Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 april 2010
Tijdens de behandeling van de Aanpassingswet veiligheidsregio’s (Kamerstukken 31 968) en de afronding van de voorhangprocedure van het Besluit veiligheidsregio’s en het Besluit personeel veiligheidsregio’s op 27 januari jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 47, blz. 4477–4505) heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd artikel 3.1.5 van het Besluit veiligheidsregio’s nader te zullen bezien. Ingevolge dat artikel kan het bestuur van de veiligheidsregio (respectievelijk het college van burgemeester en wethouders) afwijken van de in artikel 3.1.2 geregelde standaardbezetting van de basisbrandweereenheid van 6 personen, mits kan worden voldaan aan de interregionale bijstandsafspraken die op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s moeten worden gemaakt. In het aan de Kamer voorgelegde Besluit veiligheidsregio’s was met deze voorwaarde ten aanzien van de interregionale bijstandsverlening volstaan, omdat de eisen met betrekking tot de organisatie van de basisbrandweerzorg uitsluitend waren gesteld met het oog op het grootschalig optreden in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Van de kant van verschillende woordvoerders werd evenwel de zorg geuit dat deze tot het grootschalig optreden beperkte clausulering van de afwijkingsbevoegdheid een onbepaalde en daarom onwenselijke ruimte laat voor afwijkingen van de standaardbezetting. Hiertoe heeft overleg met het veld plaatsgehad. Aan dit overleg hebben vertegenwoordigers deelgenomen van het Veiligheidsberaad, de Nederlandse vereniging voor brandweer en rampenbestrijding (NVBR), de Vereniging voor brandweervrijwilligers (VBV), de ABVAKABO, het CNV en de VNG.
In dit overleg is overeenstemming bereikt over de belangen die bij het uitoefenen van de afwijkingsbevoegdheid moeten worden geborgd. Dat betreft allereerst het belang van een goede brandweerzorg. Afwijking van de standaardbezetting moet verantwoord zijn op grond van vakinhoudelijke overwegingen en moet daarom zijn gebaseerd op een risico-inventarisatie en een risico-evaluatie. Er moet immers adequaat worden opgetreden bij de verschillende typen incidenten. De veiligheid van burgers staat hier centraal. In de tweede plaats mag afwijking van de standaardbezetting geen afbreuk doen aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel. Dit impliceert dat een andere werkwijze pas kan worden ingevoerd na een adequate voorbereiding in de vorm van opleiding en training. Deze twee begrenzingen zijn in artikel 3.1.5 tot uitdrukking gebracht door daarin op te nemen dat van de standaardbezetting kan worden afgeweken «mits daarmee wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel».
In de derde plaats is van belang dat een besluit tot afwijking van de standaardbezetting een bestuurlijk besluit is. In het overleg is benadrukt dat de besluitvorming inzake een afwijking van de standaardbezetting op zeer zorgvuldige wijze moet plaatsvinden. Dat betekent onder meer dat het bestuur van de veiligheidsregio (respectievelijk het college van burgemeester en wethouders) zich als verantwoordelijk werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet dient te gedragen en bijvoorbeeld, indien dat noodzakelijk is, risicobeperkende maatregelen moet nemen. Het feit dat de afwijkingsbevoegdheid een bestuurlijke bevoegdheid is brengt voorts mee dat als het bestuur, in zijn hoedanigheid van bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, voornemens is besluiten te nemen waarop de WOR van toepassing is dergelijke besluiten voor advies dan wel instemming aan de ondernemingsraad dienen te worden voorgelegd. In de nota van toelichting is een passage opgenomen over deze wettelijke verplichtingen.
Op basis van de in het overleg bereikte overeenstemming is de bevoegdheid om af te wijken van de standaardbezetting in het bijgevoegde artikel 3.1.5 en de bijgevoegde nota van toelichting op de hiervoor beschreven wijze nader geclausuleerd.1 In het overleg is uitdrukkelijk bevestigd dat de wettelijke vertaling van deze overeenstemming in een gewijzigd artikel 3.1.5 en een gewijzigde toelichting daarbij een verantwoordelijkheid is van het ministerie van Binnenlandse Zaken, met dien verstande dat is afgesproken dat het aldus gewijzigde artikel (met toelichting) voor commentaar aan de deelnemers van het overleg zou worden gezonden. De binnengekomen reacties hebben de bereikte overeenstemming over het Besluit bevestigd en slecht tot kleine aanpassingen in de voorgelegde teksten van het Besluit veiligheidsregio’s geleid.
In verband met de noodzaak om de beide besluiten tegelijkertijd met de Wet veiligheidsregio’s en de Aanpassingswet veiligheidsregio’s in werking te laten treden, verzoek ik de Kamer mij op zo kort mogelijke termijn een eventuele reactie te doen toekomen. Indien ik twee weken na verzending van deze brief geen reactie heb ontvangen, zal ik het gewijzigde artikel 3.1.5 aan de Raad van State zenden, zodat de Raad het bij zijn advisering over het besluit kan betrekken.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
A. Th. B. Bijleveld-Schouten