Ontvangen 1 december 2011
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, wordt de zinsnede «wordt onder zorg verstaan» vervangen door «wordt onder «zorg» verstaan» en vervalt de zinsnede «, niet zijnde verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting».
2. Er worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:
8. Deze wet is niet van toepassing op een cliënt, die is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in artikel 1 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, op grond van een krachtens die wet afgegeven machtiging. In het geval op grond van deze wet een machtiging is afgegeven, vervalt een eerdere voor die cliënt afgegeven machtiging krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen zodra de cliënt opgenomen is in een accommodatie.
9. Deze wet is niet van toepassing op:
a. een cliënt die verblijft in een justitiële jeugdinrichting, een penitentiaire inrichting of een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden;
b. een cliënt die niet in een accommodatie, een justitiële jeugdinrichting, een penitentiaire inrichting of een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden verblijft en op wie de Beginselenwet justitiële inrichtingen, de Penitentiaire beginselenwet of de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing is.
B
In artikel 23, tweede lid, vervalt de zinsnede «, niet zijnde verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting».
C
In artikel 33, derde lid, wordt de zinsnede «geeft het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot toevoeging van een advocaat aan de cliënt» vervangen door: geeft een last tot toevoeging van een advocaat aan een cliënt aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand.
D
In artikel 43, tweede en vijfde lid, wordt «verlof» telkens vervangen door: ontslag.
E
Na Hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 3A CLIËNTEN VOOR WIE ONZE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE MEDEVERANTWOORDELIJKHEID DRAAGT
Artikel 43a
1. Personen die krachtens of ter uitvoering van een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de Gratiewet in een accommodatie verblijven, worden behoudens het bepaalde in het tweede lid, voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een cliënt, die op grond van een rechterlijke machtiging is opgenomen. Indien de beslissing, een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht betreft, waarbij de opname van een persoon in een accommodatie wordt gelast, wordt die uitspraak gelijk gesteld aan een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 19, eerste lid, en wordt aan het tweede lid slechts toepassing gegeven gedurende het eerste jaar van verblijf in de accommodatie.
2. De zorgaanbieder kan personen, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend overplaatsen, of aan hen verlof of ontslag verlenen na instemming van Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Met het oog op de veiligheid van de samenleving of de belangen van slachtoffers en nabestaanden kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie vorderen dat aan het verlof voorwaarden worden verbonden, dan wel dat het verlof wordt ingetrokken. Met toepassing van artikel 42 verbindt de zorgaanbieder deze voorwaarden aan het verlof of trekt het verlof in. Het bepaalde in hoofdstuk 4 is niet van toepassing op beslissingen van Onze Minister van Veiligheid en Justitie over overplaatsing, verlof of ontslag. Binnen vier weken nadat de beslissing aan hem is medegedeeld kan betrokkene beroep instellen bij de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het bepaalde in Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de uitspraak van de rechter als bedoeld in artikel 37, eerste lid, artikel 37a jo artikel 38, voor zover daarbij de voorwaarde is gesteld tot opneming in een accommodatie, of artikel 38p, voor zover daarbij de voorwaarde is gesteld tot opneming in een accommodatie, van het Wetboek van Strafrecht, onherroepelijk is geworden en aan de accommodatie is toegezonden, en na een week door de desbetreffende accommodatie nog niet tot opneming is overgegaan, kan de officier van justitie, na overleg met de inspecteur, een accommodatie bevelen betrokkene op te nemen. Hij legt zodanige verplichting niet op dan nadat hij de zorgaanbieder van de accommodatie heeft gehoord. De desbetreffende accommodatie is verplicht de betrokkene op te nemen.
4. De zorgaanbieder meldt ongeoorloofde aanwezigheid en andere bijzondere voorvallen aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie. De zorgaanbieder verstrekt te allen tijde alle verlangde inlichtingen. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en de wijze van melding.
Artikel 43b
1. Bij de eerste opname in een accommodatie bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en voor zover dit anderszins noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit, wordt de identiteit vastgesteld van een persoon die krachtens of ter uitvoering van een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in een accommodatie is geplaatst.
2. Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, omvat bij de eerste opname in de accommodatie het vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de accommodatie. In het geval waarin van betrokkene vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Vreemdelingenwet 2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
3. Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt en is het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing. In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid, tweede en derde volzin van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede en derde lid.
Artikel 43c
Voor de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde, voor zover van toepassing op personen ten aanzien van wie krachtens enig wettelijk voorschrift Onze Minister van Veiligheid en Justitie medeverantwoordelijkheid draagt, handelt onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
F
In artikel 48, tweede lid, wordt de zinsnede «het bureau rechtsbijstandvoorziening» vervangen door: het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand.
G
Aan artikel 49 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18 december 2002 te New York stand gekomen Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren bedoeld in het eerste lid beschikken. Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het desbetreffende verdrag voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
H
Artikel 53 komt te luiden:
Artikel 53
De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel h, vervalt de zinsnede «, verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting» en de zinsnede «of hoofdstuk VIII».
2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:
6. Deze wet is slechts van toepassing op cliënten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet, ten aanzien van die cliënt een verzoek is ingediend als bedoeld in artikel 4, dan wel ten aanzien van die cliënt een machtiging op grond van deze wet is afgegeven. In het geval op grond van deze wet voor de cliënt, bedoeld in de eerste volzin, een machtiging is afgegeven vervalt een eerder op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten afgegeven machtiging , zodra betrokkenen is in opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
B
De artikelen 3, 38, 46a en hoofdstuk VIII komen te vervallen.
C
Aan artikel 6 worden twee leden toegevoegd luidende:
6. De officier van justitie zendt een verzoek, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, tot behandeling waarvan kennelijk een indicatieorgaan, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, bevoegd is, onverwijld door naar het indicatieorgaan in de regio waarin de woonplaats van de persoon gelegen is of ingeval het een machtiging betreft voor een persoon die reeds in een accommodatie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten verblijft, het indicatieorgaan in de regio waarin de instelling waar de persoon verblijft gelegen is, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
7. De officier van justitie zendt een verzoek, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, met betrekking tot een persoon, van wie hij heeft geconstateerd dat deze zowel een psychogeriatrische stoornis of verstandelijke handicap als een andere stoornis van de geestvermogens heeft, waarvoor ingevolge zijn gedrag en de benodigde zorg, opname en verblijf in een accommodatie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, het meest aangewezen is, onverwijld door naar het indicatieorgaan in de regio waarin de instelling waar de persoon verblijft gelegen is, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
D
In artikel 10, tweede lid, vervalt de zinsnede «, niet zijnde een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 3,».
E
In artikel 14a, tweede lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede «, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting,».
F
In artikel 17 vervalt het vierde lid, en wordt het vijfde lid vernummerd tot vierde lid.
G
In de artikelen 34a, eerste lid, 34f, eerste lid, en 34p, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede «, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting,».
H
In artikel 37b vervallen het eerste lid, de aanduiding «2.» voor het tweede lid, alsmede de zinsnede «, niet zijnde een verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting».
I
In artikel 38a, eerste lid wordt «artikel 37b, tweede lid» vervangen door: artikel 37b.
J
In artikel 39 wordt «artikel 38, 38b of 38c» vervangen door: de artikelen 38b of 38c.
K
In artikel 39a vervalt «38, zesde lid,».
L
In artikel 40, zesde lid, vervalt de zinsnede «38, tweede lid, of».
M
In artikel 41, eerste lid, vervalt de zinsnede «artikel 38, tweede lid, tweede volzin, en vijfde lid, derde volzin,».
N
In artikel 44, tweede lid, vervalt de zinsnede «38, derde lid, tweede volzin».
O
In artikel 45, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede «niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting,».
P
Artikel 53, derde lid, vervalt.
Q
In artikel 56, eerste lid, vervalt in onderdeel a de zinsnede «artikel 38 of» en in onderdeel e «artikel 38, vijfde lid, derde volzin, of».
R
In artikel 69, derde lid, vervallen de zinsneden «38, vijfde lid,» en «dan wel artikel 60».
S
Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de zinsneden «–in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 3;» en «38, eerste, tweede, derde of zesde lid».
2. In het derde lid vervalt de zinsnede «38, zesde lid».
T
Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de zinsneden «–artikel 3;» en «–artikel 38, zesde lid».
2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «–artikel 38, tweede lid».
U
In artikel 72 wordt de zinsnede «artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50, 58, 60 of 62» vervangen door: artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50 of 58.
I
Na artikel 53 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 53a
De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, eerste lid, komt onderdeel g, te luiden:
g. personen die in een inrichting verblijven en ten aanzien van wie een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is gegeven, in afwachting van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel in een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
B
Artikel 12, achtste lid, komt te luiden:
8. In geval van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van een jeugdige kan de selectiefunctionaris met inachtneming van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, bepalen dat de jeugdige naar een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan wel naar een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten zal worden overgebracht om daar zolang als dat noodzakelijk is te worden verpleegd.
Artikel 53b
In artikel 5, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt na de zinsnede «Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen» telkens ingevoegd: dan wel een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
Artikel 53c
In artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet wordt na de zinsnede «Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen» ingevoegd: dan wel een accommodatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
Artikel 53d
Artikel 90sexies van het Wetboek van Strafrecht wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste onderdeel vervalt: , verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting.
2. Na vervanging van de punt door een punt komma, wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.
J
In artikel 58 wordt de zinsnede «onderdeel1» vervangen door: onderdeel 1.
K
Na artikel 60 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 60a
Indien het bij Koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende wetsvoorstel tot vaststelling van de Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt in artikel 43a, eerste en derde lid, de zinsnede «artikel 37, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 37.
Onderdelen C,D, F en J
In deze onderdelen worden enkele wetstechnische fouten hersteld.
Onderdelen A (tweede lid) E en I
In de accommodaties waarin zorg wordt verleend als omschreven bij of krachtens de AWBZ, aan psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, kunnen tevens op last van de Minister van Veiligheid en Justitie personen op strafrechtelijke titel worden geplaatst. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) voorziet in hoofdstuk V, voor zover nodig, in een aangepast regiem voor deze personen. In het wetsvoorstel is hier aanvankelijk niet in voorzien in afwachting van het wetsvoorstel forensische zorg. Bij het uitwerken van dat wetsvoorstel is gebleken dat een equivalent van een regeling als in de Wet bopz toch noodzakelijk is. Deze nota van wijziging voorziet hierin met de toevoeging van een hoofdstuk 3a dat specifiek betrekking heeft op cliënten waarvoor de Minister van Veiligheid en Justitie medeverantwoordelijk is. De bepalingen uit dit nieuwe hoofdstuk komen overeen met de overeenkomstige artikelen 51, 51a en 52 van de Wet bopz, met dien verstande dat redactie en verwijzingen die in deze artikelen voorkomen, zijn afgestemd op dit wetsvoorstel, en de regeling is aangepast met het oog op de uitvoerbaarheid in de praktijk.
Het wetsvoorstel zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten heeft betrekking op accommodaties voor psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Deze categorie van cliënten en daarmee ook de accommodaties worden van de werking van de Wet bopz afgezonderd. De werkingssfeer van de Wet bopz wordt daardoor ingeperkt. In artikel 53, onderdeel A, eerste lid, wordt daartoe het begrip psychiatrisch ziekenhuis aangepast. Deze aanpassing heeft als onbedoeld effect dat gedetineerden die zorg behoeven, niet meer geplaatst zouden kunnen worden in de accommodaties waarop dit wetsvoorstel doelt.
Het is weliswaar noodzakelijk de werkingssfeer van de Wet bopz zelf in te perken maar het is niet de bedoeling de mogelijkheden van plaatsing terug te brengen. De wetten die plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in de Wet bopz regelen, de beginselenwetten, zijn daarom alsnog aangepast. Hiermee wordt bereikt dat op dit punt de gewenste status quo wordt gehandhaafd. De artikelen 53a tot en met 53d strekken hiertoe. Daarnaast regelt onderdeel A, tweede lid, dat deze wet niet van toepassing is op cliënten die in een justitiële inrichting verblijven dan wel op wie de beginselenwetten van toepassing zijn. Een cliënt met een strafrechtelijke titel die niet in een accommodatie is opgenomen, valt voor wat betreft zijn rechtspositie onder de beginselenwetten en niet die van onderhavige wet. Dat geldt zowel voor de rechtspositie binnen een justitiële inrichting als voor de rechtspositie buiten een accommodatie of inrichting. In dat laatste geval, bijvoorbeeld als een cliënt met verlof mag, worden aan de zorg te stellen voorwaarden, gesteld op basis van de toepasselijke beginselenwet.
In de artikelen 43a tot en met 43 wordt de werking van de wet geregeld voor cliënten die op een strafrechtelijke titel zijn opgenomen in een accommodatie. Deze artikelen geven een vertaling van de artikelen 51 tot en met 52 van de Wet bopz. Daarbij is gekozen voor een voor de praktijk werkbare regeling waarbij de volgende uitgangspunten worden gehanteerd. De interne rechtspositie die voor betrokkene geldt, is dezelfde als die van cliënten die met een machtiging zijn opgenomen. Deze cliënten verblijven immers, net als de justitiabele, niet vrijwillig in de accommodatie. Voor wat betreft de externe rechtspositie van cliënten die op grond van een strafrechtelijke titel in een accommodatie verblijven geldt dat de minister van Veiligheid en Justitie, moet instemmen met een overplaatsing, verlof of ontslag en daar zonodig met het oog op de veiligheid van de samenleving of de belangen van slachtoffers en nabestaanden voorwaarden aan kan verbinden. Het gaat hier om de overplaatsingen door de zorgaanbieders en laat onverlet de overplaatsing die door de Minister van Veiligheid en Justitie wordt geïnitieerd. Tevens dient de zorgaanbieder ongeoorloofde afwezigheid en incidenten aan de minister te melden.
Een uitzondering hierop geldt de cliënt, waarbij de strafrechter op grond van artikel 37 van het Wetboek van strafrecht heeft gelast dat hij in een accommodatie moet worden opgenomen voor de duur van een jaar. De strafrechtelijke maatregel van artikel 37 beoogt een door de strafrechter af te geven rechterlijke machtiging te zijn en is dus vergelijkbaar met de machtiging van artikel 19, eerste lid. Voor deze groep cliënten bepaalt artikel 43a, eerste lid, dat de rechterlijke uitspraak gelijkgesteld wordt aan de machtiging van artikel 19 en dat de externe rechtspositie, die in het tweede lid is opgenomen slechts gedurende het jaar van de strafrechtelijke maatregel, geldt. Na dat jaar geldt deze wet onverkort en zal bijvoorbeeld voor een verlenging van het verblijf zonder instemming van cliënt, de procedure voor het verkrijgen van een rechterlijke machtiging op grond van deze wet moeten worden gevolgd.
Onderdeel G
Door de wijziging van artikel 49 wordt voldaan aan een verplichting die voortvloeit uit het door Nederland reeds geratificeerde Europees Verdrag ter voorkoming van Foltering of Vernederende Behandeling of Bestraffing, (Straatsburg, 26 november 1987, Trb. 1988, 19) en het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (New York, 18 december 2002, Trb. 2005, 243). Door deze wijziging wordt voldaan aan de toezegging van het kabinet ter zake aan het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Onderdelen A (eerste lid), B en H
In artikel 53 van het wetsvoorstel wordt de Wet bopz aangepast aan het nieuwe stelsel van het wetsvoorstel zorg en dwang. Na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel geldt voor de gedwongen opname van psychogeriatrische cliënten of cliënten met een verstandelijke handicap niet meer het stelsel van de Wet bopz maar is op hen de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten van toepassing. Alleen voor zover het psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten betreft met een zogenaamde dubbelproblematiek, is het op grond van artikel 23 van het wetsvoorstel en de aanpassing van artikel 6 van de Wet bopz in artikel 53 van het wetsvoorstel, mogelijk dat het indicatieorgaan een verzoek tot onvrijwillige opname ten aanzien een dergelijke cliënt doorstuurt naar de officier van justitie die bevoegd is op grond van de Wet bopz of de officier van justitie een verzoek juist doorzend naar het indicatieorgaan omdat behandeling als bedoeld in het wetsvoorstel zorg en dwang het meest aangewezen is.
In deze nota van wijziging wordt de Wet bopz zodanig aangepast dat er, afgezien van de zojuist genoemde cliënten met een dubbelproblematiek, een duidelijke scheiding is tussen de groepen personen waarop de twee wetten van toepassing zijn. Artikel 53 is omwille van de leesbaarheid in zijn geheel in deze nota van wijziging opgenomen.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner