Ontvangen 13 oktober 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1. HOOFDSTUK 2. MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.2 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 130, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. aan het bestuur van het samenwerkingslichaam niet de bevoegdheid kan worden overgedragen andere belastingen te heffen dan de belasting, bedoeld in artikel 60 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de rechten bedoeld in artikel 62 van de Wet financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de rechten waarvan de heffing krachtens andere wetten dan de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geschiedt;.
In artikel 132 wordt «hoofdstuk III» vervangen door: hoofdstuk IV.
Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid vervalt het tweede lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt aan het slot van de eerste volzin ingevoegd «Bonaire, Sint Eustatius en Saba» en vervalt de tweede volzin.
Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Artikel 2.12, eerste lid» vervangen door: Artikel 18, eerste lid,.
2. In het vierde lid wordt na «College financieel toezicht» ingevoegd: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 2.10 ( Pensioenwet ambtenaren BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel C wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door: ministeriële regeling.
2. Onderdeel X vervalt onder verlettering van de onderdelen Y en Z tot X onderscheidenlijk Y.
3. In onderdeel K, eerste lid, wordt «artikel 2.11 van de Belastingwet BES» vervangen door: artikel 6 van de Wet inkomstenbelasting BES.
Artikel 2.11 ( Werkliedenwet 1944 BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, derde lid, wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door: ministeriële regeling.
2. In onderdeel B, tweede lid, wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door: ministeriële regeling.
3. In onderdeel D wordt «Werkliedenbesluit 1944 BES» vervangen door: Werkliedenregeling 1944 BES.
4. In onderdeel G wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door: ministeriële regeling.
Artikel 2.13 (Wet materieel ambtenarenrecht BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A, eerste lid, komt te luiden:
1. de term «landsverordening» met uitzondering van de artikelen 93 en 121 tot en met 124, telkens vervangen door «wet». Deze term wordt in artikel 93 wordt vervangen door: algemene maatregel van bestuur.
2. In onderdeel A, derde lid, wordt «met dien verstande dat deze zinsnede in artikel 64, vierde lid, onder a» vervangen door: met dien verstande dat deze zinsnede in de artikelen 31, onder a, 64, vierde lid, onder a, 73, derde lid, onder a, 75, derde lid, onder a, en 81, onder a.
3. Onderdeel B, onder 1, komt te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Ambtenaar in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen is degene die door het bevoegde gezag is aan gesteld om in openbare dienst op Bonaire, Sint Eustatius of Saba werkzaam te zijn en niet is aangesteld op grond van de Ambtenarenwet.
4. Onderdeel D komt te luiden:
Artikel 4 komt te luiden:
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: Overheid:
a. de staat, indien de ambtenaar in dienst van deze rechtspersoon is aangesteld;
b. het openbaar lichaam, indien de ambtenaar in dienst van deze rechtspersoon is aangesteld.
Bevoegd gezag:
a. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor wat betreft de ambtenaren in dienst van de staat, niet zijnde personeel van het Bureau van de Rijksvertegenwoordiger;
b. het bestuurscollege, voor wat betreft de ambtenaren in dienst van het openbare lichaam met inachtneming van sub c;
c. de eilandsraad, voor wat betreft de eilandgriffier en de op de griffie werkzame ambtenaren;
d. de Rijksvertegenwoordiger, voor wat betreft het personeel van het Bureau van de Rijksvertegenwoordiger.
5. In onderdeel J, eerste lid, wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door: ministeriële regeling.
6. Na onderdeel P wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 31, aanhef, wordt «de artikelen 29 en 32» vervangen door: de artikelen 29 en 30.
7. In onderdeel Q, tweede lid, wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
8. Onderdeel R komt te luiden:
Artikel 43 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor ambtenaren regels gesteld over verlening van verlof en toekennen van verlofsbezoldiging, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen ambtenaren in dienst van de staat en ambtenaren in dienst van de openbare lichamen.
2. Met inachtneming van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van de openbare lichamen nadere regels worden gesteld over de verlening van verlof en toekennen van verlofsbezoldiging.
9. Onderdeel V komt te luiden:
Artikel 54, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Het is de ambtenaar in dienst van de staat verboden een ten laste van een openbaar lichaam bezoldigd ambt tegelijk met zijn ambt te bekleden anders dan met machtiging van de Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Het is de ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam verboden een ten laste van de staat bezoldigd ambt tegelijk met zijn ambt te bekleden anders dan met machtiging van het bevoegd gezag.
10. Na onderdeel V wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 57A wordt «uit ’s Lands kas», «uit de eilandkas», «in ’s Lands kas», «in de desbetreffende eilandkas», «een eilandkas» en «ten laste van ’s Lands kas, respectievelijk de desbetreffende eilandskas» telkens vervangen door respectievelijk «ten laste van de staat», «ten laste van het openbaar lichaam», «aan de staat», «het openbaar lichaam», «aan het desbetreffende openbaar lichaam», «ten laste van de staat, respectievelijk het openbaar lichaam».
11. Na onderdeel Y wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 75, vierde lid, wordt «het bezoldigingslandsbesluit» vervangen door: het bezoldigingsbesluit.
12. Na onderdeel Z worden een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 82 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
4. Tenzij door Ons of met Onze machtiging door Onze Minister anders is bepaald, wordt de straf opgelegd door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt. Indien deze bevoegdheid bij Ons berust, geschiedt de bestraffing, behalve voor zover het betreft de straffen genoemd in artikel 83, eerste lid, onder g tot en met i, door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
13. Onderdeel AA, eerste lid, komt te luiden:
1. Ten aanzien van ambtenaren in dienst van de openbare lichamen kan bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, de bevoegdheid tot het opleggen van de in het eerste lid, onder a tot en met g, genoemde straffen aan in dat eilandsbesluit aangewezen functionarissen worden overgedragen.
14. Na onderdeel BB worden twee nieuw onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 87, aanhef wordt «het bevoegd gezag» vervangen door: het gezag dat bevoegd is tot aanstelling.
In artikel 90, eerste lid, wordt «het benoemen tot het ambt bevoegde gezag» vervangen door: het gezag dat bevoegd is tot aanstelling.
15. Onderdeel DD komt te luiden:
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde, vierde en vijfde lid vervallen.
2. Het zesde lid en de twee laatste leden worden vernummerd tot het tweede tot en met vierde lid.
3. In het tweede lid (nieuw), onder c, vervalt: het West-Indisch Uitzendingsbesluit 1925 of.
Het tweede artikel 2.18, dat de Wet ambtelijke bijstand verzoekschriften BES wijzigt, wordt vernummerd tot artikel 2.18a.
De Wet ambtelijke bijstand verzoekschriften BES wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.19 komt te luiden:
De Wet basisadministraties persoonsgegevens BES wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen van deze wet wordt:
1. «eilandsverordening» telkens vervangen door: wet;
2. «eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen,» en «eilandsbesluit» telkens vervangen door: algemene maatregel van bestuur;
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met e tot c tot en met g worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
a. openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
b. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
2. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:
c. basisadministratie: een basisadministratie, als bedoeld in artikel 2;
3. Onderdeel d (nieuw) komt te luiden:
d. andere basisadministratie : een basisadministratie over de bevolking in een ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland.
4. In de onderdelen e (nieuw), f (nieuw) en g (nieuw) wordt «de basisadministratie» telkens vervangen door: een basisadministratie.
5. Onder verlettering van de onderdelen g en h (oud) tot h en i vervalt onderdeel f.
6. In onderdeel h (nieuw) komt «naar een ander land dan de Nederlandse Antillen of Aruba of zijn uitschrijving naar een andere basisadministratie» te vervallen.
7. Onderdeel i (nieuw) komt te luiden:
i. afnemer: een orgaan van een openbaar lichaam alsmede een daaronder ressorterende dienst of een bij eilandsverordening als zodanig aangewezen bedrijf of instelling met een publiekrechtelijke taak gericht op het territorium van het betreffende openbaar lichaam;
8. Onder verlettering van de onderdelen i tot en met m (oud) tot k tot en met o wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. overheidsorgaan:
1. een orgaan van een rechtspersoon die in Nederland krachtens publiekrecht is ingesteld, of
2. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag in Nederland bekleed;
9. In onderdeel k (nieuw) wordt na «een afnemer» ingevoegd:, een overheidsorgaan.
10. In onderdeel o (nieuw) wordt «de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17)» vervangen door: de Wet Toelating en Uitzetting BES.
Artikel 2 komt te luiden:
In ieder openbaar lichaam is een geautomatiseerde basisadministratie met gegevens over de bevolking.
Artikel 3 komt te luiden:
1. Het bestuurscollege is verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens over de bevolking in een geautomatiseerde basisadministratie van persoonsgegevens.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het beheer, de technische en administratieve inrichting, de werking en de beveiliging van de basisadministratie.
Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:
2. De basisadministratie heeft mede tot doel:
a. overheidsorganen te voorzien van gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taken;
b. derden te voorzien van gegevens in bij of krachtens deze wet aangewezen gevallen.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «door de beheerder van de basisadministratie».
2. Het derde lid vervalt.
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Op grond van de geboorteakte, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand in een openbaar lichaam of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, wordt het kind ingeschreven dat niet reeds is ingeschreven in een basisadministratie of in een andere basisadministratie en waarvan ten minste één der ouders op de geboortedatum van het kind als ingezetene in een basisadministratie is ingeschreven. De inschrijving geschiedt in de basisadministratie waar de moeder als ingezetene is ingeschreven, dan wel in de basisadministratie waar de vader als ingezetene is ingeschreven, indien de moeder niet als ingezetene is ingeschreven.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «degene die» ingevoegd: «rechtmatig verblijf geniet,» en wordt « het eilandgebied Bonaire» vervangen door: het openbaar lichaam.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Inschrijving vindt ten aanzien van degene die zich in het openbaar lichaam vestigt, komende vanuit een ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland niet plaats, dan nadat hij een hem betreffend verhuisbericht, verstrekt door de verantwoordelijke voor de bijhouding van gegevens in de andere basisadministratie waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven, heeft overgelegd. In het geval dat anderzijds blijkt dat het vertrek van de betrokken persoon is verwerkt in de basisadministratie waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven, of blijkt dat betrokkene daarin niet als ingezetene was ingeschreven, kan hiervan worden afgeweken.
In artikel 8 komt «naar een ander land dan de Nederlandse Antillen of Aruba» te vervallen.
Artikel 9 komt te luiden:
1. Op grond van zijn aangifte van vertrek worden gegevens betreffende het vertrek opgenomen op de persoonslijst van degene die naar redelijke verwachting gedurende:
a. een half jaar ten minste twee derden van de tijd in een ander openbaar lichaam verblijf zal houden, dan wel
b. een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten een openbaar lichaam verblijf zal houden.
2. Het bestuurscollege draagt ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek, indien geen aangifte is gedaan door een persoon als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid vervalt «door de beheerder van de basisadministratie».
2. Het eerste lid, onder a, wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel 6° wordt «het verblijf in het eilandgebied en het vertrek uit eilandgebied» vervangen door: het verblijf in en het vertrek uit het openbaar lichaam.
b. in de onderdelen 7° en 8° wordt na «eerdere echtgenoten» telkens ingevoegd: , de geregistreerde partner, de eerdere geregistreerde partners.
c. in onderdeel 9° wordt na «eerdere echtgenoot» ingevoegd: , de geregistreerde partner of de eerdere geregistreerde partner.
d. na onderdeel 9° worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
10° gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van de Kieswet;
11° gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van de Paspoortwet.
3. In het eerste lid, onder b, komt onderdeel 2° te luiden:
2° gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van het Kiesreglement Eilandsraad Bonaire (P.B. 1973, no. 27) en het Nederlands-Antilliaans Kiesreglement (P.B. 1989, no. 78).
4. Het eerste lid, onder c, wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel 1° vervalt «en uitschrijving».
b. in onderdeel 3° wordt «de Nederlands-Antilliaanse openbare orde» vervangen door: de openbare orde.
7. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt nader bepaald welke algemene, bijzondere en administratieve gegevens worden opgenomen, en bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de verwijdering en de vernietiging van deze gegevens.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «door de beheerder van de basisadministratie na de uitschrijving» vervangen door: in verband met het vertrek van een persoon als bedoeld in artikel 9 naar een ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland.
2. Het eerste lid, ten 3°, komt te luiden:
3°. het gegeven dat de persoon intussen is ingeschreven in een andere basisadministratie, het adres en de datum van inschrijving, voor zover deze gegevens bekend zijn;
3. In het derde lid wordt «en worden regels gesteld met betrekking» vervangen door: , en bij ministeriele regeling worden regels gesteld met betrekking tot.
Artikel 12 komt te luiden:
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald aan welke geschriften, mededelingen of andere bronnen in de daarbij aangegeven gevallen gegevens als bedoeld in de artikelen 10 en 11 worden ontleend om te worden opgenomen in de basisadministratie; bij algemene maatregel van bestuur worden tevens bepaald de verplichtingen van instellingen belast met de uitvoering van publiekrechtelijke taken tot het verstrekken van informatie die van belang is voor de bijhouding van de basisadministratie.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in het eilandgebied» vervangen door: «binnen een openbaar lichaam» en «de beheerder van de basisadministratie» door: het bestuurscollege van dat openbaar lichaam.
2. In het tweede lid wordt «eilandgebied» vervangen door: «openbaar lichaam» en wordt «de beheerder van de basisadministratie» vervangen door: het bestuurscollege.
3. In het derde lid wordt in de eerste volzin na «De ingezetene die» ingevoegd: «naar redelijke verwachting», wordt «in een ander eilandgebied van de Nederlandse Antillen of in Aruba» vervangen door: «in een ander openbaar lichaam» en wordt «de beheerder van de basisadministratie» vervangen door: «het bestuurscollege» en wordt in de tweede volzin na «de ingezetene die» ingevoegd: «naar redelijke verwachting» en wordt «in een ander land dan de Nederlandse Antillen en Aruba» vervangen door: buiten een openbaar lichaam.
4. In het vijfde lid wordt «eilandgebied» vervangen door: «openbaar lichaam» en worden «de beheerder van de basisadministratie» en «de houder van de basisadministratie» telkens vervangen door: het bestuurscollege.
In artikel 14 wordt na «echtgenoot» ingevoegd: «, de geregistreerde partner», wordt «in het buitenland» vervangen door: «buiten het openbaar lichaam» en wordt «geven op verzoek van de houder van de basisadministratie aan de beheerder van de basisadministratie» vervangen door: geven aan het bestuurscollege op zijn verzoek.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «18 jaar» telkens vervangen door: «16 jaar» en wordt in onderdeel b voor «minderjarigen» ingevoegd: inwonende.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt na «echtgenoten» ingevoegd: »dan wel geregistreerde partners.
2. In onderdeel d wordt na «de echtgenoot» ingevoegd: , de geregistreerde partner.
In de artikelen 17, 18, 19, 23 en 28 wordt «De houder van de basisadministratie» en «de houder van de basisadministratie» telkens vervangen door: «Het bestuurscollege», onderscheidenlijk «het bestuurscollege».
In artikel 19, eerste lid, onderdeel e, vervalt «Nederlands-Antilliaanse».
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt door het bestuurscollege beslist, tenzij het derde lid van toepassing is.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Indien het voor de vervulling van de taak van een overheidsorgaan noodzakelijk is dat aan hem door een andere instantie op systematische wijze persoonsgegevens worden verstrekt, en deze gegevens uit de basisadministraties van de openbare lichamen aan hem verstrekt kunnen worden, dient het overheidsorgaan een verzoek in bij Onze Minister om een besluit te nemen tot verstrekking van gegevens als bedoeld in artikel 26, eerste lid. Indien Onze Minister besluit dat door de bestuurscolleges gegevens dienen te worden verstrekt, wordt in het besluit in ieder geval bepaald over welke categorieën van personen gegevens worden verstrekt, welke gegevens het betreft en in welke gevallen gegevens worden verstrekt. Het besluit bepaalt tevens aan welk overheidsorgaan, op welke wijze en vanaf welke datum de verstrekking dient plaats te vinden. Het besluit tot verstrekking van gegevens wordt tijdig aan de verzoeker en aan de bestuurscolleges bekend gemaakt.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Aan een besluit tot verstrekking van gegevens op grond van het tweede of derde lid kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van een zorgvuldige en een doelmatige gegevensverstrekking.
4. Het vijfde lid (nieuw) vervalt.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «Bij» ingevoegd: of krachtens.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
Voor artikel 22 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Aan een afnemer die geen orgaan is van het openbaar lichaam of een daaronder ressorterende dienst of instelling wordt geen rechtstreekse toegang verleend tot de basisadministratie.
Artikel 23 komt te luiden:
Een verstrekking als bedoeld in artikel 22 kan ook de daarop betrekking hebbende administratieve gegevens omvatten als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, en artikel 11, eerste lid, onderdeel b, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van de publiekrechtelijke taak van de afnemer. Geen gegevens worden verstrekt, waaruit de verstrekking van gegevens uit de basisadministratie aan een afnemer, een overheidsorgaan of een derde kan worden afgeleid, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.
De kop van paragraaf 3 komt te luiden:
Paragraaf 3 DE VERSTREKKING AAN OVERHEIDSORGANEN EN AAN DERDEN
In artikel 25 wordt «Een derde heeft» vervangen door: Een overheidsorgaan en een derde hebben.
Artikel 26 komt te luiden:
1. Aan een overheidsorgaan worden de gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn taak. De verstrekking geschiedt op grond van een besluit van Onze Minister als bedoeld in artikel 20, derde lid.
2. In afwijking van het eerste lid verstrekt het bestuurscollege op verzoek van een overheidsorgaan aan wie de gevraagde gegevens niet moeten worden verstrekt op grond van een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid, de gegevens over de ingeschrevenen in zijn basisadministratie die noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van het overheidsorgaan.
3. Het bestuurscollege verstrekt op verzoek van een derde de algemene gegevens en de verwijsgegevens over de ingeschrevenen in zijn basisadministratie, voor zover:
a. die gegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift door die derde, of
b. de verstrekking in overeenstemming is met het vierde lid.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen door derden verrichte werkzaamheden met een bijzonder maatschappelijk belang worden aangewezen, ten behoeve waarvan algemene gegevens of verwijsgegevens uit een basisadministratie worden verstrekt. De maatregel bepaalt tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen, de gegevens die kunnen worden verstrekt en of artikel 28 op de verstrekking van toepassing is.
5. In afwijking van het derde lid kunnen op verzoek van een derde aan hem gegevens worden verstrekt voor zover daarin is voorzien bij eilandsverordening en voor zover:
a. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene van wie gegevens worden verstrekt, of
b. de verstrekking in overeenstemming is met het zesde lid.
6. Bij eilandsverordening kunnen door derden verrichte werkzaamheden met een bijzonder maatschappelijk belang voor het openbaar lichaam worden aangewezen, ten behoeve waarvan gegevens uit de basisadministratie kunnen worden verstrekt. De verordening bepaalt tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen. De verordening staat slechts verstrekking toe voor zover deze noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de derde en het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de ingeschrevene niet aan de verstrekking in de weg staan.
7. In de gevallen, bedoeld in het vijfde lid, kan de verstrekking alleen betrekking hebben op algemene en verwijsgegevens over de naam, de geslachtsnaam van de echtgenoot dan wel geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of geregistreerde partner, het gebruik door de ingeschrevene van de geslachtsnaam van de echtgenoot dan wel geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of geregistreerde partner, het adres, de geboortedatum en de datum van overlijden.
Artikel 27 komt te luiden:
Voor zover krachtens artikel 26, derde lid, algemene gegevens of verwijsgegevens aan een derde kunnen worden verstrekt, wordt hem op zijn verzoek slechts mededeling gedaan van daarop betrekking hebbende administratieve gegevens, voor zover de verzoeker aantoont dat deze gegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift of de werkzaamheden waarvoor de gegevens worden gevraagd. Geen gegevens worden verstrekt, waaruit de verstrekking van gegevens uit de basisadministratie aan een afnemer, overheidsorgaan of een derde kan worden afgeleid, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.
De kop van paragraaf 3a komt te luiden:
Paragraaf 3a DE VERSTREKKING AAN DE BEVOLKINGSADMINISTRATIE IN HET EUROPESE DEEL VAN NEDERLAND EN ANDERE VERSTREKKINGEN
Artikel 27a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt «1.» geplaatst en in de tekst wordt «Nederland» telkens vervangen door: het Europese deel van Nederland.
2. Aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Een andere verstrekking uit een basisadministratie dan die bedoeld in de paragrafen 1, 2 of 3 of in het eerste lid is slechts toegestaan voor zover:
a. de verstrekking plaatsvindt voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, en
b. de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 26, tweede lid» vervangen door: artikel 26, derde lid, onder a of vijfde lid.
2. In het tweede lid wordt «artikel 26, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 26, derde lid, onder a.
3. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
3. Indien op de persoonslijst een aantekening is gesteld omtrent beperking van de verstrekking van gegevens aan derden, worden geen gegevens van de persoonslijst verstrekt op grond van artikel 26, derde lid, onder b, voor zover de beperking van de verstrekking van toepassing is.
Artikel 29 vervalt.
Artikel 30 komt te luiden:
Het toezicht op de uitvoering van deze wet berust bij Onze Minister. Aan door hem aangewezen ambtenaren worden door de autoriteiten belast met de uitvoering van deze wet alle inlichtingen verstrekt die zij in verband met de uitoefening van hun taak nodig hebben en wordt inzage verleend in alle bescheiden die verband houden met de uitvoering van deze wet.
In artikel 31, eerste lid, vervalt «, 20, vierde lid» en wordt «ten hoogste tweeduizend gulden» vervangen door: de tweede categorie.
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de beheerder van de basisadministratie» vervangen door: het bestuurscollege.
2. In het tweede lid wordt «de houder van de basisadministratie of bij de beheerder van de basisadministratie» vervangen door: het bestuurscollege.
3. In het derde lid, onder a, wordt «de Nederlandse Antillen en Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
4. In het vierde lid wordt «de beheerder van de basisadministratie» vervangen door: het bestuurscollege.
De artikelen 33 en 35 vervallen.
In artikel 36 wordt na «kunnen bij» ingevoegd: of krachtens.
Artikel 37 vervalt.
Artikel 39 komt te luiden:
Deze wet wordt aangehaald als: Wet basisadministraties persoonsgegevens BES.
Artikel 2.21 (Wet recht van vergadering BES) vervalt.
2. HOOFDSTUK 5. MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5.4 (Petroleumwet Saba Bank BES) wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel I wordt «hoofdstuk VI, titel 2, van de Douane en Accijnswet BES» vervangen door: hoofdstuk II van de Douane- en Accijnswet BES.
3. HOOFDSTUK 6. MINISTER VAN FINANCIËN wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 6.1 (Comptabiliteitswet 2001), onderdeel E, wordt de zinsnede «waarin deze wet voorziet» vervangen door: waarin bij of krachtens deze wet is voorzien.
In paragraaf 1 wordt na artikel 6.1 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4 van de Bankwet 1998 wordt gewijzigd als volgt:
1. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. De Bank kan de in het eerste tot en met derde lid genoemde taken mede uitvoeren in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, op de voet van de daarvoor geldende wettelijke regelingen.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «in het algemeen belang» ingevoegd: zowel in het Europese deel van Nederland als in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 6.2 (Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. De onderdelen E tot en met G komen te luiden:
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «binnen 60 dagen» vervangen door: binnen 13 weken.
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:
1°. In onderdeel d wordt «de Nederlandse Antillen» vervangen door: een openbaar lichaam.
2°. Na onderdeel e wordt, onder vervanging van de punt tot besluit van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de aanvrager voldoet aan de in het belang van een integere uitoefening van het bedrijf bij ministeriële regeling te stellen eisen, daaronder begrepen eisen met betrekking tot de betrouwbaarheid van personen die het beleid van de onderneming of instelling bepalen of medebepalen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Aan de in het eerste lid, sub a, gestelde eis kan slechts worden voldaan door het bezit van een bij ministeriële regeling erkend diploma.
3. In het vierde lid wordt «de Nederlandse Antillen» vervangen door: een openbaar lichaam.
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «de Nederlandse Antillen» vervangen door: een openbaar lichaam.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «de in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, gestelde eis» vervangen door: de in artikel 6, eerste lid, gestelde eisen.
2. De onderdelen L tot en met N komen te luiden:
Artikel 20, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Na «voorts bevoegd» wordt ingevoegd: aan De Nederlandsche Bank N.V. gegevens te verstrekken of.
2. «in een andere Staat» wordt vervangen door: in het buitenland.
Artikel 21 komt te luiden:
De Autoriteit Financiële Markten kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, van een ieder inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23 komt te luiden:
1. De Autoriteit Financiële Markten kan degene die niet of niet tijdig voldoet aan zijn uit deze wet voortvloeiende verplichtingen, een boete opleggen.
2. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 25 000 bedraagt.
3. Alvorens over te gaan tot oplegging van een boete stelt de Bank betrokkene schriftelijk op de hoogte van het voornemen hem een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
In artikel 6.3 (Wet grensoverschrijdende geldtransporten BES), onderdeel B, onder 2, wordt «ambtenaar als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel g, van de Douane en Accijnswet BES» vervangen door «»ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel f, van de Douane- en Accijnswet BES» en wordt «inspecteur, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel i, van de Douane en Accijnswet BES» vervangen door: inspecteur, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h, van de Douane- en Accijnswet BES.
Artikel 6.4 (Wet identificatie bij financiële dienstverlening BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef wordt «financiële dienstverlening» vervangen door: dienstverlening.
2. In onderdeel A wordt, onder vernummering van de subonderdelen 2 tot en met 5 tot subonderdelen 3 tot en met 6, na subonderdeel 1 een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:
2. «financiële dienst» telkens vervangen door: dienst.
3. Onderdeel B komt te luiden:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef wordt «de Nederlandse Antillen» vervangen door: Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
2. In onderdeel b, onder 9°, wordt « landsbesluit, houdende algemene maatregelen,» vervangen door: algemene maatregel van bestuur.
3. In onderdeel c wordt na «degene aan wie de uitkering wordt gedaan» ingevoegd: of met wie een dienstverlener een relatie aangaat, gericht op het verlenen van diensten.
4. Na onderdeel f wordt, onder vervanging van de punt tot besluit van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. uiteindelijk belanghebbende: de natuurlijke persoon die gerechtigd is tot of bijzondere zeggenschap heeft over 25 procent of meer van de activa of opbrengsten van een stichting of een trust als bedoeld in het Verdrag inzake het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) of de natuurlijke persoon die in een rechtspersoon of vennootschap een rechtstreeks of middellijk belang van 25 procent of meer van het nominaal kapitaal of een daarmee vergelijkbaar belang heeft of houdt dan wel rechtstreeks of middellijk 25 procent of meer van de stemrechten of een daarmee vergelijkbare zeggenschap kan uitoefenen.
4. Na onderdeel B worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een dienstverlener die een bijkantoor of een dochtermaatschappij heeft buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba, draagt er zorg voor dat het bijkantoor, onderscheidenlijk de dochtermaatschappij, handelt in overeenstemming met de ingevolge deze wet gestelde voorschriften. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De dienstverlener is verplicht voordat hij aan een cliënt een dienst verleent of met een cliënt een relatie aangaat gericht op het gedurende ten minste enige tijd verlenen van diensten:
a. de identiteit van de cliënt vast te stellen en te verifiëren;
b. indien van toepassing, de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende vast te stellen en redelijke maatregelen te treffen om deze te verifiëren;
c. indien van toepassing, het doel en de beoogde aard van de bedoelde relatie vast te stellen;
d. indien de cliënt niet een natuurlijke persoon is, adequate maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt.
Indien de cliënt een natuurlijke persoon is die onbekwaam is de met de dienst verband houdende rechtshandeling te verrichten, kan de dienstverlener volstaan met het vaststellen van de identiteit van degene die daarbij als de wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
2. Aan het tweede lid wordt na onderdeel d een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid voorts van toepassing is in bij die regeling aan te geven gevallen.
3. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld betreffende verscherpt cliëntenonderzoek en aanvullend onderzoek voor het aangaan en onderhouden van vaste relaties voor de afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten en daarmee vergelijkbare betrekkingen.
Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien de cliënt een rechtspersoon of vennootschap is, wordt de identiteit vastgesteld met behulp van een gewaarmerkt uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel en Nijverheid, of een soortgelijke instelling, in het land van vestiging, dan wel met behulp van een verklaring, afgegeven door van de cliënt onafhankelijke functionaris uit het land van vestiging, die de betrouwbaarheid van deze verklaring op grond van de aard van zijn functie voldoende kan waarborgen. Het uittreksel dan wel de verklaring dient ten minste de door Onze Minister te bepalen gegevens te bevatten.
5. In onderdeel D wordt na «aangewezen andere Staat» ingevoegd: heeft vastgesteld.
6. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien een dienstverlener een relatie met een cliënt is aangegaan, gericht op het gedurende ten minste enige tijd verlenen van diensten, voert de dienstverlener een voortdurende controle uit op die relatie en de tijdens de duur van die relatie uit te voeren transacties, ten einde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de dienstverlener heeft van de cliënt en van zijn risicoprofiel, met in voorkomend geval een onderzoek naar de bron van het vermogen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
7. Onderdeel E komt te luiden:
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel a wordt na «plaats van vestiging van de cliënt» ingevoegd: en, indien van toepassing, van de uiteindelijk belanghebbende.
2. In onderdeel d, sub 8, wordt «landsbesluit houdende algemene maatregel» vervangen door: algemene maatregel van bestuur.
8. Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 8 komt te luiden:
1. Het is de dienstverlener verboden een dienst te verlenen of een relatie aan te gaan, gericht op het gedurende ten minste enige tijd verlenen van diensten, indien de identiteit van de cliënt en, indien van toepassing, de uiteindelijk belanghebbende, niet op de ingevolge deze wet voorgeschreven wijze is vastgesteld.
2. Indien een dienstverlener een relatie met een cliënt is aangegaan, gericht op het gedurende ten minste enige tijd verlenen van diensten, beëindigt hij die relatie ingeval hij niet kan voldoen aan de verplichtingen ingevolge artikel 2, eerste lid.
3. De dienstverlener draagt er zorg voor dat zijn werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet.
9. Onderdeel F komt te luiden:
Na artikel 8 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk aangewezen personen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met uitzondering van de artikelen 5.18 en 5.19.
4. Indien de in het eerste lid bedoelde personen bij de uitoefening van hun taak feiten ontdekken die kunnen duiden op witwassen of financiering van terrorisme, lichten zij, zo nodig in afwijking van wettelijke geheimhoudingsbepalingen, het Meldpunt, bedoeld in de Wet melding ongebruikelijke transacties BES, in.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de in het eerste lid bedoelde personen.
1. Bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk kan worden bepaald dat een krachtens artikel 8a aangewezen toezichthouder bevoegd is een dienstverlener die niet of niet tijdig voldoet aan een uit deze wet voortvloeiende verplichting, een geldboete op te leggen.
2. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 250 000 bedraagt.
3. Alvorens over te gaan tot het opleggen van een boete stelt de toezichthouder de betrokken dienstverlener schriftelijk op de hoogte van het voornemen een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
10. In onderdeel I wordt «financiële dienstverlening» vervangen door: dienstverlening.
Na artikel 6.4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
De Wet inkomstenbelasting BES wordt gewijzigd als volgt:
In de artikelen van deze wet wordt:
1. «binnen de Nederlandse Antillen» en «in de Nederlandse Antillen» telkens vervangen door: op de BES eilanden.
2. «Aruba» telkens vervangen door: Aruba, Curaçao, Sint Maarten.
3. «de Minister van Financiën» telkens vervangen door: Onze Minister.
4. «Landsverordening Ongevallenverzekering» telkens vervangen door: Wet ongevallenverzekering BES.
5. «Landsverordening Ziekteverzekering» telkens vervangen door: Wet ziekteverzekering BES.
6. «Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering» telkens vervangen door: Wet algemene ouderdomsverzekering BES.
7. «Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering» telkens vervangen door: Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES.
8. «Landsverordening op de Loonbelasting 1976» telkens vervangen door: Wet loonbelasting BES.
Voor Hoofdstuk 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES zijn van overeenkomstige toepassing op deze wet en de daarop berustende bepalingen.
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt na «wonen» ingevoegd: (binnenlandse belastingplichtigen).
2. In de aanhef van het tweede lid wordt «Of iemand op de BES eilanden woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld, met dien verstande,» vervangen door: In afwijking in zoverre van artikel 1.5 van de Belastingwet BES geldt.
3. In het tweede lid wordt «de Nederlandse Antillen» telkens vervangen door: de BES eilanden.
4. In het derde lid wordt na «artikel 17» ingevoegd: (buitenlandse belastingplichtigen).
Het opschrift van hoofdstuk II komt te luiden: Op de BES eilanden wonende belastingplichtigen.
In artikel 3, vierde lid, vervalt onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b, c en d tot a, b en c.
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste, tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «4.» voor het vierde lid vervallen.
2. In de tekst wordt «deze landsverordening» vervangen door: deze wet.
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of de rechten waaraan deze zijn onderworpen of in een eigen bedrijf of beroep is belegd, zoals:
a. rente van inschrijvingen op de grootboeken der Nederlandse of andere schuld;
b. dividenden en rente van aandeelbewijzen;
c. obligatiën of andere effecten;
d. uitkeringen op geldschieting en commandite;
e. rente van andere schuldvorderingen, uit welken hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de betaling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd;
f. rente, begrepen in de aflossing van schuldvorderingen;
g. altijddurende rente;
h. liquidatieuitkeringen van vennootschappen, welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor zover zij het gestorte kapitaal te boven gaan.
2. Het vierde tot en met negende lid vervallen.
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid wordt «in deze landsverordening» vervangen door «in deze wet». Voorts vervalt «(P.B. 1975, no. 254)».
2. In het vijfde en zesde lid wordt «de omzetbelasting en de invoerheffingen» telkens vervangen door: de algemene bestedingsbelasting en de invoerrechten.
3. Na het zevende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Voor de toepassing van dit artikel wordt met betrekking tot personenauto’s die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet in het kentekenregister zijn geregistreerd onder algemene bestedingsbelasting mede verstaan: omzetbelasting en invoerheffingen.
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel l vervalt.
2. Onderdeel m komt te luiden:
m. rente van spaartegoeden tot ten hoogste USD 5 000 per jaar;.
3. Onderdeel n komt te luiden:
n. dividenden tot ten hoogste USD 5 000 per jaar.
4. Onderdeel q vervalt.
Artikel 9 word gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «f. 500» vervangen door «USD 280» en wordt «f. 1 000» vervangen door: USD 560.
2. In het zevende lid wordt «f. 840,–» vervangen door: USD 470.
In artikel 9A, eerste lid, wordt «f. 5000,–» vervangen door: USD 2 794
Artikel 9C wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel j, wordt «een strafrechter van de Nederlandse Antillen» vervangen door «een strafrechter die bevoegd is op de BES eilanden», wordt «het Land de Nederlandse Antillen dan wel een van de eilandgebieden» vervangen door «het Rijk, Bonaire, Sint Eustatius en Saba», wordt en wordt «een lands- of eilandsverordening» vervangen door: een wet of daarop gebaseerde bepalingen.
2. In het eerste lid, onderdeel k, wordt «een strafrechter van de Nederlandse Antillen» vervangen door: een strafrechter die bevoegd is op de BES eilanden.
3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «f. 750» vervangen door: USD 419.
4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «f. 2 500» vervangen door: USD 1 397.
5. In het derde lid, onderdeel a, wordt «f. 0,35» vervangen door: USD 0,20.
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid, onderdeel a, wordt na «reservefonds;» toegevoegd: en.
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «kapitaal; en» vervangen door: kapitaal.
3. Het derde lid, onderdeel c, vervalt.
4. In het vierde lid wordt «bedrijfsmiddel op de opbrengst» vervangen door: bedrijfsmiddel of de opbrengst.
5. In het vijfde lid wordt «vervanging op het herstel» vervangen door: vervanging of het herstel.
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vijfde lid, onderdeel g, wordt «inwoner van de Nederlandse Antillen» vervangen door: inwoner van de BES eilanden.
2. In het zevende lid wordt «belastingplichtige uit de Nederlandse Antillen» vervangen door: belastingplichtige uit de BES eilanden.
Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «het in enig kalenderjaar genoten belastbaar inkomen» vervangen door «de in enig kalenderjaar genoten belastbare som». Voorts vervalt «voor zover hierop het bepaalde in artikel 24, tweede lid, niet wordt toegepast en» en wordt «het eerste lid van artikel 24» vervangen door «artikel 24A». Ten slotte wordt «de in artikel 24A bedoelde bedragen» vervangen door: de in artikel 24, tweede, derde en vierde lid, bedoelde bedragen.
2. In het tweede lid wordt «Is» vervangen door «Indien», wordt «naar het oordeel van de Inspecteur aanzienlijk hoger» vervangen door «hoger is» en wordt «bepaalt evengenoemde authoriteit» vervangen door: «kan belastingplichtige verzoeken dat». Voorts wordt na «in afwijking van het bepaalde in het eerste lid» ingevoegd «wordt bepaald» en wordt «belastbaar inkomen genoten in het belastingtijdvak» vervangen door: belastbare som genoten in het belastingtijdvak. Ten slotte wordt «van het eerste lid van artikel 24» vervangen door: als bedoeld in artikel 24A.
In artikel 13, tweede lid, wordt «de Nederlandse Antillen» telkens vervangen door: de BES eilanden.
Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «f. 2 500» vervangen door: USD 1 397.
2. Het eerste lid, onderdeel d, vervalt.
3. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «f. 100,–» vervangen door: USD 56.
4. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden (P.B. 1975, no. 249)» vervangen door: Wet tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden BES.
5. In het eerste lid, onderdeel h, onder 1°, wordt «f. 27 500» vervangen door: USD 15 364.
6. In het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, wordt «f. 3 000» vervangen door: USD 1 676.
7. In het tweede lid wordt «f. 1000,–» vervangen door: USD 559.
8. In het vijfde lid, onder 1°, wordt «f. 5 000» vervangen door: USD 2 794.
Artikel 16A wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «f. 10 000» vervangen door: USD 5 587.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «f. 0,35» vervangen door: USD 0,20.
3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «f. 2 500» vervangen door: USD 1 397.
4. In het derde lid, onderdeel b, wordt «Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211)» vervangen door «Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES.
5. In het vierde lid wordt «f. 1 500» vervangen door: USD 838.
6. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «f. 20 000» vervangen door: USD 11 174.
Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden: Niet op de BES eilanden wonende belastingplichtigen.
Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt «, met uitzondering van vennootschappen zoals bedoeld in artikel 9A van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 en van lichamen die krachtens de Landsverordening op de Scheepsregistratiebelasting 1987 niet onderworpen zijn aan de winstbelasting».
2. In het eerste lid, onderdeel f, vervalt «, met uitzondering van vennootschappen zoals bedoeld in artikel 9A van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 en van lichamen die krachtens de Landsverordening op de Scheepsregistratiebelasting 1987 niet onderworpen zijn aan de Winstbelasting».
3. In het eerste lid, onderdeel g, vervalt «als bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940» en wordt «buiten de Nederlandse Antillen» vervangen door: buiten de BES eilanden.
4. In het eerste lid, onderdeel h, wordt «buiten de Nederlandse Antillen» vervangen door: buiten de BES eilanden.
5. In het tweede lid wordt «inwoner van de Nederlandse Antillen» vervangen door: inwoner van de BES eilanden.
6. In het derde lid wordt «verlaten van de Nederlandse Antillen» vervangen door: verlaten van de BES eilanden.
7. In het vierde lid wordt «naar Nederlands-Antilliaans recht» vervangen door «naar het op de BES eilanden geldende recht». Voorts wordt «op de Nederlandse Antillen» vervangen door: op de BES eilanden.
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
In het vierde lid wordt «De artikelen 16 en 23A zijn» vervangen door «Artikel 16 is». Voorts wordt «belastingplichten» vervangen door: belastingplichtigen.
In artikel 20, vierde lid, wordt «onderdelen d,e en g» vervangen door: onderdelen e en g.
De artikelen 22 tot en met 23E vervallen.
Artikel 24 komt te luiden:
1. Belastbare som is:
a. ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen: het belastbare inkomen verminderd met het zuivere bedrag van de voordelen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder 3°, de belastingvrije som en, indien tot het huishouden van de belastingplichtige een kind behoort dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, de kindertoeslag;
b. ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen: het belastbare inkomen voor zover dit is verkregen uit de opbrengsten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, c, d, g en h.
2. De belastingvrije som bedraagt USD 9 000.
3. De kindertoeslag bedraagt USD 1 250 per kind, doch niet meer dan USD 2 500.
4. In afwijking van het derde lid wordt de kindertoeslag op nihil gesteld indien:
a. het persoonlijk inkomen van de belastingplichtige lager is dan het persoonlijk inkomen van zijn echtgenoot;
b. het persoonlijk inkomen van de belastingplichtige gelijk is aan het persoonlijk inkomen van zijn echtgenoot en de belastingplichtige jonger is dan zijn echtgenoot.
5. De belastingplichtige die niet op de BES eilanden woont, komt in een kalenderjaar waarin hij tevens als op de BES eilanden wonende persoon belastingplichtig is, voor zijn periode van buitenlandse belastingplicht, in afwijking in zoverre van het eerste lid, onderdeel b, in aanmerking voor de belastingvrije som voor zover deze in de periode van binnenlandse belastingplicht onbenut is gebleven.
Artikel 24A komt te luiden:
1. Het bedrag van de over de belastbare som, bedoeld in artikel 24, verschuldigde belasting wordt bepaald aan de hand van de navolgende tabel (tarieftabel).
Bij een belastbare som van meer dan | doch niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de belastbare som dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
---|---|---|---|
I | II | III | IV |
– | 26 396 | – | 3,6% |
26 396 | – | 950 | 30,4% |
2. Het in de eerste regel van kolom IV opgenomen percentage wordt bij ministeriële regeling gewijzigd ingeval het percentage van de ingevolge de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES of de Zorgverzekering BES verschuldigde premie wijzigt. Bij toepassing van de eerste volzin wordt het in de eerste regel van kolom IV opgenomen percentage zodanig gewijzigd dat de som van dit percentage en de percentages van de ingevolge de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES en de Zorgverzekering BES verschuldigde premies gelijk is aan het in de tweede regel van kolom IV opgenomen percentage.
Na artikel 24A wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het zuivere bedrag van de voordelen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder 3°, alsmede de opbrengst, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen e en f, wordt belast naar een tarief van 5%.
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de belastingbedragen van de tabel, bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, en 24A,» vervangen door: de in de artikelen 24 en 24A vermelde bedragen.
2. In het tweede lid wordt «Centraal Bureau voor de Statistiek van de Nederlandse Antillen» vervangen door: Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorts wordt «betrekking hebben» vervangen door: betrekking hebbende.
3. In het vierde lid wordt «Beschikking» telkens vervangen door: algemene maatregel van bestuur.
De artikelen 36 en 39 vervallen.
Artikel 41A wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. Opbrengstbelasting als bedoeld in de Belastingwet BES;.
2. In onderdeel c vervalt «de spaarvermogensheffing, bedoeld in de Landsverordening spaarvermogensheffing (P.B. 2006, no. 50) gelijkende». Voorts wordt na «ten behoeve van» ingevoegd: het voormalige land.
Artikel 41B wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «f. 300» vervangen door: USD 168.
2. In het tweede lid wordt «f. 150» vervangen door: USD 84.
3. In het derde lid wordt «f. 50,–» vervangen door: USD 28.
Artikel 58 komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van deze wet worden vastgesteld.
Artikel 74A vervalt.
Artikel 75 komt te luiden:
Deze wet wordt aangehaald als: Wet inkomstenbelasting BES.
De artikelen 77 tot en met 82 vervallen.
De Wet loonbelasting BES wordt gewijzigd als volgt:
In de artikelen van deze wet wordt:
1. «binnen de Nederlandse Antillen» telkens vervangen door: op de BES eilanden.
2. «de Minister van Financiën», «de Minister» en «De Minister» telkens vervangen door: Onze Minister.
3. «artikel 1 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940» telkens vervangen door: artikel 1.3, onderdeel c, van de Belastingwet BES.
4. «landsbesluit, houdende algemene maatregelen» telkens vervangen door: algemene maatregel van bestuur.
5. «Landsverordening Ongevallenverzekering» telkens vervangen door: Wet ongevallenverzekering BES.
6. «Landsverordening Ziekteverzekering» telkens vervangen door: Wet ziekteverzekering BES.
Artikel A komt te luiden:
De hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES zijn van overeenkomstige toepassing op deze wet en de daarop berustende bepalingen.
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «Nederlands-Antilliaans publiekrechtelijk rechtspersoon» vervangen door: publiekrechtelijk rechtspersoon naar het recht van de BES eilanden.
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «buiten de Nederlandse Antillen» vervangen door: niet op de BES eilanden.
3. In het vierde lid wordt «landsbesluit» vervangen door: algemene maatregel van bestuur.
4. Het vijfde lid vervalt.
In artikel 3, derde lid, wordt «openbare rechtspersoon het Land de Nederlandse Antillen of één van de Eilandgebieden» vervangen door: het Rijk, Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
In artikel 4 vervalt het vijfde lid, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid.
In artikel 5 wordt «zuiver voljaarloon» vervangen door: zuiver voljaarsloon.
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
2. In het derde lid, onderdeel c, wordt «Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering» vervangen door «Wet algemene ouderdomsverzekering BES» en «Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering» vervangen door «Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES».
3. In het derde lid, onderdeel d, wordt «pensioen-fondsen» vervangen door: pensioenfondsen.
4. In het derde lid, onderdeel f, onder 1°, wordt «Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943» vervangen door: Wet inkomstenbelasting BES.
5. In het derde lid, onderdeel f, onder 2°, wordt «genoemde landsverordening» vervangen door: Wet inkomstenbelasting BES.
In artikel 6A, eerste lid, onderdeel b, vervalt «voor de heffing van de winstbelasting».
Artikel 6B wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «in de Nederlandse Antillen» vervangen door: op de BES eilanden.
2. In het derde lid wordt na «Aruba» ingevoegd: , Curaçao, Sint Maarten.
Artikel 6C wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «omzetbelasting en de invoerheffingen» vervangen door: algemene bestedingsbelasting en invoerrechten.
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt met betrekking tot personenauto’s die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Belastingwet BES in het kentekenregister zijn geregistreerd onder algemene bestedingsbelasting mede verstaan: omzetbelasting en invoerheffingen.
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «guincena-loners» vervangen door: twee weken (quincena)-loners.
2. In het derde lid wordt «landsverordening» vervangen door: wet.
3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «f. 500» vervangen door: USD 280
4. In het vierde lid, onderdeel a, vervalt «- met de bijdragen van een werknemer in de verschuldigde premies ingevolge de Wet Algemene ouderdomsverzekering BES en de Wet Algemene weduwe- en wezenverzekering BES».
5. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «f. 840,–» vervangen door «USD 470», «– premies» vervangen door: «– met premies» en «de Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden (P.B. 1975, no. 249)» vervangen door «de Wet tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden BES».
6. In het vierde lid, onderdeel b, wordt «f. 500» vervangen door: USD 280.
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bedrag van de verschuldigde belasting over een loontijdvak van een jaar wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 24 en 24A van de Wet inkomstenbelasting BES, met dien verstande dat geen vermindering plaatsvindt met het zuivere bedrag van de voordelen, bedoeld in artikel11, eerste lid, onder 3°, en met de opbrengst, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdelen e en f, van die wet.
2. In het tweede lid wordt «de basiskorting, kindertoeslag, alleenverdienertoeslag en de ouderentoeslag» vervangen door: de belastingvrije som en de kindertoeslag.
3. In het derde lid wordt «landsverordening» vervangen door «wet» en wordt «derde» vervangen door: vierde.
4. In het vierde lid wordt «duizend gulden» vervangen door: duizend dollar.
5. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid.
6. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde» vervangen door: vierde.
In artikel 9, eerste lid, wordt «43%» vervangen door: 30,4%.
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES, wordt het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op USD 20 000 dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon.
Artikel 11 vervalt.
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «inhoudingsplichige» vervangen door: inhoudingsplichtige.
2. Het derde lid vervalt.
De artikelen 21 tot en met 21d vervallen.
Artikel 22 komt te luiden:
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ter uitvoering van deze wet worden vastgesteld.
Artikel 36 komt te luiden:
Deze wet wordt aangehaald als: Wet loonbelasting BES.
Artikel 37 vervalt.
Artikel 6.5 (Wet melding ongebruikelijke transacties BES)wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel B komt te luiden:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef van onderdeel a wordt «financiële dienst» vervangen door «dienst» en wordt «de Nederlandse Antillen» vervangen door: Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
2. In onderdeel a, onder 5°, wordt «Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf» vervangen door: Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES.
3. In onderdeel a, onder 8°, wordt «guldens» vervangen door: lokale.
4. In onderdeel b wordt «financiële dienst» telkens vervangen door: dienst.
5. In onderdeel c wordt «financiële diensten» vervangen door: diensten.
6. In onderdeel h wordt «de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld» vervangen door: de artikelen 435a tot en met 435c van het Wetboek van Strafrecht BES.
7. Na onderdeel h wordt, onder vervanging van de punt tot besluit van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. financieren van terrorisme:
1°. het opzettelijk verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen van geldswaarde, bestemd tot het begaan van een misdrijf als bedoeld in artikel 84a van het Wetboek van Strafrecht BES;
2°. het opzettelijk verschaffen van middelen van geldswaarde tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 84a van het Wetboek van Strafrecht BES;
3°. Het verlenen van geldelijke steun, alsmede het werven van geld ten behoeve van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Onderdeel D komt te luiden:
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In de onderdelen a, d, e en f wordt na «witwassen van geld» telkens ingevoegd: of het financieren van terrorisme.
2. In onderdeel c wordt de punt na «melding» vervangen door een puntkomma en vervalt de tekst «In dat geval» tot en met «onderdeel b;».
3. In onderdeel e vervalt de zinsnede «, gehoord de Bank van de Nederlandse Antillen,».
4. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Op de verwerking van persoonsgegevens door het Meldpunt zijn de artikelen 19 en 21 tot en met 24 van de Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het Meldpunt als verantwoordelijke wordt aangemerkt Onze Minister van Justitie.
3. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:
1°. De aanhef komt te luiden: 1. Het Meldpunt is verplicht de volgende gegevens te verstrekken aan de instanties en ambtenaren die met de opsporing en vervolging van misdrijven zijn belast, alsmede aan door Onze Minister van Justitie aan te wijzen instanties: .
2°. In de subonderdelen 1o tot en met 3o wordt na «witwassen van geld» telkens ingevoegd: of het financieren van terrorisme.
3. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de indiening en behandeling van verzoeken tot het verstrekken van gegevens. Daarbij kan worden bepaald dat het verzoek wordt behandeld door tussenkomst van een bij die regeling aan te wijzen persoon.
4. In onderdeel G vervalt de zinsnede «en het overige personeel».
5. Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «financiële dienst» vervangen door: dienst.
2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt tot besluit van onderdeel e door een puntkomma, na onderdeel e een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. aanvullende, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, gegevens.
6. Na onderdeel I worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt na «witwassen van geld» ingevoegd: of het financieren van terrorisme.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Gegevens of inlichtingen die zijn verstrekt in de redelijke veronderstelling dat uitvoering wordt gegeven aan artikel 11 of 12, kunnen niet dienen als grondslag voor of ten behoeve van een opsporingsonderzoek of een vervolging wegens verdenking van, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens, overtreding van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht BES door de degene die deze gegevens of inlichtingen heeft verstrekt.
3. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op personen die werkzaam zijn voor degene die gegevens of inlichtingen heeft verstrekt als omschreven in het eerste of tweede lid, en die daaraan hebben meegewerkt.
Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst verleent, draagt er zorg voor dat zijn werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van deze wet en opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen.
7. Na onderdeel M worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Indien de personen die met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast bij de uitoefening van hun taak feiten ontdekken die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme, lichten zij, zo nodig in afwijking van wettelijke geheimhoudingsbepalingen, het meldpunt in.
In artikel 21, eerste lid, wordt na «of inlichtingen verstrekt» een komma geplaatst en ingevoegd: alsmede een ieder die daarvan uit hoofde van zijn functie kennis neemt, .
8. De onderdelen N en O komen te luiden:
De hoofdstukken VI en VII komen te luiden:
HOOFDSTUK VI TOEZICHT EN HANDHAVING
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Justitie gezamenlijk aangewezen personen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met uitzondering van de artikelen 5.18 en 5.19.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de in het eerste lid bedoelde personen.
Een krachtens artikel 22 aangewezen toezichthouder kan degene die niet voldoet aan een ingevolge de artikelen 11 tot en met 13 op hem op rustende verplichting, door middel van een aanwijzing verplichten om binnen een bij die aanwijzing te bepalen termijn een bepaalde gedragslijn te volgen aangaande:
a. de ontwikkeling van interne procedures en controles ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme;
b. de opleiding van werknemers als bedoeld in artikel 15a.
1. Bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk kan worden bepaald dat een krachtens artikel 22 aangewezen toezichthouder bevoegd is degene die niet of niet tijdig voldoet aan een uit deze wet voortvloeiende verplichting, een geldboete op te leggen.
2. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 250 000 bedraagt.
3. Alvorens over te gaan tot het opleggen van een boete stelt de toezichthouder betrokkene schriftelijk op de hoogte van het voornemen hem een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
1. Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 11, 12, tweede lid, 13, 20, of 21, eerste lid, bepaalde is, voor zover opzettelijk begaan, een misdrijf en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Overtreding van de bepalingen, bedoeld in het eerste lid is, voor zover niet opzettelijk begaan, een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.
1. Met de opsporing van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde ambtenaren, belast de daartoe bij besluit van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Financiën aangewezen ambtenaren. Zij kunnen te allen tijde inzage vorderen van alle bescheiden waarvan naar hun redelijk oordeel inzage voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet melding ongebruikelijke transacties BES.
Hoofdstuk VIII vervalt.
9. De onderdelen P tot en met S vervallen.
Artikel 6.6 (Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel A, subonderdeel 2, komt te luiden:
2. «het blad waarin van landswege de officiële berichten worden geplaatst» en «het blad, waarin van landswege de officiële berichten worden geplaatst» telkens vervangen door: de Staatscourant.
2. Onderdeel C komt te luiden:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:
1°. de onderdelen a en b komen te luiden:
a. Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;
b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
2°. In onderdeel d vervalt de zinsnede «en waaraan een ontheffing van de artikelen 9 tot en met 15 van de Landsverordening Deviezenverkeer (P.B. 1981, no. 67) is verleend».
3°. Onderdeel e vervalt.
4°. De onderdelen f en g worden geletterd e en f.
5°. Onderdeel f (nieuw) komt te luiden:
f. gerecht: Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;.
6°. Aan het eerste lid worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:
g. openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
h. buitenland: een deel van het Koninkrijk, niet zijnde een openbaar lichaam, dan wel een andere Staat;
i. geldtransactie:
1°. het wisselen van munten of bankbiljetten;
2°. het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard, tegen inlevering van een of meer cheques of tegen inlevering van een of meer onderdelen van het couponblad van een waardepapier aan toonder tegen inlevering waarvan de rente op dit waardepapier kan worden geïnd;
3°. het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, ten einde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld, waarbij deze geldelijke overmaking een op zichzelf staande dienst is.
4°. bij ministeriële regeling aan te wijzen andere verwante activiteit;
j. geldtransactiekantoor: een onderneming of instelling die beroeps- of bedrijfsmatig ten behoeve van of op verzoek van een derde geldtransacties uitvoert, dan wel beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming daarvan.
2. Het derde lid wordt gewijzigd als volgt:
1°. «landsbesluit, houdende algemene maatregelen,» wordt vervangen door: ministeriële regeling.
2°. «onderdeel c» wordt vervangen door: onderdeel c of j.
3°. «een kredietinstelling» wordt vervangen door: kredietinstelling of geldtransactiekantoor.
3. In onderdeel D komt de tekst van het voorgestelde nieuwe artikel 1b, eerste lid, te luiden:
1. Onze Minister kan kredietinstellingen en geldtransactiekantoren met zetel in het buitenland vrijstelling verlenen van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, indien het toezicht dat in het buitenland op kredietinstellingen, onderscheidenlijk geldtransactiekantoren, wordt uitgeoefend, voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen.
4. Onderdeel E komt te luiden:
Artikel 2 komt te luiden:
1. Het is een ieder verboden in een openbaar lichaam het bedrijf van kredietinstelling of geldtransactiekantoor uit te oefenen zonder voorafgaande vergunning van de Bank.
2. Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid, kunnen door de Bank te allen tijde beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden in het belang van de ontwikkeling en instandhouding van een gezond bank- en kredietwezen, in het belang van een integere uitoefening van het bedrijf alsmede ter bescherming van de belangen van de crediteuren of toekomstige crediteuren van de kredietinstelling of het geldtransactiekantoor.
5. Na onderdeel E worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «binnen 60 dagen» vervangen door: binnen 13 weken.
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een integere uitoefening van het bedrijf nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden.
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een onderneming of instelling die voornemens is het bedrijf van geldtransactiekantoor uit te oefenen, verzoekt per aangetekende brief aan de Bank haar een vergunning te verlenen. Artikel 3, tweede lid, onderdelen b tot en met e en h tot en met j, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Onderdeel F komt te luiden:
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:
1°. Onderdeel c komt te luiden:
c. de onderneming of instelling niet beschikt over een per registerafdeling bij ministeriële regeling vast te stellen minimumbedrag aan eigen vermogen;
2°. De punt tot besluit van onderdeel k wordt vervangen door een puntkomma.
3°. Na onderdeel k wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
l. de onderneming of instelling niet voldoet aan de in het belang van een integere uitoefening van het bedrijf bij ministeriële regeling te stellen eisen, daaronder begrepen eisen met betrekking tot de betrouwbaarheid van personen die het beleid van de onderneming of instelling bepalen of medebepalen.
2. In het tweede lid wordt voor de bestaande tekst een zin ingevoegd, luidende: Een aanvragende onderneming of instelling die voornemens is het bedrijf van geldtransactiekantoor uit te oefenen, behoeft niet te voldoen aan de onderdelen a tot en met d, g, i en j van het eerste lid.
3. In het derde tot en met vijfde lid wordt «kan besluiten de vergunning» vervangen door: kan besluiten een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling.
4. In het zesde lid wordt «onderdelen a tot en met j» vervangen door: onderdelen a tot en met j en l.
7. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 6 wordt «kredietinstelling» vervangen door: onderneming of instelling.
8. Onderdeel G komt te luiden:
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «dat zij een kredietinstelling is dan wel het bedrijf van kredietinstelling uitoefent» vervangen door: dat zij een kredietinstelling of geldtransactiekantoor is dan wel het bedrijf van kredietinstelling of geldtransactiekantoor uitoefent.
2. In het vierde en vijfde lid wordt «het bedrijf van een kredietinstelling» telkens vervangen door: het bedrijf van kredietinstelling of geldtransactiekantoor.
3. In het vijfde lid wordt «naar Nederlands-Antilliaans recht» vervangen door: naar het recht van de openbare lichamen.
9. Na onderdeel G worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:
1°. Onderdeel a komt te luiden:
a. met betrekking tot de kredietinstelling een omstandigheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met l, zich voordoet, dan wel, met betrekking tot een geldtransactiekantoor, een omstandigheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen e, f, h, k en l, zich voordoet,
2°. In de onderdelen b tot en met f wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: onderneming of instelling.
3°. Onderdeel i komt te luiden:
i. de onderneming of instelling aan welke een vergunning is verleend, opgehouden heeft kredietinstelling, onderscheidenlijk geldtransactiekantoor, te zijn.
2. In het tweede tot en met vierde lid wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: onderneming of instelling.
3. Het zesde lid wordt gewijzigd als volgt:
1°. In de eerste volzin wordt «kredietinstelling» vervangen door: onderneming of instelling.
2°. In de tweede volzin wordt «de kredietinstelling» vervangen door: een kredietinstelling.
In artikel 10 wordt «kredietinstelling» telkens vervangen door: onderneming of instelling.
In artikel 11, derde lid, wordt «Een onderneming of instelling waaraan krachtens artikel 4, eerste lid, een vergunning is verleend» vervangen door: Een onderneming of instelling waaraan krachtens artikel 4, eerste lid, een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling is verleend.
Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is een register van geldtransactiekantoren. Het register wordt gehouden door de Bank.
2. Een onderneming of instelling waaraan vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van geldtransactiekantoor is verleend, wordt per gelijke datum als waarop die vergunning is verleend, door de Bank in het register ingeschreven. Artikel 11, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
10. Onderdeel H komt te luiden:
Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «hier te lande» telkens vervangen door: in de openbare lichamen.
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op geldtransactiekantoren.
11. Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 23, tweede lid, komt te luiden:
2. Het is een ieder verboden zonder voorafgaande toestemming van de Bank:
a. personen te benoemen die het beleid van een kredietinstelling of geldtransactiekantoor bepalen;
b. ingrijpende wijzigingen aan te brengen in aspecten van de bedrijfsvoering met betrekking tot welke ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel l, eisen zijn gesteld;
c. aandelen direct of indirect van een kredietinstelling over te dragen of te vervreemden.
12. Na onderdeel U worden vijf onderdelen ingevoegd, luidende:
Artikel 40 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «ter handhaving van een gezond bank- en kredietwezen» vervangen door: ter handhaving van gezonde en integere financiële markten.
2. In het vierde lid wordt «kredietinstellingen» vervangen door: ondernemingen of instellingen.
Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef wordt «aan buitenlandse instanties» vervangen door: aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten of aan buitenlandse instanties.
2. Onderdeel b vervalt.
3. De onderdelen c tot en met e worden geletterd b tot en met d.
In het opschrift van hoofdstuk IX vervallen de woorden «voor kredietinstellingen».
Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt na «ten minste tien jaren» ingevoegd: op toegankelijke wijze.
3. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op geldtransactiekantoren.
Na artikel 42 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Het is een kredietinstelling verboden om een vaste relatie voor de afwikkeling van transacties of de uitvoering van opdrachten aan te gaan of voort te zetten met:
a. een buitenlandse kredietinstelling of daarmee vergelijkbare onderneming, die geen fysieke aanwezigheid heeft in de Staat waarin zij is opgericht;
b. een buitenlandse kredietinstelling waarvan bekend is dat zij kredietinstellingen of ondernemingen als bedoeld in onderdeel a toestaat om gebruik te maken van haar rekeningen.
Kredietinstellingen en geldtransactiekantoren zijn gehouden bij geldovermakingen informatie over de betaler bij te voegen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld, alsmede regels met betrekking tot het bewaren en beschikbaar houden van de bij te voegen informatie, de behandeling van ontvangen geldovermakingen waarbij niet alle vereiste informatie is gevoegd, en het optreden als intermediaire betalingsdienstaanbieder.
13. De onderdelen V tot en met X komen te luiden:
Artikel 43 komt te luiden:
De Bank kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, van een ieder inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
De artikelen 46 en 47 komen te luiden:
1. Het is verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Bank, een deelneming in een onderneming of instelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verleend, te houden, te verwerven of te vergroten dan wel enige zeggenschap, verbonden aan een dergelijke deelneming, uit te oefenen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld betreffende de voorwaarden waaraan moet worden voldaan ter verkrijging van de verklaring van geen bezwaar.
3. De Bank kan een verklaring van geen bezwaar geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden.
1. Onverminderd artikel 50 kan de Bank een onderneming of instelling die niet of niet tijdig voldoet aan een uit deze wet voortvloeiende verplichting, een geldboete opleggen.
2. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 250 000 bedraagt.
3. Alvorens over te gaan tot oplegging van een boete stelt de Bank de betrokken onderneming of instelling schriftelijk op de hoogte van het voornemen een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
In artikel 48 wordt «kredietinstelling» vervangen door: onderneming of instelling.
Artikel 6.7 (Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel Y komt te luiden:
Artikel 35 komt te luiden:
1. De Autoriteit Financiële Markten kan degene die niet of niet tijdig voldoet aan zijn uit deze wet voortvloeiende verplichtingen, een boete opleggen.
2. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 25 000 bedraagt.
3. Alvorens over te gaan tot oplegging van een boete stelt de Bank betrokkene schriftelijk op de hoogte van het voornemen hem een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
2. In onderdeel AA wordt «vijfde categorie» telkens vervangen door: de vijfde categorie.
Artikel 6.8 (Wet toezicht effectenbeurzen BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Onze Minister kan op verzoek geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, indien de verzoeker aantoont dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken, anderszins worden bereikt.
2. In onderdeel H wordt «vijfde categorie» telkens vervangen door: de vijfde categorie.
Artikel 6.9 (Wet toezicht trustwezen BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel B, onder 1, komt te luiden:
1. Onderdeel a wordt gewijzigd als volgt:
1°. «van de Nederlandse Antillen» wordt telkens vervangen door «van een openbaar lichaam» en «binnen de Nederlandse Antillen» wordt telkens vervangen door: in een openbaar lichaam.
2°. Na subonderdeel 4 wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:
5. het verrichten van andere bij ministeriële regeling aangewezen diensten;
2. In onderdeel E wordt de zinsnede «de Wet identificatie bij financiële dienstverlening BES of de Wet melding ongebruikelijke transacties BES» vervangen door: de Wet identificatie bij dienstverlening BES, de Wet melding ongebruikelijke transacties BES of de Sanctiewet 1977.
3. Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 8, tweede lid, wordt «de door de bank te stellen voorschriften» vervangen door: bij ministeriële regeling te stellen voorschriften.
4. Onderdeel H komt te luiden:
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de door de Bank te stellen voorschriften» vervangen door: bij ministeriële regeling te stellen voorschriften.
2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt na «bij de vergunning behorende bijlagen» ingevoegd: , alsmede omtrent bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwerpen.
5. In onderdeel I wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door: ministeriële regeling.
6. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bij of krachtens de artikelen 12 tot en met 14 gestelde regels geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn op degene die handelingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, verricht ten aanzien of ten behoeve van rechtspersonen, niet zijnde buitengaatse ondernemingen.
7. Onderdeel O komt te luiden:
Hoofdstuk 5, paragraaf 3, komt te luiden:
§ 3. Aanwijzing en administratieve boete
1. Indien een verlener van beheersdiensten niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde, kan de Bank deze verlener van beheersdiensten bij aangetekende brief een met redenen omklede aanwijzing geven.
2. De verlener van beheersdiensten is verplicht de aanwijzing binnen de door de Bank gestelde termijn op te volgen.
1. De Bank kan degene die niet of niet tijdig voldoet aan zijn uit deze wet voortvloeiende verplichtingen, een geldboete opleggen.
2. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 250 000 bedraagt.
3. Alvorens over te gaan tot oplegging van een boete stelt de Bank betrokkene schriftelijk op de hoogte van het voornemen hem een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
8. In onderdeel R wordt «vijfde categorie» telkens vervangen door: de vijfde categorie.
Artikel 6.10 (Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel B, onder 2, komt te luiden:
2. Na onderdeel o worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
p. openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
q. buitenland: een deel van het Koninkrijk, niet zijnde een openbaar lichaam, dan wel een andere Staat;
r. deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van meer dan 5% van het geplaatste aandelenkapitaal van een onderneming of instelling of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan 5% van de stemrechten in een onderneming of instelling of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming of instelling.
2. Na onderdeel I worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 15, eerste lid, wordt «binnen twee maanden» vervangen door: binnen 13 weken.
Artikel 17, tweede lid, komt te luiden:
2. De handelingen en de antecedenten van de personen die het beleid van de verzekeraar bepalen of mede bepalen, en van houders van een deelneming in de verzekeraar mogen de Bank geen aanleiding geven tot het oordeel dat hun betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat, of dat de belangen van hen die als verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn of zullen worden bij overeenkomsten van verzekering, gesloten of te sluiten met de verzekeraar, in gevaar zouden kunnen komen.
Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een verzekeraar voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.
3. Onderdeel J komt te luiden:
De artikelen 19a en 20 komen te luiden:
Een verzekeraar met zetel in het buitenland die voorafgaand aan het ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing worden van deze wet in de openbare lichamen, op grond van artikel 19a van de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf vanuit zijn vestigingen in de Nederlandse Antillen zowel het levensverzekeringsbedrijf als het schadeverzekeringsbedrijf in de schadegroep Ongevallenen ziekteverzekering mocht uitoefenen, mag dit in afwijking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel c, na genoemde datum blijven doen, mits het beheer van de werkzaamheden in de uitoefening van het levensverzekeringsbedrijf ten genoegen van de Bank is gescheiden van het beheer van de werkzaamheden in de uitoefening van het schadeverzekeringsbedrijf.
1. Het is een verzekeraar met zetel in het buitenland, die buiten de openbare lichamen zowel het levensverzekeringsbedrijf als het schadeverzekeringsbedrijf uitoefent, verboden vanuit een vestiging in een openbaar lichaam het levensverzekeringsbedrijf uit te oefenen.
2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor:
a. een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a;
b. een verzekeraar die sinds 1 december 1991 tot het tijdstip waarop ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba deze wet van toepassing werd in de openbare lichamen, vanuit vestigingen in de Nederlandse Antillen en na die datum vanuit vestigingen in de openbare lichamen uitsluitend het levensverzekeringsbedrijf heeft uitgeoefend.
4. Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 17a is van overeenkomstige toepassing op in de openbare lichamen gelegen bijkantoren van verzekeraars met zetel in het buitenland.
5. Na onderdeel Q worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 31, eerste lid, wordt «Indien de Bank» vervangen door: Indien een verzekeraar niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet bepaalde, of indien de Bank.
Artikel 32 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een verzekeraar met zetel in een openbaar lichaam legt elke voorgenomen wijziging van zijn statuten en reglementen en elke wijziging in de samenstelling van zijn bestuur, raad van commissarissen of degenen die anderszins zijn beleid bepalen, alsmede elke ingrijpende wijziging van zijn beleid betreffende de integere uitoefening van het bedrijf vooraf ter goedkeuring voor aan de Bank.
2. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Een verzekeraar met zetel in het buitenland legt elke ingrijpende wijziging van zijn beleid betreffende de integere uitoefening van het bedrijf met betrekking tot zijn bijkantoor in een openbaar lichaam, elk voornemen tot aanstelling van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en elk voornemen tot aanwijzing van een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 23, vierde lid, vooraf ter goedkeuring voor aan de Bank.
6. Na onderdeel BB wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 78, tweede lid, wordt na «is de Bank bevoegd» ingevoegd «aan de Stichting Autoriteit Financiële Markten gegevens te verstrekken of» en wordt «in een andere Staat» vervangen door: in het buitenland.
7. Na onderdeel CC wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 79 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
De Bank kan voor de uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, dan wel voor de uitvoering van met toezichthoudende instanties gesloten overeenkomsten tot uitwisseling van gegevens of inlichtingen, van een ieder inlichtingen vorderen. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Het is verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Bank, een deelneming in een onderneming of instelling waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 9, eerste lid, is verleend, te houden, te verwerven of te vergroten dan wel enige zeggenschap, verbonden aan een dergelijke deelneming, uit te oefenen.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld betreffende de voorwaarden waaraan moet worden voldaan ter verkrijging van de verklaring van geen bezwaar.
3. De Bank kan een verklaring van geen bezwaar geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden.
8. In onderdeel EE wordt «Toezicht en opsporing» vervangen door: Toezicht en handhaving.
9. In onderdeel FF wordt «Artikel 120a» vervangen door: Artikel 120.
10. In onderdeel GG wordt «vijfde categorie» telkens vervangen door: de vijfde categorie.
11. De onderdelen HH en II komen te luiden:
Na artikel 122 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Met de opsporing van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde ambtenaren, belast de daartoe bij besluit van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. Onverminderd artikel 122 kan de Bank een onderneming of instelling die niet of niet tijdig voldoet aan een uit deze wet voortvloeiende verplichting, een geldboete opleggen.
2. De hoogte van de boete voor de verscheidene overtredingen wordt bepaald bij algemene maatregel van bestuur, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste USD 250 000 bedraagt.
3. Alvorens over te gaan tot oplegging van een boete stelt de Bank de betrokken onderneming of instelling schriftelijk op de hoogte van het voornemen een boete op te leggen, onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
Hoofdstuk XIII komt te luiden:
1. De Bank stelt jaarlijks een begroting, een verantwoording en een jaarverslag op terzake van de haar op grond van deze wet opgedragen taken en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De artikelen 1:30 tot en met 1:32 en 1:34 tot en met 1:36 van de Wet op het financieel toezicht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Tegen besluiten van Onze Minister inzake instemming met de begroting of de verantwoording staat geen beroep open.
De Bank verstrekt Onze Minister desgevraagd de gegevens of inlichtingen die deze behoeft om zich over de uitvoering van deze wet in de praktijk of over de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens of voorgenomen wettelijke voorschriften een oordeel te vormen.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES.
12. Onderdeel JJ vervalt.
Artikel 6.11 (Wet zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen BES) wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel G wordt «vierde categorie» vervangen door: de vierde categorie.
2. In onderdeel H wordt «vijfde categorie» vervangen door: de vijfde categorie.
In artikel 6.12 wordt «artikel I, derde lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen» vervangen door: artikel 6.2.
In artikel 6.13 wordt «artikel I, derde lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen» vervangen door: artikel 6.3.
In artikel 6.14 wordt «financiële dienstverlening» vervangen door «dienstverlening» en wordt «artikel I, derde lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen» vervangen door: artikel 6.4.
In artikel 6.15 wordt «artikel I, derde lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen» vervangen door: artikel 6.5.
In artikel 6.16, tweede lid, wordt «de inwerkingtreding van artikel I, derde lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen» vervangen door: het van toepassing worden in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van een in de artikelen 6.2, 6.3, 6.4 of 6.5 tot en met 6.11 genoemde wet.
4. HOOFDSTUK 8. MINISTER VAN JUSTITIE wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8.16 (Uitvoeringswet verdrag biologische wapens) wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel B in artikel 7a onder e, sub 2° wordt «de onder a bedoelde ambtenaren» vervangen door: de onder 1° bedoelde ambtenaren.
Artikel 8.19 (Uitleveringswet) wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel M in artikel 51a, tweede lid, zevende gedachtestreepje wordt na «de misdrijven van de artikelen 163, 167c,» ingevoegd: 179a, 230,.
Artikel 8.20 (Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES) wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel RRR komt te luiden:
In artikel 342, tweede lid, wordt «landsontvanger» vervangen door: ontvanger, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES.
Artikel 8.21 (Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES) wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel L komt te luiden:
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, wordt «het Land» telkens vervangen door: de Staat.
2. In het eerste lid wordt «ministeriële beschikking met algemene werking» vervangen door: ministeriële regeling.
3. In het vierde lid wordt «landsontvanger» vervangen door «ontvanger, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES» en wordt «op het eiland» vervangen door: in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
4. Lid 5 komt te luiden:
5. Invordering geschiedt overeenkomstig afdeling 3 van titel 5 van hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES.
Artikel 8.44 (Wet administratieve rechtspraak BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel F worden «onderdeel o» en «onderdeel p» vervangen door respectievelijk «onderdeel p» en «onderdeel q».
2. In onderdeel J, sub 2, wordt «Gouverneur» vervangen door: de Gouverneur.
3. Onderdeel L, sub 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid worden «NAF 150» en «NAF 50» vervangen door respectievelijk «USD 84 » en «USD 28 ».
4. Onderdeel K komt te luiden:
In artikel 15, vijfde lid, onderdeel f, wordt «in de Nederlandse Antillen» telkens vervangen door: op Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
5. Onderdeel O komt te luiden:
In de artikelen 40, vierde lid, en 50, achtste en twaalfde lid, wordt «Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» telkens vervangen door: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.
6. Onderdeel Q komt te luiden:
In artikel 57, vierde lid, onderdeel f, wordt «in de Nederlandse Antillen» telkens vervangen door: op Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 8.45 (Advocatenwet BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel J wordt «Burgerlijke Wetboek BES» vervangen door: Burgerlijk Wetboek BES.
2. In onderdeel O wordt «ontvanger, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de Belastingwet BES» vervangen door: ontvanger, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES.
Artikel 8.47 (Deurwaarderswet BES) wordt als volgt gewijzigd.
In onderdeel B wordt «respectievelijk eilandgebieden» vervangen door: respectievelijk openbare lichamen.
Artikel 8.48 (Wet hazardspelen BES I) wordt als volgt gewijzigd.
1. Onderdeel A komt te luiden:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt. Na de punt wordt een volzin toegevoegd, luidende: De vergunning is persoonlijk en niet voor overdracht vatbaar.
2. Het tweede lid vervalt.
2. Onderdeel B komt te luiden:
De artikelen 1a en 2 vervallen.
Artikel 8.51 (Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel B vervalt «12, derde lid».
2. Onder verlettering van de onderdelen I tot en met M tot J tot en met N wordt in een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 11, onderdeel b, komt te luiden:
b. indien de daarop geregistreerde feiten misdrijven zijn, die gestraft zijn met een geldboete van niet meer dan 50 NAF of een boete van de eerste categorie, terwijl er acht jaren zijn verstreken sinds de dag van het eindvonnis, zonder dat er een nieuw proces-verbaal of politieel rapport is geregistreerd.
3. Onderdeel J komt te luiden:
Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister van Justitie verstrekt inlichtingen uit het strafkaartsysteem en de strafregisters aan:
a. rechters in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en andere rechterlijke ambtenaren buiten de zittingsplaatsen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ten behoeve van de strafrechtspleging;
b. de gezaghebbers van de openbare lichamen.
2. In het derde lid wordt
a. «De justitiële documentatiedienst» vervangen door: Onze Minister van Justitie
b. «door de minister van justitie» telkens vervangen door: bij ministeriële regeling.
4. In onderdeel K wordt «algemene maatregel van bestuur» vervangen door: ministeriële regeling.
5. Onderdeel S komt te luiden:
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «ten hoogste twaalfhonderd gulden» vervangen door: de tweede categorie.
2. In het derde lid wordt «ten hoogste zeshonderd gulden»vervangen door: de eerste categorie.
Artikel 8.52 (Wet kosteloze rechtskundige bijstand BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen B, C en D wordt «de gezaghebber» telkens vervangen door: Onze Minister van Justitie.
2. Onderdeel B komt te luiden:
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Curaçao» vervangen door: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2. In het tweede lid wordt «dit landsbesluit» vervangen door: deze wet.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De betrokkene die een kaart, bedoeld in het eerste lid, wenst te verkrijgen, wendt zich daartoe tot Onze Minister van Justitie, onder overlegging van een verklaring, die door een ten aanzien van de betrokkene bevoegde belastingdienst is afgegeven, waaruit de hoogte van het zuiver inkomen op grond van, dan wel overeenkomstig, de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting BES blijkt.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Voor de toepassing van deze wet wordt onder on- of minvermogende verstaan: degene wiens inkomen gelijk is aan of minder bedraagt dan het bruto minimumloon, genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Wet minimumlonen BES.
5. In het vijfde lid wordt «de minister van justitie» vervangen door: Onze Minister van Justitie.
3. In onderdeel C wordt «ontvanger, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de Belastingwet BES» telkens vervangen door: ontvanger, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES.
4. Onderdeel G komt te luiden:
Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:
a. «dit landsbesluit» telkens vervangen door: deze wet.
b. in het tweede lid wordt «’s Lands kas» vervangen door «’s Rijks kas» en vervalt «door het Land».
Artikel 8.54 (de Wet op het notarisambt BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel E wordt «ontvanger, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de Belastingwet BES» vervangen door: ontvanger, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES.
2. In onderdeel S wordt «titel 4 van het hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES» vervangen door: titel 5 van hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES.
Artikel 8.59 (Wet beginselen gevangeniswezen BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel C komt sub 3 te luiden:
3. Het nieuwe derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan huizen van bewaring en in bijzondere gevallen andere gestichten aanwijzen, waarin zowel mannen als vrouwen worden opgenomen. In die gevallen worden mannen en vrouwen gescheiden ondergebracht.
2. Na onderdeel N wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
Artikel 21 komt te luiden:
Onverminderd het bepaalde in artikel 19, tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het toestaan van individuele voorrechten.
3. Na onderdeel O wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 24, tweede lid, wordt «Gedetineerden» vervangen door: Volwassen gedetineerden.
Artikel 8.64 (Wetboek van Strafrecht BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel S komt sub 1 te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Alle besluiten uit de toepassing van de artikelen 18 tot en met 18b voortvloeiende worden genomen door Onze Minister van Justitie gehoord de reclasseringsinstelling en het gevangenisbestuur. Het gevangenisbestuur kan Onze Minister van Justitie voorstellen te besluiten tot voorwaardelijke invrijheidstelling.
2. Onderdeel T komt te luiden:
In artikel 20 vervalt: en die van de taak van het Centraal College voor de Reclasseering op het gebied der voorwaardelijke invrijheidstelling.
5. HOOFDSTUK 9. MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 9.4 (Wet voorschriften bestrijdingsmiddelen BES) wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel C (artikel 6), komt te luiden:
In artikel 6, eerste lid, wordt de zinsnede «Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen» vervangen door: Bij ministeriële regeling.
6. HOOFDSTUK 10. MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP wordt als volgt gewijzigd:
In hoofdstuk 10, paragraaf 1, vervalt artikel 10.5.
In hoofdstuk 10, paragraaf 1, wordt artikel 10.6 als volgt gewijzigd:
Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
1. In punt 1 wordt
«- Wet educatie en beroepsonderwijs BES,
– Wet sociale vormingsplicht BES, of
– Wet experimenten in het onderwijs BES.» vervangen door:
– Wet educatie en beroepsonderwijs BES, of
– Wet sociale kanstrajecten jongeren BES.
2. Punt 3 wordt vervangen door:
3. In onderdeel l wordt «en de artikelen 6.1.5a, 6.2.3a en 6.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door: , de artikelen 6.1.5a, 6.2.3a en 6.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en artikel 6.1.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES.
Na onderdeel C wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
In artikel 15f, eerste lid, wordt «de Wet College voor examens en de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door: de Wet College voor examens, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES.
In hoofdstuk 10, paragraaf 2, wordt artikel 10.8 als volgt gewijzigd:
In onderdeel A wordt het tweede lid, luidende «2. In deze wet, met uitzondering van de artikelen 7, derde lid, 24 en 29, wordt «de minister» onderscheidenlijk «de Minister» telkens vervangen door: Onze Minister.» vervangen door:
3. In deze wet, met uitzondering van de artikelen 7, derde lid, en 24, wordt «de minister» onderscheidenlijk «de Minister» telkens vervangen door: Onze Minister.
Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
HOOFDSTUK II ARCHIEFBESCHEIDEN IN HET ALGEMEEN
Onderdeel G komt te luiden:
Artikel 12 komt te luiden:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de duurzaamheid van door overheidsorganen op te maken archiefbescheiden, omtrent de bouw, verbouwing, inrichting en verandering van inrichting van archiefruimten en archiefbewaarplaatsen, alsmede omtrent het gebruik van gebouwen of gedeelten van gebouwen als archiefruimte of archiefbewaarplaats.
Na onderdeel G wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Het opschrift van hoofdstuk III vervalt.
Onderdeel I komt te luiden:
In artikel 17, eerste lid, vervalt de zinsnede «, binnen een tijdvak van vijf jaar,» en wordt «de archiefbewaarplaats, bedoeld in artikel 14, eerste lid» vervangen door: een archiefbewaarplaats.
In onderdeel L wordt «HOOFDSTUK IV» vervangen door: HOOFDSTUK III.
In onderdeel P wordt «hoofdstuk IV» vervangen door «hoofdstuk III» en wordt «HOOFDSTUK IVA» vervangen door: HOOFDSTUK IV.
Onderdeel Q, onder 1, vervalt.
Na onderdeel Q wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten aanzien van de zorg voor en het beheer van archiefbescheiden zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een ruimte waarin de archiefbescheiden worden bewaard, te betreden. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen van personen die daartoe door hem zijn aangewezen.
4. Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Hij is bevoegd van de gegevens kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.
5. Indien een toezichthouder met toepassing van het derde lid een ruimte betreedt waarin de archiefbescheiden worden bewaard, dan wel met toepassing van het vierde lid inzage vordert van die archiefbescheiden, neemt hij de voorschriften ten aanzien van de beveiliging van geheimen in acht.
Onderdeel T komt te luiden:
Artikel 32 komt te luiden:
In afwijking van artikel 17, eerste lid, worden de registers van de burgerlijke stand na een termijn van zeventig jaar overgedragen naar een archiefbewaarplaats.
Onderdeel U komt te luiden:
Artikel 33 komt te luiden:
1. De op grond van artikel 7 van de Archieflandsverordening 2007 vastgestelde lijsten van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van transitie, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing waren op de Nederlands-Antiliaanse organen van de eilandgebieden, blijven van overeenkomstige toepassing op de organen van de openbare lichamen, totdat zij zijn vervangen door op grond van artikel 7 van deze wet vastgestelde selectielijsten.
2. De voor het tijdstip van transitie, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond van de artikelen 20 en 21 van de Archieflandsverordening 2007 aan de openbaarheid gestelde beperkingen blijven van kracht.
In hoofdstuk 10, paragraaf 2, vervallen de artikelen 10.9, 10.10 en 10.12 tot en met 10.16.
7. HOOFDSTUK 11. MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11.18 (Cessantiawet BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt «de artikelen 3.6 en 3.9 van de Belastingwet BES» vervangen door: de artikelen 6 en 9a van de Wet loonbelasting BES.
2. In onderdeel B wordt «artikel 3.10 van de Belastingwet BES» vervangen door: artikel 6C van de Wet loonbelasting BES.
3. In onderdeel H wordt «de titels 3 en 4 van hoofdstuk III van de Belastingwet BES» vervangen door: de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES. Voorts vervalt «met dien verstande dat boven een bedrag van USD 28 629 geen premie wordt geheven».
4. Na onderdeel J wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Het opschrift boven artikel 9 vervalt.
5. Onderdeel K komt te luiden:
Artikel 9 vervalt.
Artikel 11.21 (Wet algemene ouderdomsverzekering BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel I, tweede lid, wordt «zuiver inkomen» vervangen door: belastbare som als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES.
2. In onderdeel K, vijfde lid, wordt «artikel 2.8, derde lid, van de Belastingwet BES» vervangen door: de belastbare som, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES.
3. In onderdeel EE wordt «de titels 3 en 4 van hoofdstuk III van de Belastingwet BES» vervangen door: de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES. Voorts wordt «dat over een bedrag van USD 8 400» vervangen door «dat over een bedrag gelijk aan de belastingvrije som, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES en, indien de verzekerde daarop aanspraak kan maken, de kindertoeslag, bedoeld in artikel 24, derde en vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES» en wordt «het zuiver inkomen, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Belastingwet BES» vervangen door: de belastbare som als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES. Ten slotte wordt «USD 35 396» vervangen door: het in de eerste regel van de in artikel 24A van de Wet inkomstenbelasting BES opgenomen kolom II vermelde geldbedrag.
4. In onderdeel JJ, eerste lid, wordt «met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk VIII, titel 4, van de Belastingwet BES» vervangen door: met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk VIII, titel 5, van de Belastingwet BES.
5. In onderdeel RR, vierde lid, wordt «Belastingwet BES» vervangen door: Wet inkomstenbelasting BES.
6. Onderdeel QQ komt te luiden:
Artikel 38 vervalt.
7. In onderdeel TT, eerste lid, wordt «wordt «in de Nederlandse Antillen»» vervangen door «en wordt «in de Nederlandse Antillen»» en vervalt «en wordt «65» vervangen door «15»».
8. Onderdeel TT, derde lid, wordt vervangen door:
3. In het derde lid wordt «de datum van inwerkingtreding van dit artikel» vervangen door «1 september 1960» en wordt in het derde en vierde lid «krachtens» vervangen door: op grond van.
Artikel 11.22 (Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel F, artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Verzekerd op grond van de bepalingen van deze wet is degene, die de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, indien hij:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, maar zijn belastbare som als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES geheel of nagenoeg geheel binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba aan de heffing van inkomstenbelasting of loonbelasting is onderworpen;
c. geen ingezetene is en evenmin geacht kan worden blijvend buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba te wonen, maar voor buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of Curaçao, Aruba of Sint Maarten, mits hij Nederlander is.
2. In onderdeel Y wordt «de titels 3 en 4 van hoofdstuk III van de Belastingwet BES» vervangen door: de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES. Voorts wordt «dat over een bedrag van USD 8 400» vervangen door «dat over een bedrag gelijk aan de belastingvrije som, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES en, indien de verzekerde daarop aanspraak kan maken, de kindertoeslag, bedoeld in artikel 24, derde en vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES» en wordt «het zuiver inkomen, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Belastingwet BES» vervangen door: de belastbare som als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES. Ten slotte wordt «USD 35 396» vervangen door: het in de eerste regel van de in artikel 24A van de Wet inkomstenbelasting BES opgenomen kolom II vermelde geldbedrag.
3. Onderdeel GG komt te luiden:
Artikel 39 vervalt.
Artikel 11.26 (Wet minimumlonen BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel G, artikel 9, subonderdeel 1, komt te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bruto minimumuurloon bedraagt voor werknemers van 21 jaar en ouder in het openbaar lichaam:
a. Bonaire: USD 4,03;
b. Sint Eustatius: USD 3,32;
c. Saba: USD 3,50.
2. Onderdeel I wordt vervangen door:
Artikel 13 komt te luiden:
1. Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vast te stellen consumentenprijsindexcijfer voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba blijkt, dat het prijsindexcijfer voor de maand augustus van het lopende jaar, vergeleken met het prijsindexcijfer voor de maand augustus van het voorafgaande jaar is gestegen of gedaald, kan Onze Minister bedragen vaststellen, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de plaats treden van de in artikel 9, eerste lid, genoemde bedragen. Onze Minister bepaalt welke consumentenprijsindexcijfer, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek, voor de toepassing van de eerste zin worden gebruikt. Het consumentenprijsindexcijfer kan voor de onderscheiden openbare lichamen verschillend zijn.
2. (vervallen)
3. Onze Minister gaat telkens na verloop van een termijn van ten hoogste drie jaar na of er omstandigheden zijn die een bijzondere wijziging wenselijk maken van de bedragen genoemd in artikel 9, eerste lid. Onze Minister kan het bestuurscollege van het betrokken openbaar lichaam in dat verband om advies vragen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vervolgens bedragen worden vastgesteld die in de plaats treden van de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid, en kan ook een leeftijd worden vastgesteld die in de plaats treedt van de in artikel 8, eerste lid, genoemde leeftijd.
Artikel 11:28 (Wet ongevallenverzekering BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt «artikel 3.1 van de Belastingwet BES» vervangen door: artikel 2 van de Wet loonbelasting BES. Voorts wordt «de artikelen 3.6 en 3.9 van de Belastingwet BES» vervangen door: de artikelen 6 en 9a van de Wet loonbelasting BES.
2. in onderdeel C wordt «artikel 3.10 van de Belastingwet BES» vervangen door: artikel 6C van de Wet loonbelasting BES.
3. In onderdeel L vervalt «met dien verstande dat boven een bedrag van USD 28 629 geen premie wordt geheven». Voorts wordt «de titels 3 en 4 van hoofdstuk III van de Belastingwet BES» vervangen door: de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES.
4. Na onderdeel Q wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Het opschrift boven artikel 10 vervalt.
5. Onderdeel R komt te luiden:
Artikel 10 vervalt.
Artikel 11.32 (Wet ziekteverzekering BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt «artikel 3.1, eerste, tweede en derde lid, van de Belastingwet BES» vervangen door: artikel 2 van de Wet loonbelasting BES. Voorts wordt «de artikelen 3.6 en 3.9 van de Belastingwet BES» vervangen door: de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES. Ten slotte wordt «het zuiver inkomen, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Belastingwet BES» vervangen door: de belastbare som als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES.
2. In onderdeel D wordt «artikel 3.10 van de Belastingwet BES» vervangen door: artikel 6C van de Wet loonbelasting BES.
3. In onderdeel N wordt «de titels 3 en 4 van hoofdstuk III van de Belastingwet BES» vervangen door: de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES. Voorts vervalt «met dien verstande dat boven een bedrag van USD 28 629 geen premie wordt geheven». Ten slotte wordt «de Inspecteur der Belastingen» vervangen door: de inspecteur, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES.
5. Onderdeel U komt te luiden:
Het opschrift boven artikel 10 vervalt.
6. Onderdeel V komt te luiden:
Artikel 10 vervalt.
8. HOOFDSTUK 12. MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 12.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In artikel 1, tweede lid, van de Wet buitenlandse schepen wordt «Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse» vervangen door: Arubaanse, Curaçaose of Sint Maartense.
Na artikel 12.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1, onderdeel k, wordt «Nederlands schip» vervangen door: Nederlands schip en een schip als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de krachtens deze wet gestelde regels ook van toepassing worden verklaard op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
In de artikelen 2, eerste lid (nieuw), 12c, tweede lid, 12d, derde lid, en 12e, derde lid, wordt « buitenlandse schepen» vervangen door: buitenlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Dit artikel is ook van toepassing op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Dit artikel is ook van toepassing op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich in een Nederlandse haven bevinden» vervangen door: schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES en buitenlandse schepen gedurende de tijd dat deze zich in een Nederlandse haven bevinden.
2. In het vijfde lid wordt «buitenlandse schepen, die zich in een Nederlandse haven bevinden» vervangen door: schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES en buitenlandse schepen die zich in een Nederlandse haven bevinden.
In artikel 12, negende lid, wordt «buitenlandse schepen, indien het voorval of de gebeurtenis zich voordoet in de Nederlandse territoriale zee of de Nederlandse exclusieve economische zone» vervangen door: schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES en, indien het voorval of de gebeurtenis zich voordoet in de Nederlandse territoriale zee of de Nederlandse exclusieve economische zone, buitenlandse schepen.
In artikel 14 wordt «Nederlandse schepen» vervangen door: Nederlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
Aan artikel 20 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES.
In Hoofdstuk VI wordt na artikel 37 een artikel ingevoegd, luidende
1. Ten aanzien van handelingen door schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES geldt het volgende:
a. Handelingen in strijd met de voorschriften gesteld krachtens de artikelen 5, eerste lid, en 12, eerste, zesde, zevende en achtste lid, van deze wet, voor zover opzettelijk begaan, zijn misdrijven en worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
b. Handelingen als bedoeld in onderdeel a, die geen misdrijven zijn, zijn overtredingen en worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
c. Handelingen in strijd met de voorschriften gesteld krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid, en de voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 11, tweede lid, van deze wet, voor zover opzettelijk begaan, zijn misdrijven en worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
d. Handelingen als bedoeld in onderdeel b, die geen misdrijven zijn, zijn overtredingen en worden gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
2. Als bijkomende straf kan worden opgelegd:
a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin de overtreding is begaan voor een tijd van ten hoogste een jaar; of,
b. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafvordering BES.
3. Met het opsporen van de in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd de bij of krachtens artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen ambtenaren, belast de door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren.
Artikel 12.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A komt te luiden:
Artikel 1.2, eerste lid, van de Wet luchtvaart, komt te luiden:
1. Deze wet is:
a. van toepassing op het luchtverkeer, de luchtverkeersbeveiliging, luchtvaartnavigatiediensten, de luchtvaartuigen, het vervoer en de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam;
b. van toepassing op Nederlandse luchtvaartuigen, alsmede het vervoer en de vluchtuitvoering met Nederlandse luchtvaartuigen buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam;
c. met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 2, 3, en 4 en de artikelen 11.1, 11.2, 11.2a, 11.3 tot en met 11.14 van toepassing binnen de delen van het vluchtinformatiegebied Curaçao en het vluchtinformatiegebied San Juan, bedoeld in artikel 1 van de Luchtvaartwet BES, dat zich boven het territoir van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt dan wel die delen waarvoor de Minister de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van luchtverkeersdiensten heeft aanvaard.
2. Na onderdeel A wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 2.1, eerste lid, wordt na «de Telecommunicatiewet» ingevoegd: of de Wet telecommunicatievoorzieningen BES.
Artikel 12.7 komt te luiden:
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt gewijzigd als volgt:
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor zover die plaatsvinden op of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en worden verricht met de krachtens artikel 3 aangewezen vervoermiddelen en gevaarlijke stoffen of stofcategorieën. De regels kunnen voor elk van de openbare lichamen verschillend zijn.
2. Het is verboden de handelingen, bedoeld in het eerste lid, te verrichten anders dan met inachtneming van de krachtens het eerste lid vastgestelde regels.
3. De artikelen 9, eerste tot en met vierde lid, 10, 10a en 34 zijn van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 44 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Handelingen in strijd met artikel 3a, tweede en derde lid, voor zover opzettelijk begaan, zijn misdrijven en worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste de vijfde categorie.
2. Handelingen, als bedoeld in het eerste lid, die geen misdrijven zijn, zijn overtredingen en worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
3. Als bijkomende straf kan worden opgelegd:
a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin de overtreding is begaan voor een tijd van ten hoogste een jaar; of,
b. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafvordering BES.
4. Met het opsporen van de in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd de bij of krachtens artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen ambtenaren, de door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren belast.
1. Indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen, is de officier van justitie in alle zaken als bedoeld in artikel 44a, eerste en tweede lid, bevoegd zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is aangevangen, de verdachte bij te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen:
a. zich te onthouden van bepaalde handelingen;
b. zorg te dragen, dat in het bevel aangeduide voorwerpen, welke vatbaar zijn voor inbeslagneming, opgeslagen en bewaard worden ter plaatse, in het bevel aangegeven.
2. De voorgenoemde bevelen zijn dadelijk uitvoerbaar en worden onverwijld aan de verdachte betekend.
3. De voorgenoemde bevelen verliezen hun kracht door een tijdsverloop van zes maanden en blijven uiterlijk van kracht totdat de rechterlijke einduitspraak in de zaak, waarin zij zijn gegeven, onherroepelijk is geworden. Zij kunnen tussentijds door de officier van justitie bij aan de verdachte te betekenen kennisgeving worden gewijzigd of ingetrokken of door het gerecht, waarvoor de zaak wordt vervolgd, worden gewijzigd of opgeheven. Het gerecht kan dit doen ambtshalve, op de voordracht van de rechter-commissaris, met het gerechtelijk vooronderzoek belast, of op het verzoek van de verdachte; deze wordt steeds gehoord, althans behoorlijk opgeroepen, tenzij:
a. het gerecht reeds aanstonds tot wijziging overeenkomstig het verzoek van de verdachte dan wel tot opheffing besluit;
b. nog geen twee maanden zijn verstreken sedert op een vorig verzoek van de verdachte van gelijke strekking is beslist.
Het gerecht beslist op een verzoek van de verdachte binnen vijf dagen nadat het ter griffie is ingediend.
4. Tegen voorgenoemde rechterlijke beschikkingen kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen en de verdachte binnen veertien dagen na de betekening in hoger beroep komen bij het Gemeenschappelijk Hof, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
5. De artikelen 43, tiende en elfde lid, van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Indien de zaak eindigt hetzij zonder oplegging van straf of maatregel, hetzij met oplegging van een zodanige straf of maatregel dat de opgelegde voorlopige maatregel als onevenredig hard moet worden beschouwd, kan het gerecht, op verzoek van de gewezen verdachte hem een geldelijke tegemoetkoming ten laste van de Staat toekennen voor de schade, welke hij ten gevolge van de opgelegde voorlopige maatregel werkelijk heeft geleden.
2. De artikelen 179 tot en met 181 van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 12.10 wordt «artikel 5.27» telkens gewijzigd door: artikel 5.32.
Artikel 12.11 komt te luiden:
De Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut wordt gewijzigd als volgt:
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd luidende:
Deze wet is, met uitzondering van de artikelen 3, eerste lid, onderdeel a en c, 5, 8, en 8a, van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een komma, twee onderdelen toegevoegd luidende:
h. het ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op exclusieve basis beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen, en
i. andere door Onze Minister aangewezen taken ten aanzien van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld inzake de inhoud en reikwijdte van de in het eerste lid genoemde taken.
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd luidende:
1. Het KNMI kan, onverminderd zijn verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de ingevolge artikel 1a en artikel 3, eerste lid, aan hem opgedragen taken ten aanzien van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, na schriftelijke instemming van Onze Minister, voor de uitvoering gebruik maken van een andere dienstverlener of, voor zover het betreft de taak bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de diensten van een andere verlener van meteorologische diensten voor luchtvaartnavigatie.
2. Gronden waarop instemming als bedoeld in het eerste lid kan worden onthouden zijn:
a. het niet voldoen of niet kunnen voldoen door de verlener van wiens diensten gebruik zal worden gemaakt aan de bij regeling van Onze Minister gestelde eisen inzake het toezicht op de dienstverlener of inzake zijn bekwaamheid of geschiktheid;
b. strijd met het recht, of
c. strijd met het belang van een veilig, ordelijk en vlot verloop van het luchtverkeer voor zover het betreft de taak bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h.
In artikel 8a, eerste lid, wordt «onverminderd zijn verantwoordelijkheid voor het verlenen van de diensten waartoe hij is aangewezen,» vervangen door: onverminderd zijn verantwoordelijkheid voor het verlenen van de diensten, bedoeld in artikel 8,.
Artikel 12.13 (Loodsenwet 2001 BES) wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel F, onder 2 (artikel 6), komt te luiden:
2. De eerste zin van het tweede lid komt te luiden: Door het bestuurscollege kan aan een schip dat gebruik maakt van een loodsplichtige scheepvaartweg, in bij eilandsverordening aan te geven gevallen, ontheffing worden verleend.
2. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 7 wordt «Bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen» vervangen door: Bij eilandsverordening.
3. Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 11, eerste en tweede lid, wordt «bedoeld in de artikelen 5 of 7» vervangen door: bedoeld in de artikelen 1, tweede lid, 5 of 7.
4. In onderdeel L, onder 2 (artikel 14) wordt «artikel 5 en 11» vervangen door «artikel 1, tweede lid, 5 en 11» en wordt «in het tweede lid» vervangen door: in het derde lid.
In artikel 12.15, onderdeel E, onder 1, vervalt de zinsnede «, wordt «een bestuurscollege» vervangen door «een openbaar lichaam».
In artikel 12.17, onderdeel E, wordt «artikel 6.21, eerste lid, onderdeel a, van de Douane en Accijnswet BES» vervangen door: artikel 2.25, eerste lid, onderdeel a van de Douane- en Accijnswet BES.
Artikel 12.19 (Luchtvaartwet BES), wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. Sub 6 komt te luiden:
6. Onderdeel u komt te luiden:
u. luchtverkeersdienstverlening:
vluchtinlichtingendiensten, alarmeringsdiensten, adviesdiensten voor het luchtverkeer, en luchtverkeersleiding, zijnde algemene luchtverkeersleiding, naderingsluchtverkeersleiding en plaatselijke luchtverkeersleiding;.
b. Sub 8 komt te luiden:
8. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door een puntkomma, worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
x. Vluchtinformatiegebied Curaçao: gebied begrensd door de posities met de hierna genoemde coördinaten alsmede het luchtruim daarboven:
1230N07030W-1230N07125W-1420N07400W
1600N07400W-1700N07300W-1700N07140W
1600N07140W-1600N06800W-1541N06704W
1124N06758W-1230N07030W;
y. Vluchtinformatiegebied San Juan: gebied begrensd door de posities met de hierna genoemde coördinaten alsmede het luchtruim daarboven:
2330N6000W-20000N60000W-1800N6130W-
1800N6200W-1722N6300W- 1520N6300W-
1500N6315W- 1500N6500W- 1541N6704W-
1600N6800W-1900N6800W- 1930N6853W-
2045N6734W- 2245N6828N-2330N6814W;
z. luchtverkeersdienstverlener: bij of krachtens artikel 22 aangewezen rechtspersoon belast met het geven van luchtverkeersdienstverlening.
c. In sub 9 wordt «luchtverkeersdiensten» vervangen door: luchtverkeersdienstverlening.
2. Onderdeel D komt te luiden:
Hoofdstuk III, afdeling 2 en afdeling 3, paragraaf 5, vervallen.
3. Onderdeel H, sub 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid vervalt «de Gouverneur of» en wordt «genoemde autoriteiten» vervangen door: de Minister.
4. Na onderdeel I wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 22 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. De natuurlijke of rechtspersoon die een luchtvaartuig ter beschikking heeft, dit onder zijn verantwoordelijkheid laat deelnemen aan het luchtverkeer, en daarbij gebruik maakt van luchtverkeersdienstverlening is een vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten van de luchtverkeersdienstverlening.
2. De eigenaar van het luchtvaartuig, bedoeld in het eerste lid, is hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding tenzij hij op de eerste vordering de natuurlijke persoon of rechtspersoon aanwijst die het luchtvaartuig te zijner beschikking heeft en dit onder zijn verantwoordelijkheid laat deelnemen aan het luchtverkeer.
3. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door de luchtverkeersdienstverlener onder goedkeuring door de Minister.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van de hoogte, de berekening, de vaststelling, de inning en de bekendmaking van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan vrijstelling worden verleend van betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden omtrent deraadpleging van vertegenwoordigers van luchtruimgebruikers over het vergoedingenbeleid.
5. In onderdeel PP (nieuw artikel 69) wordt in het derde lid «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij ministeriële regeling.
Artikel 12.20 vervalt.
Artikel 12.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel B komt te luiden:
In artikel 29 wordt «Nederlands-Antilliaanse munt» vervangen door: USD.
2. Na onderdeel B wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
In artikel 38, eerste lid, wordt «luchtverordening» vervangen door: wet.
In artikel 12.22, onderdeel B, komt onderdeel 2 te luiden:
2. In het vierde lid wordt «het blad, waarin van Overheidswege de officiële berichten worden geplaatst en op andere eilanden dan het eiland Curaçao, bovendien door aanplakking ter gebruikelijke plaatse» vervangen door: het afkondigingsblad van het openbaar lichaam.
Deze nota van wijziging bevat in de eerste plaats wijzigingen op de volgende terreinen:
1. de bevolkingsadministratie van de openbare lichamen;
2. de belastingen;
3. de integriteit van de financiële markten.
Voor wat betreft de bevolkingsadministratie krijgt via de IBES-lijst de Eilandsverordening basisadministratie persoonsgegevens van Bonaire de status van wet voor alle drie de eilanden onder de naam «Wet basisadministratie persoonsgegevens BES». In deze nota van wijziging zijn de aanpassingen van deze wet opgenomen. Het gaat hier grotendeels om technische aanpassingen.
Ten aanzien van de belastingen is relevant dat, zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag is aangekondigd, alsnog via de IBES-lijst de landsverordening op het terrein van de Inkomsten- en loonbelasting van toepassing blijven op de BES-eilanden onder de naam «Wet inkomstenbelasting BES» en «Wet loonbelasting BES». Deze wetten moeten op enkele punten worden aangepast alvorens zij een integraal onderdeel vormen van het toekomstige fiscale stelsel voor de BES-eilanden.
Op het terrein van de integriteit van de financiële markten worden door middel van deze nota van wijziging de in het wetsvoorstel opgenomen financiële toezichtswetten en anti-witwaswetgeving aangescherpt met het oog op de internationale afspraken met betrekking tot de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme.
Verwezen wordt door de toelichting per hoofdstuk en de aldaar opgenomen artikelgewijze toelichting.
Voor het overige bevat deze nota van wijziging hoofdzakelijk technische wijzigingen en redactionele verbeteringen.
1. HOOFDSTUK 2. MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
De wijzigingen in het hoofdstuk van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn voornamelijk technisch van aard. Een groot aantal wijzigingen betreft de aanpassing van delegatiebepalingen (in de onderdelen A, B, C). Dit houdt verband met veranderingen op de IBES-lijst, die bij nota van wijziging van het wetsvoorstel Invoeringswet BES worden voorgesteld. Met name wordt op grond van die nota van wijziging een aantal regelingen op het terrein van de rechtspositie en de pensioenen van ambtenaren en werklieden in plaats van algemene maatregel van bestuur aangemerkt als ministeriële regeling.
In het nieuwe hoofdstuk XIA van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dat voorziet in de mogelijkheid voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot onderlinge samenwerking op publiekrechtelijke basis, worden enkele correcties doorgevoerd. Die hebben geen beleidsmatige gevolgen.
In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba staat dat op grond van het voorgestelde artikel 133 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) de voor de openbare lichamen BES geldende regels ook van toepassing zijn op onder meer de uitoefening van bevoegdheden van gemeenschappelijke regelingen en het toezicht daarop (Kamerstukken II 2008/09, 31 959, nr. 3, blz. 17). Om die reden kunnen enkele onderdelen van artikel 134 vervallen. Het gaat om toezichtsbepalingen die op grond van artikel 133 al van toepassing zijn. In het overeenkomstige artikel 33 Wgr dat betrekking heeft op samenwerking tussen gemeenten komen die bepalingen ook niet voor. Dat geldt ook voor het huidige artikel 33 van de Wgr (Kamerstukken II 1980/81 16 538, nr. 3, blz. 44, toelichting bij artikel 26).
Artikel 135, eerste lid, bepaalt dat de ontwerp-begroting voordat die aan het algemeen bestuur, respectievelijk het gemeenschappelijk orgaan wordt aangeboden, aan de deelnemers moet worden voorgelegd. Een bijzonderheid hierbij is dat de ontwerp-begroting op grond van artikel 17 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat via artikel 133 Wgr van toepassing is, ook aan het College financieel toezicht BES moet worden voorgelegd. De wet brengt hierbij geen onderlinge hiërarchie aan, behalve dan dat op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet finBES het Cft zelf kan bepalen wanneer het die ontwerp-begrotng wil ontvangen.
In verschillende artikelen komt een verwijzing voor naar de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Die verwijzingen gaan uit van een verouderde artikelnummering van dit wetsvoorstel. In bijgaande nota van wijziging wordt dat verbeterd.
De wijzigingen op het terrein van de rechtspositie en de pensioenen van ambtenaren en werklieden zijn aangebracht als gevolg van het wijziging van het niveau van de lagere regelgeving. Hierdoor dient de grondslag ook worden aangepast.
Onderdeel D (Wet materieel ambtenarenrecht BES)
De oorspronkelijke landsverordening «Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren» regelde voor zowel de ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen als voor de ambtenaren in dienst van een eilandgebied het verlof en de verlofsbezoldiging. In de landsverordening was geregeld dat bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een eilandgebied nadere voorschriften konden worden gesteld. Dit betrof de oorspronkelijke artikelen 25 (nadere voorschriften ter uitvoering van hoofdstuk IV, vakantie-uitkering) en 31b, tweede lid (controlevoorschriften bij ziekte).
Het voorgestelde artikel 43, tweede lid, biedt nu de grondslag voor eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen, die voorheen op de artikelen 25 en 31b van de Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren waren gebaseerd. Met «Met inachtneming van de algemene maatregel van bestuur (...) nadere regels» in het voorgestelde tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat de openbare lichamen slechts aanvullende regels kunnen stellen.
De aanpassingen hebben betrekking op ambtenaren die bij koninklijk besluit worden benoemd, geschorst en ontslagen. Het nieuwe artikel 82, vierde lid, (Onderdeel Z1) voorziet erin dat ten aanzien van bij koninklijk besluit benoemde ambtenaren de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd is bepaalde lichtere disciplinaire straffen op te leggen. Daarbij is aangesloten bij artikel 80, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
Met de wijziging in artikel 90, eerste lid, (Onderdeel BB2) is op de bij koninklijk besluit benoemde ambtenaren ook het gesloten stelsel van ontslaggronden van toepassing (zie artikel 93 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement).
Onderdeel E (Wet ambtelijke bijstand verzoekschriften BES)
Deze wijziging betreft een vernummering van het wetsvoorstel om een dubbeling in de artikelnummers te herstellen.
Onderdeel F (Wet basisadministraties persoonsgegevens BES)
In dit artikel wordt een aantal wijzigingen van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES voorgesteld. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet BES krijgt de Eilandsverordening basisadministratie persoonsgegevens van Bonaire de status van wet voor alle drie de eilanden. De in dit artikel voorgestelde wijzigingen zijn, in overeenstemming met de uitgangspunten voor de transitie, grotendeels technische aanpassingen van de wet. Niettemin was niet te ontkomen aan enkele inhoudelijke wijzigingen, die voornamelijk zijn terug te voeren op de nieuwe staatkundige verhoudingen.
Verantwoordelijkheden met betrekking tot de basisadministraties BES
In de eerste plaats is er sprake van gewijzigde verantwoordelijkheden: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt eindverantwoordelijk voor het goede functioneren van de bevolkingsadministraties van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De bestuurscolleges blijven niettemin primair belast met de juiste bijhouding van de basisadministratie in hun openbaar lichaam en de verstrekking van gegevens daaruit. Op dit punt komen de basisadministraties van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op één lijn met die in de Nederlandse gemeenten.
Positie van de basisadministraties persoonsgegevens BES binnen het Koninkrijk
De bevolkingsadministratie in de Nederlandse Antillen en Aruba is tien jaar geleden ingrijpend gewijzigd als gevolg van de afspraken die zijn vastgelegd in het «Convenant basisadministratie van persoonsgegevens» van 1 januari 1998 en het «Bestuursakkoord uitwisseling persoonsgegevens binnen het Koninkrijk 1999». Hierbij waren naast de individuele eilandgebieden ook de drie landsregeringen binnen het Koninkrijk partij. De afspraken hielden in dat op de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen en in Aruba het oude systeem van bijhouding van gegevens over de bevolking op zogenaamde gezinskaarten werd vervangen door een geautomatiseerde bevolkingsadministratie waarbij, naar het voorbeeld van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) in Nederland, over iedere ingeschrevene gegevens worden vastgelegd op een persoonslijst. Het nieuwe systeem staat bekend als Persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen en Aruba (PIVA). Tegelijk met de invoering van PIVA is in de vijf eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en in Aruba nieuwe regelgeving tot stand gebracht. Die regelgeving vormt niet alleen de juridische basis voor de verwerking van de gegevens in de zes basisadministraties. Zij voorziet ook in een wettelijk kader voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de zes basisadministraties onderling en tussen deze basisadministraties en de GBA, indien een ingeschrevene verhuist naar een ander eilandgebied, naar Aruba dan wel naar Nederland of andersom.
De voorgestelde wijzigingen in de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES gaan zoveel mogelijk uit van deze afspraken in het convenant en het bestuursakkoord conform het uitgangspunt van behoud van de Nederlands Antilliaanse systematiek bij de transitie naar de nieuwe staatkundige verhoudingen. Er wordt derhalve in beginsel van uitgegaan dat straks de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de drie landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten gebruik blijven maken van hetzelfde PIVA systeem voor hun bevolkingsadministraties en dat ook de bestaande afspraken met betrekking tot de uitwisseling van persoonsgegevens worden gecontinueerd. Deze afspraken houden voornamelijk in dat bij verhuizing van personen binnen het Koninkrijk de gegevens die in het eiland van vertrek zijn bijgehouden in beginsel worden overgenomen in de basisadministratie van het openbaar lichaam of het land Aruba, Curaçao of Sint Maarten, al naar gelang de plaats waar de betrokken persoon verblijf gaat houden. Dit principe geldt ook in het geval van een verhuizing naar het Europese deel van Nederland en omgekeerd.
Het voorgaande neemt niet weg dat in het wetsvoorstel de bepalingen in verband met de uitschrijving van personen naar een andere basisadministratie binnen het Caribische deel van het Koninkrijk zijn vervallen. Met uitschrijving wordt bedoeld dat (de bijhouding van) de persoonslijst van een ingeschrevene wordt overgenomen door het (ei)land waar betrokkene zich inmiddels heeft gevestigd. De veronderstelling hierbij is geweest, dat binnen het PIVA systeem de zes basisadministraties een gezamenlijke bevolkingsadministratie zouden vormen. Dit blijkt echter niet het geval. In de praktijk dient de betrokken persoon die verhuist binnen het PIVA gebied (of naar Nederland) aangifte te doen van vertrek en wordt zijn persoonslijst opgeschort. Hem wordt echter wel een verhuisbericht meegegeven, dat hij dient te overleggen om ingeschreven te kunnen worden in de basisadministratie van het nieuwe (ei)land. Daar wordt een nieuwe persoonslijst voor betrokkene aangelegd, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens in het verhuisbericht. Op deze wijze wordt de bijhouding van gegevens over personen die binnen het Koninkrijk verhuizen in de basisadministraties toch afgestemd en kan daarmee worden tegengegaan dat personen zich binnen het Koninkrijk op meerdere plaatsen tegelijk inschrijven.
In overeenstemming met het uitgangspunt van de staatkundige vernieuwing zal later worden bezien of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de toekomst kunnen worden geïncorporeerd in het Nederlandse systeem van bevolkingsadministratie of dat zij een eigen systematiek zullen behouden. Met de voorbereidingen voor een inventariserend onderzoek, dat de basis moet gaan vormen voor de besluitvorming hierover, is intussen gestart.
De registratie van rechtsfeiten op grond van Nederlandse authentieke akten
In de wet worden verschillende bepalingen gewijzigd in verband met de uitspraak van de Hoge Raad van 13 april 2007 (LJN: AZ6095, Hoge Raad, R05/139HR), in verband met de erkenning van Nederlandse akten binnen het Koninkrijk. Hierin gaf de Hoge Raad een nadere uitleg met betrekking tot de reikwijdte van artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk. Dat artikel geeft een voor alle delen van het Koninkrijk geldende regel van interregionaal privaatrecht ten aanzien van onder meer de vraag of en, zo ja, in hoeverre rechtskracht toekomt aan een binnen het Koninkrijk opgemaakte authentieke akte. Het artikel berust op de gedachte dat het Koninkrijk wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van binnen het Koninkrijk verleden authentieke akten, als één rechtsgebied moet worden beschouwd. Het artikel brengt dan ook naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van authentieke akten die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn verleden, in alle delen van het Koninkrijk gelijk is (vgl. HR 14 januari 1994, nr. 8220, NJ 1994, 403). Dit geldt niet alleen ten aanzien van de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging en de bewijskracht, maar ook ten aanzien van de vatbaarheid voor inschrijving of vermelding van dergelijke akten en van de daarin neergelegde constateringen en rechtsfeiten in de openbare registers, behoudens uitzonderingen bij de wet.
Deze uitspraak geeft aanleiding om in dit wetsvoorstel de mogelijkheid op te nemen voor vermelding in de basisadministraties BES van gegevens met betrekking tot geregistreerde partnerschappen, huwelijken en geregistreerde partnerschappen tussen personen van gelijk geslacht en adoptie van kinderen door personen van gelijk geslacht.
De verstrekking van gegevens uit de basisregistraties BES
De huidige regelgeving beperkt zich voornamelijk tot de mogelijkheid gegevens te verstrekken aan bestuursorganen van het eiland of bij eilandsbesluit, houdende algemene bepalingen, aangewezen bedrijven en instellingen met een publiekrechtelijke taak op het eiland zelf. Dit zijn de zogenaamde afnemers. Daarnaast worden gegevens verstrekt aan derden voor zover deze noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift door die derde en kunnen in beperkte mate gegevens worden verstrekt aan andere derden, voor zover de mogelijkheid daartoe bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, is geopend.
Dit verstrekkingenregime is, nu de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden opgenomen in het Nederlandse staatverband, niet langer toereikend. Evenals voor de gemeenten zal ook voor de BES eilanden de verplichting gaan gelden om gegevens te verstrekken aan overheidsorganen buiten het openbaar lichaam, die deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun (landelijke) taken. In de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) wordt daarvoor de term buitengemeentelijke afnemers gebruikt. In de onderhavige wet is er voor gekozen om het bestaande begrip afnemer niet uit te breiden, maar de nieuwe term overheidsorganen in te voeren.
Daarnaast wordt voorgesteld in de onderhavige wet de mogelijkheid op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur over te gaan tot het aanwijzen van door derden verrichte werkzaamheden met een bijzonder maatschappelijk belang, ten behoeve waarvan algemene gegevens of verwijsgegevens uit een basisadministratie door het bestuurscollege moeten worden verstrekt. Te denken valt bijvoorbeeld aan verstrekking van gegevens aan pensioenfondsen in Nederland, die gegevens nodig hebben over uitkeringsgerechtigden die op een van de BES eilanden wonen. Indien een dergelijke algemene maatregel van bestuur wordt getroffen, bepaalt deze tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen, de gegevens die kunnen worden verstrekt en of het mogelijk is voor de geregistreerde om in dergelijke gevallen verstrekking van zijn gegevens tegen te gaan.
Tenslotte is een regeling opgenomen met betrekking tot de verstrekking van gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. Een dergelijke verstrekking is mogelijk, mits de persoonlijke levenssfeer van de ingeschrevene daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Afgezien van de bovengenoemde wijzigingen bevat het wetsvoorstel voornamelijk technische aanpassingen. Deze vloeien onder andere voort uit de verbreding van het bereik van de regelgeving van één naar drie eilanden: het wetsvoorstel heeft immers betrekking op drie basisadministraties in plaats van op één. Tevens zijn enkele wijzigingen aangebracht die het wetsvoorstel meer in lijn brengen met de Wet GBA, die destijds al tot voorbeeld heeft gediend voor de bestaande regeling.
Onderdeel B (artikel 1, onderdelen i, j, en k nieuw)
Het begrip «uitschrijving» is in de wet komen te vervallen, omdat er bij verhuizing van een persoon geen overname plaatsvindt van (de bijhouding van) de persoonslijst van het ene openbaar lichaam naar het andere openbaar lichaam. In het algemeen deel van deze toelichting is daarop ingegaan. Hiermee hangt samen dat de inhoud van het begrip «andere basisadministratie» is gewijzigd, in de zin dat daarmee alleen wordt bedoeld een basisadministratie waarmee gegevensuitwisseling plaatsvindt die van belang is voor de bijhouding van gegevens omtrent de daarin opgenomen personen. Om die reden is ook de basisadministratie in het Europese deel van Nederland aan de opsomming toegevoegd.
Voorts wordt in de definitiebepalingen in het vervolg onderscheid gemaakt tussen «afnemers» «overheidsorganen» en «derden». Afnemers zijn een bestuursorgaan van een openbaar lichaam of een onder het openbaar lichaam vallende dienst. Tevens valt ook een bij eilandsverordening aangewezen bedrijf of instelling met een publiekrechtelijke taak, gericht op het territorium van het betreffende openbaar lichaam, onder de definitie van afnemer. Onder het begrip overheidsorgaan wordt verstaan een orgaan van een rechtspersoon die in Nederland krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag in Nederland bekleed. Daarmee vallen zowel overheidsorganen die in het Europese deel als in het Caribische deel van Nederland werkzaamheden verrichten, onder de definitie.
De bepalingen inzake de beheerder van de basisadministratie van een openbaar lichaam zijn geschrapt. In overeenstemming met de regeling in de Wet GBA beperkt de wetgever zich in beginsel tot het aanwijzen van het bestuurscollege als het bestuursorgaan dat belast is met de uitvoering van de wet. Aan dit college zijn daartoe taken en bevoegdheden toebedeeld. De wetgever spreekt zich verder niet uit over de wijze waarop het bestuurscollege de verschillende taken en bevoegdheden dient te beleggen in de ambtelijke organisatie.
Aangezien in het op deze wet gebaseerde Besluit basisadministraties persoonsgegevens BES geen regeling is getroffen inzake het beheer, de technische en administratieve inrichting, de werking en de beveiliging van de basisadministratie en dat Besluit ook geen grondslag bevat om dat bij ministeriële regeling te doen, wordt in het onderhavige artikel op wetsniveau de mogelijkheid geschapen om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen over deze onderwerpen.
Aan derden moeten, net als aan afnemers en overheidsorganen, ook administratieve gegevens verstrekt kunnen worden (zie artikel 27).
De voorwaarde van de geldige verblijfstitel voor inschrijving wordt verplaatst naar artikel 7, zodat in dat artikel alle criteria bijeen staan waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor inschrijving op grond van een aangifte van verblijf en adres.
De regeling met betrekking tot de inschrijving op basis van een geboorteakte, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand in een openbaar lichaam of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten is verduidelijkt en in lijn gebracht met de vergelijkbare regeling in de Wet GBA. Indien noch de moeder, noch de vader als ingezetene in een basisadministratie van een openbaar lichaam is ingeschreven, vindt de inschrijving plaats op grond van een aangifte van verblijf en adres. In dat geval is de geboorteakte een brondocument.
Het bestaande artikel lijkt onvoldoende grondslag te bieden voor de bepalingen in het Besluit basisadministraties persoonsgegevens BES die betrekking hebben op de bronnen waaraan gegevens kunnen worden ontleend voor de bijhouding van de persoonslijst van de ingeschrevene. Zo wordt het administratienummer automatisch toegekend uit een serie, binnen het Koninkrijk unieke nummers. Ook kunnen gegevens worden ontleend aan gerechtelijke uitspraken. De nu voorgestelde bepaling stelt buiten twijfel dat ook aan andere dan schriftelijke bronnen gegevens kunnen worden ontleend.
Het tweede deel van het artikel biedt de wettelijke grondslag voor de in het Besluit basisadministraties persoonsgegevens BES opgenomen verplichting van de ambtenaar van de burgerlijke stand die in een van de onder hem berustende registers melding heeft gemaakt van een feit dat van belang is voor de bijhouding van de basisadministratie of van een andere basisadministratie, de gegevens terzake terstond ter kennis te brengen van degene die verantwoordelijk is voor de verwerking van gegevens in de betrokken basisadministratie. De voorgestelde formulering maakt het mogelijk om in de toekomst ook aan andere instanties die belast zijn met de uitvoering van publiekrechtelijke taken een dergelijke verplichting op te leggen.
In overeenstemming met de leeftijdgrens voor meerderjarigheid in artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES wordt in dit artikel niet meer gesproken over minderjarigen die jonger dan wel ouder zijn dan 18 jaar. Daarentegen wordt wel, evenals in de Wet GBA, de mogelijkheid geopend dat minderjarigen vanaf 16 jaar zelf aan hun aangifteverplichtingen op grond van de wet kunnen voldoen.
Voorts is in onderdeel b van het artikel, eveneens in overeenstemming met de regeling in de Wet GBA, de categorie «minderjarigen» beperkt tot «inwonende minderjarigen» om te voorkomen dat een ouder, voogd of verzorger naar een ander openbaar lichaam zou moeten reizen om daar aangifte te doen. Gevolg is dat uitwonende minderjarigen vanaf 16 jaar zelf aangifte moeten doen.
Tevens wordt voorgesteld het huidige artikel 15, tweede lid, te laten vervallen. Hierin is voorgeschreven dat bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald op welke instellingen verplichtingen rusten als bedoeld in artikel 13 (aangifteplicht van de burger), indien betrokkene niet reeds zelf aangifte heeft gedaan. Aan deze bepaling is nimmer uitwerking gegeven in een eilandsbesluit. Dat zal ook niet gebeuren in het Besluit basisadministratie persoonsgegevens BES. In de praktijk is het denkbaar dat er afspraken worden gemaakt tussen hoofden van bepaalde instellingen en het bestuurscollege om laatstgenoemde op de hoogte te stellen van de aanwezigheid van personen in dergelijke instellingen die zelf niet in staat zijn om aangifte te doen. Vervolgens kan van geval tot geval worden beslist of de aangifte in een andere vorm kan worden gedaan dan wel ambtshalve wordt overgegaan tot opneming van gegevens van de betrokken persoon in de basisadministratie. Het tweede lid is daarmee overbodig en kan dan ook worden geschrapt.
Onderdelen T (artikel 20) en U (artikel 21, tweede lid)
In artikel 20, derde lid, is geregeld dat overheidsorganen die voor de vervulling van hun taak behoefte hebben aan een systematische verstrekking van persoonsgegevens, een verzoek moeten indienen bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een besluit te nemen op grond waarvan de gegevens door de bestuurscolleges moeten worden verstrekt. Een bestuurscollege kan slechts op verzoek van een overheidsorgaan gegevens verstrekken, indien de gegevens niet aan het overheidsorgaan moeten worden verstrekt op grond van een besluit van de minister.
In een besluit van de minister tot verstrekking van gegevens aan een overheidsorgaan wordt tevens bepaald over welke categorieën van personen gegevens worden verstrekt, welke gegevens het betreft en in welke gevallen gegevens worden verstrekt. Het besluit bepaalt tevens aan welk overheidsorgaan, op welke wijze en vanaf welke datum de verstrekking dient plaats te vinden. Het besluit wordt tijdig aan de bestuurscolleges bekend gemaakt.
Het vierde lid van artikel 20 en het tweede lid van artikel 21 bevatten regelgeving die betrekking heeft op gegevens die uit de basisadministraties zijn verstrekt aan afnemers of derden. Op het moment dat de gegevens ter beschikking zijn gekomen van de afnemer of derde die ze heeft gevraagd, is deze echter zelf verantwoordelijk voor het juiste gebruik van deze gegevens. In het Europese deel van Nederland legt de Wet GBA geen verplichtingen op aan afnemers of derden wat betreft het gebruik dat zij van de uit de GBA verstrekte gegevens maken. De omgang met deze gegevens valt onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Er is geen reden om met de gegevens die uit de basisadministraties BES zijn verstrekt op een andere wijze om te gaan. In het Caribische deel van Nederland valt de omgang met verstrekte gegevens onder de Wet bescherming persoonsgegevens BES (Wbp BES). De bovengenoemde bepalingen kunnen derhalve worden geschrapt.
Onderdelen V (artikel 21a) en Y (artikel 25)
Rechtstreekse toegang tot de basisadministratie is voorbehouden aan de eigen instanties van het openbaar lichaam, dat wil zeggen aan de organen van het openbaar lichaam of de onder het openbaar lichaam ressorterende diensten of instellingen. Aan overige afnemers binnen het openbaar lichaam, aan overheidsorganen en aan derden wordt geen rechtstreekse toegang verleend. Deze opzet komt overeen met die van de Wet GBA waar ook alleen aan zogenoemde binnengemeentelijke afnemers rechtstreekse toegang tot de basisadministratie kan worden verleend.
Onderdelen W (artikel 23) en AA (artikel 27)
In deze artikelen is aansluiting gezocht bij de regeling die in artikel 88, derde lid, Wet GBA is neergelegd voor de verstrekking aan afnemers en van overeenkomstige toepassing is verklaard op de verstrekking aan derden als bedoeld in artikel 98 en 99 Wet GBA. Hiermee wordt voorzien in de mogelijkheid om gegevens te verstrekken zonder dat deze verstrekking zichtbaar wordt voor afnemers, overheidsorganen of derden, ook niet voor degene op wie deze gegevens betrekking hebben, uitsluitend voor zover dit noodzakelijk is het belang van de veiligheid van de Staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Artikel 26 is ingrijpend herzien. In het artikel is nu ook de verplichte verstrekking geregeld van gegevens aan Nederlandse overheidsorganen buiten het openbaar lichaam en de verplichte verstrekking aan derden die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden verrichten met een bijzonder maatschappelijk belang. In het algemeen deel van deze toelichting is al ingegaan op deze wijzigingen.
Daarnaast is in artikel 26, vierde lid, de regeling uitgebreid met betrekking tot de verstrekking van gegevens aan andere derden dan de derden die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Verstrekking van gegevens aan deze andere derden kan uitsluitend plaatsvinden voor zover daarin is voorzien bij eilandsverordening en voor zover, hetzij de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene van wie gegevens worden verstrekt, hetzij de gegevens worden gevraagd ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden met een bijzonder maatschappelijk belang voor het openbaar lichaam en de verstrekking voldoet aan de overige vereisten die in artikel 26, zesde lid, daaraan worden gesteld.
Artikel 27a is uitgebreid met een tweede lid, waarin een regeling is opgenomen met betrekking tot de verstrekking van gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. Een dergelijke verstrekking is slechts toegestaan voor zover de persoonlijke levenssfeer van de ingeschrevene daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
De bepaling in het derde lid sluit aan op de mogelijkheid, genoemd in artikel 26, derde lid, om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat, indien de ingeschrevene die gebruik heeft gemaakt van zijn recht om verstrekking van gegevens aan derden tegen te gaan, deze gegevens ook niet worden verstrekt in bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Vanwege het overgaan van de eindverantwoordelijkheid voor de basisadministraties persoonsgegevens van de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba van de bestuurscolleges naar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in casu de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dient de bestaande toezichtbepaling te worden aangepast.
In de Wet GBA is voorzien in een (preventief) toezicht door de minister dat vooral gericht is op het bewaken van de technische en administratieve integriteit van het GBA-systeem als geheel (schouwing en toetsing van systemen aan conformiteit met het Logisch Ontwerp). In dit verband is aan de minister de bevoegdheid toegekend om onderzoek in te stellen naar de inrichting, de werking en de beveiliging van de basisadministratie van een gemeente en zonodig een aanwijzing te geven aan het verantwoordelijke college van burgemeester en wethouders. Daarnaast is voornamelijk een rol weggelegd voor het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), dat in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toeziet op de uitvoering van de Wet GBA. Dit betekent onder andere dat een burger het CBP kan vragen een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de wet wordt uitgevoerd en door het CBP aan de gemeenten bestuursdwang kan worden opgelegd ter handhaving van wettelijk opgelegde verplichtingen. In samenhang met deze toezichtbepalingen is in de Wet GBA ook een auditinstrument opgenomen, waarmee gemeenten door bevoegde auditoren laten nagaan of gegevens op correcte wijze in hun basisadministratie zijn vermeld, de juiste procedurele maatregelen in verband met de verwerking van de gegevens in hun basisadministratie zijn getroffen en de regels ter bescherming van de privacy voldoende worden nageleefd.
In de openbare lichamen BES bestaan al deze toezichtmogelijkheden nu niet. Tegen deze achtergrond is gekozen voor een meer algemene regeling van toezichtbevoegdheden voor de minister. Daarvoor is aansluiting gezocht bij artikel 58 van de Paspoortwet. De formulering van de voorgestelde toezichtbepaling laat ruimte voor het op uiteenlopende wijzen vormgeven van het toezicht in de praktijk.
De wijziging betreft de hoogte van de boete. In plaats van de bepaling van een nominaal bedrag, wordt een verwijzing opgenomen naar een categorie. De ontwikkeling van de hoogte van de boete wordt nu elders, namelijk in het strafrecht, geregeld.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de Aanpassingswet BES wordt de Wet openbare manifestaties (Wom) van toepassing verklaard op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ingevolge het wetsvoorstel Invoeringswet BES, zoals voorgelegd aan de Raad van State, zou de bestaande Verordening houdende bepalingen omtrent de uitoefening van het recht van vergadering worden overgenomen als Wet recht van vergadering BES. Nu de Wom van toepassing zal worden is de Wet recht op vergadering BES niet meer nodig en kan artikel 2.21 vervallen.
2. HOOFDSTUK 5. MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
In de te wijzigen bepaling staat een verwijzing naar het wetsvoorstel Belastingwet BES. Dit wetsvoorstel is naar aanleiding van het advies van de Raad van State ingrijpend gewijzigd. Onderhavige wijziging dient om de verwijzing weer kloppend te maken.
3. HOOFDSTUK 6. MINISTER VAN FINANCIËN
De wijzigingen op het beleidsterrein van de Minister van Financiën hebben in hoofdzaak betrekking op de inkomstenbelasting en loonbelasting en op de integriteit van de financiële markten. Op deze wijzigingen wordt hieronder nader ingegaan. Voorts wordt een aantal technische wijzigingen doorgevoerd, die bij de artikelsgewijze toelichting zullen worden toegelicht.
§ 2. Inkomstenbelasting en loonbelasting
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel Belastingwet BES worden in de Belastingwet BES vooralsnog geen hoofdstukken opgenomen met een inkomstenbelasting en een loonbelasting. Voor de jaren dat in de Belastingwet BES die hoofdstukken nog niet zijn opgenomen worden de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting 1976 gecontinueerd, zij het dat – bij nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoeringswet BES – de naamgeving wordt gewijzigd in «Wet inkomstenbelasting BES» en «Wet loonbelasting BES. Als gevolg hiervan wordt op het terrein van de inkomsten- en loonbelasting gestart met het bestaande Nederlands-Antilliaanse systeem. Wel is nodig dat de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES op enkele punten worden aangepast alvorens deze een integraal onderdeel vormen van het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden.
In deze nota van wijziging zijn de aanpassingen opgenomen die in de Wet inkomstenbelasting BES en in de Wet loonbelasting BES nog moeten worden aangebracht. Het grootste deel van deze wijzigingen is erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader aan te passen aan de nieuwe staatkundige verhoudingen. Voorts zijn enkele wijzigingen opgenomen zodat de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES aansluiten bij de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES. De ontwerpen die moeten leiden tot deze twee wetten, zullen op korte termijn worden ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Een meer inhoudelijke aanpassing is het schrappen in de Wet inkomstenbelasting BES van de zogenoemde opbrengst van onroerende goederen als onderdeel van het belastbare inkomen, vanwege de voorgenomen introductie van een vastgoedbelasting1 in de Belastingwet BES. Op deze manier wordt voorkomen dat de inkomsten uit de op de BES eilanden gelegen onroerende zaken zowel in de heffing van de vastgoedbelasting als in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken. Andere meer inhoudelijke aanpassingen betreffen de belastingheffing over opbrengst van roerend kapitaal, het loonbegrip, de penshonadoregeling en de tariefsstructuur. In het vervolg van deze toelichting wordt op deze laatste vier onderdelen nader ingegaan.
a. opbrengst van roerend kapitaal
Wat betreft de heffing over de opbrengst van roerend kapitaal worden, vergeleken met de regeling in de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, enige wijzigingen aangebracht. In de landsverordening bestaat een volledige vrijstelling voor rente op obligatieleningen en een verlaagd inkomstenbelastingtarief van 5% voor overige rente terwijl voor dividendontvangsten helemaal geen (gedeeltelijke) vrijstelling geldt. Ter bevordering van de eenvormigheid, eenvoud en doelmatigheid wordt in de Wet inkomstenbelasting BES een rente- en dividendvrijstelling van USD 5 000 geïntroduceerd.
In de Wet loonbelasting BES wordt een gebruikelijkloonregeling geïntroduceerd. Deze regeling beoogt te voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders zichzelf geen loon toekennen en de winst van de vennootschap waarin zij een aanmerkelijk belang bezitten enkel in de vorm van vervreemdingsvoordelen en reguliere voordelen genieten. Op deze manier wordt ook meer de economische werkelijkheid gevolgd. Immers, voor de aanmerkelijkbelanghouder draagt de winst van de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang bezit en waarvoor hij werkzaam is, zowel een arbeidscomponent als een kapitaalcomponent in zich. Het gebruikelijk loon (de arbeidscomponent) wordt jaarlijks gesteld op USD 20 000 tenzij kan worden aangetoond dat ter zake van soortgelijke arbeid waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, in welke geval het gebruikelijk loon wordt gesteld op dat lagere loon.
De thans in de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 opgenomen penshonadoregeling wordt in de Wet inkomstenbelasting BES niet gecontinueerd. De thans bestaande penshonadoregeling heeft tot gevolg dat in de Nederlandse Antillen woonachtige belastingplichtigen voor inkomen dat afkomstig is van buiten de Nederlandse Antillen onder voorwaarden in beginsel kunnen worden belast tegen 10% in plaats van het progressieve tabeltarief van de inkomstenbelasting. Ook kunnen belastingplichtigen die gebruik mogen maken van de penshonadoregeling ervoor opteren een vast bedrag van vijfhonderdduizend Antilliaanse guldens tegen het progressieve inkomstenbelastingtarief in de heffing te betrekken. Binnenlands inkomen wordt altijd tegen het progressieve tarief in de heffing betrokken. Deze regeling bevoordeelt met name gefortuneerde buitenlanders die op de eilanden komen wonen en hun inkomen voornamelijk vanuit het buitenland verkrijgen, terwijl voor de lokale bevolking – ongeacht de herkomst van het inkomen – altijd het wereldinkomen tegen het progressieve tarief in de heffing van de inkomstenbelasting wordt betrokken. Deze regeling roept spanning op en komt in conflict met het gelijkheidsbeginsel en wordt derhalve niet voortgezet. In het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES wordt wel voorzien in een overgangsregeling van 5 jaar voor bestaande penshonado’s. Daarna zullen ook deze penshonado’s onder het reguliere regime van de loon- en inkomstenbelasting vallen.
De huidige Nederlands-Antilliaanse inkomstenbelasting en loonbelasting kennen een zestal tariefschijven (variërend van 12,5% inclusief eilandelijke opcenten tot en met 47,5% inclusief eilandelijke opcenten). Daarnaast gelden voor de heffing van de premies volksverzekeringen, de premies werknemersverzekeringen en de ziektekostenregelingen een scala aan van elkaar afwijkende grondslagen en premie-maxima. Omwille van de eenvoud wordt een zogenoemde integrale heffing geïntroduceerd. Ook is vanwege de in de brief van de staatssecretaris van Financiën van 25 februari 20091 aangekondigde en in de wetsvoorstellen Belastingwet BES en Douane- en Accijnswet BES uitgewerkte verschuiving van directe naar indirecte belastingen ruimte ontstaan om de gemiddelde loon- en inkomstenbelastingdruk over de gehele linie te verlagen. Hierdoor wordt een deel van de verlaging van de voorgestelde tariefsstructuur in de loon- en inkomstenbelasting gefinancierd door de extra opbrengst uit indirecte belastingen die – anders dan de directe belastingen – voor een aanzienlijk deel wordt opgebracht door niet ingezetenen (bijvoorbeeld toeristen en bezitters van een tweede huis).
De integrale heffing is gebaseerd op een vlak (afgezien van de belasting- en premievrije som inkomensonafhankelijk) tarief en omvat de heffing van inkomstenbelasting op basis van de Wet inkomstenbelasting BES alsmede de heffing van premies op basis van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES en de zorgverzekering BES. In de eerste schijf bestaat het integrale tarief daardoor uit een viertal componenten. Het gaat om de IB, de premies voor de AOV en AWW en de (inkomensafhankelijke) premie zorgverzekering. Het in de eerste schijf geldende tarief voor de inkomstenbelasting is zodanig vastgesteld dat het integrale heffingstarief in de eerste schijf, rekening houdend met de premies AOV, AWW en zorgverzekering, gelijk is aan het tarief genoemd in de hoogste (tweede) schijf van de inkomstenbelasting (30,4%). In de eerste schijf, die geldt voor een belastbare som tot en met USD 26 396, geldt derhalve een laag inkomstenbelastingtarief (van 3,6%). Het tarief van de integrale heffing is daardoor volledig vlak. De grondslag waarover het integrale heffingstarief wordt toegepast is de belastbare som, bedoeld in de Wet inkomstenbelasting BES. Dit is het belastbare inkomen (met uitzondering van winst uit aanmerkelijk belang) verminderd met de belasting- en premievrije som van USD 9 000 en in voorkomende gevallen met een zogenoemde kindertoeslag. De kindertoeslag bedraagt USD 1 250 per kind met een maximum van USD 2 500. Door de belasting- en premievrije som en de kindertoeslag behouden de loon- en inkomstenbelasting op de BES eilanden het karakter van een heffing naar draagkracht. Hoewel op individueel niveau een garantie niet mogelijk is, is het streven dat met het voorgestelde tarief, de hoogte van de belasting- en premievrije som alsmede de hoogte van de kindertoeslag zoveel mogelijk wordt bereikt dat de ingezetenen van de BES eilanden niet worden geconfronteerd met een hogere druk dan thans. Het kabinet is zich er terdege van bewust dat het voornoemde streven essentieel is voor het creëren van voldoende draagvlak bij de op de BES eilanden levende bevolking.
Ingeval de tarieven van de premies AOV, AWW of zorgverzekering op enig moment worden gewijzigd, zal het tarief van de loon- en inkomstenbelasting telkens zodanig worden gewijzigd dat er over het gehele inkomenstraject (boven de belastingvrije som) een geïntegreerd, vlak tarief zal blijven bestaan. Afstemming tussen de verschillende ministeries (Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede Volksgezondheid, Welzijn en Sport) is hiervoor vereist.
Om te bereiken dat voor de grootste groep premieplichtigen (werknemers) ook de inhouding en de afdracht van de premies AOV, AWW en zorgverzekering op hetzelfde moment kunnen plaatsvinden als de inhouding onderscheidenlijk de afdracht van de loonbelasting wordt het integrale heffingstarief in de inhoudingensfeer toegepast over het zuiver voljaarsloon, bedoeld in de Wet loonbelasting BES. De inhoudingsplichtige zal de loonbelasting en premies AOV, AWW en zorgverzekering in één keer kunnen afdragen. Vanwege de koppeling in de Wet inkomstenbelasting BES met het loonbegrip zoals dat wordt gebruikt in de Wet loonbelasting BES wordt uiteindelijk bereikt dat het belastbare inkomen in de inkomstenbelasting voor een heel grote groep gelijk is aan de grondslag waarover loonbelasting/premie is ingehouden, zodat niet behoeft te worden bijgeheven.
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de macro-opbrengst van de thans op BES eilanden gerealiseerde opbrengsten van de loon- en inkomstenbelasting. Naast deze opbrengst wordt de geraamde opbrengst van de Wet inkomstenbelasting BES en Wet loonbelasting BES opgenomen.
Opbrengst (oud) (x 1 000 US$) | Opbrengst (nieuw) (x 1 000 US$) | Verschil | |
---|---|---|---|
IB/LB | 17 406 | 12 752 | -/- 4 654 |
De voorgestelde tariefsverlaging leidt tot een budgettaire derving van iets meer dan USD 4,6 miljoen. Dit verschil dient niet op zichzelf te worden bezien maar in relatie met de overige onderdelen van het fiscale stelsel die zijn opgenomen in de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES. Per saldo zullen de «oude» opbrengst en de geraamde opbrengst aan elkaar gelijk zijn.
§ 3. Integriteit financiële markten
De thans in hoofdstuk 6, paragraaf 2, van de Aanpassingswet BES opgenomen financiële toezichtswetten en anti-witwaswetgeving worden aangescherpt met het oog op de internationale afspraken met betrekking tot de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme. Het gaat daarbij met name om de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), waaraan Nederland zich internationaal heeft gecommitteerd. In beginsel zijn deze aanbevelingen reeds geïmplementeerd in de als BES-wetten over te nemen landsverordeningen, doch op een aantal punten is een aanscherping op zijn plaats. Ook in de Nederlandse Antillen is daartoe momenteel wijzigingswetgeving in voorbereiding. Ten einde ervoor te zorgen dat tussen de BES-eilanden en Curaçao en Sint Maarten een level playingfield blijft bestaan, is bij de onderhavige wijzigingen waar mogelijk rekening gehouden met deze in voorbereiding zijnde Nederlands-Antilliaanse wetgeving.
De voorgestelde wijzigingen hebben onder meer betrekking op de betrouwbaarheid en deskundigheid van de beleidsbepalers bij financiële ondernemingen, het verplichte cliëntonderzoek, de melding van ongebruikelijke transacties en de bestuursrechtelijke handhaving. Inhoudelijk komen de aangescherpte normen goeddeels overeen met de corresponderende bepalingen in Nederlandse wetgeving. Het gaat daarbij met name om de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet inzake geldtransactiekantoren (Wgt). Onderstaand worden de voornaamste wijzigingen nader toegelicht.
a. betrouwbaarheid en deskundigheid van beleidsbepalers
De integriteit van de financiële markten staat of valt met de betrouwbaarheid en deskundigheid van beleidsbepalers van relevante ondernemingen. In FATF-aanbeveling 23 is dan ook gesteld dat voorkomen moet worden dat criminelen of hun handlangers een significant belang of een bestuurlijke positie verwerven in die ondernemingen. Voor bepaalde financiële ondernemingen zijn tevens deskundigheidsnormen van toepassing. De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe de betrouwbaarheidsnormen aan te scherpen en alle relevante beleidsbepalers onder het toepassingsbereik van die normen te brengen. Verder is geregeld dat evenals in Nederland nieuwe bestuurders van financiële ondernemingen pas benoemd mogen worden na een toets door de toezichthouder.
b. integere uitoefening van het bedrijf
FATF-aanbeveling 15 ziet op de screening en opleiding van werknemers, de interne controle en de audit functie van ondernemingen. Ondernemingen dienen in eerste instantie zelf te waarborgen dat de integriteitswetgeving in hun organisatie wordt nageleefd. Een aantal over te nemen landsverordeningen behoeft op dit punt versteviging. De wijzigingen voorzien in een wettelijke basis voor een regeling ter zake. Daarbij zal rekening worden gehouden met de relevante beleidsregels van de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA). In navolging van de Wft zijn de betreffende normen onder de noemer «integere uitoefening van het bedrijf» gebracht.
c. identificatie van cliënten en melding ongebruikelijke transacties
Voor de bestrijding van witwassen en de financiering van terrorisme is van groot belang dat ook bepaalde niet-financiële dienstverleners, bijvoorbeeld advocaten en notarissen, verplicht zijn – kort gezegd – hun cliënten te identificeren en ongebruikelijke transacties te melden. Het toepassingsbereik van de over te nemen Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening en de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties is vrijwel beperkt tot financiële ondernemingen. Conform FATF-aanbeveling 12 is voorzien in uitbreiding van het toepassingsbereik van de betreffende regels tot die niet-financiële dienstverleners. In dat verband is voorgesteld het woord «financiële» te schrappen uit de citeertitel van de voorgestelde Wet identificatie bij financiële dienstverlening BES (Wid BES). Ook in de Nederlandse Antillen bestaat het voornemen de betreffende wetgeving in die zin aan te passen.
Andere belangrijke wijzigingen in de Wid BES betreffen het verplichte cliëntenonderzoek. Dienstverleners dienen te weten met wie zij werkelijk zaken doen. Daartoe is in overeenstemming met FATF-aanbeveling 5 de identificatieverplichting uitgebreid tot de uiteindelijk belanghebbende, en moeten dienstverleners inzicht verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van hun cliënt. Verder wordt cliëntonderzoek tevens verplicht bij het aangaan van een zakelijke relatie. De dienstverlener moet bovendien doel en aard van die relatie vaststellen en vervolgens voortdurend controleren of de relatie daarmee nog overeenstemt. In bepaalde situaties is verscherpt onderzoek nodig, bijvoorbeeld bij zogenoemde politiek prominente personen (FATF-aanbeveling 6). Specifieke onderzoeksverplichtingen zullen gelden voor banken bij het aangaan van relaties met andere banken (FATF-aanbeveling 7).
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) zal worden aangewezen als Meldpunt Ongebruikelijke Transacties in de zin van de Wet melding ongebruikelijke transacties BES. De meldverplichtingen en de taken van het Meldpunt zijn in overeenstemming met FATF-aanbevelingen 13 en 26 uitgebreid tot gevallen van (aanwijzingen voor) financiering van terrorisme. Voor de verwerking van persoonsgegevens door het Meldpunt is goeddeels aangesloten bij het regime van de voorgestelde Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES. In Nederland is het inhoudelijk gelijke regime van de Wet politiegegevens toepasselijk.
d. bestuursrechtelijke handhaving
Voor een effectieve handhaving dienen toezichthouders over de nodige bevoegdheden te beschikken. Volgens FATF-aanbeveling 29 dienen toezichthouders in staat te zijn naleving daadwerkelijk af te dwingen. Daartoe is in diverse wetten het handhavingsinstrumentarium uitgebreid met de bevoegdheid aanwijzingen te geven of bestuurlijke boeten op te leggen. De voorgestelde boetebepalingen zijn grotendeels ontleend aan modernere Nederlands-Antilliaanse wetgeving, zoals de Landsverordening Assurantiebemiddelingsbedrijf en de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs. Bij het bepalen van de boetebedragen die ten hoogste kunnen worden opgelegd, is enerzijds rekening gehouden met vergelijkbare boeten die thans op grond van Nederlands-Antilliaanse wetgeving kunnen worden opgelegd, en anderzijds met de aard en de ernst van de overtreding in relatie tot het FATF-vereiste dat sancties doeltreffend, proportioneel en ontmoedigend moeten zijn.
Voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme is een gedegen regulering van geldtransactiekantoren essentieel. Het verrichten van contante transacties maakt deze ondernemingen kwetsbaar voor misbruik. De FATF-aanbevelingen zijn dan ook mede op geldtransactiekantoren van toepassing. In zogenoemde speciale aanbevelingen zijn specifieke normen opgenomen met betrekking tot geldtransacties.
De wettelijke regulering van geldtransactiekantoren is thans beperkt tot een vergunningplicht in de Landsverordening Deviezenverkeer, die – zie pagina 41 van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel – niet wordt overgenomen voor de BES. Die vergunningplicht wordt thans opgenomen in de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES. In die wet is ook de nadere regulering van deze ondernemingen voorzien, waarbij grotendeels is aangesloten bij de systematiek van die wet. Verder is voorzien in een wettelijke basis voor de uitwerking van specifieke normen voor geldtransacties.
Niet alleen de in de Comptabiliteitswet 2001 zelf opgenomen bevoegdheden, maar ook de in de op die wet gebaseerde regelingen opgenomen bevoegdheden moeten in de openbare lichamen kunnen worden uitgeoefend. Het voorgestelde artikel 109 wordt daartoe aangepast.
In een aantal van de in hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel genoemde financiële toezichtswetten worden taken opgedragen aan De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). Ook in het wetsvoorstel geldstelsel BES zal DNB een taak krijgen. Verzuimd was evenwel om in verband met deze nieuwe taken ook artikel 4 van de Bankwet 1998 aan te passen, waarin is geregeld welke taken aan DNB (kunnen) worden opgedragen. De voorgestelde aanpassing van artikel 4 maakt het mogelijk dat aan DNB ook taken in de openbare lichamen worden opgedragen.
C (Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES)
1. De verlenging van de beslistermijn in artikel 5, tweede lid, van 60 dagen tot 13 weken is ingegeven door de omstandigheid dat in de nieuwe context de toezichthouder opereert vanuit Nederland. Een gedegen onderzoek om vast te stellen of voldaan is aan alle eisen zal in die omstandigheden meer tijd vergen. De nieuwe termijn komt overeen met de termijn die in Nederland op grond van de Wft geldt.
Met het oog op FATF-aanbeveling 23 betreffende de betrouwbaarheid van beleidsbepalers – zie de toelichting in het algemeen deel onder a – wordt in het nieuw voorgestelde onderdeel f van het eerste lid van artikel 6 van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf BES een wettelijke basis opgenomen voor een regeling ter zake. Uit doelmatigheidsoverwegingen worden de onderdelen F en G opnieuw vastgesteld.
2. De wijziging van artikel 20 stelt de toezichthouder, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), in staat gegevens te verstrekken aan de Nederlandsche Bank (DNB), die in andere voorgestelde financiële toezichtswetten als toezichthouder is aangewezen.
Het nieuw in te voegen artikel 21 strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 40, waar is gesteld dat de relevante autoriteiten onderzoek moeten kunnen verrichten op verzoek van hun buitenlandse zusterorganisaties. De regeling is ontleend aan artikel 1:68 Wft.
De boetebepaling in artikel 23 strekt tot uitvoering van FATF-aanbeveling 29, zoals in het algemeen deel toegelicht onder d.
De onderdelen L tot en met N zijn om redenen van doelmatigheid opnieuw vastgesteld.
D (Wet grensoverschrijdende geldtransporten BES)
Deze wijzigingen strekken ertoe de verwijzingen naar de Douane- en Accijnswet BES in overeenstemming te brengen met de tekst van dat wetsvoorstel, zoals dat naar verwachting spoedig aan de Staten-Generaal zal worden aangeboden.
E (Wet identificatie bij financiële dienstverlening BES)
1. en 2. Het schrappen van het woord «financiële» in de termen «financiële dienst» en «financiële dienstverlening» houdt verband met de uitbreiding tot niet-financiële ondernemingen van het toepassingsbereik van de voorgestelde Wet identificatie bij dienstverlening BES, zoals toegelicht in het algemeen deel onder c.
3. De uitbreiding van de definitie van cliënt en de introductie van de definitie van uiteindelijk belanghebbende in artikel 1 houden verband met de hiervoor in het algemeen deel onder c genoemde FATF-aanbeveling 5. Uit oogpunt van doelmatigheid is onderdeel B opnieuw vastgesteld.
4. Het nieuw in te voegen artikel 1a strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 22 waar is gesteld dat – kort gezegd – relevante ondernemingen dienen te waarborgen dat hun buitenlandse dochterondernemingen en bijkantoren zich houden aan de FATF-aanbevelingen.
Artikel 2 is op een aantal punten gewijzigd met het oog op FATF-aanbeveling 5 betreffende het verplichte cliëntenonderzoek. Het nieuw voorgestelde zevende lid van artikel 2 strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 7 betreffende onderzoeksverplichtingen bij het aangaan van een correspondentbankrelatie. Een en ander is in het algemeen deel toegelicht onder c.
Artikel 3, tweede lid, is opnieuw vastgesteld in verband met enkele aanpassingen met het oog op FATF-aanbeveling 5, waar is gesteld dat identificatie dient plaats te vinden aan de hand van betrouwbare onafhankelijke bronnen, documenten, gegevens of informatie.
6. De verplichting in het nieuw voorgestelde artikel 5a tot een voortdurende controle op de relatie met een cliënt vloeit voort uit FATF-aanbeveling 5, zoals toegelicht onder c in het algemeen deel.
8. Het verbod in artikel 8 een dienst te verlenen zonder voorafgaand cliëntenonderzoek is uitgebreid met het oog op de voorgestelde uitbreiding van het cliëntenonderzoek tot de uiteindelijk belanghebbende en aangaan van een relatie met de cliënt, zoals hiervoor toegelicht onder c. Het nieuw voorgestelde derde lid verplicht tot het opleiden van werknemers, in overeenstemming met FATF-aanbeveling 15; dit aspect is in het algemeen deel toegelicht onder b.
9. Ter uitvoering van de in het algemeen deel genoemde FATF-aanbeveling 29 is in het eerste lid van het nieuwe artikel 8a geregeld dat toezichthouders kunnen worden aangewezen. Het vierde lid, betreffende het informeren door de toezichthouders van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties ingeval van aanwijzingen voor witwassen of de financiering van terrorisme, strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 26. Deze laatste regeling is ontleend aan artikel 25 WWFT.
Voorts is met het oog op FATF-aanbeveling 29 – toegelicht onder d in het algemeen deel – in het nieuw voorgestelde artikel 8b geregeld dat aan onder toezicht staande dienstverleners boeten kunnen worden opgelegd.
F (Wet inkomstenbelasting BES)
Ingevolge onderdeel A worden enkele begrippen in de Wet inkomstenbelasting BES aangepast aan de nieuwe staatkundige situatie waarin Curaçao en Sint Maarten land in het Koninkrijk worden en de BES eilanden – als openbare lichamen – een onderdeel van het land Nederland.
Door middel van onderdeel B wordt in de Wet inkomstenbelasting BES een nieuw artikel A ingevoegd. In artikel A is bepaald dat de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing zijn. Hierdoor is het in de Belastingwet BES opgenomen formele belastingrecht en invordering onverkort van toepassing op de Wet inkomstenbelasting BES.
De in onderdeel C voorgestelde wijzigingen van artikel 1 van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard.
De wijziging in onderdeel D heeft tot gevolg dat het opschrift van hoofdstuk II wordt aangepast. Deze wijziging is van technische aard.
In artikel 3, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES worden de verschillende onderdelen van het inkomen opgesomd. Vanwege de voorgenomen introductie van een vastgoedbelasting in het wetsvoorstel Belastingwet BES omvat het inkomen – ter voorkoming van de situatie waarin over dezelfde onroerende zaak zowel vastgoedbelasting als inkomstenbelasting – als gevolg van de voorgestelde wijziging in onderdeel E geen «opbrengst van onroerende goederen» meer. De overige in onderdeel E voorgestelde wijzigingen van artikel 3, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard.
De in onderdeel F opgenomen wijzigingen van artikel 4 van de Wet inkomstenbelasting BES zijn technische wijzigingen.
De wijziging in onderdeel G, eerste lid, is van technische aard. In onderdeel G, tweede lid, wordt voorts bepaald dat de leden vier tot en met negen van artikel 5 van de Wet inkomstenbelasting BES vervallen. Deze leden bevatten specifieke bepalingen in verband met de zogenoemde Vrijgestelde Vennootschap. Deze in de Landsverordening op de winstbelasting 1940 opgenomen regeling is vanwege het specifieke karakter door de Europese gedragscodegroep veroordeeld. Deze regeling wordt in het wetsvoorstel Belastingwet BES dan ook niet gecontinueerd.
De in onderdeel H opgenomen wijzigingen van artikel 6 van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard en hangen samen met de in de wetsvoorstellen Belastingwet BES en Douane- en Accijnswet BES op het terrein van de indirecte belastingen.
In onderdeel I, tweede en derde lid, wordt een renterespectievelijk een dividendvrijstelling van USD 5 000 geïntroduceerd in artikel 9 van de Wet inkomstenbelasting BES. De rentevrijstelling komt in de plaats van de huidige tegemoetkomende regelingen betreffende de belastbaarheid van rente-inkomsten als onderdeel van de opbrengst van roerend kapitaal. Vandaar dat in onderdeel I, eerste lid, de onderdelen m en n van artikel 9 van de Wet inkomstenbelasting BES komen te vervallen. In deze onderdelen was een volledige vrijstelling voorzien voor rente uit enkele specifieke obligatieleningen.
Artikel 6.4a, onderdelen J en K
In de onderdelen J en K worden de bedragen in artikel 9 respectievelijk 9A van de Wet inkomstenbelasting BES omgezet van Nederlands-Antilliaanse guldens in US dollars conform de aanwijzingen zoals opgenomen in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel.
Artikel 6.4a, onderdelen L tot en met N
De wijzigingen in de onderdelen L tot en met N van de artikelen 9C, 10 en 11 van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard.
Artikel 12 van de Wet inkomstenbelasting BES is van toepassing op belastingplichtigen die slechts een gedeelte van het belastingjaar binnenlands belastingplichtig zijn op de BES eilanden. De wijzigingen van het eerste lid van artikel 12 die zijn opgenomen in het eerste lid van onderdeel O hangen samen met de introductie van de nieuwe artikelen 24 en 24A van de Wet inkomstenbelasting BES (zie de onderdelen X en Y). De in onderdeel O, tweede en derde lid, opgenomen wijzigingen van artikel 12, tweede en derde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard.
Artikel 6.4a, onderdelen P tot en met R
De in de onderdelen P en R opgenomen wijzigingen van de artikelen 13, 16 en 16A van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard, met uitzondering van de in onderdeel Q, tweede lid, opgenomen wijziging, op grond waarvan het eerste lid, onderdeel d, van artikel 16 van de Wet inkomstenbelasting BES komt te vervallen. Het laten vervallen van die bepaling is noodzakelijk om te kunnen bereiken dat de grondslag voor de heffing van inkomstenbelasting en de premies algemene ouderdomsverzekering en algemene weduwen en wezenverzekering zoveel mogelijk gelijk is. Zonder deze wijziging zouden de grondslagen op een essentieel onderdeel van elkaar afwijken.
De wijziging in onderdeel S heeft tot gevolg dat het opschrift van hoofdstuk III wordt aangepast. Deze wijziging is van technische aard.
Artikel 17 van de Wet inkomstenbelasting BES bevat de regels betreffende de belastingplicht van niet op de BES eilanden woonachtige personen (buitenlandse belastingplicht). De in onderdeel T, eerste en tweede lid, opgenomen wijzigingen van artikel 17, eerste lid, onderdelen e en f, van de Wet inkomstenbelasting BES hebben tot gevolg dat de bestaande uitzonderingen worden opgeheven. Hierdoor valt in beginsel de opbrengst van aandelen en dergelijke van iedere op de BES eilanden gevestigde vennootschap onder de reikwijdte van de buitenlandse belastingplicht tenzij de ontvanger van de opbrengst geen aanmerkelijkbelanghouder is (eerste lid, onderdeel e). Daarnaast valt in beginsel de opbrengst van vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen van iedere vennootschap onder de reikwijdte van de buitenlandse belastingplicht (eerste lid, onderdeel f).
De in onderdeel T, derde en vierde lid, opgenomen wijzigingen van artikel 17 van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard.
In onderdeel U, wordt artikel 18, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES gewijzigd. De wijziging hangt samen met het in onderdeel W vervallen van de penshonadoregeling. De andere wijziging in artikel 18, vierde lid, is technisch van aard.
De in onderdeel V opgenomen wijziging van artikel 20 van de Wet inkomstenbelasting BES hangt samen met het laten vervallen van het eerste lid, onderdeel d, van artikel 16 van de Wet inkomstenbelasting BES (zie de toelichting op onderdeel Q).
In de artikelen 22 en 23 van de Wet inkomstenbelasting BES is een vrijstelling van inkomstenbelasting opgenomen voor – kort gezegd – consulaire en andere vertegenwoordigers van vreemde mogendheden. Deze artikel kunnen vervallen omdat in het hoofdstuk over het formele belastingrecht van het wetsvoorstel Belastingwet BES een algemene bepaling is voorzien aan de hand waarvan bij algemene maatregel van bestuur (voor bepaalde delen van het belastingstelsel) vrijstelling van belasting kan worden verleend. Een specifieke bepaling in de Wet inkomstenbelasting BES zou dubbelop zijn. Ingevolge onderdeel W vervalt artikel 22 van de Wet inkomstenbelasting BES. Voorts is in artikel 23A van de Wet inkomstenbelasting BES een fiscale kinderkorting opgenomen. Deze kinderkorting wordt echter omgevormd tot een mogelijkheid tot verhoging van de belastingvrije som en wordt dan ook opgenomen in het artikel waarin de belastingvrije som wordt geregeld (artikel 24). Hierdoor kan artikel 23A vervallen.
De artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Wet inkomstenbelasting BES bevatten de zogenoemde penshonadoregeling. Deze penshonadoregeling vervalt. De hiervoor genoemde artikelen kunnen daarom vervallen, hetgeen eveneens in onderdeel W wordt geregeld.
De bestaande tekst van artikel 24 van de Wet inkomstenbelasting BES wordt ingevolge onderdeel X in zijn geheel vervangen. Dit hangt samen met de introductie van de zogenoemde integrale heffing.
In het eerste lid van artikel 24 wordt de omvang van de belastbare som voor binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen omschreven. Voor binnenlandse belastingplichtigen is dat het belastbare inkomen, natoepassing van de regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, verminderd met – kort gezegd – de winst uit aanmerkelijk belang, de belastingvrije som en – voor zover daarop aanspraak kan worden gemaakt– de kindertoeslag. Voor buitenlandse belastingplichtige is de belastbare som gelijk aan het belastbare binnenlandse inkomen verminderd met – kort gezegd – de winst uit aanmerkelijk belang.
In het tweede lid is de hoogte van de belastingvrije som vastgelegd. Deze belastingvrije som is tevens de premievrije som. De belastingvrije som bedraagt USD 9 000 hetgeen voor belastingplichtigen met een relatief laag belastbaar inkomen aanzienlijk hoger is dan het inkomen dat thans wordt «vrijgesteld» na toepassing van de Nederlands-Antilliaanse basiskorting. Het voorgaande kan worden geïllustreerd aan de hand van de in 2008 in de Nederlandse Antillen bestaande basiskorting (vergelijkbaar met de in Nederland gangbare algemene heffingskorting) van NAf. 1 584 (inclusief eilandelijke opcenten). Voor belastingplichtigen met een belastbaar inkomen dat alleen wordt belast volgens de eerste schijf (lopend tot NAf. 24 345 tegen een tarief van 12,5% inclusief eilandelijke opcenten) heeft de basiskorting tot gevolg dat het belastbare inkomen tot en met NAf. 12 6721 is vrijgesteld. Dit komt overeen met USD 7 079.
Daar komt bij dat de premieheffing thans in de Nederlandse Antillen in beginsel plaats vindt zonder toepassing van een premievrije voet. De introductie van de integrale heffing heeft tot gevolg dat de eerste USD 9 000, USD 10 250 of USD 11 500 zonder heffing van premies AOV, AWW onderscheidenlijk zorgverzekering BES plaats vindt omdat de belastingvrije som door de gelijke grondslag ook uitwerkt als een premievrije voet. Hierdoor worden in het bijzonder groepen met lage inkomens ontzien.
Het derde lid van artikel 24 bevat de hoogte van de kindertoeslag voor belastingplichtigen met een tot diens huishouden behorend kind dat nog geen 18 jaar is. Deze kindertoeslag kan enkel leiden tot een verhoging van de belastingvrije som. Dit betekent dat een onbenut gebleven deel van de kindertoeslag (als ook de belastingvrije som) niet kan leiden tot een uitbetaling door de Belastingdienst. Ook kan een onbenut gebleven deel niet worden overgeheveld naar een ander belastingjaar. De kindertoeslag bedraagt USD 1 250 voor huishoudens met één kind en USD 2 500 voor huishoudens met twee of meerdere kinderen. De belastingvrije som kan daardoor oplopen tot USD 10 250 respectievelijk USD 11 500. In het vierde lid van artikel 24 is bepaald in welke gevallen de kindertoeslag voor een belastingplichtige met een tot diens huishouden behorend kind dat nog geen 18 jaar is toch op nihil worden gesteld. Dit vierde lid beoogt te bereiken dat de kindertoeslag per huishouden geldt en niet voor zowel belastingplichtige als zijn echtgenoot.
Voorts wordt in het vijfde lid van artikel 24 geregeld dat een belastingplichtige die slechts een deel van het kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is geweest en die zijn belastingvrije som en (eventuele kindertoeslag) niet geheel heeft kunnen benutten, deze in mindering kan brengen op zijn (eventuele) belastbaar binnenlands inkomen als bedoeld in artikel 17 van de Wet inkomstenbelasting BES.
De bestaande tekst van artikel 24A van de Wet inkomstenbelasting BES wordt ingevolge onderdeel Y in zijn geheel vervangen.
In het eerste lid van de voorgestelde tekst van artikel 24A van de Wet inkomstenbelasting BES is de tariefstructuur voor de inkomstenbelasting neergelegd. Over de eerste USD 26 396 aan belastbare som (dus na toepassing van de belastingvrije som en de eventuele kindertoeslag) wordt 3,6% inkomstenbelasting geheven (eerste schijf). Over het meerdere (tweede schijf) geldt een inkomstenbelastingtarief van 30,4%.
In het tweede lid is opgenomen dat het inkomstenbelastingtarief van de eerste schijf bij ministeriële regeling wordt bijgesteld als het percentage van de ingevolge de AOV, de AWW of de Zorgverzekering BES verschuldigde premie wijzigt en de som van dat inkomstenbelastingpercentage en de percentages van de ingevolge de AOV, AWW en de Zorgverzekering BES verschuldigde premies derhalve niet meer gelijk zouden zijn aan het inkomstenbelastingtarief in de tweede schijf (thans 30,4%). Op deze manier wordt gewaarborgd dat ook in de toekomst heffing plaatsvindt naar een vlak integraal tarief.
Ingevolge onderdeel Z wordt in de Wet inkomstenbelasting BES een nieuw artikel 24B ingevoegd. In dit artikel is het aanmerkelijkbelangtarief van 5% opgenomen. Dit tarief is van toepassing op zowel de reguliere voordelen als de vervreemdingsvoordelen die worden genoten door binnenlandse en buitenlandse belastingplichtigen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de belastingvrije som en de kindertoeslag niet in mindering kunnen worden gebracht op deze inkomsten uit aanmerkelijk belang.
De in onderdeel AA opgenomen wijzigingen van artikel 25 van de Wet inkomstenbelasting BES zijn technisch van aard.
In onderdeel BB wordt voorgesteld de artikelen 36 en 39 van de Wet inkomstenbelasting BES te laten vervallen.
In artikel 36 was de aanslagregeling voor de Nederlands-Antilliaanse inkomstenbelasting vastgelegd. In dit artikel wordt bepaald welk eilandgebied bevoegd is tot het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting, hetgeen relevant is omdat de invordering van de door het eilandgebied opgelegde aanslagen inkomstenbelasting in de Nederlandse Antillen wordt verricht door de eilandsontvanger van hetzelfde eilandgebied. Vervolgens is de inkomstenbelastingopbrengst direct (en vrij) aanwendbaar op de begrotingen van het eilandgebied dat de belastingschuld heeft geïnd. Het land Nederlandse Antillen krijgt – ondanks dat het een landsbelasting is – derhalve geen deel van de opbrengst. In de nieuwe staatkundige verhoudingen, waarin de BES eilanden als openbaar lichaam onderdeel uitmaken van het land Nederland, is artikel 36 van de Wet inkomstenbelasting BES niet meer nodig. Immers, de inkomstenbelasting wordt in de nieuwe staatkundige verhoudingen op de BES eilanden door de rijksbelastingdienst geheven en geïnd hetgeen voortvloeit uit het formeelrechtelijke deel van het wetsvoorstel Belastingwet BES. De inkomstenbelastingopbrengst vloeit – net als in het Europese deel van Nederland – dan ook in de algemene middelen en niet meer naar de openbare lichamen.
Artikel 39 van de Wet inkomstenbelasting voorziet onder voorwaarden in de verlening van uitstel van betaling van een inkomstenbelastingschuld. Dit artikel kan vervallen omdat in het formeelrechtelijke deel van het wetsvoorstel Belastingwet BES is voorzien in een algemene delegatiebepaling op basis waarvan uitstel van betaling kan worden verleend. Een specifieke bepaling in de Wet inkomstenbelasting BES is dan ook overbodig.
Artikel 6.4a, onderdeel CC tot en met EE
De in onderdeel CC tot en met EE opgenomen wijzigingen in artikel 41A, 41B en 58 van de Wet inkomstenbelasting BES zijn van technische aard.
In onderdeel FF is bepaald dat artikel 74A van de Wet inkomstenbelasting BES vervalt.
In artikel 74A is voorzien in een regeling die de aansprakelijkheid van werkgevers (inhoudingsplichtigen voor de loonbelasting) regelt ten aanzien van inkomstenbelastingschulden van – kort gezegd – het personeel. Deze bepaling dient geplaatst te worden in de Nederlands-Antilliaanse context, waar sprake kan zijn van de heffing en inning van belastingen via de werkgever anders dan voor belastingen waarvoor een inhoudingplicht geldt. Echter, in Nederland is dit ongebruikelijk en daarom wordt het in het formeelrechtelijke deel van het wetsvoorstel Belastingwet BES achterwege gelaten. Voor de Wet inkomstenbelasting wordt hierop geen uitzondering gemaakt waardoor artikel 74A vervalt.
Ingevolge onderdeel GG wordt de tekst van artikel 75 van de Wet inkomstenbelasting BES vervangen door een nieuwe tekst. Op grond van de nieuwe tekst van artikel 75 wijzigt de citeertitel in Wet inkomstenbelasting BES.
In onderdeel HH is bepaald dat de artikelen 77 tot en met 82 van de Wet inkomstenbelasting BES komen te vervallen. In deze bepalingen is Nederlands-Antilliaans overgangsrecht opgenomen voor belastingplichtigen die vielen onder de oude penshonadoregeling zoals deze gold tot 1 januari 1998. De opvolger van deze oude penshonadoregeling komt door het laten vervallen van de artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Wet inkomstenbelasting BES (zie onderdeel W) na inwerkingtreding van dit voorstel van wet te vervallen. Hierdoor kan ook de oude overgangsregeling vervallen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES is voorzien in een overgangsregeling van vijf jaren voor op het moment van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel op de BES eilanden woonachtige penshonado’s. De op de BES eilanden woonachtige penshonado’s die op dat moment nog onder de oude penshonadoregeling vallen, kunnen ook gebruikmaken van de in het wetsvoorstel Invoeringswet fiscaal stelsel BES voorziene overgangsregeling.
De in onderdeel A opgenomen wijzigingen zijn erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader in de Wet loonbelasting BES aan te passen aan de nieuwe staatkundige verhoudingen.
In artikel A wordt bepaald dat de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing zijn. Hierdoor wordt het in de Belastingwet BES opgenomen formele belastingrecht en invordering onverkort van toepassing op de Wet loonbelasting BES.
De in onderdeel C opgenomen wijzigingen van artikel 2, tweede lid, onderdelen b en c, en vierde lid, van de Wet loonbelasting BES zijn erop gericht het daarin opgenomen Nederlands-Antilliaanse begrippenkader aan te passen aan de nieuwe staatkundige verhoudingen. Het vervallen van het vijfde lid van dat artikel hangt samen met het van toepassing zijn van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (zie hiervoor onderdeel B). Hierdoor zijn specifieke formeelrechtelijke in de Wet loonbelasting BES overbodig. Waar een werknemer woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Dit is opgenomen in artikel 1.5 van de Belastingwet BES.
De in onderdeel D opgenomen wijziging van artikel 3, derde lid, van de Wet loonbelasting BES is erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader in dat lid aan te passen aan de nieuwe staatkundige verhoudingen.
Het ingevolge onderdeel E vervallen van artikel 4, vijfde lid, van de Wet loonbelasting BES hangt samen met het van toepassing zijn van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (zie hiervoor onderdeel B). Hierdoor zijn specifieke formeelrechtelijke bepalingen in de Wet loonbelasting BES overbodig. Waar een inhoudingsplichtige woont of is gevestigd wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Dit is opgenomen in artikel 1.5 van de Belastingwet BES.
De in onderdeel F opgenomen wijziging van artikel 5 van de Wet loonbelasting BES is erop gericht een omissie te herstellen.
In onderdeel G worden enkele wijzigingen van artikel 6 van de Wet loonbelasting BES voorgesteld. In de tweede volzin van de huidige tekst van artikel 6, eerste lid, van de Wet loonbelasting BES is opgenomen dat niet in geld verkregen loon in aanmerking wordt genomen naar zijn geldswaarde. In artikel 6C wordt specifiek ingegaan op welke wijze niet in geld genoten loon moet worden gewaardeerd. Hierdoor kan voornoemde tweede volzin komen te vervallen.
De wijziging in artikel 6, derde lid, onderdeel d, van de Wet loonbelasting BES is erop gericht een omissie te herstellen. De wijzigingen in onderdeel f, onder 1° en onder 2°, van de Wet loonbelasting BES zijn erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader in die bepalingen aan te passen aan de nieuwe staatkundige verhoudingen.
De in onderdeel H voorgestelde wijziging van artikel 6 van de Wet loonbelasting BES is van technische aard.
De in onderdeel I voorgestelde wijzigingen van artikel 6B, eerste en derde lid, van de Belastingwet BES zijn erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader in die leden aan te passen aan de nieuwe staatkundige verhoudingen.
De in onderdeel J opgenomen wijzigingen van artikel 6C van de Wet loonbelasting BES zijn erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader aan te passen aan de nieuwe staatkundige verhoudingen. In de Belastingwet BES wordt voorgesteld vanaf het moment van ingang van de nieuwe staatkundige verhoudingen op de BES eilanden geen omzetbelasting of belasting op bedrijfsomzetten meer te heffen, maar enkel nog een samengevoegde belasting: de algemene bestedingsbelasting.
De in onderdeel K voorgestelde wijzigingen in artikel 7, eerste en derde lid, van de Wet loonbelasting BES zijn erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader in die leden te vervangen door het in Nederland gangbare begrippenkader. Verder worden in het vierde lid van voornoemd artikel de bedragen omgezet van Nederlands-Antilliaanse guldens in US dollars conform de aanwijzingen zoals opgenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanpassingswet BES.
De wijziging van artikel 8, eerste lid, van de Wet loonbelasting BES hangt samen met de wijzigingen in de artikelen 24 en 24A van de Wet inkomstenbelasting BES. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van de nota van toelichting op de Wet Inkomstenbelasting BES inzake de tariefstructuur en de onderdelen U en V van de artikelsgewijze toelichting van voornoemde wet.
De wijzigingen in het tweede, derde en vierde lid van genoemd artikel 8 zijn erop gericht het Nederlands-Antilliaanse begrippenkader in dat artikel te vervangen door het in Nederland gangbare begrippenkader. Het vervallen van het vijfde lid van voornoemd artikel hangt samen met het van toepassing zijn van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (zie hiervoor onderdeel B). Hierdoor zijn specifieke formeelrechtelijke bepalingen in de Wet loonbelasting BES overbodig. De bepaling inzake de hardheidsclausule is opgenomen in artikel 8.19 van de Belastingwet BES.
De wijziging van artikel 9, eerste lid, van de Wet loonbelasting BES hangt samen met de wijziging van het tarief zoals reeds toegelicht in onderdeel L.
In het algemeen deel van de nota van toelichting is reeds toegelicht dat op de BES eilanden voor aanmerkelijkbelanghouders een gebruikelijkloonregeling wordt geïntroduceerd. Dit om te voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders zichzelf geen loon toekennen en de winst van de vennootschap waarin zij een aanmerkelijk belang bezitten enkel in de vorm van vervreemdingsvoordelen en reguliere voordelen genieten. In het voorgestelde artikel 9a van de Wet loonbelasting BES wordt het gebruikelijk loon gesteld op USD 20 000 tenzij kan worden aangetoond dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is. In dat geval wordt het gebruikelijk loon gesteld op dat lagere loon.
Het vervallen van artikel 11 van de Wet loonbelasting BES hangt samen met het van toepassing zijn van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (zie hiervoor onderdeel B). Hierdoor zijn specifieke formeelrechtelijke bepalingen in de Wet loonbelasting BES overbodig. De bepalingen inzake afdracht op aangifte zijn opgenomen in hoofdstuk VIII, titel 2, afdeling 3 en artikel 8.23 van de Belastingwet BES.
De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 19, eerste lid, van de Wet loonbelasting BES is erop gericht een omissie te herstellen.
Het vervallen van het derde lid van voornoemd artikel hangt samen met het van toepassing zijn van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (zie hiervoor onderdeel B). Hierdoor zijn specifieke formeelrechtelijke bepalingen in de Wet loonbelasting BES overbodig. De bewaarplicht van de inhoudingsplichtige is opgenomen in 8.86, zevende lid, van de Belastingwet BES.
Het vervallen van de artikelen 21, 21a, 21b, 21c en 21d van de Wet loonbelasting BES hangt samen met het van toepassing zijn van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (zie hiervoor onderdeel B). Hierdoor zijn specifieke formeelrechtelijke bepalingen in de Wet loonbelasting BES overbodig. De bepalingen uit artikel 21 van de Wet loonbelasting BES zijn opgenomen in de artikelen 8.61, 8.65, 8.66 en 8.67 van de Belastingwet BES. De bepalingen uit de artikelen 21a, 21b, 21c en 21d van de Wet loonbelasting BES zijn opgenomen in respectievelijk de artikelen 8.68, 8.62, 8.73 en 8.69 van de Belastingwet BES.
De in onderdeel R opgenomen wijzigingen in artikel 22 van de Wet loonbelasting BES zijn van technische aard.
Ingevolge onderdeel S wordt artikel 36 van de Wet loonbelasting BES vervangen door een nieuwe tekst en wijzigt de citeertitel in Wet loonbelasting BES.
In artikel 37 van de Wet loonbelasting BES is de inwerkingtredingsbepaling opgenomen van de Landsverordening op de loonbelasting 1976. In dit voorstel van wet geldt een algemene inwerkingtredingsbepaling. Een specifieke inwerkingtredingsbepaling voor de loonbelasting is dan ook niet noodzakelijk. Onderdeel T heeft dan ook tot gevolg dat artikel 37 vervalt.
G (Wet melding ongebruikelijke transacties BES)
1. Het schrappen van het woord «financiële» in de termen «financiële dienst» en «financiële dienstverlening» houdt verband met de uitbreiding tot niet-financiële ondernemingen van het toepassingsbereik van de voorgestelde Wet melding ongebruikelijke transacties BES, zoals in het algemeen deel toegelicht onder c. Om redenen van doelmatigheid is onderdeel B opnieuw vastgesteld.
Met het oog op de implementatie van FATF-aanbevelingen 13 en 26 is in een nieuw voorgestelde onderdeel i van artikel 1 een definitie van financieren van terrorisme opgenomen, zoals toegelicht onder c in het algemeen deel.
2. Ter uitvoering van FATF-aanbevelingen 13 en 26 is in het eerste lid van artikel 3 het financieren van terrorisme als aandachtspunt verwerkt in de taken van het Meldpunt. In een nieuw in te voegen tweede lid van artikel 3 is geregeld dat op de verwerking van persoonsgegevens door het Meldpunt het regime van de voorgestelde Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES van toepassing is, zoals in het algemeen deel toegelicht onder c.
3. In het eerste lid van artikel 6 is met het oog op FATF-aanbeveling 26 het financieren van terrorisme verwerkt in de regeling van het verstrekken van gegevens door het Meldpunt. Het nieuwe tweede lid strekt ertoe de betrokkenheid van de Landelijk officier witwassen bij de verstrekking van gegevens door het Meldpunt op dezelfde wijze te regelen als in Nederland.
4. In verband met de voorziene aanwijzing van FIU-Nederland als Meldpunt Ongebruikelijke Transacties in de zin van deze wet is artikel 8 in overeenstemming met artikel 12 WWFT gebracht.
6. Met het oog op FATF-aanbeveling 14 is in het tweede en een nieuw voorgesteld derde lid van artikel 14 de strafrechtelijke vrijwaring van melders uitgebreid tot het verbod op schending van ambts- of beroepsgeheim.
Het nieuw voorgestelde artikel 15a verplicht tot het opleiden van werknemers, in overeenstemming met FATF-aanbeveling 15. Een en ander is toegelicht onder b in het algemeen deel.
7. Het nieuw voorgestelde tweede lid van artikel 20, betreffende het informeren door de toezichthouders van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties ingeval van aanwijzingen voor witwassen of de financiering van terrorisme, strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 26. De regeling is inhoudelijk gelijk aan artikel 25 WWFT.
De uitbreiding van de geheimhoudingsverplichting in artikel 21 is voorgesteld met het oog op FATF-aanbeveling 14 die naast instellingen ook ziet op functionarissen van instellingen.
8. Ter uitvoering van de in het algemeen deel genoemde FATF-aanbeveling 29 is in het nieuwe artikel 22 geregeld dat toezichthouders kunnen worden aangewezen, en in de nieuwe artikelen 23 en 24 dat aan onder toezicht staande dienstverleners aanwijzingen kunnen worden gegeven en boeten kunnen worden opgelegd.
9. De wijzigingen opgenomen in de onderdelen P tot en met S zijn verwerkt in onderdeel O.
H (Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES)
2. Met het oog op de FATF-aanbevelingen die mede zien op geldtransactiekantoren – zoals in het algemeen deel toegelicht onder e – zijn in artikel 1 van de Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES definities opgenomen van geldtransactie en geldtransactiekantoor, beide grotendeels ontleend aan de Wgt.
4. In het eerste en tweede lid van artikel 2 is voor de vergunningplicht van geldtransactiekantoren aangesloten bij de bestaande regeling ter zake voor kredietinstellingen.
5. De verlenging van de beslistermijn in artikel 3, derde lid, van 60 dagen tot 13 weken is ingegeven door de omstandigheid dat in de nieuwe context de toezichthouder opereert vanuit Nederland. Een gedegen onderzoek om vast te stellen of voldaan is aan alle eisen zal in die omstandigheden meer tijd vergen. De nieuwe termijn komt overeen met de termijn die in Nederland op grond van de Wft geldt.
Het nieuw in te voegen vierde lid van artikel 3 betreffende bij de vergunningaanvraag over te leggen bescheiden strekt tot uitvoering van FATF-aanbeveling 15 zoals toegelicht in het algemeen deel onder b. In het nieuw in te voegen artikel 3a is ten aanzien van geldtransactiekantoren voor de vergunningaanvraag aangesloten bij de bestaande regeling ter zake voor kredietinstellingen.
6. De wijzigingen in artikel 4 zien op de beoordeling van de vergunningaanvraag voor de uitoefening van het bedrijf van geldtransactiekantoor; dit is grotendeels gerealiseerd in aansluiting op de bestaande systematiek van de wet. Het nieuwe onderdeel l in het eerste lid betreffende eisen aan de integere uitoefening van het bedrijf en de betrouwbaarheid van beleidsbepalers strekt tot uitvoering van de in het algemeen deel onder respectievelijk b en c genoemde FATF-aanbevelingen 15 en 23. Waar de FATF-aanbevelingen daarvoor ruimte laten zijn in het tweede lid vergunningeisen voor geldtransactiekantoren buiten toepassing gelaten.
9. In artikel 9, eerste lid, is geregeld op welke gronden een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van geldtransactiekantoor kan worden ingetrokken. Daarbij is inhoudelijk aangesloten bij de nieuw in te voegen vergunningeisen ter zake in artikel 4.
Met het oog op FATF-aanbeveling 29 – toegelicht in het algemeen deel onder d – is met de vervanging in artikel 10 van kredietinstelling door onderneming of instelling geregeld dat de toezichthouder ook aan geldtransactiekantoren aanwijzingen kan geven.
In het nieuw in te voegen artikel 11a is voorzien in registratie van geldtransactiekantoren; daarbij is aangesloten bij de bestaande regeling ter zake voor kredietinstellingen in artikel 11.
11. De wijziging van artikel 23, tweede lid, strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 23 betreffende de betrouwbaarheid van beleidsbepalers en FATF-aanbeveling 15 betreffende – kort gezegd – de integere uitoefening van het bedrijf. Het toestemmingsvereiste voor de benoeming van beleidsbepalers of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering gericht op de integere uitoefening van het bedrijf is ontleend aan de systematiek van artikel 3:29 Wft.
12. Met het oog op FATF-aanbeveling 31 betreffende samenwerking tussen autoriteiten is in artikel 40 de bevoegdheid van DNB aangifte te doen van strafbare feiten uitgebreid in de zin dat zij ook aangifte kan doen ter handhaving van de integriteit van de financiële markten.
De wijziging in de aanhef van artikel 41 stelt de toezichthouder, DNB, in staat gegevens te verstrekken aan de AFM, die in andere voorgestelde financiële toezichtswetten als toezichthouder is aangewezen.
Ter uitvoering van FATF-aanbeveling 18 is in een nieuw in te voegen artikel 42a een verbod opgenomen op correspondentbankrelaties met zogenoemde shellbanken; inhoudelijk is de regeling ontleend aan artikel 5, derde lid, WWFT.
Het nieuw in te voegen artikel 42b strekt tot implementatie van Speciale Aanbeveling VII van de FATF betreffende bij geldovermakingen voegen van informatie over de verzender. In Nederland is dit geregeld via een Europese Verordening1.
13. Het nieuw in te voegen artikel 43 strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 40, waar is gesteld dat de relevante autoriteiten onderzoek moeten kunnen verrichten op verzoek van hun buitenlandse zusterorganisaties. De regeling is ontleend aan artikel 1:68 Wft.
Met het oog op FATF-aanbeveling 23, gericht op ondermeer het voorkomen dat criminelen invloed verwerven in financiële instellingen, is in een nieuw in te voegen artikel 46 geregeld dat voor het verwerven van een deelneming toestemming van de toezichthouder vereist is. De systematiek van deze regeling is ontleend aan artikel 3:95 e.v. Wft.
De uitbreiding van de bevoegdheid van de toezichthouder tot het opleggen van boeten in het nieuwe artikel 47 strekt tot uitvoering van FATF-aanbeveling 29, zoals in het algemeen deel toegelicht onder d.
I (Wet toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs BES)
De wijzigingen van artikel 35 houden verband met de aanpassingen van de boetebepaling zoals toegelicht in het algemeen deel onder d.
J (Wet toezicht effectenbeurzen BES)
Het nieuwe vijfde lid van artikel 2 van de Wet toezicht effectenbeurzen BES maakt het mogelijk ontheffing te verlenen van het verbod om zonder vergunning een effectenbeurs in de BES te houden. Aan een ontheffingsmogelijkheid kan behoefte bestaan als een (buitenlandse) beurs bepaalde activiteiten in de BES wil ontplooien en daarmee mogelijk binnen het bereik van artikel 2 zou komen, terwijl die beurs in het land van vestiging reeds onder toezicht staat. Het zal In zulke gevallen waarschijnlijk niet nodig zijn dat ook in de BES volledig beurstoezicht van toepassing is. Een ontheffing met eventueel daaraan te verbinden voorwaarden, zoals die ook op grond van de Wft kan worden (en wordt) verleend, is dan eerder aangewezen.
K (Wet toezicht trustwezen BES)
1. Het nieuw in te voegen subonderdeel 5 in onderdeel a van artikel 1 strekt ertoe het toepassingsbereik van de wet in overeenstemming te kunnen brengen met de definitie van trustmaatschappij in de FATF-aanbevelingen.
2. Met de wijziging van artikel 5, eerste lid, onderdeel e, wordt ook overtreding van de Sanctiewet 1977 bedreigd met intrekking van de vergunning. De Sanctiewet 1977 strekt mede ter uitvoering van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ter bestrijding van de financiering van terrorisme. Om die reden is de onderhavige wijziging conform de Speciale Aanbevelingen van de FATF ter zake.
4. De wijziging in artikel 11, tweede lid, strekt ertoe de informatieverplichting van trustkantoren uit te kunnen breiden tot onderwerpen betreffende de integere uitoefening van het bedrijf.
6. Het nieuw in te voegen artikel 14a strekt ertoe het toepassingsbereik van de wet in overeenstemming te kunnen brengen met de definitie van trustmaatschappij in de FATF-aanbevelingen, die mede ziet op dienstverlening aan andere entiteiten dan buitengaatse ondernemingen in de zin van deze wet.
7. De bevoegdheid van de toezichthouder aanwijzingen te geven aan trustkantoren in het nieuwe artikel 21a en de wijziging van de boetebepalingen in artikel 22 strekken tot implementatie van FATF-aanbeveling 29, zoals toegelicht in het algemeen deel onder d.
L (Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES)
1. De definitie van deelneming in artikel 1, eerste lid, onderdeel r, is ingevoegd met het oog op de voorgestelde toestemmingsvereiste voor het verwerven van een deelneming in een verzekeraar in artikel 81.
2. De verlenging van de beslistermijn in artikel 15, eerste lid, van twee maanden tot 13 weken is ingegeven door de omstandigheid dat in de nieuwe context de toezichthouder opereert vanuit Nederland. Een gedegen onderzoek om vast te stellen of voldaan is aan alle eisen zal in die omstandigheden meer tijd vergen. De nieuwe termijn komt overeen met de termijn die in Nederland op grond van de Wft geldt.
De wijziging van artikel 17, tweede lid, strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 23 betreffende de betrouwbaarheid van beleidsbepalers, zoals toegelicht in het algemeen deel onder a. De norm dat de betrouwbaarheid buiten twijfel dient te staan is ontleend aan artikel 3:9 Wft.
Het nieuw in te voegen artikel 17a strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 15, zoals in het algemeen deel toegelicht onder b. De formulering is ontleend aan artikel 3:10 Wft.
3. De wijzigingen in de artikelen 19a en 20 strekken ertoe het daar geregelde overgangsrecht beter te doen aansluiten bij de inwerkingtredingsbepaling van het onderhavige wetsvoorstel en de daarin voorziene mogelijkheid tot gefaseerde inwerkingtreding.
4. Het nieuw in te voegen artikel 24a strekt ertoe de normstelling betreffende het voeren van een adequaat beleid dat een integere uitoefening van het bedrijf waarborgt mede van toepassing te laten zijnop bijkantoren in de openbare lichamen van verzekeraars met zetel in het buitenland. Deze systematiek is ontleend aan artikel 3:12 Wft.
5. De wijziging van het eerste lid van artikel 32 strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 23 betreffende de betrouwbaarheid van beleidsbepalers en FATF-aanbeveling 15 betreffende – kort gezegd – de integere uitoefening van het bedrijf. Het toestemmingsvereiste in het eerste lid voor verzekeraars met zetel in een openbaar lichaam met betrekking tot de benoeming van beleidsbepalers of een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering gericht op de integere uitoefening van het bedrijf is ontleend aan de systematiek van artikel 3:29 Wft. Voor de corresponderende regeling voor verzekeraars met zetel in het buitenland in het tweede lid is aangesloten bij de systematiek van artikel 3:43, tweede lid, Wft.
6. De wijziging in artikel 78, tweede lid, stelt de toezichthouder, DNB, in staat gegevens te verstrekken aan de AFM, die in andere voorgestelde financiële toezichtswetten als toezichthouder is aangewezen.
7. Het nieuw in te voegen artikel 80 strekt tot implementatie van FATF-aanbeveling 40, waar is gesteld dat de relevante autoriteiten onderzoek moeten kunnen verrichten op verzoek van hun buitenlandse zusterorganisaties. De regeling is ontleend aan artikel 1:68 Wft.
Met het oog op FATF-aanbeveling 23, gericht op ondermeer het voorkomen dat criminelen invloed verwerven in financiële instellingen, is in een nieuw in te voegen artikel 81 geregeld dat voor het verwerven van een deelneming toestemming van de toezichthouder vereist is. De systematiek van deze regeling is ontleend aan artikel 3:95 e.v. Wft.
11. De uitbreiding van de bevoegdheid van de toezichthouder tot het opleggen van boeten in het nieuwe artikel 124 strekt tot uitvoering van FATF-aanbeveling 29, zoals in het algemeen deel toegelicht onder d.
De wijzigingen in deze onderdelen strekken ertoe de artikelen 6.12 tot en met 6.16 beter te doen aansluiten bij de inwerkingtredingsbepaling van het onderhavige wetsvoorstel en de daarin opgenomen mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding. Voorts wordt de verwijzing naar de Wet identificatie bij financiële dienstverlening BES in artikel 6.14 in overeenstemming gebracht met de gewijzigde citeertitel van die wet (zie onderdeel E).
4. HOOFDSTUK 8. MINISTER VAN JUSTITIE
In Onderdeel 1 wordt de bevoegdheid tot het beoordelen van verzoeken om kosteloze rechtskundige bijstand opgedragen aan de Minister van Justitie in plaats van de gezaghebber. Daarmee wordt voorkomen dat er onduidelijkheden kunnen ontstaan over het verantwoordelijke c.q. bevoegde bestuursorgaan.
De aanpassingen in artikel 8.59 waarin de Wet beginselen gevangeniswezen BES wordt aangepast zijn technisch van aard. Met de wijziging van artikel 24 wordt geëxpliciteerd dat gedetineerde jeugdigen niet verplicht zijn arbeid te verrichten.
Met het overdragen van het toezicht op de reclasseringsinstellingen aande Raad voor de rechtshandhaving vervalt deze taak voor het Centraal College voor de Reclassering. De inhoudelijke taken die dit college uitvoerde kunnen worden overgedragen aan de reclasseringsinstelling. Het college behoeft niet langer te worden gehandhaafd.
5. HOOFDSTUK 9. MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Met deze wijziging wordt bepaald dat de uitvoeringsregels voor de Wet voorschriften bestrijdingsmiddelen BES door middel van een ministeriële regeling zullen worden vastgesteld. Dit maakt het mogelijk één uitvoeringsregeling te maken.
6. HOOFDSTUK 10. MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Onderdeel A (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)
De technische wijziging die in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek was opgenomen in artikel 10.5 van het wetsvoorstel Aanpassingswet BES zal, samen met de overige wijzigingen van die wet, worden opgenomen in het wetsvoorstel voor de Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Onderdeel B (Wet op het onderwijstoezicht)
Abusievelijk is de Wet experimenten in het onderwijs BESopgenomen in de reeks van wetten waar de onderwijsinspectie haar toezicht op uitoefent: de experimenten die op de BES kunnen worden gehouden, vinden hun grondslag in de Experimentenwet onderwijs (zie artikel 10.1 van de Aanpassingswet BES). Daarmee kan de verwijzing naar de Wet experimenten in het onderwijs BESvervallen.
Voorts is de verwijzing naar de Wet educatie en beroepsonderwijs BES aangepast.
In het wetsvoorstel was voorgesteld om het toezicht op de archieven op te dragen aan de Rijksvertegenwoordiger. Inmiddels is ervoor gekozen dit toezicht op te dragen aan de bij besluit van de minister aangewezen personen. In deze constructie is het mogelijk dat de Erfgoedinspectie (sector Archieven) met dit toezicht wordt belast. De onderdelen A, H en I strekken hiertoe.
De onderdelen B en D betreffen aanpassingen van redactionele aard. Voorzien is in een hoofdstukaanduiding en -opbouw van de Archiefwet BES die vanuit archivistisch oogpunt sluitender is en beter aansluit bij de Archiefwet 1995. De vernummeringen ingevolge de onderdelen F en G hangen hiermee samen.
Met onderdeel C is voorzien in de uitbreiding van de reikwijdte van de delegatiebepaling van artikel 12 van de Archiefwet BES: in lijn met de Archiefwet 1995 is het wenselijk ook op het gebied van de duurzaamheid van door overheidsorganen op te maken archiefbescheiden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen.
In het wetsvoorstel was verzuimd het tijdvak voor overbrenging van archiefbescheiden die daarvoor na twintig jaar in aanmerking komen, gelijk te stellen met het tijdvak dat van toepassing is voor het Europese deel van Nederland. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Archiefwet 1995, juncto artikel 9, eerste lid, van het Archiefbesluit 1995, moet de overbrenging binnen tien jaar plaatsvinden nadat de archiefbescheiden de leeftijd van twintig jaar hebben bereikt. Onderdeel E voorziet in de benodigde wijziging van de Archiefwet BES. Het is de bedoeling om in het Archiefbesluit BES de evenknie van artikel 9, eerste lid, van het Archiefbesluit 1995 op te nemen.
Gelet op de wijziging waarin onderdeel E voorziet (het schrappen van het tijdvak van vijf jaar), is het overgangsrecht van artikel 33 van de Archieflandsverordening 2007, noch dat van het voorgestelde artikel 33 van de Archiefwet BES, nog langer nodig. Hiervoor in de plaats is de tekst van artikel 22 van het Archiefbesluit gekomen (onderdeel J), welke bepaling strekt tot een uitgestelde overbrengingstermijn voor de registers van de burgerlijke stand (zeventig in plaats van twintig jaar). Aangezien deze uitgestelde overbrengingstermijn een afwijking vormt van de reguliere overbrengingstermijn, dient dit voorschrift een basis in de wet te hebben.
Onderdeel K betreft een redactionele wijziging: de wijze waarop elders in het wetsvoorstel Aanpassingswet BES naar het tijdstip van de transitie wordt verwezen, is overgenomen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de toepassingsduur van selectielijsten die op grond van het overgangsrecht van het redactioneel nieuw vormgegeven artikel 33, eerste lid, van de Archiefwet BES na de transitie van toepassing blijven, twintig jaar bedraagt vanaf het moment dat zij zijn gaan gelden op grond van de Archieflandsverordening 2007.
Onderdeel D (Leerplichtwet BES, Mediawet BES, Wet educatie en beroepsonderwijs BES, Wet sociale vormingsplicht BES, Wet primair onderwijs BES, Wet studiefinanciering BES en Wet voortgezet onderwijs BES)
Aanvankelijk was het de bedoeling de teksten voor de Leerplichtwet BES, de Mediawet BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, de Wet sociale vormingsplicht BES, de Wet primair onderwijs BES, de Wet studiefinanciering BES en de Wet voortgezet onderwijs BES via een nota van wijziging op te nemen in de Aanpassingswet BES. Bij nader inzien is besloten deze wetten op te nemen in de Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daardoor kunnen de reeds gereserveerde artikelen in de Aanpassingswet BES vervallen.
7. HOOFDSTUK 11. MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Dit artikel bevat enkele technische aanpassingen ten aanzien van de Cessantiawet BES, de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES, de Wet minimumlonen BES, de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES. De belangrijkste daarvan zijn de volgende.
– Vanwege het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel Belastingwet BES is geen inkomstenbelasting en loonbelasting opgenomen in dat wetsvoorstel. Tevens wordt naar aanleiding van het advies de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting 1976 door middel van een nota van wijziging op de Invoeringswet BES overgenomen (met citeertitels: Wet inkomstenbelasting BES en Wet loonbelasting BES). In deze nota van wijziging op de Aanpassingswet BES worden de Wet inkomstenbelasting BES en Wet loonbelasting BES aangepast. Hierdoor wordt na de ontmanteling gestart met nagenoeg de bestaande regelgeving op het terrein van de inkomsten- en loonbelasting. Na verloop van tijd worden deze Wet inkomstenbelasting BES en Wet loonbelasting BES vervangen door een nieuwe inkomsten- en loonbelasting die zal worden gebaseerd op de in Nederland geldende wetgeving. In samenhang met de wijzigingen in de Aanpassingswet BES (de introductie van de artikelen 6.4a en 6.4b) zijn enkele wijzigingen op het terrein van de Cessantiawet BES, de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, de Wet algemene weduwen en wezenverzekering BES, de Wet minimumlonen BES, de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES noodzakelijk gebleken. Het betreffen voornamelijk wijzigingen die tot doel hebben de verwijzingen weer kloppend te maken.
– Aangezien inmiddels ervoor is gekozen om in de Wet administratieve rechtspraak BES de mogelijkheden voor beroep tegen beschikkingen op te nemen zijn de bepalingen betreffende de beroepsmogelijkheden in bovengenoemde wetten overbodig geworden en kunnen de bepalingen in deze wetten vervallen.
– In de tekst van de Wet minimumlonen BES was ten onrechte het woord «minimumloon» in plaats van «minimumuurloon» opgenomen en in het eerstgenoemde bedrag stond per abuis een punt in plaats van een komma.
8. HOOFDSTUK 12. MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
De aanpassingen in Hoofdstuk 12 (Verkeer en Waterstaat) van het voorstel van de Aanpassingswet BES zijn nodig om enkele redactionele verbeteringen aan te brengen, om onjuiste verwijzingen naar artikelen in andere wetten te corrigeren en om overige verbeteringen in te voeren. In de artikelgewijze toelichting wordt hier gedetailleerder op ingegaan.
Onderdeel A – Wet buitenlandse schepen
Abusievelijk was de vervanging van het begrip «Nederlandse Antillen» niet meegenomen in het wetsvoorstel. Het betreft hier een aanpassing van technische aard.
Onderdeel B – Wet voorkoming verontreiniging door schepen
In de memorie van toelichting bij het voorstel van de Aanpassingswet BES is uiteengezet dat de vlaggenstaatverplichtingen uit de naar Nederlandse wet omgezette Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen worden geschrapt. Achtergrond daarvan is de onwenselijkheid van een afzonderlijk register voor schepen in bedrijfsmatige vaart in de openbare lichamen. Zo worden alle bepalingen van de Wet voorkoming van verontreiniging door schepen BES (hierna: WVVS-BES) maar ook bijvoorbeeld van de Wet maritiem beheer BES, die betrekking hebben op in de BES geregistreerde zeeschepen, geschrapt. Gebleken is dat de in het MARPOL-verdrag, het AFS-verdrag en het Ballastwaterverdrag opgenomen verplichtingen verder strekken dan uitsluitend de schepen die in het openbare scheepsregister teboekgesteld staan. De schepen die lokaal geregistreerd staan in het door de gezaghebbers bijgehouden register op grond van de Vaartuigenwet 1930 BES vallen ook onder het toepassingsbereik van deze verdragen. Om uitvoering te geven aan deze ten aanzien van in de BES geregistreerde schepen geldende verplichtingen, wordt thans een wijziging van de Nederlandse Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna: Wvvs) in het voorstel van de Aanpassingswet BES gevoegd. Omdat de bepalingen van de Wvvs tevens een basis kunnen zijn voor de implementatie van Europese regelgeving dan wel internationale verdragen die niet gelden voor de openbare lichamen BES, is er voor gekozen een delegatiegrondslag in de Wvvs op te nemen. De uitwerking van de delegatiegrondslag zal plaatsvinden in het Nederlandse Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, waarin reeds uitvoering is gegeven aan genoemde verdragen voor Nederland. Voor zover de inhoudelijke normen ter uitvoering van bovengenoemde verdragen in de bepalingen van de Wvvs zelf zijn neergelegd, worden deze bepalingen met de onderhavige wijziging van overeenkomstige toepassing verklaard op schepen als bedoeld in de Vaartuigenwet 1930 BES.
Nu de Wet op de economische delicten (hierna: Wed) niet van toepassing is op de BES-eilanden is een specifieke strafbaarstellingsbepaling noodzakelijk voor overtreding van de vlaggenstaatverplichtingen, die als gevolg van de hierboven voorgestelde aanpassingen van de Wvvs gaan gelden voor lokaal in het BES-register geregistreerde schepen. Met de onderhavige wijziging wordt deze strafbaarstelling geregeld. Daarbij is aangesloten bij de vorm van het Wed-regime en de daarbij vermelde straffen. Bestraffing met een geldboete kan voldoende zijn om herhaling te voorkomen. De aard van het misdrijf of recidive kan evenwel bijkomende maatregelen noodzakelijk of wenselijk maken.
Artikel 11.2 van de Wet luchtvaart bepaalt dat afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op het handelen van toezichthoudende ambtenaren waar zij zich ook bevinden. Dit artikel zal worden van toepassing worden op de BES. Hierdoor is uniformiteit in het toezicht op de normen van de Wet luchtvaart gewaarborgd. Aangezien het overige bestuurlijke handelen voldoende door de Wet administratieve rechtspraak BES geregeld wordt, kan het voorgestelde nieuwe lid 4 komen te vervallen.
Hoofdstuk 2 van de Wet luchtvaart wordt van toepassing op de BES. Artikel 2.1 stelt een bewijs van bevoegdheid verplicht voor het bedienen van een grondstation of een mobiel station in de luchtvaartmobiele band indien voor dit gebruik tevens een vergunning op basis van de Telecommunicatiewet noodzakelijk is. Aangezien op de BES niet de Telecommunicatiewet maar de Wet telecommunicatievoorzieningen BES deze vergunningen regelt, wordt artikel 2.1 hieraan aangepast.
Onderdeel D – Wet vervoer gevaarlijke stoffen
Artikel 3a behelst grotendeels een technische aanpassing ten opzichte van het eerder voorgestelde artikel 10a, nu met artikel 3a meer wordt aangesloten bij de reeds bestaande systematiek van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Zo wordt nu een duidelijk verband gelegd met de handelingen als bedoeld in artikel 2 van die wet en komt ook de reikwijdte wat de gevaarlijke stoffen en de vervoermiddelen betreft overeen met het bestaande regime. Het doel blijft dat het veiligheidsniveau van het vervoer van gevaarlijke stoffen op en in de BES-eilanden zo veel mogelijk vergelijkbaar is met dat in Nederland. Nu evenwel het vervoer zoals dat plaatsvindt op de BES-eilanden en de omstandigheden waaronder dat plaatsvindt in grote mate kan verschillen van die in Nederland, is de redactie van de bepaling zodanig dat maatwerk mogelijk blijft. Deze aanpassing brengt verder met zich dat, volledigheidshalve, voor de BES-regulering een aparte verbodsbepaling is geformuleerd.
Nu voorts de Wed niet van toepassing is op de BES-eilanden is een specifieke strafbaarstellingsbepaling voor de BES-eilanden noodzakelijk. Bij die bepaling is zoveel mogelijk aangesloten bij de vorm van het Wed-regime en de daarbij vermelde straffen. Bestraffing met een geldboete kan voldoende zijn om herhaling te voorkomen. De aard van het misdrijf of recidive kan evenwel bijkomende maatregelen noodzakelijk of wenselijk maken. Voorts blijkt uit de Nederlandse praktijk dat de bevoegdheid tot het opleggen van een voorlopige maatregel met name uit veiligheidsoverwegingen van groot belang wordt geacht. Daarmee kan op directe wijze worden voorkomen dat binnen de onderneming handelingen blijven plaatsvinden die of met materieel dat niet aan de voorschriften voldoen. Uiteraard is, overeenkomstig de Nederlandse systematiek, bij de bevoegdheid tot het opleggen van een dergelijke voorlopige maatregel ook voorzien in een schadevergoedingsregeling.
Onderdeel F – Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
In het oorspronkelijke voorstel waren de onderdelen a tot en met g, van artikel 3, eerste lid, niet van toepassing verklaard in de BES. Met deze nota van wijziging wordt het eerste lid, met uitzondering van de onderdelen a en c, van toepassing in de BES. De onderdelen a en c, uitgewerkt in de hoofdstukken 3 en 5 van de wet, zijn uitgezonderd omdat zij specifiek zijn toegeschreven op het Europese grondgebied.
Het oorspronkelijke voorstel is voorts zodanig gewijzigd dat de bevoegdheden van het KNMI ten aanzien van de BES in lijn zijn gebracht met de bevoegdheden van het KNMI in (het Europese deel van) Nederland. Zo is het beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen in Nederland met uitsluiting van andere partijen opgedragen aan het KNMI (vergelijk artikel 8 eerste lid, van de wet). Ten aanzien van de BES is dit nu op dezelfde wijze geregeld. De taken met betrekking tot het algemeen weerbericht, waaronder het geven van waarschuwingen voor de scheepvaart, waarschuwingen voor extreme weersomstandigheden en van berichten bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt, worden niet meer expliciet omschreven in dit voorstel. Deze taken zullen op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel i, en artikel 3, tweede lid, in een ministeriële regeling nader worden omschreven. Artikel 3, eerste lid, onderdeel i, is inhoudelijk niet gewijzigd. Het uitgangspunt van het voorstel is nog steeds dat er geen andere of aanvullende taken ten aanzien van de BES aan het KNMI opgedragen worden opgedragen dan die het KNMI reeds heeft, tenzij de situatie ter plaatse daartoe aanleiding geeft. Indien blijkt dat de situatie ter plaatse aanvullende taken vereist – die thans niet zijn voorzien – kan dat zodoende eveneens op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel i, worden ingevuld bij ministeriële regeling. De wijziging van artikel 3, tweede lid, is van redactionele aard.
Op dit moment is nog niet duidelijk omlijnd hoe de uitvoering van de dienstverlening in de BES exact gaat plaatsvinden. Artikel 3a voorziet in de mogelijkheid voor het KNMI om ter plaatse andere dienstverleners in te schakelen voor de uitvoering van de benodigde werkzaamheden. Het KNMI blijft verantwoordelijk voor de uitvoering en de inschakeling van andere dienstverleners kan niet plaatsvinden dan na instemming van de minister van Verkeer en Waterstaat. Deze regeling is vergelijkbaar met de bestaande mogelijkheid voor het KNMI om andere verleners van meteorologische diensten voor luchtvaartnavigatie in te schakelen (artikel 8a van de wet).
Onderdeel G – Loodsenwet 2001 BES
Dit artikel bevat een aantal technische wijzigingen van de Loodsenwet 2001 BES.
Onderdeel 1 bevat een wijziging van artikel 6, tweede lid, van de Loodsenwet 2001 BES. Deze wijziging is noodzakelijk omdat bij de eerdere teksten ten onrechte geen rekening was gehouden met de wijziging van de Loodsenlandsverordening 2001 bij Landsverordening van 27 mei 2003 (P.B. no 66).
Onderdeel 2 heeft tot doel in artikel 7 van de Loodsenwet 2001 BES, net als in alle andere artikelen van die wet, in het geval waarin een eilandsraad de bevoegheid krijgt regels te stellen, de term eilandsverordening te gebruiken.
Onderdeel 3 en 4 voorzien in een wijziging van artikel 11, eerste en tweede lid (betaling loodsgeld), en artikel 14 (strafbepaling). Verzuimd was deze bepalingen ook van toepassing te laten zijn op situaties waarin een loodsplicht geldt op grond van artikel 1, tweede lid, van de Loodsenwet 2001 BES.
Onderdelen J en K – Luchtvaartwet BES en Wet luchtvaartfaciliteitengelden BES
Aangezien het nog niet geheel duidelijk is hoe de luchtverkeersdienstverlening op de BES wordt vormgegeven, is het wenselijk om pas in een later stadium de vergoedingen voor de luchtverkeersdienstverlening vorm te geven. De Landsverordening luchtvaartfaciliteitengelden zal komen te vervallen. In plaats hiervan wordt in de Luchtvaartwet BES een grondslag geschapen voor het heffen en berekenen van de vergoedingen. Het artikel sluit waar mogelijk aan bij de relevante artikelen van de Wet luchtvaart, maar laat uiteraard de Europese regelgeving buiten beschouwing.
Onderdeel M – Wet van 20 april 1932, houdende enige regelingen van burgerrechtelijke aard bij botsing, aan- of overrijding met motorrijtuigen en houdende regeling van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen BES Deze wijziging is technisch van aard. De politie doet in het afkondigingsblad ter plaatse opgave van rijbewijzen die na een onherroepelijke veroordeling wegens overtreding van artikel 3, van de onderhavige wet, hun geldigheid hebben verloren. In de aanpassingswet was dit abusievelijk vervangen door de Staatscourant. Deze omissie wordt hiermee hersteld.
Van dit voornemen is reeds melding gemaakt in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstukken II 2008/09, 31 958, nr. 3, blz. 13).
Verordening (EG) Nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU L 345).