hoe verhoudt zich de voorgeschreven overlegfrequentie (vier keer per jaar, in artikel 36) met de voorgeschreven rapportagefrequentie (viermaandelijks in artikel 23), vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Met betrekking tot die rapportages vragen deze leden of deze ook beschikbaar worden gesteld aan de Raad voor de Rechtshandhaving.

Artikel 33

De leden van de CDA-fractie willen weten hoeveel politieambtenaren aan die gemeenschappelijke voorziening (die zelf geen mensen in dienst heeft) uitgeleend zullen worden. Aan welke omvang denkt de regering en welk bedrag zal daarmee gemoeid zijn? In artikel 33 staat dat de landen gezamenlijk ieder ten laste van de eigen begroting financiële middelen bijdragen voor de gemeenschappelijke voorziening. Over de ontwerpbegroting van de voorziening moet overeenstemming worden bereikt. Maar wat als een land niet of te weinig wil bijdragen aan de voorziening?

De leden van de D66-fractie willen graag enkele opmerkingen plaatsen bij artikel 33 over de financiering van de gemeenschappelijke voorziening. In het nader rapport stelt de regering dat de regeling van de financiering geen inbreuk maakt op het budgetrecht van de Staten van de nieuwe landen, ondanks het feit dat artikel 33 van de voorliggende Rijkswet politie tot uitdrukking brengt dat de landen gezamenlijk ieder ten laste van de eigen begroting de financiële middelen bijdragen ten behoeve van de gemeenschappelijke voorziening politie. Het is aan de verantwoordelijke ministers van Justitie om hun begroting te verdedigen en te verantwoorden in de Staten van hun land. De Staten kunnen hun budgetrecht volledig uitoefenen, aldus stelt de regering in het nader rapport. Als de Staten de financiële bijdrage aan de gemeenschappelijke voorziening politie amenderen, moet de minister van Justitie in overleg treden met de andere landen. De leden van de D66-fractie vragen wie welke bevoegdheden heeft om de Staten te dwingen bepaalde budgetten voor de gemeenschappelijke voorziening ter beschikking te stellen. Heeft de Rijksministerraad daartoe bevoegdheden?

Artikel 36

Waarom is in het tweede lid geen standing invitation opgenomen voor de directeur van de gemeenschappelijke voorziening politie, vragen de leden van de CDA-fractie. Nu staat er tenminste vier keer per jaar neemt de directeur op uitnodiging van de korpschefs deel aan dit overleg. Het lokaal beheersoverleg is geregeld in artikel 48 vijfde lid: de korpsbeheerder overlegt regelmatig met de procureur-generaal en de korpschef over het beheer van de politie. Wat wordt bedoeld met regelmatig?

Artikel 37

In dit artikel komen ook de Nederlandse ministers in het vizier wat betreft het overleg over de politie. In het artikel is het bestaande overleg gecodificeerd, stellen de leden van de CDA-fractie vast. Wat wordt hier verstaan onder regelmatig? Waarschijnlijk ten overvloede maar de Nederlandse korpsen in het Europese deel, vallen vanzelfsprekend niet onder dit overleg waarin met de korpschefs afspraken over samenwerking tussen de korpsen worden gemaakt? Klopt deze zienswijze van de leden van CDA-fractie? In de algemene bepalingen staat namelijk niet opgesomd wat onder «korpsen» wordt verstaan.

Artikel 38

Een verzoek om bijstand (vierde lid) wordt slechts geweigerd indien de gevraagde capaciteit niet beschikbaar is, de gevraagde bijstand niet binnen de termijn kan worden geleverd of de bijstand in redelijkheid niet kan worden verleend. Is tegen een weigering op een verzoek om bijstand nog iets in te brengen, zoals een beroepsmogelijkheid, vragen de leden van de CDA-fractie.

Naar aanleiding van de toelichting bij dit artikel inzake het verzoek om onderlinge bijstand vanuit de BES-eilanden waarin gezegd wordt: «Om praktische redenen is het denkbaar dat voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius deze bevoegdheid wordt gemandateerd aan de rijksvertegenwoordiger», vragen de leden van de VVD-fractie of ook hier inmiddels de knoop is doorgehakt. Meer in het algemeen wordt terecht als uitgangspunt gekozen dat een verzoek om bijstand wordt ingewilligd. Het valt die leden echter op dat de criteria voor afwijzing nogal ruim zijn geformuleerd. Bij onwil kan daarop vrijwel altijd een beroep worden gedaan. Dat geeft hun de vraag in wie er beslist bij verschil van mening.

Artikel 39

De landen treffen met het oog op de uitwisselbaarheid van politiegegevens een onderlinge regeling over de wijze waarop politiegegevens worden verwerkt daaronder begrepen de classificatie en herkomst van gegevens. Elk van de landen treft regels met het oog op de uitwisseling van politiegegevens met inachtneming van de onderlinge regeling. Uitwisseling zal ook mogelijk worden tussen de politie van het Europese deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao en Sint Maarten. Met dien verstande dat één en ander pas in werking treedt op het moment dat de bescherming van de persoonsgegevens in Curaçao en Sint Maarten afdoende is geregeld. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer sprake is van «afdoende geregeld» en aan welk tijdschema wordt gedacht. Hoe gaat de uitwisseling in de periode dat nog niet sprake is van«afdoende geregeld». Kan een uniforme regeling worden voorgeschreven/aangeboden om uniformiteit te verkrijgen? Voor de BES-eilanden zullen in een apart wetsvoorstel bepalingen over gegevensverwerking en -beheer worden opgenomen. Zal bovenstaande tot vertraging kunnen leiden en een slagvaardige opsporing en vervolging frustreren?

Dit artikel ziet op het treffen van een onderlinge regeling door de landen met het oog op de uitwisselbaarheid van politiegegevens. Het wetsvoorstel voorziet, onder meer de artikelen 41 en 49, in het maken van afspraken over kwaliteitscriteria, opleidings- en trainingsvereisten, de minimale sterkte en minimum kwaliteitsstandaarden. De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot deze onderwerpen. Inzake het gezamenlijk politieonderwijs laat het wetsvoorstel open op welke manier dit moet worden gerealiseerd (politieschool of inkoopmodel). Deze leden vinden meer duidelijkheid geboden.

Artikel 40

De landen voorzien gezamenlijk in politieonderwijs dat aan kwaliteitseisen moet voldoen. Wordt hierbij ook aan de kennis en kunde/inzet van de Politie academie in Apeldoorn gedacht, vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 40 sluit ook niet uit dat «ook met andere landen wordt samengewerkt». Aan welke landen wordt hiervoor gedacht, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Artikel 55

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er een uniforme termijn van vijf jaar komt voor de evaluatie van dit hele pakket aan wetgeving maar zij zouden graag eerder op de hoogte gesteld worden van de doeltreffendheid en effectiviteit van deze rijkswet, bijvoorbeeld na drie jaar.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben bij eerdere wetsvoorstellen inzake de nieuwe staatkundige structuur (WolBES en FinBES) aangegeven het te betreuren dat er niet voor gekozen is om een horizonbepaling in die wetsvoorstellen op te nemen, maar dat is volstaan met een evaluatiebepaling. Een evaluatie is naar de mening van deze leden van een ander kaliber dan een horizonbepaling en houdt minder druk op de ketel om te bezien hoe de tijdelijke structuur zo spoedig mogelijk omgezet kan worden in een effectieve en constitutioneel zuiverder vaste structuur. Zij vragen ook hier om een toelichting op het niet opnemen van een horizonbepaling en in te gaan op de hiervoor staande overweging.

Artikel 56

In dit artikel wordt verwezen naar een evaluatie, «bedoeld in artikel 54». Is dit de evaluatie als bedoeld in artikel 55, vragen de leden van de CDA-fractie.

De voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA), Van Vroonhoven-Kok (CDA) en Vacature (CDA).

XNoot
1

Justitiële verkenningen, jaargang 35, nr. 5, 2009.