Vastgesteld 2 juli 2009
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Algemeen 1
Artikelsgewijze toelichting 3
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Met het reeds in de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s is tot ingrijpende wijzigingen besloten in de voorbereidende en uitvoerende fase van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, waarvan de leden van de PvdA-fractie verwachten dat dit de fysieke veiligheid in Nederland kan vergroten. Deze leden werken graag mee aan de verdere implementatie van de systematiek van de veiligheidsregio in de fysieke veiligheidszorg. Zij menen dat het voorliggende wetsvoorstel daaraan een bijdrage kan leveren, maar zij maken graag gebruik van de mogelijkheid om de regering enkele schriftelijke vragen over het wetsvoorstel voor te leggen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering, in reactie op vragen van de Raad van State over de wenselijkheid voor vakministers om aanwijzingen te geven voor opschaling van een crisis naar regionaal niveau, wenst te komen tot een herziening van het staatsnoodrecht. Deze leden kunnen zich hierin vinden, gezien de grote veranderingen die de Wet veiligheidsregio’s heeft op de organisatie van de rampenbestrijding en preparatie. Zij willen graag geïnformeerd worden over de planning die de regering voor ogen heeft om het staatsnoodrecht te herzien. Verder willen zij graag weten wat de gevolgen zijn van het voorlopig uitblijven van deze herziening op de effectieve werking van de Wet veiligheidsregio’s bij nationale rampen en crises.
De aan het woord zijnde leden menen dat de regering helder aangeeft waarom de keuze wordt gemaakt om niet in alle gevallen waarin veiligheid een relevant beleidsaspect vormt, de planvorming en operationele verantwoordelijkheid bij de veiligheidsregio en zijn voorzitter neer te leggen. De leden van de PvdA-fractie merken echter op dat de provincie belast is met de bestrijding van calamiteiten op het water. Kan de regering deze taakverdeling nader uitleggen en de taakafbakening met hulpdiensten en de veiligheidsregio verhelderen?
De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het betreffen aanpassingen die voortvloeien uit het door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s. Deze leden hebben vooralsnog geen nadere vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven de wenselijkheid van aanpassing van bestaande crisiswetgeving zodat het wetsvoorstel Wet Veiligheidsregio’s op 1 januari 2010 in werking kan treden. Wel hebben zij een aantal opmerkingen en vragen bij het wetsvoorstel en de toelichting.
De aan het woord zijnde leden kunnen zich vinden in de lijn die regering kiest als het gaat om crises en opschaling daarvan. Zij vinden ook dat de procedures rondom opschaling glashelder moeten zijn en dat artikel 42 van het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s hierin voorziet. De verantwoordelijkheid voor opschaling hoort thuis onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, hetgeen aanpassing van crisiswetgeving beoogt in het licht van het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s.
Deze leden zijn van mening dat het in bepaalde situaties nodig is dat op bovenregionaal of zelfs nationaal niveau wordt vastgesteld dat er een bovenlokale crisis is en dat crisisbevoegdheden opgeschaald dienen worden. De aanwijzingsbevoegdheid van de Commissaris der Koningin ziet inderdaad op rampen of crisis van bovenlokale of regionale betekenis. Daarmee wordt naar de mening van deze leden echter nog geen invulling gegeven aan een formeel en procedureel begrip «crisis». De onduidelijkheid zoals geschetst door de Raad van State kan zich bovendien voordoen bij een ramp of crisis op het grensgebied tussen twee provincies. Graag ontvangen de leden van de ChristenUnie-fractie een nadere toelichting op de overwegingen om het begrip «crisis» geen formele en procedurele invulling te geven. Bovendien vragen deze leden of artikel 42 van het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s voldoende helderheid schept in het geval van een ramp of crisis op provinciaal grensgebied.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering voorstelt het staatsnoodrecht op een later moment meer inhoudelijk en integraal te herzien. Zij horen graag welk moment de regering daarvoor geëigend acht. Voorts vragen zij of de onduidelijkheid die kan ontstaan met de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s bij de toepassing van het staatsnoodrecht, het wel toelaat dat er wordt gewacht met een dergelijke latere herziening.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen. Alvorens zij ingaan op enkele onderdelen, willen zij eerst in aansluiting op het advies van de Raad van State meer duidelijkheid over de aanpassingen in verband met het staatsnoodrecht. De algemene term in het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s is het begrip crisis. Door de Raad van State wordt hierbij als voorbeeld de kredietcrisis genoemd. De leden van de SGP-fractie veronderstellen dat een dergelijke crisis niet beoogd is in het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s. Is die analyse juist? Zo ja, waarom is er dan uitgegaan van het begrip «een vitaal belang» in de definitie van crisis? Deze leden veronderstellen dat de door de Raad van State geconstateerde onduidelijkheid vooral voortkomt uit een vrij algemene omschrijving van het begrip crisis. Zou er niet een duidelijkere relatie met het begrip veiligheid gelegd dienen te worden, door bijvoorbeeld te spreken van een «vitaal belang voor de veiligheid»? Tevens vragen deze leden of de conclusie juist is dat de aan de verschillende organen toegekende bevoegdheden in het staatsnoodrecht automatisch vervallen wanneer de voorzitter van een veiligheidsregio besluit om een bepaalde situatie als crisis te benoemen. Klopt naar de mening van de regering de constatering van de Raad van State dat die voorzitter een exclusieve bevoegdheid krijgt, terwijl hij niet in de verschillende noodwetten afzonderlijk genoemd staat? Graag ontvangen deze leden ook meer duidelijkheid over de planning van de voorstellen van de regering om het staatsnoodrecht te herzien. Van welke factoren hangt dit precies af?
De leden van de SGP-fractie constateren dat aan artikel 428 van het Wetboek van Strafrecht wordt toegevoegd dat de bevoegdheid voor verlenen van verlof voor het in brand steken van onroerende zaken in geval van een bovenplaatselijke ramp overgaat naar de voorzitter van de veiligheidsregio. Deze leden vragen om wat voor soort verlof het in dat artikel gaat. Betreft het niet vooral kleine objecten die alleen van plaatselijk belang zijn? Zou het dan niet logischer zijn om in geval van de overdracht van de bevoegdheid aan de voorzitter van de veiligheidsregio helemaal geen verlof te verlenen, omdat er anders onnodig extra inzet van bijvoorbeeld brandweer of politie nodig is? Waarom is dan nog een overdracht van deze verlofverlening noodzakelijk?
De leden van de SGP-fractie merken op dat wordt voorgesteld artikel 173 van de Gemeentewet te laten vervallen. Hoewel de leden van de SGP-fractie de overweging delen dat deze bepaling ook reeds in artikel 4 van het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s is vermeld, betekent dit wel dat de belangrijke taken van de burgemeester niet meer integraal bij elkaar staan in de Gemeentewet. Waarom is hiervoor gekozen? Is ook overwogen nog op de een of andere manier een verwijzing naar die wet aan te brengen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat er nu een definitie is opgenomen van de GHOR. Zij menen dat de wet op dit onderdeel duidelijker is geworden. Wel vragen zij of het niet meer voor de hand zou liggen de afkorting GHOR, samen met de benaming, voluit in de lijst van definities op te nemen met een verwijzing naar artikel 32. De verschillende taken van de GHOR kunnen wel apart in artikel 32 benoemd blijven.
De leden van de SGP-fractie vragen om een toelichting van de precieze achtergrond van de wijziging in artikel XI, onderdeel F.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het voorliggende wetsvoorstel de overheveling van taken van de landelijke faciliteit rampenbestrijding (LFR) naar het Nationaal instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) wordt geregeld. Hiermee loopt zij vooruit op een wettelijke regeling van een ondersteuningsorganisatie Fysieke Veiligheid. Deze leden vragen waarom nu al een deel van deze taken overgeheveld wordt en de oprichting van een ondersteuningsorganisatie Fysieke Veiligheid niet integraal behandeld wordt. Is de in dit wetsvoorstel opgenomen overheveling van taken dringend? Ook willen deze leden graag weten wie er verantwoordelijk is voor de beleidsbeslissingen van het NIFV. Uit de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de op te richten ondersteuningsorganisatie valt op te maken dat het de wens is deze bestuurlijk onder het veiligheidsberaad te laten. Deze leden willen echter weten onder wiens verantwoordelijkheid het NIFV nu opereert. Daarnaast willen de leden van de PvdA-fractie graag met de regering van gedachten wisselen over de taken en organisatie van een ondersteuningsorganisatie Fysieke Veiligheid. Zij zijn van mening dat al te concrete stappen om de ondersteuningsorganisatie in te richten deze gedachtewisseling in de weg kunnen staan.
De leden van de VVD-fractie ondersteunen het advies van de Raad van State om te bezien of het wenselijk is het stelsel van de Wet veiligheidsregio’s te volgen in het geval van de bestrijding van een kernongeval volgens de Kernenergiewet. Ongevallen met een A-object dan wel een B-object kunnen allebei bovenlokaal voorkomen en hiernaast heeft de voorzitter van de veiligheidsregio wel een taak bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid bij een kernongeval met bovenlokale gevolgen. Met het oog op eventuele onduidelijkheid bij opschaling tijdens een dergelijk ongeval, lijkt het deze leden beter een extra bestuurlijke laag toe te voegen in plaats van verwarring hierover te laten ontstaan.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het advies van de Raad van State om ten aanzien van het calamiteitenplan voor de waterstaatswerken en het havenveiligheidsplan het bestuur van de Veiligheidsregio te belasten met der planvorming dan wel met de goedkeuring ervan, niet door de regering zijn opgevolgd. Het argument daarvoor is dat het stelsel van de Wet veiligheidsregio’s niet meebrengt dat alle planvorming tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio gaat behoren. Het is voor deze leden duidelijk dat het om verschillende redenen niet wenselijk is om de taken van de burgemeester met betrekking tot de planvorming in de Havenbeveiligingswet over te laten gaan naar het bestuur van de veiligheidsregio. Het is voor deze leden onwenselijk dat alle taken en bevoegdheden van de havenautoriteit over zouden gaan naar de veiligheidsregio. Wel menen zij dat het belangrijk is dat het bestuur van de veiligheidsregio wordt betrokken in de planvorming. De door de regering genoemde «afstemmingsverplichting» in artikel 11b van de Havenbeveiligingswet komt voor deze leden niet duidelijk naar voren in het voorgestelde artikel. In het artikel wordt slechts de mogelijkheid gegeven aan het bestuur van de veiligheidsregio om zijn zienswijze te geven over een ontwerp van het havenbeveiligingsplan. De leden van de VVD-fractie zien graag dat duidelijk in het artikel wordt opgenomen dat het hierbij gaat om een verplichting tot afstemming van een beveiligingsplan.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat er een complexe situatie bestaat rond de ambulancevoorziening. Dit wordt veroorzaakt door de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio voor de meldkamer en de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de vergunningverlening ambulancevoorziening. De Raad van State constateert dat deze complexiteit het risico in zich draagt dat de verantwoordelijkheden onduidelijk worden en daardoor verdampen. Graag horen deze leden of de regering de bezorgdheid van de Raad van State deelt en hoe dit kan worden ondervangen. Ook willen deze leden graag weten hoe het zwaarwegende advies van de veiligheidsregio in de vergunningverlening voor de ambulancevoorziening meegenomen kan worden, zonder dat hiermee aanbestedingsregels worden overtreden.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Raad van State meent dat het stelsel van vergunningverlening voor ambulancezorg eenvoudiger en meer helder vorm gegeven moet worden. Deze leden zijn van mening dat de vergunningverlening voor ambulancezorg eenvoudiger moet worden vastgelegd en vragen de regering dan ook om nogmaals te kijken naar een oplossing hiervoor. In de memorie van toelichting worden drie alternatieven besproken met betrekking tot de vergunningverlening van een Regionale Ambulance Voorziening. Deze leden vernemen graag van de regering welke van de alternatieven de voorkeur geniet («next best»-oplossing) en of meerdere alternatieven in overweging zijn genomen. De leden van de VVD-fractie vinden de beoordeling van de besproken alternatieven te summier en zien dan ook graag een uitgebreide uiteenzetting van de beoordeling van de alternatieven tegemoet, aangevuld met de voordelen van elk alternatief.
De leden van de SGP-fractie merken op dat in artikel XXIII een wijziging is opgenomen van de Wet op de strandvonderij. In geval van een ramp in de vorm van een schipbreuk is dit een logische keuze. Zij vragen zich wel af in hoeverre het in het algemeen nog logisch is om bepalingen over schipbreuk in deze wet te laten staan en niet te plaatsen in de Wet veiligheidsregio’s. Ook vragen zij of de in artikel 5 lid 2 van die wet gebruikte clausule «zo dikwijls hem dit gewenst voorkomt» niet te vrijblijvend is geformuleerd.
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GL), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA), Anker (CU) en Vacature (CDA).
Plv. leden: Teeven (VVD), Vacature (GL), Van der Vlies (SGP), Vacature (algemeen), Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (CU) en Knops (CDA).