Vastgesteld 28 juni 2011
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van de brief van 6 juni 2011 inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (Kamerstuk 31 989, nr. 32).
De op 22 juni 2011 toegezonden vragen zijn bij brief van 28 juni 2011 door de minister beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Gent
De adjunct-griffier van de commissie,
Lips
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang. Deze leden hebben wel nog enkele opmerkingen over het ontwerpbesluit.
De regering geeft aan dat voor ouders, die geen werk hebben, de kinderopvangtoeslag wordt gerelateerd aan het traject naar werk. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe dit concreet eruit gaat zien. Kan de regering hierop nader ingaan? Kan de regering verder uiteenzetten wat er gebeurt wanneer één van de ouders wordt geconfronteerd met arbeidsongeschiktheid?
De regering is voornemens om het aantal uren voor alle opvangsoorten te maximeren op 230 uur per maand per kind. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoeveel uur er gemiddeld wordt gedeclareerd? Kan de regering een uitgebreid overzicht geven van het aantal uur dat per kind per maand wordt gedeclareerd? Het liefst uitgesplitst naar inkomen (bijv. 1 keer modaal, 2 keer modaal enz.) en over een aantal jaar?
Op dit moment nemen de werkgevers ca. 21% van de kosten voor hun rekening. Dit blijft gelijk tot 2015. Toch geeft de regering aan dat de verhouding rechtgetrokken moet worden. De leden van de VVD-fractie willen graag weten of, en zo ja hoe de regering dit percentage gaat verhogen. En zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat er gebeurt als ouders meer uren dan toegestaan registreren. Kan hierop nader worden ingegaan?
Ook zijn deze leden benieuwd waarom bij de kinderopvangtoeslagtabellen de vergoeding voor het tweede (en volgende kinderen) afwijkt van de vergoeding bij het eerste kind?
Het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner is het uitgangspunt voor de kinderopvangtoeslag. Indien iemand minder dan acht uur per dag werkt kan dit problemen opleveren. Bijvoorbeeld iemand, die zes uur werkt krijgt 140% x 6 uur = 8,4 uur. Dat is dus vaak te kort voor het minimaal verplicht aantal uren, omdat dit vaak op 10 of 11 uur ligt. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in de kosten kinderopvang. Deze leden erkennen dat de kosten voor kinderopvangtoeslag niet uit de hand mogen lopen, maar hebben tegelijkertijd zorgen over inkomenseffecten voor de lagere inkomens. Bij het nemen van maatregelen op het gebied van kinderopvang moet te allen tijde de positie van deze groepen als leidraad gelden. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat kinderopvang goed is voor de sociale ontwikkeling van kinderen. Bij het nemen beleidsmaatregelen dient de (verdere) ontwikkeling van kindcentra dan ook een centrale positie in het denken in te nemen, menen deze leden. Zij hebben enkele nadere vragen en opmerkingen over de voorstelde wijzigingen.
Is de exacte omvang van de tegenvaller, die nu nog geraamd wordt op circa € 400 miljoen, al bekend? Zo ja, hoe groot valt de tegenvaller uit en welk effect heeft dat op de voorgestelde maatregelen? Kan de regering toelichten waarop de verwachting is gebaseerd dat de ramingsaanpassing «structureel zal oplopen» tot € 400 miljoen? Wat zijn de gevolgen voor ouders met kinderen in de opvang van de ze structurele aanpassing?
Het recht op het aantal uren kinderopvangtoeslag wordt gelimiteerd tot het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in dit uitgangspunt, maar willen weten
wat het inkomenseffect is voor ouders met wisselende roosters. Vooral in de zorg zijn werknemers hard nodig gezien de vergrijzing. Komt deze groep extra in de knel? Wat is het effect op de arbeidsdeelname?
De leden van de PvdA-fractie vragen verder hoe de maatregelen uitwerken voor zzp’ers met wisselende opdrachten en dus met wisselende uren per maand of per week. Welke uren tellen dan mee voor de toeslag als een zzp’er de minst werkende ouder is? Wat betekent dit voor de administratieve lasten van een zzp’er (individueel)?
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de termijn van drie maanden bij werkloosheid of beëindiging van de werkzaamheden reëel is. Waarop is deze termijn gebaseerd? Wat zin de directe gevolgen voor de ouders als zij niet binnen de termijn van drie maanden (ander) werk hebben gevonden? En, niet minder belangrijk, wat zijn de gevolgen voor de kinderen, die ineens niet meer naar hun vaste opvangadres mogen? Het kind moet abrupt afscheid nemen van zijn veilige, vertrouwde omgeving. Niet denkbeeldig is dat de ontwikkeling schade ondervindt. Deze leden menen dat dit te allen tijde moet worden voorkómen. Opvang in kindcentra kent deze problemen veel minder, zo menen de leden van de PvdA-fractie. Graag ontvangen zij een reactie hierop van de regering.
Per kind kunnen ouders voor alle opvangsoorten 230 uur per maand gaan declareren. Hoeveel ouders maken op dit moment gebruikt van het maximum te declareren aantal uren (2 x 230 uur)? Hoe is de verdeling over de inkomensgroepen en welk effect heeft deze maatregel per groep?
De maximum uurtarieven worden niet geïndexeerd. Kan de regering een overzicht geven van de effecten per inkomensgroep (procentuele veranderingen)?
Ten aanzien van de aanpassing in de inkomens- en percentagetabellen vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering een overzicht kan verschaffen van de procentuele inkomenseffecten per inkomensgroep.
Naar schatting zijn er circa 7000 aanvragers, die veel meer uren opvang gebruiken dan ze werken. Wat verstaat de regering onder «veel meer» en hoe is de verdeling naar inkomensgroep? Hoe groot zijn de inkomenseffecten per groep (procentueel)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang. Deze leden hebben nog enkele vragen bij de voorgestelde maatregelen.
Ten aanzien van de maatregel van de koppeling kinderopvangtoeslag gewerkte uren en maximum voor alle opvangsoorten gezamenlijk, wordt het aantal uren kinderopvangtoeslag gelimiteerd tot het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder, vermeerderd met 40% voor de dagopvang en 30% voor de buitenschoolse opvang. Hoeveel ouders zullen naar verwachting geraakt worden door deze maatregelen? Waarom is er gekozen voor deze percentages?
Bij werkloosheid of beëindiging van de werkzaamheden als zelfstandige wordt nu een termijn van drie maanden gehanteerd. In hoeverre is deze periode voldoende voor de betrokken ouders? Wat is periode, die ouders in dit soort situaties gemiddeld werkloos zijn?
De wijzigingen zullen moeten worden verwerkt door de Belastingdienst. Vallen hier problemen te verwachten? Valt dit goed in te passen bij het nieuwe toeslagstelsel?
Er wordt nu een maximum gesteld aan alle opvangsoorten tezamen, namelijk 230 uur. Hoeveel ouders raakt dit? Hoeveel ouders declareren per maand momenteel meer dan 230 uur? De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering om een overzicht sinds 2008.
Ten aanzien van de maatregelen van de inkomens- en percentagetabellen merken de leden van de CDA-fractie op dat door de aanpassingen in de inkomens- en percentagetabellen het aandeel van de ouders in totale kosten van kinderopvang stijgt tot 32%. Kan de regering nog eens precies uiteenzetten wat er nu gebeurt met het deel dat de werkgevers betalen? Op welke wijze ontwikkelt deze voet zich?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om de maximale toeslag te relateren aan de gewerkte uren van de minst verdienende partner. Wat zijn de mogelijkheden om de toeslag te koppelen aan het aantal dagen dat opvang nodig is? Wat wordt het verschil in toeslag voor een echtpaar dat 5+3 dagen werkt en een echtpaar dat 4+4 dagen werkt, bij een verzamelinkomen van 1 keer, 2 keer en 3 keer modaal?
Deze leden vragen verder waarom er niet voor is gekozen om het aantal weken waarover toeslag kan worden ontvangen te maximeren in verband met vakanties. Hoeveel zou bespaard worden indien er over maximaal 46 weken opvangtoeslag verkregen kan worden, dan wel door een hierop gebaseerd maximum te stellen aan het aantal uren waarover in een jaar toeslag kan worden verkregen?
Ook vragen zij waarom de vermeerdering van het aantal uren waarover toeslag kan worden ontvangen met 40% redelijk wordt gevonden bovenop een standaardcontract van 11 uur? Deze uren worden in de praktijk toch vrijwel nooit geheel afgenomen en houden toch ook rekening met reistijd? Welke extra besparing zou worden bereikt indient de vermeerdering 20% zou bedragen en indien dit percentage 0% zou bedragen?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts waarom zowel bij dagopvang als BSO een maximum geldt van 230 uren? Waarop is dit aantal gebaseerd? Kan worden aangegeven hoeveel uren opvang ouders in de praktijk in verschillende situaties maximaal nodig hebben (echtpaar dat 4+4 dat dagen werkt, echtpaar dat 5+3 dagen werkt, alleenstaande ouder, die 4 dagen werkt)? Als wordt uitgegaan van drie dagen opvang per kind per week en een «standaardcontract» van 11 uur, vermeerderd met 40%, is het aantal uren waarover toeslag moet worden ontvangen toch hooguit 185 uur?
De leden van de CDA-fractie vragen welke besparing zou worden bereikt indien het maximum in beide gevallen (dagopvang en BSO) wordt teruggebracht naar 180 uur en indien dit wordt teruggebracht naar 130 uur. Welke besparing zou worden bereikt indien het maximum voor de dagopvang wordt teruggebracht naar 180 uur, en voor de BSO naar 90 uur?
Deze leden vragen de regering om aan te geven hoeveel op jaarbasis aan kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd aan ouders met kinderen, die gebruik maken van een kinderdagverblijf (0–4 jaar), buitenschoolse opvang (4–12 jaar) en gastouderopvang? Hoeveel uur werd in 2010 per opvangvorm gemiddeld gedeclareerd? En voor hoeveel huishoudens zullen de normen, die in het ontwerpbesluit worden gehanteerd – uitgesplitst per opvangvorm – gevolgen hebben, zowel absoluut als verhoudingsgewijs?
Zij vragen voorts of het juist is dat buitenlandse ouders die werken voor bedrijven, die in Nederland geen belasting betalen, ook recht hebben op kinderopvangtoeslag? Zo ja, wat is hiervan de reden? Om hoeveel ouders gaat het en welk bedrag is hiermee gemoeid?
Deze leden vragen de regering waarom er eigenlijk twee verschillende categorieën (en percentages) bestaan voor de tegemoetkoming van het Rijk aan de kosten van kinderopvang, zowel voor het eerste kind als voor het tweede kind en verder (zie kinderopvangtoeslagtabel)? Wat zijn de verschillen in uitgaven aan beide categorieën? Wat zijn de mogelijkheden om de percentages voor beide categorieën gelijk te trekken? Welke overwegingen heeft de regering gehad om hier geen aanpassingen door te voeren?
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat er ook de mogelijkheid bestaat om de vergoeding voor kinderopvang uitsluitend te baseren op de daadwerkelijk afgenomen uren. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot een flexibelere en efficiëntere kinderopvang. Er hoeven dan immers minder uren te worden opgenomen. Welke mogelijkheden zijn er volgens de regering om dit in te voeren? Wat zouden de gevolgen van een dergelijke maatregel zijn voor de contracten in de kinderopvang? Wat zouden de voor- en nadelen hiervan in de ogen van de regering kunnen zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het voornemen dat de maximum uurprijs niet wordt geïndexeerd en dat er bezuinigd wordt op de kinderopvangtoeslag. Deze leden zijn van mening dat dit de arbeidsparticipatie niet ten goede komt, omdat ouders onvrijwillig moeten stoppen met werken omdat ouders de kinderopvang niet kunnen betalen. De leden van de SP-fractie staan voor goede en betaalbare kinderopvang en deze leden zijn van mening dat dit in het gedrang komt als de maximum uurprijzen niet worden geïndexeerd en er wordt bezuinigd op de kinderopvangtoeslag. Wel zijn de leden van de SP-fractie te spreken over het voorstel om de gewerkte uren te koppelen aan het aantal uren kinderopvang, maar hebben daarover hebben deze leden wel een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie zijn blij dat er eindelijk een koppeling komt van het aantal gewerkte uren en het aantal af te nemen uren kinderopvang. De leden van de SP-fractie hebben hierom keer op keer gevraagd. Dat dit nu eindelijk werkelijkheid wordt is goed nieuws. Maar, het voorstel zoals dit nu voorligt, roept ook vragen op. Want hoe moeten zelfstandigen en mensen met een 0-urencontract aantonen hoeveel uren zij werken? Dat kan namelijk per week, per maand en per jaar verschillen. Wat moeten deze mensen voorleggen aan de belastingdienst? Hoe kunnen zij bewijzen hoeveel zij gewerkt hebben? Hoe rekent de belastingdienst een gemiddelde van het aantal gewerkte uren voor een zelfstandige of iemand met een 0-urencontact uit? Van hoeveel uren kinderopvangtoeslag mogen zij gebruik maken?
De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over de studerende moeders of vaders. Zij kunnen namelijk niet aantonen dat zij werken omdat zij studeren. Is de regering bereid om het aantal gestudeerde uren ook als «gewerkte uren» aan te merken? Zo hoeven alleenstaande ouders, die willen werken aan de toekomst van hun gezin, niet hun opleiding te beëindigen.
De leden van de SP-fractie vragen zich ten aanzien van het niet indexeren van maximum uurtarieven af welke consequenties het heeft voor de ouder en de kinderopvangondernemer als de maximum uurprijs niet wordt geïndexeerd. De vorige keer dat de maximum uurprijs niet werd geïndexeerd kwamen de kinderopvangondernemers in de problemen. Kinderopvangondernemers hebben te maken met stijgende kosten, zoals onder andere de huur en kosten van het personeel. Deze kosten stijgen, terwijl de uurprijs niet geïndexeerd wordt. Zo zien kinderopvangondernemers zich vaak genoodzaakt om meer uren in rekening te brengen bij de ouder. De ouders moeten dan dus de prijs betalen voor het niet indexeren van de maximum uurprijs. Graag ontvangen de leden van de SP-fractie hierover een reactie van de regering.
Kan de regering aan de leden van de SP-fractie in percentages aangeven, hoeveel kinderdagverblijven nu over de maximumuurprijs van € 6,25 heen gaan? Wat is nu de gemiddelde uurprijs, die kinderdagverblijven rekenen? Klopt het dat veel kinderdagverblijven ook feestdagen in rekening brengen bij de ouder?
Deze leden vragen verder wanneer de regering met haar plan komt om de positie van ouders te verbeteren zodat zij hiertegen ook gedegen bezwaar kan maken?
De leden van de SP-fractie maken zich ten aanzien van het niet indexeren zorgen over de groep ouders/verzorgenden waarbij de kinderopvang wordt ingezet om de (gezins)situatie te ontlasten. Dit kan het geval zijn bij kinderopvang op sociaal medische indicatie. Hoeveel gemeenten bieden nog kinderopvang op sociaal medische indicatie aan? Hoeveel gezinnen kunnen daar per jaar gebruik van maken? Hoeveel geld is vanuit de overheid beschikbaar voor de gemeenten om kinderopvang op sociaal medische indicatie aan te bieden? Is de regering bereid om voor deze groep een uitzondering en hen niet te verplichten om een koppeling te maken van het aantal gewerkte uren en afgenomen uren kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de aanpassing van de inkomens- en percentagetabellen vragen de leden van de SP-fractie of de regering kan aangeven waarom werkgevers nog steeds niet 1/3 van de kosten van de kinderopvang betalen. De bezuinigingen op kinderopvang komen daardoor direct op het bordje van de ouders te liggen. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat afspraak ook afspraak is en dat de werkgevers dus ook hun afgesproken 1/3 deel van de kinderopvangkosten moeten betalen. Uit antwoorden op schriftelijke vragen van het jaarverslag maken deze leden op dat de regering niet voornemens is om de werkgevers meer dan 21% te laten betalen. Waarom wil de regering er niet voor zorgen dat de werkgevers hun afgesproken deel van 1/3 van de totale kosten kinderopvang gaan betalen? Wat maakt dat de werkgeversbijdrage voor de kinderopvang, nu totaal 21%, zo laag is?
De leden van de SP-fractie stellen verder de volgende vragen. Kan de regering uitleggen waarom er ooit voor gekozen is om de overheidsbijdrage voor het tweede kind in de kinderopvang veel hoger te laten zijn dan voor het eerste kind? Als iemand een laag inkomen heeft, is dat verschil verwaarloosbaar, terwijl de hoge inkomens veel meer terug krijgen van de overheid voor het tweede kind op de kinderopvang. De regering heeft in antwoorden op het jaarverslag aangegeven dat het belangrijk is dat ouders met meerdere kinderen gestimuleerd worden om te blijven werken. Maar geldt dit alleen bij de hoge inkomens? Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie waarom niet overwogen is om de 1e en 2e kindtabel meer naar elkaar toe te trekken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ontstemd kennis genomen van het ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten van de kinderopvang. De regering is voornemens fors te bezuinigen op de kinderopvangtoeslag en gaat daarmee volledig voorbij aan het simpele feit dat alle ouders die werken goede en betaalbare kinderopvang nodig hebben. De regering rekent er op dat opa’s en oma’s, buren en andere ouders, net als ze in de vorige eeuw deden, weer gaan oppassen. De tijd van houtje-touwtje oplossingen is echter voorbij, zo houden deze leden de regering voor. Opa’s, oma’s, buren en andere ouders werken tegenwoordig zelf ook veel meer en vaker. Als de wens is dat dit zo blijft, moet de kinderopvang voor alle inkomensgroepen toegankelijk worden gehouden. Bovendien heeft de kinderopvang ook positieve maatschappelijke baten los van de arbeidsparticipatie van ouders, bijvoorbeeld op de ontwikkeling van kinderen. Erkent de regering die baten? En kan de regering in dat licht reageren op het rapport «De Waarde van Kinderopvang» van het SEO dat is verschenen op dinsdag 21 juni 2011?
Ten aanzien van het budgettaire beeld merken de leden van de GroenLinks-fractie het volgende op. Bij aanvang van de Wet kinderopvang is afgesproken dat de betrokken partijen, ouders, overheid en werkgevers, macro ieder een derde deel van de kosten zouden betalen. Zes jaar laten constateren deze leden dat die afspraak niet wordt nagekomen. De regering verhult dat doelbewust door bij de berekening van de ouder- en werkgeversbijdrage uit te gaan van de uitgaven tot het maximumuurtarief. Waarom is dat zo vragen deze leden? Waarom worden de vele euro’s die ouders extra uitgeven niet eerlijk meegeteld? Is dat altijd al de afspraak en het geval geweest? Klopt het dat als wordt uitgaan van wat ouders daadwerkelijk uitgeven ouders niet 22% van de kosten voor hun rekening namen in 2010, maar 27%? En dat werkgevers in 2010 niet 23% van de kosten dragen, maar slechts 17%?
Ten aanzien van de voorgenomen maatregelen hebben de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vragen en opmerkingen.
Deze leden willen graag een nadere toelichting op de koppeling kinderopvangtoeslag aan gewerkte uren. Voor de dagopvang wordt het recht vermeerderd met 40%, voor de buitenschoolse opvang verminderd met 30%. Kan de regering aan de hand van het volgende voorbeeld toelichten wat dat betekent voor het recht op kinderopvangtoeslag: Twee ouders, de ene ouder werkt fulltime, de andere ouder werkt 24 uur per week. Het gezin heeft twee kinderen, een zoon van drie jaar oud en een dochter van zes jaar. Deze kinderen gaan op dinsdag, woensdag, donderdag naar de opvang. Op woensdag is de school om 12.00 uit, op dinsdag en donderdag om 14.30 uur. Op hoeveel uren kinderopvangtoeslag heeft dit gezin recht? En op hoeveel uren als beide kinderen naar de dagopvang gaan of beide kinderen naar de buitenschoolse opvang? Is het niet zo dat in alle gevallen de reistijd van de ouders hetzelfde is?
Al eerder heeft de GroenLinks-fractie aangegeven zorgen te hebben wat de koppeling toeslag aan gewerkte uren betekent voor zelfstandigen. De regering wimpelt deze zorgen wat al te gemakkelijk weg vinden deze leden. Zelfstandigen moeten op vergelijkbare wijze als bij de zelfstandigenaftrek aannemelijk maken dat zij het aantal opgegeven uren hebben gewerkt. Deze leden willen zich ervan vergewissen dat zelfstandigen niet hoeven te voldoen aan de criteria voor de zelfstandigenaftrek om in aanmerking te komen voor het recht op kinderopvangtoeslag omdat zelfstandigen die gemiddeld minder dan drie dagen per week werken dan buiten de boot vallen. Op welke wijze wordt de gewijzigde regeling gecommuniceerd naar deze doelgroep? Juist ook omdat niet alle zelfstandigen in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek en dus niet automatisch het aantal gewerkte uren bijhouden zoals wordt verwacht door de belastingdienst.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben grote moeite met het bevriezen van het maximumuurtarief. Een dergelijke maatregel is ongunstig voor de lage en lage middeninkomens. Graag ontvangen zij een reactie hierop van de regering. Bovendien verdwijnen die effecten uit beeld doordat de regering slechts kijkt naar de bijdrage van ouders tot het maximumuurtarief en niet naar wat zij daadwerkelijk betalen. Ook daarop willen deze leden graag een reactie van de regering. Deze leden willen ook graag weten wat het gemiddeld uurtarief is voor de verschillende opvangsoorten.
In antwoord op schriftelijke vragen (brief van 22 november 2010) geeft de regering aan dat de gemiddelde uurprijs in september 2010 voor de dagopvang € 6,15 is, voor de buitenschoolse opvang € 6,10 en voor de gastouderopvang € 4,93. In de kerncijfers 2006–2010 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (mei 2011) zijn de gemiddelde uurprijzen opeens fors gedaald naar € 6,03 voor de dagopvang, € 5,71 voor de buitenschoolse opvang en € 4,93 voor de gastouderopvang. Kinderdagverblijven stellen hun uurprijs jaarlijks vast. Wat is de verklaring voor deze plotselinge daling? En hoe ziet de tabel uitgaven kinderopvang in euro’s per maand eruit als niet wordt uitgegaan van het maximumuurtarief maar van de hogere gemiddelde uurtarieven?
Ten aanzien van aanpassingen in de inkomens- en percentagetabellen voor de kinderopvangtoeslag vragen de leden van de GroenLinks-fractie om een figuur «Toeslagpercentages in 2011 en 2012», waarbij wordt uitgegaan van de totale uitgaven kinderopvang, dus inclusief de uitgaven boven het maximumuurtarief. Deze leden hebben ook vragen over de werkgeversbijdrage. Vanaf een inkomen van € 91 652 krijgen ouders voor het eerste kind geen kinderopvangtoeslag meer. Hoe verhoudt dat zich tot de verankering in het wetsvoorstel dat de verplichte werkgeversbijdrage regelt? In de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel werd gesteld: «dat de heffing uitsluitend is bestemd voor de bekostiging van de vermeerdering van de kinderopvangtoeslag voor zover deze aan ouders wordt toegekend, die als werknemer tegenwoordige arbeid verrichten» (Kamerstuk 30 804, nr. 3, blz. 29).
In het kader van de financiële consequenties wijzen de leden van de GroenLinks-fractie erop dat de regering een geschiedenis heeft van te optimistisch ramen. Ook dit keer zal dat weer het geval zijn zo vrezen deze leden. Waarop is bijvoorbeeld de € 70 miljoen euro gebaseerd, die de koppeling uren moet opbrengen. Immers verreweg de meeste gezinnen nemen minder uren kinderopvang af dan het aantal uren van de minst werkende partner. Ook voor de andere geschatte opbrengsten willen deze leden weten waarop deze schatting is gebaseerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang. Deze leden willen ten aanzien van het ontwerpbesluit graag de volgende vragen voorleggen aan de regering.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke oorzaken het toegenomen gebruik in uren van de kinderopvang verklaren. Wat zijn de effecten van de voorgenomen maatregelen op de participatie van ouders met kinderen op de arbeidsmarkt? Hoeveel mensen zullen als gevolg van de bezuinigingen minder uren gaan werken of geheel stoppen met werken, zo willen deze leden weten. Kan de regering bij de verwachte effecten een onderscheid maken tussen verschillende inkomensgroepen en gezinsituaties?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering een proportionele verdeling van de kosten binnen de tripartiete financiering van de kinderopvang voorstaat. Waarom wil de regering de bezuinigingen alleen laten opvangen door ouders en niet tevens door de werkgevers?
De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten waarom de regering kiest voor het koppelen van de kinderopvangtoeslag aan de gewerkte uren van de minst werkende ouder en niet de meest werkende ouder. Leidt de beperking van het recht op kinderopvangtoeslag tijdens werkloosheid tot een periode van drie maanden gezien de wachtlijsten voor kinderopvang niet tot een belemmering voor ouders om na deze periode aan het werk te komen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke financiële consequenties er zijn voor de aanbieders van kinderopvang van het niet indexeren van de maximum uurprijzen voor kinderopvang.
In mijn brief «Kinderopvangtoeslag vanaf 2012» en het daarbij horende ontwerpbesluit, heb ik de voorgenomen bezuinigingsmaatregelen voor 2012 en 2013 toegelicht. De leden van de fracties van VVD, PvdA, CDA, SP, GroenLinks en de ChristenUnie hebben echter nog een aantal nadere vragen gesteld waarop ik hieronder in zal gaan.
Ik heb in het Algemeen Overleg van 23 juni tevens toegezegd nader in te gaan op de verwachting dat het aantal kinderen in de kinderopvang zal blijven stijgen. In de kinderopvang heeft de afgelopen jaren een sterke groei plaatsgevonden. Deze groei vlakt over de jaren steeds meer af. In 2010 was echter nog steeds sprake een forse groei van 8,7% in de dagopvang en 14,1% in de BSO. Voor de periode 2011 tot en met 2015 is aangenomen dat deze afvlakking van de groei doorzet. Daarnaast wordt de groei geremd door een gedragsreactie van ouders op de gestegen ouderbijdrage als gevolg van de maatregelen die in 2012 en 2013 worden genomen. Door de gestegen ouderbijdrage zullen ouders naar verwachting minder gebruik maken van formele opvang. De omvang van de gedragsreactie is berekend met dezelfde elasticiteit als die door het CPB wordt gehanteerd. Voor 2011 wordt de groei in de dagopvang geraamd op 4% en in de BSO op 9,4%. De groei neemt de komende periode af tot 1,4% in de dagopvang en 5,7% in de BSO in 2015. In de BSO wordt de komende jaren nog een stevige groei verwacht omdat daar het deelnamepercentage (aantal kinderen in de opvang ten opzichte van het totaal aantal kinderen in die leeftijdsgroep) nog steeds op een laag niveau ligt (23,4% in 2010). In de gastouderopvang heeft in 2010 als gevolg van de registratie-eisen aan gastouders een sterke daling plaatsgevonden. Verwacht wordt dat hierdoor ook de toekomstige groei afgeremd wordt. We gaan hierbij uit van een groei van 1% per jaar in zowel 2011 als 2015. Alle ramingen zijn afgestemd met en plausibel bevonden door zowel het CPB als het ministerie van Financiën.
Reactie op vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Ten aanzien van de koppeling van de kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren, wordt voor doelgroepouders waaronder ouders die geen werk hebben, een wetswijziging voorbereid die naar verwachting per 2013 in werking zal treden. Ik zal u dit wetsvoorstel op een later tijdstip toezenden.
Wanneer één van de ouders wordt geconfronteerd met arbeidsongeschiktheid kunnen ouders, afhankelijk van het gemeentelijk beleid, in aanmerking komen voor een vergoeding op grond van sociaal medische indicatie.
Het gemiddeld aantal uur dat wordt gedeclareerd blijft onder de maximering van 230 uur per maand. Onderstaande tabel geeft het gemiddeld aantal gedeclareerde uren per maand in december 2010. Over eerdere jaren is geen reguliere informatie over gedeclareerde uren per maand beschikbaar.
2010 |
||
---|---|---|
Kinderdagcentra |
Dagopvang |
103 |
Buitenschoolse opvang |
47 |
|
Gastouderopvang |
Dagopvang |
97 |
Buitenschoolse opvang |
58 |
Bron: Belastingdienst, bewerking ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Het verhogen van het werkgeversaandeel impliceert een verhoging van de lastendruk van de werkgevers, hetgeen conform de afspraken in het Regeerakkoord gecompenseerd dient te worden met een lastenverlichting voor werkgevers elders. Het moment waarop hierover in het kabinet wordt besloten is de augustusbesluitvorming.
Ouders dienen tijdig het aantal uren voor de kinderopvangtoeslag aan te passen. Wanneer bij controle van de Belastingdienst achteraf blijkt dat er een substantieel aantal uren minder is afgenomen dan vooraf opgegeven door de aanvrager of wanneer substantieel meer uren zijn afgenomen dan is toegestaan, zal het teveel ontvangen bedrag worden teruggevorderd en een boete worden opgelegd.
De vergoeding van het tweede en volgende kinderen is, voor alle inkomensgroepen, hoger dan de vergoeding voor het eerste kind. Dat heeft te maken met de participatiebeslissing bij het krijgen van het tweede kind. Ouders dragen al de kosten voor kinderopvang voor het eerste kind. Wanneer daar een tweede kind bij komt, blijft het loon gelijk terwijl de kosten van kinderopvang, bij een gelijke toeslag voor het eerste en tweede kind, zouden verdubbelen. Dan loont het voor veel ouders al snel niet meer om te blijven werken.
Het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner is het uitgangspunt voor de kinderopvangtoeslag. De VVD-fractie geeft aan dat dit problemen kan opleveren indien iemand minder dan acht uur per dag werkt. De meeste ouders (zo’n 80 à 90%) vragen minder uren kinderopvangtoeslag aan dan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. Slechts een kleine groep ouders heeft dan ook hiermee te maken. Er ligt een verantwoordelijkheid bij de kinderopvangsector om ouders meer keuze en flexibiliteit te bieden in het aantal uren dat ze kunnen afnemen. Ik verwacht van de sector dat zij ouders hierin tegemoet komt.
Reactie op vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
Bij Begroting 2012 zal een nieuwe meerjarenraming worden gemaakt van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag, welke zal worden gebaseerd op de meest recente uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst. De verwachte tegenvaller van circa € 400 miljoen wordt grotendeels bepaald door het doorzetten van de groei van het gebruik in kinderdagcentra en buitenschoolse opvang (€ 265 miljoen). Daarnaast geeft de bijstelling van de bevolkingsprognose van het CBS aanleiding tot een opwaartse bijstelling van € 30 miljoen. De structurele doorwerking van de tegenvaller in 2010 die is gemeld bij Najaarsnota en Slotwet zorgt voor een additionele tegenvaller van € 60 miljoen. Tenslotte is de maximumuurprijs in 2011 verhoogd als compensatie voor de inflatie. Deze indexering wordt doorgaans gedekt door de jaarlijkse uitkering van de loon- en prijsbijstelling door het ministerie van Financiën. Doordat in het Regeerakkoord is besloten om de loon- en prijsbijstelling over 2011 niet uit te keren, zijn de uitgaven hoger dan het budget wat hiervoor beschikbaar is. Dit leidt tot een additionele tegenvaller van € 65 miljoen in 2011. De structurele doorwerking van deze tegenvaller wordt overigens tenietgedaan doordat in 2012 de maximumuurprijs niet wordt geïndexeerd.
Ik verwacht dat de maxima van 140% en 70% van de gewerkte uren in respectievelijk de dagopvang en de BSO, ook voor ouders met wisselende roosters voldoende zal zijn. Wat betreft de BSO: Over het algemeen proberen ouders minimaal 30% van hun werktijd te laten overlappen met schooltijden zodat het kind ook enige tijd met het gezin kan doorbrengen.
Zzp’ers moeten het aantal gewerkte uren aannemelijk maken aan de Belastingdienst op vergelijkbare wijze als bij zelfstandigenaftrek. Ondernemers die in aanmerking komen voor zelfstandigenaftrek zijn reeds gewend aan het systematiek van het aannemelijk maken van het aantal uren. Ook zzp’ers die niet in aanmerking komen voor zelfstandigenaftrek komen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Zij moeten op vergelijkbare wijze als bij de zelfstandigenaftrek, het aantal gewerkte uren aannemelijk maken. Het gaat hierbij om een norm op jaarbasis. De Belastingdienst zal achteraf controleren of het aantal afgenomen uren past binnen het totaal aantal gewerkte uren plus of min de marge. Of dat aantal gewerkte uren via een vast of een onregelmatig patroon tot stand is gekomen is niet relevant.
Bij werkloosheid krijgen ouders een overgangstermijn van drie maanden. Ik acht drie maanden een redelijke overgangstermijn. Het kan voorkomen dat een ouder net na het overgangstermijn een baan vindt. Dat is bij een overgangstermijn niet uit te sluiten.
Volgens voorlopige informatie van de belastingdienst van december 2010, waren er slechts enkele gezinnen die 2 x 230 uur voor 1 kind declareerden.
Onderstaand zijn de inkomenseffecten getoond van drie maatregelen in de kinderopvangtoeslag. Tabel 1 toont het effect van het niet-indexeren van de maximumuurtarieven. Bij de berekening van dit inkomenseffect is uitgegaan van het slechtste scenario waarin kinderopvangcentra hun prijzen indexeren, zodat ouders volledig de gevolgen van deze maatregel dragen. In de praktijk zullen er naar mijn verwachting kinderopvangcentra zijn die een deel van deze maatregel opvangen door hun prijzen niet, of slechts marginaal, te verhogen. Daarom is het gepresenteerde effect in tabel 1 waarschijnlijk te negatief.
Tabel 2 toont het effect van de aanpassingen in de kinderopvangtoeslagtabel. Tabel 3 toont het effect van het invoeren van de vaste eigen bijdrage. Deze drie maatregelen tezamen veroorzaken het totale inkomenseffect van de maatregelen in de kinderopvangtoeslag. Dit is getoond in Tabel 4. Huishoudens met een laag inkomen en met een inkomen van meer dan drie keer modaal hebben relatief vaker te maken met een negatief inkomenseffect van meer dan 5%. Dat komt doordat deze huishoudens in de praktijk relatief veel uren kinderopvang afnemen en de bezuinigingen bij deze huishoudens dus harder aankomen. Ten opzichte van een verlaging van de maximum uurprijs naar 5 euro is de proportionele invulling echter relatief gunstig voor lage inkomens. De invoering van de vaste eigen bijdrage in 2013 is gunstig voor de huishoudens die veel uren afnemen.
Inkomenseffect |
Minimum modaal |
1x – 1,5x modaal |
1,5x – 2x modaal |
2x – 3x modaal |
> 3x modaal |
Totaal |
---|---|---|---|---|---|---|
geen effect |
16% |
19% |
22% |
20% |
27% |
21% |
–1 tot 0% |
63% |
76% |
76% |
79% |
73% |
75% |
–2 tot –1% |
13% |
4% |
2% |
1% |
2% |
|
–5 tot –2% |
8% |
1% |
1% |
|||
Totaal |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
Inkomenseffect |
Minimum modaal |
1x – 1,5x modaal |
1,5x – 2x modaal |
2x – 3x modaal |
> 3x modaal |
Totaal |
---|---|---|---|---|---|---|
–1 tot 0% |
79% |
79% |
68% |
49% |
24% |
57% |
–2 tot –1% |
13% |
18% |
27% |
41% |
33% |
30% |
–5 tot –2% |
8% |
3% |
5% |
10% |
37% |
12% |
<–5% |
6% |
1% |
||||
Totaal |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
Inkomenseffect |
Minimum modaal |
1x – 1,5x modaal |
1,5x – 2x modaal |
2x – 3x modaal |
> 3x modaal |
Totaal |
---|---|---|---|---|---|---|
–1 tot 0% |
92% |
99% |
100% |
100% |
100% |
99% |
–2 tot –1% |
8% |
1% |
0% |
0% |
0% |
1% |
Totaal |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
Inkomenseffect |
Minimum modaal |
1x – 1,5x modaal |
1,5x – 2x modaal |
2x – 3x modaal |
> 3x modaal |
Totaal |
---|---|---|---|---|---|---|
–1 tot 0% |
10% |
21% |
18% |
18% |
13% |
17% |
–2 tot –1% |
50% |
57% |
60% |
56% |
37% |
53% |
–5 tot –2% |
33% |
20% |
21% |
26% |
40% |
27% |
<–5% |
8% |
1% |
1% |
1% |
10% |
3% |
Totaal |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
100% |
% aantal huish |
9% |
16% |
26% |
31% |
18% |
100% |
Het aantal uren dat te veel wordt gedeclareerd verschilt per aanvrager. Bij de beschreven groep van 7000 aanvragers gaat het om meer dan 1000 uur boven de gewerkte uren. Deze groep is verdeeld over alle inkomensgroepen en komt procentueel meer voor in de inkomensgroepen met een inkomen tot € 40 000 per jaar.
Reactie op vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
Ten aanzien van de maatregel van de koppeling kinderopvangtoeslag gewerkte uren en maximum voor alle opvangsoorten gezamenlijk, wordt het aantal uren kinderopvangtoeslag gelimiteerd tot het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder, vermeerderd met 40% voor de dagopvang en verminderd met 30% voor de buitenschoolse opvang. Het percentage van 40% voor de dagopvang sluit aan de meeste voorkomende kinderopvangcontracten van 11 uur bij een standaard werkdag van ongeveer 8 uur. Hierbij is rekening gehouden met reistijd, verplichte pauzes en enige flexibiliteit voor het werk. De vermindering van de uren voor buitenschoolse opvang met 30% vloeit voort uit het feit dat voor deze groep minder kinderopvanguren nodig is omdat deze kinderen op school zitten. Het percentage van 30% is berekend op basis van de totaal benodigde uren voor de dagopvang en buitenschoolse opvang. Het gemiddeld gebruik in uren in de dagopvang is twee maal zo hoog als het gebruik in de buitenschoolse opvang. Om die reden is recht op kinderopvangtoeslag van 140% in de dagopvang voor de buitenschoolse opvang gehalveerd naar 70%.
Bij werkloosheid of beëindiging van de werkzaamheden als zelfstandige krijgen ouders een overgangstermijn van drie maanden. Het kan voorkomen dat een ouder net na het overgangstermijn een baan vindt. Dat is bij een overgangstermijn niet uit te sluiten. Ik acht drie maanden een redelijke overgangstermijn.
Deze maatregel is in overleg met de Belastingdienst tot stand gekomen. Ik verwacht dan ook geen problemen gerelateerd aan het nieuwe toeslagensysteem.
Op basis van specifieke informatie van de Belastingdienst waren er in december 2010 circa 375 huishoudens (0,07%) die voor 1 kind meer dan het aantal van 230 uur declareerden. In 2008 ging het eveneens om circa 0,07%. Er is over het aantal gedeclareerde uren op gezinsniveau geen informatie op reguliere basis beschikbaar.
Werkgevers dragen bij aan de uitgaven kinderopvang middels een opslag op de premie voor de sectorfondsen en het Uitvoeringsfonds voor de overheid. De premieopslag is een vast percentage van het premieloon en is niet één-op-één gekoppeld aan de uitgaven kinderopvang. Een verhoging of verlaging van de uitgaven kinderopvang leidt dus niet automatisch tot een aanpassing van de premieopslag. Hoewel het premieopslagpercentage gelijk blijft, stijgt de opbrengst van de werkgeverspremie de komende jaren evenwel omdat het premieloon stijgt. De werkgeversbijdrage blijft daarmee, als percentage van de totale kosten van kinderopvang, stabiel op circa 21% over de periode 2011–2015.
Vanuit het oogpunt van een evenredige verdeling van de kinderopvanglasten lijkt het wenselijk om het werkgeversaandeel in de kinderopvangtoeslag te verhogen. Dit impliceert echter een verhoging van het premieopslagpercentage en daarmee hogere lasten voor werkgevers, hetgeen binnen het lastenkader gecompenseerd dient te worden met een lastenverlichting elders. Het moment waarop hierover in het kabinet wordt besloten is de augustusbesluitvorming.
Ouders die aangewezen zijn op de kinderopvang hebben maximaal het aantal uren van de minst werkende partner plus reistijd nodig om beiden te kunnen werken. Het koppelen van de toeslag aan het aantal dagen van de minst werkende partner zou ingewikkelder zijn in de uitvoering en tot meer bureaucratie leiden. Het verschil in toeslag is afhankelijk van het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. Omdat het aantal gewerkte uren in het voorbeeld van de CDA-fractie ontbreekt kan het verschil in toeslag niet worden berekend.
Het maximeren van het aantal weken waarover toeslag kan worden ontvangen tot 46 is een praktisch gezien zeer moeilijk uitvoerbare maatregel. Het vergt namelijk van de Belastingdienst dat deze inzicht heeft in het gebruik van kinderopvang uitgesplitst naar vakantieopvang en andere opvang. Dat inzicht is er niet en de systemen van de Belastingdienst zijn daar ook niet op ingericht. De maatregel stelt ouders ook voor grote problemen. De meeste ouders hebben immers maar 23 vakantiedagen en geen 6 weken.
Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg van 23 juni jl., zal ik een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden om tot flexibelere contracten te komen en de betekenis daarvan voor de bedrijfsvoering van de kinderopvang instellingen.
De vermeerdering van het aantal gewerkte uren met een percentage van 40% voor de dagopvang sluit aan bij de meeste voorkomende kinderopvangcontracten van 11 uur bij een standaard werkdag van ongeveer 8 uur. Dit is redelijk en veelvoorkomend, rekening houdend met reistijd en het feit dat ouders niet stipt 8 uur per dag werken. Dat betekent dus niet dat er 40% ruimte op een kinderopvangcontract van 11 uur zit, maar dat er 40% ruimte zit op de gewerkte uren van de minst werkende ouder.
Uitgangspunt bij het vaststellen van het maximaal aantal te declareren toeslaguren per maand is dat de Wet kinderopvang fulltime werk en overwerk binnen de wettelijke arbeidstijden mogelijk maakt. Het gemiddelde van 48 uur dat een werknemer volgens de Arbeidstijdenwet maximaal per week mag werken geldt hiervoor als norm plus 2 uur reistijd per dag. Dat komt op maximaal 230 uur per maand per kind. Dit maximum geldt ook in de BSO omdat het mogelijk moet zijn om tijdens de schoolvakanties (12 weken per jaar) te werken. Om ervoor te zorgen dat slechts kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd over uren die nodig zijn om arbeid en zorg voor kinderen te combineren wordt daarnaast het recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld aan het aantal gewerkte uren van de minstverdiendende partner. Dit betekent dat het op jaarbasis niet mogelijk zal zijn om voor BSO 230 uur per maand te declareren. Binnen het jaar kunnen er echter wel maanden zijn waarin het maximum van 230 uur in de BSO wordt gedeclareerd.
Een verdere verlaging van het maximaal aantal te declareren uren zou betekenen dat mensen die fulltime werken niet meer in staat zijn om fulltime kinderopvang te declareren. Dit acht het kabinet onwenselijk. Ik beschik niet over voldoende betrouwbare informatie om een exacte opbrengst van een verlaging van het maximum aantal uren te ramen.
Het gemiddeld aantal uur dat wordt gedeclareerd blijft onder de maximering van 230 uur per maand. Onderstaande tabel geeft het gemiddeld aantal gedeclareerde uren per maand in december 2010.
2010 |
||
---|---|---|
Kinderdagcentra |
Dagopvang |
103 |
Buitenschoolse opvang |
47 |
|
Gastouderopvang |
Dagopvang |
97 |
Buitenschoolse opvang |
58 |
Bron: Belastingdienst, bewerking ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderstaande tabel geeft de realisatie van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag over de periode 2007 t/m 2010 weer.
Uitgaven kinderopvangtoeslag |
(bedragen in miljoenen euro’s) |
|||
---|---|---|---|---|
Kinderdagcentrum (0–4 jaar) |
1292 |
1563 |
1630 |
1967 |
Buitenschoolse opvang (4–12 jaar) |
446 |
621 |
712 |
869 |
Gastouderopvang (0–12 jaar) |
320 |
640 |
693 |
477 |
Totaal |
2058 |
2825 |
3035 |
3313 |
Bron: Belastingdienst, bewerking ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Er is over het aantal gedeclareerde uren op gezinsniveau geen informatie op reguliere basis beschikbaar. Op basis van specifieke informatie van de Belastingdienst ging het in december 2010 om circa 375 huishoudens (0,07%) die voor 1 kind meer dan het aantal van 230 uur declareerden.
Buitenlandse ouders, die niet in Nederland wonen of in Nederland werken en in Nederland niet belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting, hebben geen recht op kinderopvangtoeslag.
Dit kabinet heeft met de versnelde afbouw van de tweede kindtabel een aanpassing gedaan waardoor de twee kindtabellen dichter bij elkaar worden gebracht. Maar de vergoeding van het tweede en volgende kinderen blijft, voor alle inkomensgroepen, hoger dan de vergoeding voor het eerste kind. Dat heeft te maken met de participatie beslissing bij het krijgen van het tweede kind. Ouders dragen al de kosten voor kinderopvang voor het eerste kind. Wanneer daar een tweede kind bij komt, blijft het loon gelijk terwijl de kosten van kinderopvang, bij een gelijke toeslag voor het eerste en tweede kind, zouden verdubbelen. Dan loont het voor veel ouders al snel niet meer om te blijven werken.
De uitgaven aan kinderopvangtoeslag voor het eerste kind bedroegen in 2010 totaal ongeveer € 2200 miljoen, de uitgaven voor het tweede en volgende kinderen bedroegen in 2010 totaal € 1100 miljoen.
Het is in de huidige uitvoering niet mogelijk om de vergoeding voor kinderopvang uitsluitend te baseren op de daadwerkelijk afgenomen uren. De Belastingdienst kan alleen van de contractueel overeengekomen uren uitgaan. De Belastingdienst kan niet controleren hoeveel uur een kind binnen de contractueel overeengekomen uren naar de opvang gaat. Wel ben ik een voorstander van meer flexibele contracten. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg van 23 juni jl., zal ik een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden om tot flexibelere contracten te komen en de betekenis daarvan voor de bedrijfsvoering van de kinderopvanginstellingen.
Reactie op vragen en opmerkingen van de SP-fractie
Zelfstandigen moeten op een vergelijkbare wijze als bij de zelfstandigenaftrek het aantal gewerkte uren aannemelijk maken. De zelfstandigen die in aanmerking komen voor zelfstandigenaftrek hebben reeds ervaring met deze systematiek. Ouders kunnen voor concrete vragen over de uitvoering van de kinderopvangtoeslag informatie aanvragen bij de Belastingdienst. Ouders met een 0-urencontract worden over het algemeen per uur betaald en kunnen daarmee het aantal gewerkte uren aantonen.
Voor doelgroepouders waaronder studenten geldt de koppeling aan gewerkte uren niet. Voor deze groep wordt een wetswijziging voorbereid die naar verwachting per 2013 in werking zal treden.
Het kabinet hanteert in 2011 de nullijn voor het overheidspersoneel. De kinderopvangsector wordt voor ¾ gefinancierd met overheidsgeld. Daarom is het niet meer dan redelijk dat van de sector ook een bijdrage wordt geleverd in de vorm van gematigde loonontwikkeling. Hierdoor kan de sector ook haar bijdrage leveren door dit deel van de bezuiniging te dragen, zonder de uurprijs te verhogen.
Er is geen informatie over het aantal kinderopvanginstellingen met een uurprijs boven de maximumuurprijs. Wel is er informatie over de gemiddelde uurprijs die ondernemers rekenen. Voor de dagopvang ligt de gemiddelde uurprijs die ouders betalen onder de maximum uurprijs. In de BSO ligt de gemiddelde uurprijs wat boven de maximum uurprijs. De maximum uurprijs en de gemiddelde uurprijs groeien echter naar elkaar toe. In 2010 was het verschil € 0,28 (= € 6,10 – € 5,82)). In april 2011 was het verschil nog maar € 0,23 (= € 6,16 – € 5,93). In de BSO worden veel extra activiteiten aangeboden zoals sport en muziekles. Dit wordt verdisconteerd in de uurprijs. Ik vind het normaal dat ouders voor deze extra’s zelf betalen zonder dat de overheid daar 74% aan meebetaalt. Ik heb geen informatie over het aantal kinderdagverblijven dat feestdagen in rekening brengt bij de ouder. Na de zomer van 2011 kom ik met mijn brief over het functioneren van de kinderopvangmarkt.
Geen van de voorstellen van het kabinet is van toepassing op mensen waarbij de kinderopvang wordt ingezet op sociaal medische indicatie omdat gemeenten het beleid voor sociaal medische indicatie bepalen en dit ook volledig financieren. Deze ouders maken geen gebruik van de kinderopvangtoeslag. Het kabinet heeft geen actuele informatie over hoeveel gemeenten kinderopvang op sociaal medische indicatie aanbieden.
Werkgevers dragen bij aan de uitgaven kinderopvang door middel van een opslag op de premie voor de sectorfondsen en het Uitvoeringsfonds voor de overheid. De premieopslag is een vast percentage van het premieloon en is niet één-op-één gekoppeld aan de uitgaven kinderopvang. Een verhoging of verlaging van de uitgaven kinderopvang leidt dus niet automatisch tot een aanpassing van de premieopslag. Hoewel het premieopslagpercentage gelijk blijft, stijgt de opbrengst van de werkgeverspremie de komende jaren evenwel omdat het premieloon stijgt. De werkgeversbijdrage blijft daarmee, als percentage van de totale kosten van kinderopvang, stabiel op circa 21% over de periode 2011–2015.
Vanuit het oogpunt van een evenredige verdeling van de kinderopvanglasten lijkt het wenselijk om het werkgeversaandeel in de kinderopvangtoeslag te verhogen. Dit impliceert echter een verhoging van het premieopslagpercentage en daarmee en verhoging van het lastenkader, hetgeen vanuit de begrotingssystematiek gecompenseerd dient te worden met een lastenverlichting elders. Het moment waarop hierover in het kabinet wordt besloten is de augustusbesluitvorming.
Overigens heeft een verhoging van het werkgeverspremie alleen invloed op de verdeling van de aandelen werkgevers en overheid binnen het collectief gefinancierde deel van de kinderopvangtoeslag. Het is dus niet zo dat een verhoging van het werkgeversaandeel in plaats kan komen van de verhoging van het aandeel van ouders. De begrotingsregels staan immers een strikte scheiding van het lasten- en uitgavenkader voor.
Dit kabinet heeft met de versnelde afbouw van de tweede kindtabel een aanpassing gedaan waardoor de twee kindtabellen dichter bij elkaar worden gebracht. Maar de vergoeding van het tweede en volgende kinderen blijft, voor alle inkomensgroepen, hoger dan de vergoeding voor het eerste kind. Dat heeft te maken met de participatie beslissing bij het krijgen van het tweede kind. Ouders dragen al de kosten voor kinderopvang voor het eerste kind. Wanneer daar even tweede kind bij komt, blijft het loon gelijk terwijl de kosten van kinderopvang, bij een gelijke toeslag voor het eerste en tweede kind, zouden verdubbelen. Dan loont het voor veel ouders al snel niet meer om te blijven werken.
In de lage inkomensklasse worden ouders met meerdere kinderen juist ook gestimuleerd om te blijven werken. Hun vergoedingspercentage voor het tweede en verdere kind is in 2012 93,3%. Maar omdat voor de lage inkomens het vergoedingspercentage voor het eerste kind ook 90,7% is, is het verschil tussen beide kindtabellen een stuk kleiner dan voor hogere inkomens.
Reactie op vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
Ook het kabinet ziet de meerwaarde van kinderopvang. Niet voor niks wordt er na de bezuinigingen in 2015 nog steeds 2,8 mld aan kinderopvang besteed. Het kabinet ziet het belang van kinderopvang van goede kwaliteit. Daarom worden in de wet kinderopvang kwaliteitseisen aan kinderopvanginstellingen gesteld.
Daarnaast heb ik tijdens het Algemeen Overleg van 18 mei j.l. aangegeven n.a.v. de aanbevelingen van de commissie Gunning in samenwerking met de sector een kwaliteitsagenda voor de kinderopvang uit te werken. Speerpunt in deze kwaliteitsagenda is het verbeteren van het niveau van pedagogisch medewerkers zodat de kinderopvang zoveel mogelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen.
Bij de berekening van de verdeling van de kosten over ouders, werkgevers en overheid wordt gerekend met de kosten tot de maximum uurprijs. Voor de dagopvang ligt de gemiddelde uurprijs die ouders betalen onder de maximum uurprijs. In de BSO ligt de gemiddelde uurprijs inderdaad wat boven de maximum uurprijs. In de BSO worden veel extra activiteiten aangeboden zoals sport en muziekles. Dit wordt verdisconteerd in de uurprijs. Ik vindt het normaal dat ouders voor deze extra’s zelf betalen zonder dat daar collectief 74% aan wordt meebetaald. De leden van de Groen Links fractie vragen of wanneer wordt uitgegaan van de totale uitgaven van ouders aan kinderopvang de ouders 27% en werkgevers 17% van de kosten in 2010 voor hun rekening nemen. Ik veronderstel dat de leden doelen op de cijfers die zijn gepubliceerd door Bureau Buitenhek. Ik herken deze cijfers niet, ze zijn in het rapport van Buitenhek ook niet nader onderbouwd. Ik vind een definitie zoals door de leden van de Groen Links fractie wordt geschetst niet zinvol omdat daarmee ook de eerder genoemde extra voorzieningen onderdeel zouden worden van het tripartiete financieringsmodel.
De leden van de Groen Links-fractie willen graag een nadere toelichting op de koppeling kinderopvangtoeslag aan gewerkte uren aan de hand van het volgende voorbeeld: Twee ouders, de ene ouder werkt fulltime, de andere ouder werkt 24 uur per week. Het gezin heeft twee kinderen, een zoon van drie jaar oud en een dochter van zes jaar. Deze kinderen gaan op dinsdag, woensdag, donderdag naar de opvang. Op woensdag is de school om 12.00 uit, op dinsdag en donderdag om 14.30 uur.
Wanneer één van de kinderen naar de dagopvang en de ander naar de buitenschoolse opvang gaat dan heeft dit gezin in totaal recht op 50,4 uur opvang (33,6 uur dagopvang + 16,8 uur buitenschoolse opvang). Wanneer beide kinderen naar de dagopvang gaan dan heeft dit gezin in totaal recht op 67,2 uur opvang (2 x 33,6 uur dagopvang). Wanneer beide kinderen naar de buitenschoolse opvang gaan dan heeft dit gezin in totaal recht op 33,6 uur kinderopvang (2 x 16,8 uur buitenschoolse opvang). In alle gevallen is de reistijd gelijk maar voor kinderen die naar school gaan en gebruik maken van buitenschoolse opvang heeft het gezin minder uren kinderopvang nodig.
Ook zelfstandigen die niet in aanmerking komen voor zelfstandigenaftrek komen in aanmerking voor de kinderopvangtoeslag. Zij moeten op vergelijkbare wijze als bij zelfstandigenaftrek het aantal gewerkte uren aannemelijk maken. Er wordt een communicatietraject in gang gezet samen met de Belastingdienst om ouders te informeren onder andere over de koppeling met gewerkte uren en de consequenties daarvan voor de ouders.
Het kabinet hanteert in 2011 de nullijn voor het overheidspersoneel. De kinderopvangsector wordt voor ¾ gefinancierd met overheidsgeld. Daarom is het niet meer dan redelijk dat van de sector ook een bijdrage wordt geleverd in de vorm van gematigde loonontwikkeling. Hierdoor kan de sector ook haar bijdrage leveren door dit deel van de bezuiniging te dragen, zonder de uurprijs te verhogen.
Op macro niveau is er informatie over de gemiddelde uurprijs die ouders betalen. Voor de dagopvang ligt de gemiddelde uurprijs die ouders betalen onder de maximum uurprijs. In de buitenschoolse opvang ligt de gemiddelde uurprijs wat boven de maximum uurprijs, echter ook daar zien we dat het de maximum uurprijs en de gemiddelde uurprijs naar elkaar toegroeien. Er is geen beleidsinformatie over de uurprijs per inkomenscategorie. Het is daarom niet mogelijk om een figuur te maken met de toeslagpercentages in 2011 en 2012, waarbij rekening wordt gehouden met de uitgaven boven de maximumuurprijs.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de maximum uurprijzen en de gemiddelde uurprijzen in 2010 en per april 2011.
maximum uurprijzen |
gemiddelde uurprijzen |
|||
---|---|---|---|---|
2010 |
2011 |
2010 |
2011 |
|
Uurprijs 0–4 jarigen dagopvang |
€ 6,25 |
€ 6,36 |
€ 6,16 |
€ 6,29 |
Uurprijs 0–4 jarigen gastouderopvang |
€ 5,00 |
€ 5,09 |
€ 5,49 |
€ 5,34 |
Uurprijs 4–12 jarigen buitenschoolse opvang |
€ 5,82 |
€ 5,93 |
€ 6,10 |
€ 6,16 |
Uurprijs 4–12 jarigen gastouderopvang |
€ 5,00 |
€ 5,09 |
€ 5,53 |
€ 5,33 |
In de tabel in het antwoord op de schriftelijke vragen van 22 november 2010 staan de gemiddelde uurprijzen die ouders in september 2010 aan de belastingdienst opgaven, dat zijn de gemiddelden van de tarieven die kinderopvangondernemers bij de ouders in rekening brengen. Daarin staat voor gastouderopvang een uurprijs van € 5,53. De belastingdienst maximeert die tarieven vervolgens op basis van de wettelijk vastgelegde maximum uurprijzen voordat de toeslag aan de ouders berekend wordt.
In onderstaande tabel zijn beide uurprijzen vermeld, zoals geregistreerd in december 2010 over geheel 2010. De gemiddelde uurprijzen na maximering komen overeen met kerncijfers OCW 2006–2010.
Maximum uurprijzen 2010 |
Gemiddelde uurprijzen 2010 |
|||
---|---|---|---|---|
Voor maximering (september 2010) |
Voor maximering (december 2010) |
Na maximering (december 2010) |
||
0–4 jarigen |
€ 6,06 |
€ 5,87 |
||
0–4 jarigen dagopvang |
€ 6,25 |
€ 6,15 |
€ 6,16 |
€ 6,03 |
0–4 jarigen gastouderopvang |
€ 5,00 |
€ 5,49 |
€ 4,93 |
Bron: Belastingdienst, bewerking ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
In het Regeerakkoord is afgesproken dat de vaste voet van 33,3% voor het eerste kind wordt afgebouwd naar 0%. Financiering van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag door de verplichte werkgeversbijdrage blijft bestaan. Hiervoor zal in 2013 de Wet kinderopvang worden gewijzigd.
Het bedrag van € 70 mln voor de koppeling aan gewerkte uren is gebaseerd op een onderzoek van de Belastingdienst waarbij de gegevens uit de polisadministratie zijn vergeleken met de aangevraagde toeslagen.
Reactie op vragen en opmerkingen van de CU-fractie
Er zijn meerdere verklaringen voor het toegenomen gebruik in uren. Er is een cultuuromslag aan het plaatsvinden waarbij het meer en meer geaccepteerd wordt om kinderen voor langere tijd naar de crèche te brengen. Deels zijn ouders meer gaan werken, deels is de informele opvang geformaliseerd en deels hebben ondernemers een prikkel gehad om het aantal contracturen uit te breiden terwijl ouders, vanwege de hoge toeslag van de overheid, weinig prikkel hadden om het gebruik in te perken.
Het CPB heeft in verschillende publicaties berekeningen gemaakt over de participatie effecten van bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag. Met de kennis uit eerder onderzoek is gekeken naar de vormgeving van de bezuiniging. De vormgeving is zo gekozen dat een deel van de negatieve participatie effecten wordt gemitigeerd, bijvoorbeeld door een koppeling aan gewerkte uren, de vormgeving van de tabelaanpassing en invoering van een vaste eigen bijdrage per maand.
Per saldo verwacht ik op basis hiervan dat het arbeidsaanbod zal dalen met 0,1% in uren en personen. Deze inzichten zijn met het CPB gedeeld en worden ook door het CPB bevestigd. De participatie effecten worden berekend op macro niveau en zijn niet toe te rekenen aan ouders met kinderen of verschillende inkomensgroepen of gezinssituaties.
Vanuit het oogpunt van een evenredige verdeling van de kinderopvanglasten lijkt het wenselijk om het werkgeversaandeel in de kinderopvangtoeslag te verhogen. Dit impliceert echter een verhoging van het premieopslagpercentage en daarmee en verhoging van het lastenkader, hetgeen vanuit de begrotingssystematiek gecompenseerd dient te worden met een lastenverlichting elders. Het moment waarop hierover in het kabinet wordt besloten is de augustusbesluitvorming.
Overigens heeft een verhoging van het werkgeverspremie alleen invloed op de verdeling van de aandelen werkgevers en overheid binnen het collectief gefinancierde deel van de kinderopvangtoeslag. Het is dus niet zo dat een verhoging van het werkgeversaandeel in plaats kan komen van de verhoging van het aandeel van ouders. De begrotingsregels staan immers een strikte scheiding van het lasten en uitgavenkader voor.
Ouders die aangewezen zijn op de kinderopvang hebben maximaal het aantal uren van de minst werkende partner plus reistijd nodig om beiden te kunnen werken. Om die reden is gekozen voor het aantal uren van de minst werkende partner.
Bij werkloosheid of beëindiging van de werkzaamheden als zelfstandige krijgen ouders een overgangstermijn van drie maanden. Het kan voorkomen dat een ouder net na de overgangstermijn een baan vindt. Dat is bij een overgangstermijn niet uit te sluiten. Ik acht drie maanden een redelijk overgangstermijn.
Het kabinet hanteert in 2011 de nullijn voor het overheidspersoneel. De kinderopvangsector wordt voor ¾ gefinancierd met overheidsgeld. Daarom is het niet meer dan redelijk dat van de sector ook een bijdrage wordt geleverd in de vorm van gematigde loonontwikkeling. Hierdoor kan de sector ook haar bijdrage leveren door dit deel van de bezuiniging te dragen, zonder de uurprijs te verhogen.