Vastgesteld 10 september 2009
De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | blz. | |
1. | Inleiding | 2 |
2. | Centra voor Jeugd en Gezin | 3 |
3. | Gemeentelijke regierol op niet-vrijblijvende samenwerking | 7 |
4. | Verankering in de Wet op de jeugdzorg | 10 |
5. | Relatie met andere beleidsontwikkelingen | 11 |
6. | Toezicht en verantwoording | 11 |
7. | Administratieve lasten | 11 |
8. | Verwerking van ingewonnen adviezen | 11 |
– | Artikelsgewijs | 12 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel dat ertoe strekt (eindelijk) een wettelijke basis te bieden voor de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) die in vele gemeenten reeds vorm gekregen hebben. Genoemde leden zijn er van geporteerd dat de gemeenten hierin een belangrijke verantwoordelijkheid krijgen, daar het deze bestuurslaag is die het dichtst bij de burgers staat en directe contacten onderhoudt met de diverse partners die zich inzetten in het belang van jeugdigen en hun ouders/verzorgers. Tegelijkertijd schuilt daarin volgens deze leden een gevaar. Teveel vrijheid leidt er toe dat gemeenten niet goed weten wat er nu eigenlijk echt gedaan moet worden en hoe dat organisatorisch vorm te geven. Dit kan er toe leiden dat de invulling van de Centra voor Jeugd en Gezin in de praktijk ontoereikend is en niet aan de doelstellingen voldoet. Ook voor het publiek wordt het er dan niet duidelijker op waar de Centra voor Jeugd en Gezin voor staat, wat een negatief effect kan hebben op het gebruik van de Centra voor Jeugd en Gezin. De herkenbaarheid kan in gevaar komen, want het ziet er overal zo anders uit (duizend bloemen bloeien). Kan de regering dit dilemma nader uitwerken?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. In het wetsvoorstel is nog veel oningevuld gelaten. Dit schriftelijke overleg zal benut worden om meer duidelijkheid te krijgen. Met betrekking tot een aantal onderwerpen hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het goed is dat er gewerkt wordt aan oplossingen om te voorkomen dat instellingen langs elkaar heen werken en meer met elkaar gaan samenwerken. Echter zijn ook van mening dat met afspraken alleen een gezin niet geholpen wordt. De leden van de SP-fractie constateren steeds vaker dat gemeenten overlopen van nieuwe casusoverleggen waar gezinnen en jongeren met problemen in elk casusoverleg weer opnieuw besproken worden. Het telkens praten over jongeren helpt de jongeren niet, maar daadwerkelijk hulp bieden wel. Er moet daarom ook voorkomen worden dat er steeds meer extra overlegvormen en bureaucratische handelingen bijkomen.
Daarnaast missen deze leden in de wet een voorstel om te komen tot een sluitende aanpak in de jeugdzorg als het gaat om 18-plus jongeren. Het is juist deze groep jongeren die tussen wal en schip raken. Zij verzoeken de regering om op dit punt alsnog met een voorstel te komen en dit op te nemen in dit wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. Genoemde leden hebben nog enkele op- en aanmerkingen bij het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben met enige teleurstelling kennisgenomen van het wetvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. Genoemde leden zijn van het begin af aan sceptisch geweest over de plannen met betrekking tot de Centra voor Jeugd en Gezin en hebben er steeds op gewezen dat de Centra voor Jeugd en Gezin in plaats van andere jeugdgerelateerde instellingen moest komen en niet de zoveelste laag in de jeugdketen moest worden.
Echter, dat is niet gebeurd. Er wordt een «schakel» gevormd met de jeugdzorg en er wordt een «schakel» gevormd met de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) in plaats dat één en ander in elkaar opgaat. Deze leden zien meer in een efficiëntere werkwijze en minder bureaucratie bij de bestaande welzijns- en expertise-instellingen. In plaats van de puinhopen bij onder meer bureau jeugdzorg aan te pakken wordt er een extra laag toegevoegd.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. Zij zien veel waarde in het bundelen van de huidige voorzieningen die zich richten op de jeugd en in het oprichten van een laagdrempelig inlooppunt. In steeds meer gemeenten wordt de waarde van een Centrum voor Jeugd en Gezin bewezen. Deze leden waarderen in het bijzonder het principe van «Eén gezin, één plan» en hechten waarde aan het zo optimaal mogelijk benutten van de eigen kracht van gezinnen en hun sociaal netwerk.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar zij hadden graag gezien dat de behandeling van het wetsvoorstel eerder had plaatsgevonden. Hoe is de zin dat «gemeenten ervoor dienen te zorgen dat alle betrokken partijen op het gebied van de zorg voor jeugdigen samenwerken» te verenigen met de uitleg dat slechts een minimumaantal partijen vereist is voor de vorming van een Centrum voor Jeugd en Gezin? Is in dat licht ook de formulering van artikel 1c niet te ruim gekozen, zo vragen genoemde leden.
De leden van de CDA-fractie hebben enige vragen en opmerkingen over de plaatsing en vormgeving van de Centra voor Jeugd en Gezin. Genoemde leden onderschrijven volledig dat de Centra voor Jeugd en Gezin laagdrempelige inlooppunten moeten hebben en gesitueerd moeten zijn in de vertrouwde omgeving. Zij hebben er echter behoefte aan dat dit nader wordt gepreciseerd. De alinea die hierover gaat, de tweede alinea onder punt twee, is redactioneel «in de war» waardoor genoemde leden niet kunnen begrijpen wat de regering precies voor ogen staat.
Dat een inlooppunt niet permanent geopend hoeft te zijn, kunnen deze leden goed begrijpen. Maar wat zou, wat de regering betreft, nu een minimale toegankelijkheid zijn die nog maakt dat er daadwerkelijk sprake is van een laagdrempelige toegankelijkheid. Is twee keer per week een uurtje open naar het oordeel van de regering al voldoende? In de praktijk komt een zo marginale openstelling voor, hetgeen de leden van de CDA-fractie bevreemd, gelet op de doelstelling. Wat is nu precies de rol en betekenis van een «virtueel» of digitaal Centrum voor Jeugd en Gezin. Zijn die slechts aanvullend of is de regering van mening dat deze vormen alternatieven zouden kunnen zijn voor de fysieke inlooppunten. Deze leden zouden hier grote bezwaren tegen hebben. Kan de regering toelichten of en hoe zij dit in de wet kunnen verankeren?
Verschillende critici hebben opgemerkt dat de doelen en uitgangspunten van de Centra voor Jeugd en Gezin vrijwel overeenkomen met de uitgangspunten van de Wet op de jeugdzorg, te weten: minder bureaucratie, meer vraaggericht werken, een herkenbaar en voor iedereen laagdrempelig inlooppunt waar men terecht kan met vragen over opvoeding, toezicht op werkafspraken, etc. De Raad van State komt met gelijkluidende kritiek en merkt op dat de regering voorbij gaat aan deze overeenkomsten. De regering heeft hierop de memorie van toelichting enigszins aangepast maar met (louter) deze geringe aanpassing zijn deze leden nog niet tevreden. Hoe gaat de regering voorkomen dat we over enkele jaren opnieuw geconfronteerd worden met een «opschaling» van de problematiek? De bureaus jeugdzorg zijn zich gaan toeleggen op ernstige problemen met als gevolg dat er geen ruimte meer was voor«eenvoudige» vragen waardoor straks ook het Centrum voor Jeugd en Gezin mogelijk niet meer aan de vraag beantwoordt. Kan de regering genoemde leden toezeggen dat dit aspect specifieke aandacht krijgt bij de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en dat er vinger aan de pols zal worden gehouden bij de verdere ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin. Kan de regering toezeggen dat bij de evaluatie van die Centra, een evaluatie die er wat de leden van de CDA-fractie te zijner tijd beslist moet komen, aandacht wordt besteedt aan de laagdrempeligheid en toegankelijkheid voor een ieder met vragen over opgroeien en opvoeden?
Ook ten aanzien van de doelgroep hebben de leden van de CDA-fractie vragen.
De Centra voor Jeugd en Gezin zijn bedoeld voor jongeren van –9 maanden tot 23 jaar en hun ouders/verzorgers en moeten voor alle culturen laagdrempelig zijn. Genoemde leden onderschrijven deze doelstelling maar hebben grote zorgen omtrent de haalbaarheid hiervan. Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de Centra bijvoorbeeld niet verworden tot vraagbaak van autochtone ouders van kinderen tot maximaal 12 jaar? Hoe gaat de regering bijvoorbeeld organiseren dat de verschillende Centra van elkaar leren hoe 12-plussers en allochtone gezinnen te bereiken?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het college van burgemeester en wethouders formeel verantwoordelijk wordt gemaakt voor de samenwerking tussen alle betrokken instanties in de jeugdketen. Materieel valt dit niet altijd waar te maken. Instanties dienen, volgens de memorie van toelichting, onder regie van de gemeente tot niet vrijblijvende samenwerkingsafspraken te komen. Niet alle instellingen die jeugdzorg vallen formeel onder de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Het voorliggende wetsvoorstel stelt echter geen sanctie op niet meewerken en/of het niet nakomen van afspraken. Met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en GGD-Nederland vragen deze leden wat concreet de gevolgen zullen zijn als instellingen niet meewerken aan samenwerkingsafspraken en/of de gemaakte afspraken niet nakomen. In de memorie van toelichting wordt ingegaan op de schakel met bureau jeugdzorg en de schakel met het onderwijs. Terecht wordt in de memorie gesteld dat het van groot belang is dat er een goede verbinding komt met het bureau Jeugdzorg. Met betrekking tot de uitwerking is de memorie minder stelling. Op pagina 3 wordt gesteld dat afhankelijk van de lokale situatie een voorpost of een deel van bureau jeugdzorg ondergebracht kan worden in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Is het waar dat deze formulering ruimte laat om CJG’s vorm te geven zonder dat er een duidelijke schakel met bureau jeugdzorg tot stand komt? Op welke wijze wordt in dergelijke gevallen gegarandeerd dat er een goede samenwerking tot stand komt?
Preventie, ondersteuning en lichte hulp worden in de regel uitgevoerd door het Centrum voor Jeugd en Gezin. Bureau jeugdzorg is verantwoordelijk voor de indicatie voor vrijwillige (zwaardere) vormen van jeugdzorg. Soms kan een kind na een periode van geïndiceerde hulp goed af met een lichtere vorm van hulpverlening. Soms doet het omgekeerde zich voor en zal een kind moeten overstappen van de lichtere hulp naar de zwaardere (geïndiceerde) jeugdzorg. De wet beoogt een betere samenwerking tussen de instanties in het leven te roepen. Op welke wijze stimuleert deze wet dat deze kinderen snel en adequaat geholpen worden zonder dat zij «tussen de instellingen» zwerven?
Er zijn gezinnen waar eigenlijk altijd hulp nodig is. Soms periodes geïndiceerd en soms periodes wat lichtere vormen van hulp. Is het waar dat in dergelijke gevallen de regie steeds met het gezin mee verhuist van het Centrum voor Jeugd en Gezin of een lokale hulpverleningsinstantie naar bureau jeugdzorg en weer terug? Op welke wijze stimuleert deze wet de continuïteit in de hulpverlening in dergelijke gezinnen?
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel Centra’s voor Jeugd en Gezin er inmiddels gerealiseerd zijn. Hoeveel daarvan hebben enkel een inloopfunctie of een website en geen daadwerkelijke hulp beschikbaar in het gebouw zelf? Hoeveel van deze gemeenten hebben een Centrum voor Jeugd en Gezin georganiseerd met diverse functies zoals een consultatiebureau en opvoeden opgroeiondersteuning etc., gezamenlijk georganiseerd in één gebouw?
De regering is ervan overtuigd dat de bureaucratie zal afnemen met de komst van de Centra voor Jeugd en Gezin. Deze leden vragen waarop de regering dit baseert. Zijn er aanwijzingen dat de Centra voor Jeugd en Gezin bijvoorbeeld de wachttijden in de jeugdzorg verminderen, de doorlooptijden verkorten en dat hulpverleners minder lang aan het registeren zijn? Kortom, kan de regering concreet toelichten waarop deze veronderstelling is gebaseerd?
Deze leden missen in het wetsvoorstel de link met de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de verslavingszorg in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Kan de regering deze link alsnog beschrijven, mede in het licht van de door de Kamer aangenomen motie van de leden Langkamp en Dibi1 op dit punt?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de jeugdgezondheidszorg een zeer belangrijke schakel is in de Centra voor Jeugd en Gezin. Maar de jeugdgezondheidszorg heeft ook te kampen met een grote werkdruk en een enorme hoeveelheid aan taken. Hierdoor is de tijd om een kind te zien, ouders en kind te adviseren, voorlichting te geven en zo nodig te interveniëren erg beperkt. Wat gaat de regering doen om te zorgen dat de jeugdgezondheidszorg voldoende tijd heeft om hun taken uit te oefenen? Hoeveel middelen krijgt de jeugdgezondheidszorg om deel te nemen aan de Zorg- en Adviesteams en andere vormen van multidisciplinair overleg en is dit voldoende gebleken?
In hoeverre is momenteel de afstemming tussen de bureaus jeugdzorg en het onderwijs al gerealiseerd? Hoe is dit in de praktijk georganiseerd? In hoeverre speelt het Interprovinciaal Overleg (IPO) een rol om te komen tot gemeenschappelijke afspraken met de bureaus jeugdzorg en de Centra voor Jeugd en Gezin? In hoeveel gemeenten zijn mensen van bureau jeugdzorg ook fysiek werkzaam in het Centrum voor Jeugd en Gezin en voor hoeveel uren per week is dat? De leden van de SP-fractie vragen hoe de verschillen in taakstelling van de bureaus jeugdzorg en de Centra voor Jeugd en Gezin opgelost zullen worden. Eén van de knelpunten is namelijk dat deze instellingen verschillende werkwijzen hebben. De Centra voor Jeugd en Gezin werken volgens het adagium één gezin, één plan, terwijl bureau jeugdzorg vanuit één kind, één plan werkt. Bureau jeugdzorg heeft als haar wettelijke taakstelling het kind centraal te stellen en krijgt bovendien per kind gefinancierd. Deze verschillen in reikwijdte van de taak botsen in de daadwerkelijke aanpak voor gezinnen en kinderen en zit een integrale aanpak in de weg. Hoe is de regering van plan dit in de coördinatie van gezinnen op te lossen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre elke school betrokken is bij een Zorg- en Adviesteam (ZAT’s). Ook de ZAT’s gaan vaak gepaard met een hoop bureaucratie. Zo moet er soms voor een aanmelding voor bespreking van een jongere in het ZAT veel papierwerk worden ingevuld. Wat gaat de regering doen om deze bureaucratie tegen te gaan? Daarnaast is voor een bespreking in een ZAT een handtekening van de ouders nodig. Maar juist die ouders die geen bemoeienis willen, tekenen niet. Hierdoor worden geregeld de meest zorgelijke zaken niet besproken omdat de ouders geen toestemming geven. Het enige wat er dan mogelijk is, is de zaak geanonimiseerd te bespreken, maar dan kan niemand daadwerkelijk iets doen. De privacyregels belemmeren dan de hulpverlening. Genoemde leden vragen dan ook wat de regering gaat doen om hiervoor een oplossing te bieden.
Deelt de regering de mening dat de Centra voor Jeugd en Gezin een preventief doel dienen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, kan de regering vanuit dat oogpunt verklaren hoe het mogelijk is dat met de komst van de Centra voor Jeugd en Gezin de wachtlijsten in de jeugdzorg nog steeds toenemen?
Welke financiële prikkel bestaat er voor gemeenten om een actief preventief beleid te voeren en om cliënten dus niet door te verwijzen naar de provinciale jeugdzorg?
Op welke wijze dragen de Centra voor Jeugd en Gezin bij aan het tegengaan van versnippering en verkokering in het jeugdzorgstelsel?
De leden van de VVD-fractie zijn met de Raad van State van mening dat het wetgevingstraject aan betekenis verliest door de tijdelijke ministeriële regeling. Wat is nu precies de reden dat gemeenten al een financiële bijdrage konden ontvangen om de Centra voor Jeugd en Gezin te realiseren terwijl de wet nog niet officieel door de Kamer is behandeld? Wat is de rol van de Kamer dan nog in dit wetsvoorstel?
In hoeverre dragen de Centra voor Jeugd en Gezin bij aan het terugdringen van de door de nationale ombudsman gesignaleerde bureaucratie in de jeugdzorg?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien goede redenen om een Centrum voor Jeugd en Gezin in te richten op de leeftijdsgroep tot 23 jaar. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) richt zich echter wettelijk op de leeftijdsgroep tot 19 jaar en de bureaus jeugdzorg op de leeftijdsgroep tot 18 jaar. Het zorgaanbod voor de groep tussen 19 en 23 jaar ligt daarom wettelijk ergens anders. In de praktijk worden jongeren van 18 jaar en ouder overigens vaak wel geholpen door de jeugdgezondheidszorg of bureau jeugdzorg. Komt de wettelijke verankering van de leeftijd tot 23 jaar niet in het gedrang met de wettelijke leeftijdsgrens van 19 jaar van de jeugdgezondheidszorg? Wordt van een Centrum voor Jeugd en Gezin geëist om verbindingen met volwassenenzorg te leggen?
Deze leden zien de schakel tussen de Centra voor Jeugd en Gezin en het onderwijs, in het bijzonder ZAT’s, als belangrijk aandachtspunt. In de praktijk ontstaat nog wel verwarring over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de ZAT’s en de Centra voor Jeugd en Gezin. De regering wijst op het belang van de gemeentelijke regierol om afspraken tot stand te laten komen. Per gemeente zal daarom de verhouding tussen de Centra voor Jeugd en Gezin en ZAT’s verschillen. Levert dit problemen in afstemming op voor bureaus jeugdzorg? Staan verschillen in verantwoordelijkheidsverdeling afstemming niet in de weg?
De leden van de SGP-fractie vragen of het inrichten van een fysiek inlooppunt een noodzakelijke voorwaarde is bij de totstandkoming van een Centrum voor Jeugd en Gezin.
Voorts vragen zij welke criteria worden aangelegd om te bepalen hoeveel Centra voor Jeugd en Gezin er per gemeente moeten ontstaan. Welke rol spelen bijvoorbeeld geografie en inwoneraantallen?
In hoeverre kan het als realistisch verondersteld worden dat de bureaus jeugdzorg voldoende capaciteit hebben om in alle gemeenten in hun regio een voorpost bij de verschillende Centra voor Jeugd en Gezin in stand te kunnen houden? Is dit niet een te zware belasting?
Kan de regering nader ingaan op de keuze ten aanzien van de leeftijd van de doelgroep, zoals die in het buitenland wordt gemaakt bij het inrichten van een instelling als het Centrum voor Jeugd en Gezin? Waarom kiest de regering ervoor zich in tegenstelling tot andere Europese landen niet te beperken tot ouders met jonge kinderen? Welke voordelen ervaart men in het buitenland door een beperking van de leeftijd?
De leden van de SGP-fractie vragen om een toelichting op het doel dat bureaucratie door de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin zal afnemen. Zij vragen een reactie op de indruk dat het wetsvoorstel een automatisch effect veronderstelt van het afnemen van bureaucratie door het oprichten van een Centrum voor Jeugd en Gezin. Kan aan de hand van concrete voorbeelden worden toegelicht welke werkprocessen, overlegstructuren en afstemmingshandelingen door de vorming van het Centrum voor Jeugd en Gezin worden verminderd? In hoeverre weegt deze winst op tegen de extra coördinerende werkzaamheden die bij de vorming en tijdens het functioneren van de Centra voor Jeugd en Gezin ontstaan?
In welke zin hebben het ZAT en het Centrum voor Jeugd en Gezin een complementaire functie, aangezien in beide zorgstructuren grotendeels dezelfde partijen participeren? Hoe wordt juist in deze relatie voorkomen dat dubbel werk wordt gedaan?
3. Gemeentelijke regierol op niet-vrijblijvende samenwerking
De leden van de CDA-fractie hebben ook nog enkele vragen over de voorgestelde bevoegdheidsverdeling. Indien instellingen knelpunten in de coördinatie van de zorg in een individueel geval niet kunnen oplossen, heeft de burgemeester de bevoegdheid om een instelling aan te wijzen en te belasten met de coördinatie. Genoemde leden vragen de regering dit nader uit te werken voor de situatie dat de burgemeester van oordeel is dat bureau jeugdzorg de coördinatie op zich moet nemen. De burgermeester deelt dan immers een verantwoordelijkheid toe aan een instelling die, en waarvan de toegang, door de provincie wordt gefinancierd. De Raad van State legt ook de vinger hierop en met de toelichting zijn deze leden niet geheel tevreden. Het is te gemakkelijk om te stellen dat de instellingen verplicht zijn om mee te werken aan de totstandkoming van afspraken en de nakoming daarvan. In individuele gevallen kan dit, zo menen de leden van de CDA-fractie, toch tot ernstige frictie leiden hetgeen voor genoemde leden reden is om de regering te verzoeken dit aspect nader uit te werken. Bovendien, is het nu niet zo dat een burgemeester in een individueel geval een soort hulpverlener wordt?
De instelling en/of persoon die belast is met de coördinatie van de zorg, is daarmee verantwoordelijk voor het goed verlopen van de integrale ondersteuning van een jeugdige of gezin. Wat nu in het geval de verantwoordelijke van mening is dat er sprake is van (kinder)mishandeling maar het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) deze mening niet deelt? Hoe kan de verantwoordelijke dan bewerkstellingen dat maatregelen/voorzieningen worden getroffen die hij/zij beslist noodzakelijk acht?
In de memorie van toelichting staat dat de verantwoordelijke desnoods noodopvang moet organiseren, maar hoe kan de verantwoordelijke daar dan over beschikken, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wie kan de verantwoordelijke met de financiering van die noodopvang belasten?
De algemene Kamercommissie voor Jeugd en Gezin ontving 3 juli 2007 een schrijven van GGD Nederland betreffende het beleidsprogramma «Alle kansen voor kinderen». Hierin stond dat de GGD het heel belangrijk vindt dat er wordt ingezet op het gebruik van evidence-based signaleringsinstrumenten en interventies op het gebied van bijvoorbeeld kindermishandeling, opvoedondersteuning en gezonde leefstijl. De leden van de CDA-fractie onderschrijven dit volledig en zijn met de GGD van oordeel dat het daarom niet alleen van belang is om te investeren in kennisontwikkeling, maar vooral ook op het implementeren van deze methodieken. Hieraan schort het nog altijd, zo menen genoemde leden. Genoemde leden vragen daarom de regering hieraan extra aandacht te besteden en nader toe te lichten hoe zij gaat bevorderen dat de methodieken goed en «methodisch integer» worden geïmplementeerd.
In de memorie van toelichting staat dat de samenwerking tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin en de (partners van) de veiligheidsketen van essentieel belang is voor een goede aansluiting tussen bestuurlijke en strafrechtelijke aanpak van jongeren en de achterliggende gezinsproblematiek. De Raad van State heeft dienaangaande zijn aarzelingen kenbaar gemaakt omdat een zichtbare relatie met justitie en politie een belemmering zou kunnen vormen voor mensen om zich tot een Centrum voor Jeugd en Gezin te wenden. Kan de regering toelichten of er Centra zijn waarbinnen reeds daadwerkelijk intensief wordt samengewerkt met veiligheidshuizen en of dit tot problemen aanleiding heeft gegeven?
Diverse veiligheidshuizen, waaronder die in ’s-Hertogenbosch, hebben naast «strafrechtelijke» overleggen over risicojongeren ook «zorg-overleggen» waarin de veiligheidsketen jongeren bespreekt met partners op het terrein van (jeugd)zorg en welzijn. Hoe zou deze werkwijze in te passen zijn in de samenwerking binnen de Centra voor Jeugd en Gezin?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de memorie van toelichting de schakel met bureau jeugdzorg en de schakel met het onderwijs expliciet wordt benoemd. Voor de samenwerking met de eerstelijnszorg (huisarts, kraamhulp en verloskundigen) is minder aandacht. Huisartsen en de andere deskundigen uit de eerstelijnszorg kennen de gezinnen vaak goed, zijn vaak een eerste aanspreekpunt voor ouders met problemen en zijn meestal goed op de hoogte van de problemen die spelen binnen een gezin. Kan de regering toelichten waarom er voor gekozen is de schakels met bureau jeugdzorg en het onderwijs wel en de schakel met de eerstelijnszorg niet als schakel in de wet op te nemen?
Een goede relatie tussen de eerstelijnszorg en de Centra voor Jeugd en Gezin is van essentieel belang voor het realiseren van goede en snelle hulp aan het kind en het gezin. Is het evalueren van de samenwerking tussen de instellingen louter een zaak van de lokale overheid of ziet de regering ook nog een rol voor zichzelf?
De burgemeester kan, als het instanties niet lukt om in onderling overleg tot een oplossing te komen en het escalatiemodel ook geen uitkomst biedt, ingrijpen en een instantie aanwijzen die na aanwijzig verantwoordelijk wordt voor het voeren van de regie. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de burgemeester de regie op kan dragen aan bijvoorbeeld bureau jeugdzorg, schoolmaatschappelijk werk of een instelling voor jeugdgezondheidszorg. Betekent het aanwijzen van de instelling dat de instelling na aanwijzing onafhankelijk regie voert of kan de aanwijzig ook een inhoudelijk karakter hebben?
Eerder dit jaar zijn door leden van de PvdA-fractie Kamervragen gesteld over «de verwaarlozing van de preventietaak in de jeugdgezondheidszorg». In antwoord op deze vragen gaf de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan dat gemeenten zelf bepalen in welke mate zij het maatwerkdeel aanbieden en dat de lokale politiek de gemeente daarop kan aanspreken. Kan worden toegelicht of en in welke mate de minister van VWS zich zelf verantwoordelijk voelt voor het aanbod op lokaal niveau?
Met betrekking tot de provinciale jeugdzorg kan de minister van VWS een aanwijzing geven. Kan de minister van VWS ook aanwijzingen geven aan gemeenten als gemeenten stelselmatig onderpresteren? Graag een toelichting van de regering op dit punt.
Goede en adequate preventieve en licht hulp kan voorkomen dat kinderen door de afwezigheid van vroege hulp een beroep op de zwaardere en vaak ook duurdere geïndiceerde hulp moeten doen. De gemeente is (financieel) verantwoordelijk voor de preventie kant en de lichte hulp, de provincie is (financieel) verantwoordelijk voor de bureaus jeugdzorg. Indien er een tekort is aan snelle en adequate hulp op het gemeentelijk niveau dan heeft dit consequenties op provinciaal niveau. Kan worden toegelicht of en in welke mate bij dit wetsvoorstel en in flankerend beleid rekening wordt gehouden met dit effect? Graag een toelichting op dit punt van de regering.
In het wetsvoorstel wordt een betere, niet vrijblijvende, vorm van samenwerken binnen de jeugdketen gestimuleerd. Ook met deze wet ligt de verkokering en de versnippering van de hulpverlening nog steeds op de loer als de jeugdhulpverlening op lokaal niveau ondoorzichtig blijft. Nog steeds zijn er tal van (Rijks) initiatieven afkomstig van verschillende ministeries en bijvoorbeeld projecten die in het leven geroepen zijn door subsidiegevers en/of bijvoorbeeld deelraden. De wet zal voor meer eenheid in beleid zorgen maar zal slechts in beperktere mate van invloed zijn op het gehele lokale jeugdbeleid. Het is de regering niet gelukt om met de G4 tot overeenstemming te komen en gezamenlijk met de G4 het lokale «Frankenstein» aan te pakken. Om de Centra voor Jeugd en Gezin goed te laten functioneren is meer dan alleen deze wet nodig. Deelt de regering de mening dat flankerend beleid naast deze wetgeving noodzakelijk blijft? Zo ja, kan worden toegelicht welk flankerend beleid de verdere vorming van het lokale jeugdbeleid verder ondersteunen?
Voor de leden van de SP-fractie is het zeer belangrijk dat hulpverleningsorganisaties niet langs elkaar werken, maar met elkaar. Het is dan ook van groot belang dat hierin verbetering komt. De gemeente krijgt in deze wet meer regie verantwoordelijkheid. Deze leden vragen echter wel of dit niet gaat leiden tot meer verantwoording afleggen vanuit de hulpverleningsinstanties naar de gemeenten en dus ook tot meer bureaucratie. Heeft de regering hier zicht op en zo nee, is zij bereid dit te onderzoeken?
Daarnaast hebben genoemde leden gemerkt dat veel gemeenten er veel aan willen doen om hun verantwoordelijkheden op te pakken. Veel casusregisseurs worden aangesteld, DOSA-regisseurs (Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak) en er komen steeds meer overlegvormen in gemeenten. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het goed is dat de gemeenten hun taak serieus willen oppakken, maar dat extra mensen inzetten als regisseurs of extra overlegvormen in de praktijk geregeld leiden tot extra bureaucratie, meer overleg en verantwoordingsmomenten en minder tijd voor de hulpverlener om daadwerkelijk hulp te bieden. Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat gemeenten op dit punt doorslaan en vloeit uit dit wetsvoorstel voort dat er in elke gemeente een speciale ambtenaar belast zal worden met de regiefunctie?
In de gemeente Haarlem loopt sinds enkele jaren het project Vangnet, een gemeentelijk samenwerkingsverband van vijf hulpverleningsorganisaties (verslavingszorg, MEE, RIAGG, GGD en BJZ). Dit project is bedoeld om te voorkomen dat er mensen tussen wal en schip vallen. Hoe verhoudt dit project zich tot het Centrum voor Jeugd en Gezin? Vervult dit project in feite niet de rol van een Centrum voor Jeugd en Gezin? Deelt de regering de mening dat een dergelijk succesvol project in ieder geval niet zou mogen ophouden te bestaan door de realisatie van een Centrum voor Jeugd en Gezin en het ook niet wenselijk is dat beide samenwerkingsverbanden naast elkaar blijven bestaan?
Voorts vragen deze leden of het noodzakelijk is dat bij elk gezin ook een plan van aanpak gemaakt wordt. Worden er dan geen dubbele hulpverleningsplannen gemaakt als er meerdere instanties bij het gezin betrokken zijn? Bijvoorbeeld het bureau jeugdzorg maakt, als er sprake is van een ondertoezichtstelling, al een plan van aanpak. Ook de geïndiceerde jeugdzorg maakt altijd al een plan van aanpak. Is het dan noodzakelijk dat ook vanuit de coördinatietaak opnieuw een plan van aanpak komt? Het is volgens de leden van de SP-fractie namelijk niet wenselijk dat gezinnen worden belast met extra papierwerk en dubbele plannen.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden de burgemeester heeft als ook de aangewezen instantie om de zorg te coördineren het niet lukt of verzaakt om de hulpverlening aan het gezin op gang te brengen? In hoeverre is het mogelijk om als burgemeester een aanwijzing te geven aan bureau jeugdzorg gezien het feit dat deze instantie niet valt onder de gemeenten maar onder provinciale verantwoordelijkheid? In hoeverre kunnen burgemeesters en wethouders aanwijzingen geven aan de geïndiceerde jeugdzorg?
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten waarde aan het principe «Eén gezin, één plan». In het wetsvoorstel wordt dit principe aangeduid met de term «coördinatie van zorg». Genoemde leden vragen de regering of uit deze term voldoende blijkt dat coördinatie van zorg gezinsgericht moet zijn. De term «coördinatie van zorg» is net zo goed van toepassing op afstemming tussen hulpverleners in individuele cases. Kan de regering toelichten waarom deze term voldoende het «Eén gezin, één plan»-principe dekt?
In de memorie van toelicht is te lezen dat de coördinator van zorg een aantal verantwoordelijkheden krijgt toebedeeld. Zo krijgt de coördinator de opdracht alle betrokkenen van relevante informatie te voorzien. Ook medische gegevens kunnen deel uitmaken van deze relevante informatie, waarbij het medisch beroepsgeheim geldt. Hoort een coördinator van zorg altijd iemand uit het zorgveld te zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie reageren enthousiast op het principe van het maximaal benutten van de eigen kracht van het gezin en de sociale omgeving. In juli 2008 riep de motie Voordewind1 de regering al op om binnen de Centra voor Jeugd en Gezin het hanteren van het eigen krachtprincipe te stimuleren. Heeft de regering overwogen om dit principe expliciet in de wettekst op te nemen?
Genoemde leden hebben kennisgenomen van de opmerkingen van de Raad van State over de aanwijzingsbevoegdheid van de burgemeester om zorgcoördinatie op orde te krijgen. Zij vragen of de regering nader kan toelichten in hoeverre deze bevoegdheid afwijkt van de huidige bevoegdheden van de burgemeester. Voorts vragen zij toelichting op het argument dat de voorgestelde toewijzing van de aanwijzingsbevoegdheid aan de burgemeester wordt gerechtvaardigd door het argument van de snelheid van opereren.
De leden van de SGP-fractie vragen of het uitdrukkelijk de bedoeling is dat het principe «één gezin, één plan» alleen van toepassing is op gezinnen die zelf de regie op de zorg niet kunnen voeren. Hoe, wanneer en door wie wordt vastgesteld dat een gezin zelf regie kan voeren?
4. Verankering in de Wet op de jeugdzorg
Zoals de leden van de PvdA-fractie constateren kent de Wet op de jeugdzorg «het recht op jeugdzorg». Provincies kunnen worden aangesproken op het bestaan van wachtlijsten. Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen brengt lokale jeugdzorg onder het bereik van de wet. Op welke wijze wordt voorkomen dat kinderen binnen de lokale jeugdzorg moeten wachten op zorg als zij dit nodig hebben? Als kinderen snel geholpen kunnen worden kan worden voorkomen dat kleinere problemen uitgroeien tot grotere problemen. De Wet op de jeugdzorg kent het «recht op jeugdzorg» voor wat betreft de geïndiceerde jeugdzorg. Is de regering van mening dat kinderen die toe kunnen met lichtere vormen van hulp ook een recht op jeugdzorg hebben en zo ja, wie controleert dit?
5. Relatie met andere beleidsontwikkelingen
Zoals bij de leden van de PvdA-fractie bekend is loopt eind 2009 de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg teneinde. In dit wetsvoorstel worden bestaande «grenzen» binnen de vrijwillige hulpverlening min of meer bevestigd. Het wetsvoorstel bevestigt het bestaande stelsel. De lichtere vormen van jeugdhulpverlening blijven tot het takenpakket van de gemeente behoren en voor geïndiceerde jeugdhulpverlening blijft bureau jeugdzorg verantwoordelijk. Kan de regering toelichten waarom aan de vooravond van de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg voor deze opzet is gekozen? Heeft de regering al duidelijke aanwijzingen dat dit stelsel op hoofdlijnen gehandhaafd blijft of maakt de in dit wetsvoorstel voorgestelde structuur ook onderdeel uit van de aankomende evaluatie? Graag een toelichting op dit punt van de regering.
De leden van de SGP-fractie vragen of het verstandig is het wetsvoorstel te behandelen nu de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg binnenkort verschijnt. Deze leden vragen hierop een reactie in het licht dat de inhoud van het wetsvoorstel een belangrijk onderdeel is van de vragen die in de evaluatie aan bod komen. Kan worden gesteld dat met dit wetsvoorstel de uitkomsten van de evaluatie op dit terrein al voor een aanzienlijk deel bepaald zijn?
De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een nadere toelichting op het toezicht op de Centra voor Jeugd en Gezin. Vier inspecties hebben hierin ieder een eigen verantwoordelijkheid, zo begrijpen genoemde leden, maar er is ook een rol weggelegd voor het integraal toezicht. Kan dit niet eenvoudiger, zo vragen deze leden. Het is toch niet wenselijk dat een Centrum wordt «geïnspecteerd» door vier toezichthouders.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering onderhavig wetsvoorstel niet heeft voorgelegd aan Actal omdat zij van oordeel is dat het geen gevolgen heeft voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven. Genoemde leden zetten hier vraagtekens bij omdat iedere samenwerking, zeker wanneer hiertoe diverse overeenkomsten moeten worden gesloten en rollen en verantwoordelijkheden zijn verdeeld, zal leiden tot ten minste enige administratieve verwerking. Genoemde leden verzoeken de regering daarom het wetsvoorstel alsnog aan Actal voor te leggen, temeer daar een van de kritiekpunten uit het veld is dat het met de Centra voor Jeugd en Gezin louter een nieuwe bureaucratische laag wordt ingevoegd.
8. Verwerking van ingewonnen adviezen
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het wetsvoorstel brengt nieuwe verantwoordelijkheden met zich mee voor de burgemeester en voor het college van burgemeester en wethouders. Voorafgaand aan dit wetsvoorstel heeft de regering tal van instellingen en organisaties geraadpleegd. Niet duidelijk wordt of er ook aan burgemeesters in de consultatieronde om advies is gevraagd. Heeft de regering advies ingewonnen en zo ja, kan worden toegelicht hoe de burgemeesters tegenover deze nieuwe wetgeving staan?
Ten aanzien van verschillende onderdelen wordt verwezen naar algemene maatregelen van bestuur. De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat op deze algemene maatregelen van bestuur de voorhangprocedure wordt gevolgd.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), Voorzitter, Van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (SP).
Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Omtzigt (CDA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Meeuwis (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (PvdD), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GL), Arib (PvdA), De Vries (CDA), Van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).