Ontvangen 13 oktober 2009
Met veel belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het verslag van de Tweede Kamer bij het onderhavige wetsvoorstel. De regering is de verschillende fracties erkentelijk voor hun uitgebreide reactie op het omvangrijke wetsvoorstel en voor de voortvarendheid waarmee dit verslag tot stand is gekomen. De leden van de CDA-fractie, van de PvdA-fractie en van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens van onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen. De leden van de CDA-fractie menen dat gezien het totale pakket aan wetsvoorstellen in verband met de staatkundige veranderingen rondom de Nederlandse Antillen en de vele overleggen die in dit verband tussen Kamer en kabinet zijn gevoerd, een uitgebreide inleidende beschouwing achterwege kan blijven. De leden van de PvdA-fractie zijn doordrongen van het feit dat het creëren van de openbare lichamen en de daarmee gepaard gaande wetgeving de regering voor complexe keuzes en oplossingen stelt. De leden van de fractie van GroenLinks geven aan de voortgang van vernieuwing van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk te steunen. Deze leden hebben grote bewondering voor de betrokken ministeries, bewindspersonen en hun ambtenaren, zowel in Nederland als op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de BES-eilanden), want het moet vast een monnikenwerk geweest zijn om alle van toepassing zijnde wetten door te lopen op de consequenties voor de toekomstige staatkundige verhoudingen.
Onderstaand worden de vragen zoveel mogelijk beantwoord in de volgorde zoals deze in het verslag zijn gesteld, zij het dat in bepaalde gevallen vragen zijn samengevoegd. Gelijktijdig met deze nota naar aanleiding van het verslag wordt een nota van wijziging op voorliggend wetsvoorstel aangeboden.
De leden van de CDA-fractie hebben bedenkingen bij de overgang naar een zelfstandig land van Sint Maarten. Daar lijkt dat eiland naar hun oordeel op dit moment vooralsnog nog niet klaar voor.
In reactie daarop merkt de regering op dat op 30 september 2009 in de politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen tussen de vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen, Curaçao, Sint Maarten en Nederland onder meer nadere afspraken zijn gemaakt over de datum waarop de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten de status van autonoom land binnen het Koninkrijk kunnen verkrijgen en de voorwaarden waaronder. De Kamer is inmiddels door middel van een brief van 5 oktober 2009 over de uitkomsten van deze politieke Stuurgroep geïnformeerd.
Overbodige artikelen en handhaven bestaande verschillen in landsverordeningen
De leden van de CDA-fractie vragen of het niet verstandig is om overbodige artikelen bij wetswijziging gewoon te verwijderen, omdat het niet schrappen van dergelijke artikelen tot misverstanden kan leiden.
In reactie op deze vraag merkt de regering het volgende op. Bij de aanpassing van de tot Nederlandse regelgeving omgevormde Nederlands-Antilliaanse regelingen is als uitgangspunt genomen, dat deze toch al bijzonder omvangrijke wetgevingsoperatie op een zo eenvoudig mogelijke wijze moet worden aangepakt. De gedachte daarbij was dat overbodig geworden bepalingen niet noodzakelijkerwijs geschrapt zouden moeten worden. Wanneer het handhaven van een dergelijke bepaling tot onduidelijkheid of misverstanden zou (kunnen) leiden, is dit echter steeds als reden beschouwd om hem wel te schrappen. Overigens zijn gaandeweg overbodige bepalingen in de meeste gevallen toch geschrapt, zodat de regering in dit opzicht weinig problemen verwacht.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts waarom er voor gekozen is de grotere en kleinere verschillen in de bestaande landsverordeningen in het algemeen te laten voortbestaan en slechts op enkele terreinen een beperkte harmonisatie door te voeren. Zij vroegen in hoeverre er in de praktijk sprake zal zijn van eenzelfde dan wel een ongelijk niveau van vergunningeisen voor de eilanden.
Het is de regering helaas niet aanstonds duidelijk waarop de aan het woord zijnde leden met deze vraag doelen. Uitgangspunt is dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie de bestaande Nederlands-Antilliaanse regelgeving van kracht blijft. Daarbij zal de bestaande tekst zoveel mogelijk gehandhaafd blijven. Alleen indien het noodzakelijk of gewenst is, wordt via onderhavig wetsvoorstel de bestaande landsverordening aangepast.
Algemene wet op het binnentreden
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is de Algemene wet op het binnentreden in de openbare lichamen van toepassing te verklaren en of niet dit kan leiden tot rechtsongelijkheid. Het antwoord op deze vragen luidt dat er geen dringende reden bestaat voor het van toepassing verklaren van deze wet. Het uitgangspunt is dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie van de BES-eilanden binnen Nederland de Nederlands-Antilliaanse regelgeving zoveel mogelijk gehandhaafd blijft. De artikelen 155 tot en met 164 van het Antilliaanse Wetboek van Strafvordering bevatten voorschriften met betrekking tot het binnentreden in woningen die vrijwel gelijkluidend zijn aan de regels die zijn opgenomen in de Algemene wet op het binnentreden. Deze voorschriften vormen daarmee voor de wetshandhavers in de openbare lichamen een algemeen en met voldoende waarborgen omgeven kader voor het binnentreden van woningen. Niet onbelangrijk is voorts dat politie en andere handhavingsinstanties in de openbare lichamen met de toepassing van bedoelde wetsartikelen bekend zijn. Voor zover de inzet van de bevoegdheid tot het binnentreden in woningen ter handhaving van andere wetten dan de strafwet noodzakelijk is, kunnen de daarvoor in de artikelen 155 tot en met 163 van het Wetboek van Strafvordering BES opgenomen voorschriften van overeenkomstige toepassing worden verklaard. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op artikel 7, vierde lid, van de Wet toezicht op krankzinnigen BES en artikel 7, eerste lid, van de Wet op de parlementaire enquête 2008, aangepast zoals voorgesteld door artikel 2.7, onderdeel A, van dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering voorts om een overzicht van bestaande verdragen die niet voor de openbare lichamen BES zullen gelden.
Het verzochte overzicht zal digitaal aan de Tweede Kamer worden toegezonden (Kamerstuk 31 959, nr. 8). Dit overzicht, met ruim 3 000 titels, bevat diverse verdragen die alleen op het Europese deel van het Koninkrijk van toepassing kunnen zijn. Daarnaast worden in het overzicht verdragen genoemd waarvan besloten is om deze niet toe te passen op de openbare lichamen BES. Dit besluit vindt zijn grondslag in de strekking van die verdragen en het feit dat deze verdragen niet toegepast kunnen worden vanwege de eilandelijke omstandigheden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ten aanzien van enkele van deze verdragen blijft het overigens mogelijk dat het besluit wordt genomen om deze alsnog toe te passen op de BES-eilanden. Het overzicht dat nu naar de Kamer wordt gestuurd, betreft dan ook een voorlopige lijst. Volledigheidshalve wordt nog verwezen naar het onlangs ingediende wetsvoorstel ter goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstukken II, 2008/09, 32 047, nrs. 2–3). In de desbetreffende goedkeuringsstukken worden diverse verdragen genoemd waarvan de regering het voornemen heeft de toepassing ervan uit te breiden tot de openbare lichamen BES.
De leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie vragen wanneer het rijkswetsvoorstel tot wijziging van het Statuut bij de Kamer wordt ingediend. Het streven is erop gericht om dit voorstel eind oktober bij de Kamer in te dienen.
In het verlengde hiervan vragen de leden van de PvdA-fractie of het rijkswetsvoorstel tot wijziging van het Statuut niet eerder bij de Kamer ingediend had moeten worden dan het onderhavige wetsvoorstel. De volgorde van indiening van deze beide voorstellen bij de Kamer is niet doorslaggevend voor hun onderlinge relatie, zo merkt de regering in reactie hierop op. De wijziging van het Statuut doorloopt een andere procedure dan het onderhavige wetsvoorstel, omdat de wijzigingen in het Statuut bij rijkswet en op basis van consensus tussen de betrokken landen worden vastgesteld en niet alleen voor Nederland en de BES-eilanden van belang zijn, maar ook voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Daardoor vraagt niet alleen de voorbereiding, maar ook de verdere procedure meer tijd. De voorgenomen wijziging van het Statuut leidt overigens niet tot wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel.
Termijn voor aanpassing/invoering van regelgeving
De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat een groot deel van de afwijkingen in regelgeving ten aanzien van de BES-eilanden tijdelijk van aard is. Deze leden vragen op welke termijn deze afwijkingen worden opgeheven en wat het tempo daarin bepaalt. In het verlengde hiervan vragen de leden van de fractie van GroenLinks of er een planning bestaat voor de geleidelijke vervanging van de op de BES-eilanden geldende Nederlands-Antilliaanse regelgeving. Het komt deze leden voor dat het wenselijk kan zijn dat de openbare lichamen, als bijzondere openbare lichamen binnen Nederland, binnen afzienbare termijn van reguliere Nederlandse wetgeving wordt voorzien. Ook de leden van SP-fractie hebben vragen op dit punt. Zij vragen in dit kader of er een moment komt dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht zal gaan gelden in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Op dit moment is nog niet voorzien op welke termijn de afwijkingen in de regelgeving worden opgeheven. Evenmin bestaat er een planning voor de geleidelijke vervanging door Nederlandse regelgeving. Deze termijn zal ook per beleidsterrein kunnen verschillen. Uitgangspunt is in ieder geval dat de eerste vijf jaar na de transitie een periode van legislatieve terughoudendheid zal worden ingenomen. Voor verdere details en nadere overwegingen op dit punt, zij verwezen naar paragraaf 4 van de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Invoeringswet BES (Kamerstukken II, 2009–2010, 31 959, nr. 6). De mogelijkheid dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht wordt ingevoerd wordt niet uitgesloten, maar tegelijkertijd blijft het ook belangrijk dat het materiële strafrecht in de Caribische delen van het Koninkrijk zoveel mogelijk met elkaar overeenstemt. De ontwerplandsverordeningen, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen respectievelijk van Aruba, strekken daartoe en kunnen, indien zij na goedkeuring worden vastgesteld, op termijn in dat opzicht eveneens tot voorbeeld dienen voor de herziening van de strafwet van de openbare lichamen.
Consequenties voor naar de BES-eilanden emigrerende Nederlanders
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de toekomstige status en wetgeving van de BES-eilanden consequenties hebben voor het recht op zorg en sociale voorzieningen voor Nederlanders die zich, bijvoorbeeld na hun pensioen, op een van de BES-eilanden hebben gevestigd.
Alvorens de vraag te beantwoorden, is van belang op te merken dat vanaf het moment van de transitie Nederland (het grondgebied in Europa) en de BES-eilanden ieder hun eigen sociaalzekerheidsstelsel zullen hebben. Het sociaalzekerheidsstelsel voor de BES-eilanden is een omzetting van de huidige socialeverzekeringswetgeving op de Nederlandse Antillen. Er zal dus na transitie sprake blijven van twee gescheiden socialezekerheidsstelsels.
Bij beantwoording van deze vraag maakt de regering onderscheid tussen een drietal groepen: 1) personen die nu al op één van de BES-eilanden wonen of werken, 2) personen die na de transitiedatum naar één van de BES-eilanden verhuizen en 3) personen die een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen en op één van de BES-eilanden gaan wonen.
1) De personen die nu al op één van de BES-eilanden wonen of werken, vallen op dit moment al onder de socialeverzekeringswetgeving van de Nederlandse Antillen en na de transitiedatum onder het socialeverzekeringsstelsel van de BES-eilanden. Dat wil zeggen dat zij na de transitiedatum volgens de regels van de BES-wetgeving verzekerd zullen zijn. Zo bouwen de personen die dan op één van de BES-eilanden wonen ouderdomsrechten op conform de Wet ouderdomsverzekering BES en zijn ze verzekerd voor de Wet Algemene Weduwen en Wezenverzekering BES en de Zorgverzekering BES. De personen die op één van de BES-eilanden werken zijn dan verzekerd voor de Wet ziekteverzekering BES, de Wet Ongevallenverzekering BES, de Cessantiaregeling en de Zorgverzekering BES.
2) De personen die na de transitie op één van de BES-eilanden gaan wonen of werken vallen vanaf dat moment onder de socialeverzekeringswetgeving BES. Op hen is het Nederlandse socialeverzekeringsstelsel dan niet meer van toepassing.
3) Personen die in Nederland een socialeverzekeringsuitkering ontvangen en naar één van de BES-eilanden (maar ook of naar Sint Maarten, Curaçao of Aruba) verhuizen, kunnen de socialeverzekeringsuitkering meenemen afhankelijk van de aard van de uitkering. Deze export van uitkeringen is vergelijkbaar met de export van uitkeringen zoals geregeld in bilaterale verdragen. Concreet betekent dit dat uitkeringen krachtens de AOW, ANW, AKW en WIA naar de BES-eilanden kunnen worden geëxporteerd maar uitkeringen krachtens de WW niet. WW-uitkeringen zijn gekoppeld aan de beschikbaarheid voor de Nederlandse arbeidsmarkt. De komst van de BES-eilanden bij het Nederlandse staatsbestel verandert hieraan niets.
Dit is anders voor de ziektekostenverzekeringssituatie, waar het gaat om medische zorg. Deze leent zich niet voor export. Als men zich na het pensioen metterwoon gaat vestigen op de BES-eilanden wordt de verzekering op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van rechtswege beëindigd. Daarmee komt ook een einde aan de verzekeringsplicht op grond van de Zorgverzekeringswet voor betrokkenen. Op hen is dus het hierboven onder punt 2 gestelde van toepassing: zij worden verzekerd op grond van de Zorgverzekering BES.
Voor de leden van de SP-fractie is vooralsnog niet duidelijk of op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wel of niet een dualistisch bestuursmodel wordt ingevoerd.
Met de drie eilanden is afgesproken dat het bestuursmodel van de openbare lichamen dualistisch wordt. In het voorstel voor de Wet openbare lichamen BES (WolBES) is dan ook – conform de Gemeentewet – een dualistisch bestuursmodel neergelegd. Basaal zijn het hoofdschap van de eilandsraad en zijn kaderstellende, vertegenwoordigende en controlerende functie en het feit dat het dagelijks bestuur bij het bestuurscollege ligt. Het belangrijkste thema voor de BES-eilanden is het gegeven dat de gedeputeerde niet tegelijk eilandsraadslid kan zijn. Deze onverenigbaarheid zal, net als de hiervoor aangegeven hoofdelementen van het dualistisch bestuursmodel op lokaal niveau, terstond bij de transitie in werking treden. Andere thema’s, zoals het inrichten van een griffie en het inrichten van de rekenkamerfunctie, vragen wat meer tijd. Het voorstel voor de WolBES voorziet in overgangsrecht op dit punt.
De Tweede Kamer constateerde onlangs dat invoering van het dualisme in Nederland vooral voor kleinere gemeenten bepaald niet alleen goeds heeft gebracht. De regering zegt de dualistische bevoegdheidsverdeling wel te willen volgen bij medebewind. De SP-fractie vraagt of toegelicht kan worden wat zij hiermee bedoelt.
Voor de Nederlands-Antilliaanse wetgeving die (vooralsnog) van kracht zal blijven zal de taakverdeling tussen eilandsraad en het bestuurscollege blijven zoals thans is geregeld. Voor de Nederlandse wetgeving, die in de loop van de tijd gaat gelden op de eilanden en waarin medebewind wordt gevorderd, zal de dualistische bestuursstructuur zoals deze voor gemeenten geldt gaan gelden. De bevoegdheidsverdeling tussen de eilandsraad en het bestuurscollege verandert als het ware mee. In Nederland werd de dualisering van de bestuurlijke inrichting gevolgd door de dualisering van de gemeentelijke medebewindsbevoegdheden (deze bevoegdheden verschoven grotendeels van de gemeenteraad naar het college van B&W).
De conclusie is derhalve dat door de Nederlandse wetgeving die gaat gelden op de eilanden waarin medebewind wordt gevorderd, de (dualistische) bevoegdheidsverdeling zoals in die betreffende wet omschreven, zal worden gevolgd. Voor Nederlands-Antilliaanse wetgeving die (vooralsnog) van kracht zal blijven zullen medebewindbevoegdheden in principe blijven bij het bestuursorgaan dat de desbetreffende regeling thans noemt.
De SP-fractie wil weten hoe het «dualistische element» zich verhoudt tot de huidige bestuursstructuur.
De huidige bestuursstructuur van de BES-eilanden bevat reeds dualistische elementen. Zo is het nu al mogelijk om gedeputeerden aan te zoeken die geen lid van de eilandsraad zijn. In de Eilandenregeling van de Nederlandse Antillen (ERNA) is namelijk bepaald dat ten minste de helft van het aantal gedeputeerden door de eilandsraad uit zijn midden wordt gekozen. De praktijk bij BES-eilanden is echter dat de gedeputeerden vrijwel altijd ook in de eilandsraad zitten. Op grond van de ERNA is voorts het uitgangspunt dat als in geval van medebewind bestuurstaken aan het eilandsbestuur worden toegekend, deze door het bestuurscollege worden verricht, tenzij de bevoegdheid expliciet bij de eilandsraad of de gezaghebber wordt gelegd. Dit is in overeenstemming met het sinds de dualisering in de Gemeentewet neergelegde beginsel dat bestuurstaken in medebewind in principe door het college van burgemeester en wethouders worden verricht. Daarnaast is het vanzelfsprekend de eilandsraad die op grond van de ERNA de eilandsverordeningen en de begroting vaststelt. Deze kaderstellende taken liggen derhalve ook nu al bij de eilandsraad.
De leden van de SP-fractie wijzen er voorts op dat de BES-eilanden de komende jaren te maken zullen hebben met een overgangsfase, waarin de Nederlandse wetten deels en geleidelijk worden ingevoerd. De SP-fractie vraagt of dit betekent dat in de toekomst alsnog zal worden overgeschakeld naar een dualistisch bestuursmodel en of de regering kan toelichten waarom dit noodzakelijk is en wat de meerwaarde is voor deze kleine eilanden. Tevens vragen deze leden aan welke wetgeving zij moeten denken bij de voorgenomen toepassing van het dualisme.
Zoals hiervoor is aangegeven zal reeds bij aanvang van de nieuwe verhoudingen sprake zijn van een dualistisch bestuursmodel. Vooralsnog zal voorts de bevoegdheidsverdeling tussen bestuurscollege en eilandsraad in de Nederlands-Antilliaanse regelgeving die van toepassing blijft, ongewijzigd blijven. Dit volgt uit het uitgangspunt om de Nederlands-Antilliaanse regelgeving zoveel mogelijk zonder ingrijpende beleidswijzigingen om te zetten. Indien Europees-Nederlandse medebewindsregelgeving wordt ingevoerd, zal alsdan de daarin neergelegde bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders, ook gelden voor de verhouding tussen eilandsraad en bestuurscollege.
De invoering van het dualisme in de Nederlandse gemeenten is in 2004 geëvalueerd. Uit deze evaluatie komt naar voren dat gemeenten erg moeten wennen aan de nieuwe manier van werken; tegelijkertijd heeft de dualisering ook voor bestuurlijke vernieuwing in gemeenten gezorgd en is het besturen van een gemeente uitdagender geworden. De evaluatie liet zien dat er extra energie gestoken diende te worden in cultuurverandering. Om de invoering van de dualisering op de BES-eilanden succesvol te laten verlopen worden ondersteunende activiteiten ontwikkeld en opgezet in samenspraak met de bestuurscolleges en eilandsraden (vergelijkbaar met de vernieuwingsimpuls).
Een voor de bestuurspraktijk van de BES-eilanden belangrijk verschil zal zijn dat de gedeputeerden niet langer lid zullen blijven van de eilandsraad nadat zij tot gedeputeerde zijn benoemd. De mogelijkheid om gedeputeerden aan te zoeken die geen eilandsraad zijn (de zgn. wethouders van buiten), is zoals hiervoor ter sprake kwam reeds nu al mogelijk op de BES-eilanden. In Nederland werd de invoering van de wethouder van buiten vooral beargumenteerd met het motief dat daardoor het rekruteringsbereik kan worden vergroot. Dit kan een positieve, vernieuwende invloed hebben op de kwaliteit van het bestuur. Bovendien worden er aan volksvertegenwoordigers andere eisen gesteld dan aan bestuurders. Ook voor de BES-eilanden kan dit aantrekkelijk zijn, de eilandsraad heeft hiermee een mogelijkheid om de meest geschikte personen te benoemen als gedeputeerden.
Consolideren van Nederlands-Antilliaanse regelgeving
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het besluit van de regering om over te gaan tot integrale tekstpublicatie van regelingen zoals deze na de transitie zullen gelden. De leden van de SP-fractie wijzen er op dat de regelgeving die blijft gelden in geconsolideerde vorm op wetten.nl wordt geplaatst. Deze leden vragen of hiermee een totaaloverzicht wordt geboden van alle van toepassing zijnde wetten en regels en doen de suggestie om ook Nederlandse wetten die aangepast worden hieraan toe te voegen.
Op dit moment is alle geconsolideerde Nederlandse-Antilliaanse regelgeving op nationaal niveau en van het eilandgebied Bonaire reeds opgenomen op www.wetten.nl. Dit betreft zowel regelgeving die in de nieuwe situatie op de BES-eilanden van toepassing zal blijven, als regelgeving die voor de BES-eilanden komt te vervallen. De regelgeving is vooralsnog opgenomen in een specifiek bestand onder «decentrale regelgeving» en «Koninkrijk». Na de transitie zal de Nederlands-Antilliaanse regelgeving die op de BES-eilanden blijft gelden op wetten.nl worden geïntegreerd met de Nederlandse regelgeving. Er is dan immers niet langer sprake van Nederlands-Antilliaanse regelgeving. Het bestand met Nederlands-Antilliaanse regelgeving zal ook overigens na de transitie vooralsnog gehandhaafd blijven.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom is besloten dat de Algemene wet gelijke behandeling mannen en vrouwen en de Algemene wet gelijke behandeling thans niet op Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden ingevoerd en wanneer dit wel zal gebeuren.
Op grond van de Slotverklaring van 11 oktober 2006 is steeds het uitgangspunt geweest dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie van de drie eilanden de Nederlands-Antilliaanse regelgeving die daar tot de datum van transitie van kracht was, zal blijven gelden en dat Nederlandse regelgeving na de overgang geleidelijk zal worden ingevoerd. Het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet en internationale verdragen zullen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing zijn. Er bestaat dus bescherming tegen ongelijke behandeling. Het is om die reden niet dringend om nu al beide wetten in te voeren. Bezien zal worden op welke termijn de desbetreffende wetten ingevoerd kunnen worden.
De leden van de SP-fractie vragen zich voorts af waarom de regering besluit om ten aanzien van de huwelijkswetgeving niet tot een afwijkende voorziening te komen. Zij vragen zich af waarom twee soorten wetgeving in Nederland worden geïntroduceerd. Over de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht op de BES-eilanden dient naar de opvatting van de regering op een later moment te worden beslist. Ook in dit verband wordt verwezen naar de afspraak dat de Nederlands-Antilliaanse wetgeving voorlopig van toepassing blijft op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat deze wetgeving geleidelijk zal worden vervangen door Nederlandse wetgeving. Er zal daarbij zorgvuldig worden geanalyseerd wanneer deze wetgeving wordt vervangen en op welke punten van de Nederlandse wetgeving afwijkende voorzieningen moeten worden getroffen. De inzet van Nederland is om ten aanzien van de huwelijkswetgeving niet tot een afwijkende voorziening te komen (Kamerstukken II 2008/09, Aanhangsels nrs. 1316 en 3619).
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de nog ontbrekende wetsvoorstellen bij de Kamer zullen worden ingediend. In reactie daarop merken wij op dat de Wet bescherming persoonsgegevens BES onlangs bij de Tweede Kamer is ingediend. Indiening van de Veiligheidswet BES is voor oktober voorzien. Kort hierop zullen de Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet BES en de Invoeringswet fiscaal stelsel BES volgen Het wetsvoorstel geldstelsel BES is onlangs voorgelegd aan de Raad van State voor advies. Indiening van dat wetsvoorstel is in november voorzien. In een eerder stadium is het voorstel tot wijziging van de wet toelating en uitzetting BES ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. Ook voor dit wetsvoorstel wordt gestreefd naar indiening in november.
Het Ministerie van VROM is thans drukdoende met het opstellen van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES, een gewijzigde citeertitel ten opzichte van de door leden van de VVD-fractie genoemde wetten (Wet milieubeheer BES en de Kaderwet Bouwen en Wonen). Het wetsvoorstel zal naar verwachting eind 2009 ter advisering aan de Raad van State kunnen worden aangeboden, opdat het wetsvoorstel vervolgens in april/mei 2010 naar uw Kamer kan worden verzonden.
Gevolgen voor BES-eilanden op het terrein van medische zorg, onderwijs en sociale zekerheid
De leden van de fractie van GroenLinks voelen de behoefte aan een duidelijk overzicht, waaruit blijkt welke gevolgen de invoering van voorliggend wetsvoorstel voor de BES-eilanden zal hebben op het gebied van medische zorg, onderwijs en sociale zekerheid. Deze leden zouden graag met andere woorden voorgelicht worden over de voordelen die deze wet zal hebben voor de BES-burgers.
In reactie hierop merkt de regering op dat met betrekking tot de dekking voor ziektekosten er zal worden voorzien in een nieuwe ziektekostenverzekering die iedereen die woont of werkt op de BES-eilanden van rechtswege verzekert tegen de kosten van curatieve en langdurige zorg. Dit leidt tot een dekking van de gehele bevolking en vult eventueel bestaande lacunes in de verzekering. Voor de ziektekostenverzekering geldt verder hetzelfde voordeel als aangegeven met betrekking tot de overige sociale zekerheidsregelingen, namelijk een gecentraliseerde inning van de verzekeringspremies door de Belastingdienst. Verder heeft de regering besloten om reeds in 2009 en 2010 te starten met het verbeteren van de medische infrastructuur, door zichtbare verbeteringen aan te brengen in de zorgvoorzieningen, waaronder de eerstelijnszorg.
Op grond hiervan mag er vanuit worden gegaan dat de kwaliteit van de zorg op een hoger plan wordt gebracht dan onder de huidige regelingen het geval is.
Wat het onderwijs betreft, zal een duidelijke verbetering van het niveau van het onderwijs en het toezicht daarop één van de meest in het oog springende voordelen voor de bevolking van de BES-eilanden moeten zijn.
De Inspectie van het Onderwijs heeft eerder vastgesteld dat de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden uitermate zorgelijk is. Om die reden is in 2009 reeds een verbeterprogramma gestart dat de BES-eilanden in staat stelt alvast in kwaliteitsverbetering te investeren. Vanaf het moment van de transitie zal op het terrein van onderwijs de Nederlandse regelgeving in grote mate model staan voor de op de BES-eilanden geldende regelgeving.
Op het gebied van sociale zekerheid streeft de regering naar een in Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden ter plaatse en het huidige niveau. Verder streeft de regering naar verbetering en waar mogelijk vereenvoudiging van de uitvoering van de socialeverzekeringswetten. Zo zal de premieheffing en -inning door de belastingdienst gaan plaatsvinden hetgeen tot een vereenvoudiging leidt voor de burgers, de werkgevers en de uitvoering. De eerste prioriteit van de regering is dat na de transitie een tijdige en juiste betaling van de uitkeringen aan de rechthebbenden plaatsvindt.
Voor de Ziekteverzekering zal straks elke werknemer verzekerd zijn en niet meer – zoals nu – alleen werknemers met een inkomen beneden een bepaalde drempel. Dit leidt ertoe dat een grotere groep verzekerd zal zijn ingevolge de Wet ziekteverzekering BES.
De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat verschillende rijksinspecties rechtstreeks bevoegd worden voor het toezicht op de naleving van een groot aantal BES-wetten, waarbij een expliciete bepaling noodzakelijke voorwaarde is (zie bijvoorbeeld artikel 13.2). Deze leden ontvangen graag een overzicht met vermelding van de desbetreffende regelgeving van welke rijksinspecties nu actief kunnen zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en of er inspecties zijn waarbij er voor is gekozen om deze niet in regelgeving op te nemen.
Voor de Inspectie van het Onderwijs geldt dat de inspectie op de Nederlandse Antillen voor wat betreft de BES-eilanden opgaat in de Nederlandse Inspectie van het Onderwijs, waarbij het Nederlandse toetsingskader voor het primair, voortgezet en beroepsonderwijs ook uitgangspunt is voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden. Daarom wordt de Wet op het onderwijstoezicht mede van toepassing op de BES-eilanden. De normen die de inspectie hanteert ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs worden eveneens van toepassing verklaard op de BES-eilanden. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met een aanloopperiode. Voorts zal op grond van het door de leden van de CDA-fractie genoemde artikel 13.2 van het wetsvoorstel het Staatstoezicht op de Volksgezondheid bevoegd worden ten aanzien van een aantal nader genoemde wetten. In Hoofdstuk 13 wordt op de Rijksinspecties op VWS-terrein teruggekomen. In het nog in te dienen voorstel voor de Veiligheidswet BES zal de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid toezichthoudende taken krijgen.
Met betrekking tot de Archiefwet BES wordt in de nota van wijziging, die deze nota naar aanleiding van het verslag vergezelt, voorgesteld dat de minister de toezichthouder aanwijst. Daarmee wordt de mogelijkheid geopend dat ambtenaren van de Erfgoedinspectie worden aangewezen als toezichthouder voor wat betreft de archieven. Deze lijn was reeds gevolgd wat betreft de Inspectie Verkeer en
Waterstaat, de VROM-inspectie en de LNV-inspectie. De verantwoordelijke minister kan op grond van de desbetreffende regelgeving uitvoerende en toezichthoudende taken opdragen aan door de minister aan te wijzen toezichthoudende ambtenaren. Daarmee is de bevoegdheid van de ambtenaren van de desbetreffende inspecties geborgd. De desbetreffende inspecties worden. De Erfgoedinspectie is bijvoorbeeld niet als toezichthouder voor de monumenten en archeologie op de BES-eilanden aangewezen. Het toezicht blijft zoals nu een bevoegdheid van het Bestuurscollege en wordt geregeld in de Monumentenwet BES. De mogelijkheid bestaat dat de Erfgoedinspectie haar kennis en expertise inzet ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de monumentenzorg en archeologie op de BES-eilanden.
1. MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Artikel 1.1 (wijziging Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002)
De leden van de CDA-fractie vernemen graag wanneer er uitsluitsel is te verwachten omtrent de personele en financiële gevolgen voor de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) naar aanleiding van het toepasselijk worden van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) op de BES-eilanden.
Onderscheid moet gemaakt worden tussen de WIV 2002 enerzijds en de Wet veiligheidsonderzoeken (WVO) anderzijds. Wat de WVO betreft merkt de regering op dat naar verwachting in de eerste helft van 2010 duidelijk zal zijn welke personele en financiële gevolgen verbonden zijn aan de van toepassing verklaring op de BES-eilanden. Een en ander is namelijk onder meer afhankelijk van bijvoorbeeld het aantal aan te wijzen vertrouwensfuncties, de soort vertrouwensfuncties en de intensiteit van het daaraan verbonden onderzoek, de verwachtingen ten aanzien van het aantal weigeringen (en mogelijke rechtsprocedures) enz. Omtrent deze en andere zaken dient de komende periode meer duidelijkheid te worden verkregen.
Waar het gaat om de WIV 2002, gaat het in concreto om de oprichting van een zogeheten artikel 60-organisatie (RID) bij het politiekorps voor de BES-eilanden. In de memorie van toelichting (blz. 10) is dit reeds uiteengezet. Binnen de AIVD is voor de inrichting van deze artikel 60-organisatie inmiddels een ontwerp plan van aanpak opgesteld, waarbij de daaraan verbonden gevolgen van onder meer personele en financiële aard in kaart zijn gebracht. Het gaat overigens om een organisatie van zeer beperkte omvang, waarbij bovendien geldt dat veel van de aan de uitvoering van de WIV 2002 verbonden werkzaamheden voor zover die betrekking hebben op de BES-eilanden gewoon vanuit het kantoor te Zoetermeer zullen kunnen worden verricht. Over het plan van aanpak zal op korte termijn besluitvorming plaatsvinden.
Op de vraag van deze leden op welke termijn naar verwachting zal worden voldaan aan de eisen van de Nederlandse Grondwet en het EVRM wordt het volgende opgemerkt. Zoals in de memorie van toelichting is gesteld, is in de Nederlandse Antillen een traject opgestart om te komen tot een Landsverordening Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen. Een ambtelijk concept van deze landsverordening bevindt zich in een vergevorderd stadium. Op welke termijn deze landsverordening daadwerkelijk tot stand zal worden gebracht kan op dit moment niet worden aangegeven. Een en ander is afhankelijk van diverse factoren, zoals de tijd die nodig is voor de afronding van het concept, de besluitvorming in het Nederlands-Antilliaanse kabinet daarover en de parlementaire behandeling daarvan in de Staten van de Nederlandse Antillen.
Waar het gaat om de vragen van de leden van de CDA-fractie inzake de bestuursrechtelijke rechtsbescherming en het toezicht en de controle, wordt opgemerkt dat omtrent de gevolgen daarvoor naar aanleiding van de van toepassing verklaring van de WIV 2002 en de WVO op de drie eilanden nog geen uitsluitsel kan worden gegeven. Dat is waar het gaat om de WVO mede afhankelijk van de exercitie die, zoals hiervoor beschreven in reactie op de vraag naar de personele en financiële gevolgen van het van toepassing verklaren van de WVO op de BES-eilanden, thans nog wordt uitgevoerd. Pas als onder meer zicht bestaat op het aantal aan te wijzen vertrouwensfuncties, kan – gebaseerd op ervaringsgegevens voor de Nederlandse situatie – een ruwe inschatting worden gemaakt van de gevolgen daarvan voor de rechtsbescherming, in termen van onder meer het aantal te verwachten procedures e.d. Waar het gaat om de WIV 2002, betreft het de bestuursrechtelijke rechtsbescherming in het kader van inzageverzoeken. Het is lastig om hier een inschatting van te maken, maar de verwachting is dat – zeker in de eerste jaren – het aantal inzageverzoeken gerelateerd aan het van toepassing verklaren van de WIV 2002 op de BES-eilanden gering zal zijn. Met betrekking tot toezicht door de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zal nader overleg met de commissie worden gevoerd en kan op dit moment nog geen uitsluitsel worden gegeven.
De leden van de SP-fractie merken op dat met betrekking tot de bijzondere bevoegdheid van de AIVD en de MIVD tot het openen van brieven en andere zendingen, bij de rechtbank in Den Haag een last kan worden afgegeven. Bij andere procedures, zoals een bezwaar tegen een negatief besluit op een verklaring van geen bezwaar, worden voorzieningen getroffen die het mogelijk maken dat op de eilanden effectief geprocedeerd kan worden. De leden van de SP-fractie vragen waarom dit niet is geregeld bij eerstgenoemd bezwaar tegen het openen van brieven en andere zendingen.
In antwoord op deze vraag wordt opgemerkt dat besluiten omtrent de inzet van bijzondere bevoegdheden, waaronder begrepen het (heimelijk) openen van brieven en andere geadresseerde zendingen, nimmer aan betrokkenen worden bekendgemaakt. Het is immers evident dat voor zover de activiteiten van de dienst een geheim karakter hebben – zoals bij de inzet van bijzondere bevoegdheden – de effectiviteit daarvan wordt geschaad bij openbaarmaking en aldus de goede taakuitvoering van de diensten ernstig wordt belemmerd. Tegen dergelijke besluiten staat dan ook geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht open. Artikel 91 van de WIV 2002 voorziet daarin.
2. MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Artikel 2.2 (wijziging Wet gemeenschappelijke regelingen)
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering het advies van de Raad van State om het wetsvoorstel aan te vullen met een regeling om gemeenschappelijke regelingen mogelijk te maken tussen openbare lichamen van het Europese en Caribische deel van Nederland niet overneemt. Deze leden vragen of de regering hier wel verstandig aan doet. Bijvoorbeeld op het gebied van milieusamenwerking of verwerking van afvalstoffen, en mogelijk ook op andere terreinen, is het zeer wel denkbaar dat vanuit het Caribische deel behoefte bestaat om de kennis en/of bestaande voorzieningen in het Europese deel anders te gebruiken dan vrijblijvende vormen van samenwerking zoals technische bijstand.
De taken van de openbare lichamen BES zullen in ieder geval bij de aanvang van de nieuwe verhoudingen verschillen van die in het Europese deel van Nederland die door Nederlandse gemeenten worden uitgevoerd. De regering is daarom van mening dat het niet voor de hand ligt dat deze taken gemeenschappelijk zullen worden uitgevoerd. De Wet gemeenschappelijke regelingen gaat immers uit van gemeenschappelijke taakuitvoering van dezelfde taken om schaalvoordelen te bereiken. Indien sprake is van een afwijkend takenpakket, liggen andere vormen van samenwerking meer in de rede. Ook de afstand is in deze een beletsel die bij de instelling van een samenwerkingsorgaan mogelijk tot aanzienlijke kosten en praktische problemen zouden kunnen leiden. Wel is het goed voorstelbaar dat zich allerlei ondersteunende relaties zullen ontwikkelen, waarbij een uitwisseling van kennis en ervaringen zal plaatsvinden. Op dit moment worden de BES-eilanden ook reeds op diverse manieren door gemeenten ondersteund, met name door middel van technische bijstand. Hiervoor is het echter niet nodig om de mogelijkheid te openen dat een gemeenschappelijke regeling wordt aangegaan. Vanwege de geografische ligging ten opzichte van Nederland, maar ook als eilandgebieden onderling, is het ook niet zinvol om bijvoorbeeld op het gebied van milieusamenwerking of verwerking van afvalstoffen een samenwerkingsorgaan aan te wijzen als bevoegd gezag. Primair ligt deze bevoegdheid bij de eilandgebieden zelf als het gaat om bijvoorbeeld de handhaving van de milieuwetgeving. Vanuit het Rijk worden de BES-eilanden ondersteund bij het opzetten en uitvoeren van handhavingstaken op gebied van milieu, bouwen en ruimtelijke ordening. Op het gebied van de scheiding van afvalstoffen en de verwerking van afvalstoffen zullen de eilandbesturen in samenspraak met het Ministerie van VROM zoeken naar samenwerkingsverbanden binnen het Caraïbisch gebied. Hieruit voortvloeiende afspraken op dit punt, komen op basis van vrijwilligheid tot stand.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er tussen de openbare lichamen en het Rijk niet een bestuurslaag («provincie») komt en vragen in hoeverre, omdat de BES-eilanden wel in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen een nieuw gezamenlijk openbaar lichaam met eigen rechtspersoonlijkheid mogen vormen, niet toch een bestuurslaag tussen de BES-eilanden en het Rijk kan ontstaan. In het verlengde hiervan vragen zij of in dit verband een dergelijk openbaar lichaam verder kan gaan dan «verlengd lokaal bestuur» waarvoor de Wet gemeenschappelijke regelingen is bedoeld.
Uitgangspunt van de Wet gemeenschappelijke regelingen is dat de bestuurlijke constructies binnen een gemeenschappelijke regeling naar hun wezenskenmerken zoveel mogelijk aansluiten bij de bestuurlijke organisatie van de samenwerkende organen. Dit principe van het verlengd lokaal bestuur zal ook op de BES-eilanden gelden. Er is momenteel geen aanleiding om aan te nemen dat eventuele samenwerkingsrelaties op de BES-eilanden zich zullen ontwikkelen tot een nieuwe bestuurslaag.
Inzake de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen is afgezien om ten aanzien van een gemeenschappelijk orgaan voorschriften te verbinden voor een bestuur, «omdat dit orgaan geen rechtspersoonlijkheid bezit». De leden van de VVD-fractie zijn daar in het kader van het tegengaan van belangenverstrengeling nog niet van overtuigd. Zou daar een toelichting op gegeven kunnen worden zo vragen deze leden.
Een gemeenschappelijk orgaan op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen heeft geen rechtspersoonlijkheid, hetgeen betekent dat er in beperkte mate taken aan kunnen worden overgedragen, met name op het financiële vlak. Het behelst dus een lichte vorm van samenwerking. Daarom zijn er geen voorschriften voor de samenstelling van het bestuur vastgesteld. Aangezien de wijziging van de Wgr volledig het huidige stramien volgt is dit niet anders voor de openbare lichamen op de BES-eilanden die een gemeenschappelijk orgaan vormen.
De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan een nadere uitleg van de regering op het door de Raad van State genoemde punt ten aanzien van vormgeving van het toezicht op de openbare lichamen door de Rijksvertegenwoordiger (Kamerstukken II 2008/09, 31 959, nr. 4, bladzijde 8, punt 7b). Deze leden zouden in dit kader graag een nadere uitleg krijgen ten aanzien van het door de Raad van State aangestipte ontbreken van ministeriële verantwoordelijkheid voor de Rijksvertegenwoordiger.
In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2008/09, 31 954, par. 3.1) bij het voorstel van wet openbare lichamen BES wordt in reactie op vragen van de leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP over de democratische legitimatie van de Rijksvertegenwoordiger uitgebreid op dit onderwerp ingegaan. Verwezen wordt op deze plaats dan ook naar de reactie van de regering op die vragen.
Artikel 2.4 (wijziging Wet Nationale ombudsman)
Voor vragen over de Nationale Ombudsman verwijzen de leden van de PvdA-fractie naar hun inbreng bij wetsvoorstel TK 31 954, nr. 2 («WolBES»).
De leden van de SP-fractie hebben nergens kunnen vinden welke gevolgen een aansluiting van de BES-eilanden bij de openbare lichamen zou hebben voor het functioneren van de Nationale Ombudsman. Zijn hiervoor extra investeringen nodig en komt er bijvoorbeeld een afdeling van de Nationale Ombudsman op de eilanden zo vroegen deze leden.
De eilandsraden hebben extern drie mogelijkheden ter afwikkeling van de klachten: de gezamenlijke ombudsman, de gezamenlijke ombudscommissie en aansluiten bij de Nationale ombudsman te Den Haag. Indien de openbare lichamen kiezen voor aansluiting bij de Nationale ombudsman ligt het niet in de rede om ter plekke een voorziening te realiseren. Er is immers sprake van een schriftelijke klachtafhandeling. Voor deze optie is dan ook geen grote investering nodig. De front office zou mogelijk vervuld kunnen worden door het Regionaal Service Centrum; de back office door het instituut de Nationale ombudsman in Nederland. Gezien het geringe aantal inwoners op de BES-eilanden lijkt een extra investering in de back office evenmin noodzakelijk. Opmerking verdient daarbij dat de BES-eilanden, net als gemeenten, een vergoeding verschuldigd zullen zijn voor de kosten in verband met de behandeling van een klacht ten aanzien van hun bestuursorganen (zie artikel 2.4, onderdeel D, van de Aanpassingswet BES).
De beslissing over een van de drie opties vraagt enige tijd. Om de eilandsraden voldoende tijd en gelegenheid te geven om zich te bezinnen op de vraag of overgegaan zal worden tot de instelling van een gezamenlijke ombudsvoorziening of tot aansluiting bij de Nationale ombudsman, zal de verplichting tot het beschikken over een instituut voor externe klachtenbehandeling twee jaar na de inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel worden doorgevoerd.
Artikel 2.9 (wijziging Wet Veiligheidsonderzoeken)
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de Wet politiegegevens niet op de drie eilanden van toepassing wordt verklaard en vragen waarom gekozen is voor een – zeer beperkte – regeling voor de verwerking van persoonsgegevens. Tevens vragen zij waarom nog niet geheel duidelijk is of dit ook betrekking zal hebben op politiegegevens en wanneer die duidelijkheid er wel zal zijn.
In antwoord op de gestelde vragen merken wij op dat de Wet politiegegevens is toegesneden op de informatiehuishouding van de Nederlandse politie. Daarnaast is voor een aantal beginselen van deze wet nauw aangesloten bij de Wet bescherming persoonsgegevens, waarmee uitvoering werd gegeven aan de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 over de bescherming van personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van zulke gegevens (Pb EG C 316/5). Tot nu toe kennen de BES-eilanden geen specifieke regels voor gegevensbescherming bij de verwerking van politiegegevens. Om in deze leemte te kunnen voorzien was er aanvankelijk voor gekozen een aantal hoofdregels voor gegevensbescherming op te nemen in het conceptwetsvoorstel inzake bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Nadere uitwerking van die bepalingen zou dan plaatsvinden door middel van een algemene maatregel van bestuur.
In zijn advies van 28 augustus 2009 over laatstgenoemd wetsvoorstel heeft de Raad van State geadviseerd in de wet zelf de kern van de waarborgen voor de verwerking van politiegegevens vast te leggen, waarbij aangesloten kan worden bij het regelingsniveau in de Wet politiegegevens. Naar aanleiding van dit advies zijn wij voornemens om het bij of krachtens de Wet politiegegevens bepaalde zo veel mogelijk van toepassing te verklaren op de BES-eilanden. Wel zal daarbij rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden op de BES-eilanden, bijvoorbeeld ten aanzien van de organisatie van de opsporing en de uitoefening van het toezicht. Een voorstel van een dergelijke strekking zal worden opgenomen in het voorstel voor de Tweede Aanpassingswet BES dat naar verwachting in januari 2010 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.
Ook vragen deze leden of er bij de verwerking van persoonsgegevens op de BES-eilanden voldoende waarborgen zijn voor de bescherming van de privacy. Voor de algemene bescherming van persoonsgegevens zal de Wet bescherming persoonsgegevens BES gelden. Het daartoe strekkende wetsvoorstel is onlangs bij uw Kamer ingediend. Het voorstel stelt een aantal vereisten aan de verwerking van persoonsgegevens. Deze vereisten zijn onder meer ontleend aan de Nederlandse Wet bescherming persoonsgegevens. Het betreft de informatieplicht van verantwoordelijken, het recht op kennisneming en verbetering, de beveiliging van de opgeslagen persoonsgegevens, een rechtsgang ingeval van schending en toezicht op de naleving van de wet door een onafhankelijke commissie die ook klachten in behandeling kan nemen. Hiermee zullen derhalve ook op de BES-eilanden bij de verwerking van persoonsgegevens voldoende waarborgen zijn voor de bescherming van de privacy.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke termijn na het in werking treden van de Aanpassingswet er naar verwachting vertrouwensfuncties zullen worden aangewezen en veiligheidsonderzoeken zullen plaatsvinden.
Na inwerkingtreding van de Aanpassingswet zullen gefaseerd vertrouwensfuncties voor de verschillende sectoren worden aangewezen. Aanwijzing is immers pas mogelijk vanaf het moment dat de WVO van toepassing is. Aansluitend op de aanwijzing zullen conform de WVO de veiligheidsonderzoeken worden uitgevoerd.
Artikel 2.10 (Pensioenwet ambtenaren BES) en Artikel 2.13 (Wet materieel ambtenarenrecht BES)
De leden van de CDA-fractie, VVD-fractie en SP-fractie hebben vragen gesteld op het terrein van de arbeidsvoorwaarden van het Nederlands-Antilliaanse overheidspersoneel, en in het bijzonder naar de verschillen in pensioenen en het ambtenarenrecht in het overzeese en Europese gedeelte van Nederland én waarom de ruimere BES-pensioenregeling toch wordt overgenomen. Alvorens op deze vragen in te gaan hecht ik eraan om het volgende algemene kader te geven.
In het Slotakkoord van de Miniconferentie van 10 en 11 oktober 2006 over de toekomstige staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is als uitgangpunt opgenomen dat in het kader van de transitie Nederlands-Antilliaanse wet- en regelgeving voor de BES-eilanden beleidsarm zou worden overgenomen. Dit uitgangspunt is vervolgens uitgewerkt in de nota «Juridische keuzes regelgeving Bonaire, Sint Eustatius en Saba» die met opmerkingen van de Raad van State op 23 september 2008 aan het parlement is gestuurd1. Ook in de memorie van toelichting bij onderhavig wetsvoorstel wordt van dit uitgangspunt gewag gemaakt2. Geheel in lijn met dit uitgangspunt is het complete arbeidsvoorwaarden- en rechtspositiepakket van Nederlands-Antilliaanse ambtenaren, zoals neergelegd in Nederlands- Antilliaanse regelgeving, in dit wetsvoorstel overgenomen. Benadrukt wordt dat noch de Ambtenarenwet noch de rechtspositieregels van de sector Rijk of van de sector gemeente van toepassing worden op het overheidspersoneel van het overzeese gedeelte van Nederland. Er ontstaat in het Nederlandse sectorenmodel een nieuwe sector: de sector BES. Deze sector kent zijn eigen specifieke kenmerken en heeft zijn eigen rechtspositionele stelsel (zoals elk van de Nederlandse overheidssectoren).
Om thans eenzijdig wijzigingen ten aanzien van pensioenen en rechtspositie van het overzeese overheidspersoneel door te voeren zou in strijd zijn met bovengenoemde afspraak die met de Nederlands-Antilliaanse partners is gemaakt. Dit geldt zowel voor het verslechteren van eventuele «betere» of «ruimere» arbeidsvoorwaarden als voor het opplussen van in vergelijking «mindere» arbeidsvoorwaarden van Nederlands-Antilliaanse ambtenaren.
Tot slot wijs ik erop dat, geheel conform de situatie in Nederland, zonder overleg (en overeenstemming) met de in de Nederlandse Antillen opererende vakorganisaties wijzigingen in arbeidsvoorwaarden niet kunnen worden doorgevoerd. Aangezien de transitie naar de nieuwe staatkundige structuur en daarmee de overgang van personeel naar Nederland en de inrichting van de sector BES ook bij ongewijzigde regelgeving reeds een buitengewoon complexe aangelegenheid is, is het naar mijn oordeel ook niet verstandig om die operatie te belasten met dit type inhoudelijke discussies met sociale partners.
Eveneens moet bij de beoordeling van de verschillen in arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel tussen de BES-eilanden en Nederland betrokken worden dat de arbeidsvoorwaarden van BES-ambtenaren eerder moeten worden bezien in de context van het concurrerend vermogen van de BES-overheidswerkgever op de Caribische arbeidsmarkt en de verhoudingen ten opzichte van Aruba en de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten. Een vergelijking met de Europese Nederlandse situatie is minder relevant, waarbij tevens geldt dat ook in Nederland na invoering van het sectorenmodel aan het einde van de vorige eeuw inmiddels niet meer gesproken kan worden van een uniform regime in arbeidsvoorwaarden. De invoering van het sectorenmodel betekende de erkenning van de specifieke kenmerken en problemen van de afzonderlijke sectoren en de acceptatie van van elkaar verschillende maatwerkoplossingen per sector. Dit heeft geleid tot verschillen in arbeidsvoorwaarden en rechtspositie tussen de diverse overheidssectoren.
De belangrijkste verschillen met de pensioenregelingen die voor het Nederlandse overheidspersoneel gebruikelijk zijn betreffen het eindloonkarakter en de pensioenleeftijd van 60 jaar in de APNA-pensioenregeling. De leeftijd van 60 jaar sluit aan bij de leeftijd voor de algemene ouderdomsvoorziening op de Nederlandse Antillen. Er is pas sinds 1998 sprake van een verplichte deelneming. Het salarisniveau op de Nederlandse Antillen en daarmee ook het niveau van de pensioengrondslag ligt op grosso modo 50% van de Nederlandse situatie voor vergelijkbare functies. De pensioenregeling vormt een integraal onderdeel van de totale rechtspositie van ambtenaren op de Nederlandse Antillen en is daarmee onderdeel van het overleg met de sociale partners. In lijn met wat hierover in het voorgaande is gesteld is de regeling beleidsarm overgenomen. Toekomstige wijzigingen moeten worden bezien en beoordeeld in de context van het totale arbeidsvoorwaardenpakket, maar ook in het licht van toezichteisen, financiële houdbaarheid en wellicht ontwikkelingen in het beleid ten aanzien van de Algemene Ouderdoms Voorziening (AOV).
De leden van de VVD-fractie vragen naar de belangrijkste verschillen in arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel in het Europese en overzeese gedeelte van Nederland. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regels van het wachtgeld zijn op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.
Zoals hierboven reeds is uiteengezet kan niet worden gesproken van één arbeidsvoorwaardelijk regime van het overheidspersoneel in het Europese deel van Nederland. Met invoering van het sectorenmodel is afstand genomen van een centraal gestuurde arbeidsvoorwaardenontwikkeling voor het overheidspersoneel. Ook is niet eenduidig te bepalen met welke sector in Nederland de BES-sector vergeleken zou moeten worden, immers de sector BES bevat ambtenaren vergelijkbaar met de sector rijk, met de sector gemeenten, met de sector politie, met de sectoren onderwijs en zelfs met de zorg.
In vergelijking met de sector Rijk is ondermeer te wijzen op de volgende twee belangrijke verschillen: de bezoldiging van Nederlands-Antilliaanse ambtenaren voor vergelijkbare functies ligt beduidend (ca 50%) lager. Ook de aanspraken bij werkloosheid zijn in de Nederlandse Antillen minder: de duur en de hoogte van de bezoldiging zijn afhankelijk van de dienstijd. Per 1 januari 2000 geldt dat een gewezen Nederlands-Antilliaanse ambtenaar met een dienstijd van twaalf jaar of meer aanspraak heeft op een wachtgeld gedurende 24 maanden. Ook de hoogte van de uitkering die te onderscheiden is in vier categorieën: 95%, 85%, 75% en 70%, is afhankelijk van de dienstijd.
In de sector Rijk is de hoogte van (boven)wettelijke uitkering van een ontslagen rijksambtenaar 70% van zijn laatstgenoten uitkering, terwijl de duur van deze uitkering afhankelijk is van leeftijd en dienstijd. Per 1 januari 2012 zal de duur van (boven)wettelijke werkloosheidsuitkering echter afhankelijk zijn van het arbeidsverleden maar gemaximeerd tot drie maal de maximale uitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet (9 jaar en zes maanden).
De leden van de fractie van het CDA vragen verder naar de logica de uitvoering van diensten voor het BES ambtenarenpensioenfonds onder te brengen bij APNA, terwijl het voortbestaan van het Pensioenfonds APNA niet opportuun wordt geacht. Ook de leden van de VVD-fractie vragen nader in te gaan op de doelmatigheid van dit voorstel, waarbij verder expliciet gevraagd wordt naar alternatieven, zoals onderbrenging bij het ABP.
In zijn algemeenheid wil de regering naar aanleiding van deze vraag opmerken dat er voor gekozen is om weliswaar de inhoud van de regeling beleidsarm over te nemen, maar wel de structuren al zoveel mogelijk naar Nederlands model vorm te geven.
Het voortbestaan van APNA als pensioenfonds voor de BES-eilanden is niet opportuun omdat de regering van mening is dat elk (nieuw) land zelf volledig de verantwoordelijkheid voor en de gevolgen van de pensioenvoorziening voor ambtenaren moet kunnen dragen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de pensioenregeling ondergebracht wordt in een eigen fonds, met een eigen paritair bestuur van sociale partners. Bovendien kan Nederland op deze wijze ook volledig het toezicht op dit fonds (en in de toekomst wellicht ook andere bedrijfstak pensioenfondsen op de BES-eilanden) vormgeven (Pensioenwet is in voorbereiding) en handhaven (DNB als toezichthouder).
Deze noodzaak bestaat niet voor de uitvoering van de pensioenregeling Sterker nog door deze constructie wordt aangesloten bij wat in Nederland gebruikelijk is: Het pensioenfonds voor de BES-eilanden doet niet zelf de uitvoering (vergelijk de verhouding ABP versus APG). De optie de uitvoering contractueel uit te besteden aan een aparte uitvoeringsinstelling als het APNA heeft als belangrijke voordelen dat APNA de veelal ingewikkelde uit te voeren regeling tot in detail kent, nu al uitvoert en bovendien beschikt over infrastructuur en een front-Office op de eilanden. De continuïteit in de uitvoering is dan het best geborgd. Vereiste is wel dat APNA volledig privaat, autonoom en zonder inmenging van bijvoorbeeld de Curaçaose overheid dit contract moet kunnen uitvoeren.
Onderbrenging van de pensioenregeling bij het pensioenfonds ABP biedt door de vele verschillen met de ABP-pensioenregeling nauwelijks voordelen en leidt wel tot veel extra problemen. De Nederlandse sectoren zullen niet zomaar bereid zijn solidariteit op te brengen voor de BES pensioenregeling en een volledig afgezonderde regeling zonder enige vorm van solidariteit is binnen de Nederlandse regelgeving niet mogelijk.
Onderbrenging van de uitvoering van de regeling bij de uitvoeringsinstelling APG is zeker een mogelijkheid, maar heeft als nadeel dat APG de bovengenoemde voordelen van APNA mist. Vandaar dat eerst gekeken wordt of er continuïteit in de uitvoering bereikt kan worden door APNA als uitvoeringsinstantie te contracteren. Mocht dit om welke reden dan ook niet lukken, dan is APG zeker in beeld.
De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd of de regering voornemens is de pensioenleeftijd voor de BES-ambtenaren te verhogen en welke gevolgen de aansluiting bij de Ambtenarenwet nog meer heeft. Eveneens wordt gevraagd hoe de regeling van het wachtgeld op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is en waarin de verschillen met de huidige regeling in Nederland zitten. Voor beantwoording van de deze laatste twee vragen wordt verwezen naar hetgeen hierboven reeds is geantwoord op vragen van de VVD-fractie. De eerste vragen komen voort uit de toelichting op artikel 2.13 van onderhavig wetsvoorstel, dat handelt over de aanpassing van de Wet materieel ambtenarenrecht BES en in het bijzonder de incorporatie van artikel 93 van de Landsverordening Materieel ambtenarenrecht in voornoemde Wet. Dit artikel bepaalt dat aan de ambtenaar wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd eervol ontslag wordt verleend overeenkomstig de regelen bij landsverordening gesteld. Deze nadere regels worden gesteld in de Nederlands-Antilliaanse Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren. In de memorie van toelichting van onderhavig wetsvoorstel wordt uiteengezet waarom laatstgenoemde Landsverordening niet in een formele wet wordt geïncorporeerd maar op het niveau van een algemene maartregel van bestuur (amvb) wordt overgenomen1. Ter motivering is daarbij verwezen naar de Ambtenarenwet: deze wet biedt in artikel 125, eerste lid, de basis om de arbeidsvoorwaarden van rijksambtenaren bij of krachtens amvb te regelen. In de Memorie van toelichting wordt daarbij de woordkeuze gebruikt om aan te sluiten bij het niveau van regelgeving van de Ambtenarenwet. Het ware beter geweest dat in de toelichting tot uitdrukking zou zijn gebracht dat aangesloten wordt bij het systeem van de Ambtenarenwet. Er is op geen enkele wijze sprake van een aansluiting van de BES-ambtenaren aan de Ambtenarenwet: met onderhavig wetsvoorstel wordt immers niet geregeld dat de Ambtenarenwet na de transitie van toepassing op de BES-eilanden.
De leden van de SP-fractie vragen tevens of de pensioengerechtigde leeftijd van Nederlands-Antilliaanse ambtenaren omhoog gaat. Bij onderhavig wetsvoorstel wordt de pensioengerechtigde leeftijd niet verhoogd. Voor de motivering verwijs ik naar hetgeen hierboven is aangegeven omtrent het uitgangspunt van het beleidsarm overnemen van Nederlands-Antilliaanse regelgeving.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel tweemaal een artikel 2.18 is opgenomen. Het betreft artikel 2.18 De Crematiewet BES (bladzijde 44) en artikel 2.18 De Wet ambtelijke bijstand verzoekschriften BES (bladzijde 45). In reactie hierop wordt opgemerkt dat sprake is van een foutje dat hersteld zal worden bij de nota van wijziging die gelijktijdig met dit wetsvoorstel aan de Kamer wordt aangeboden.
Artikel 2.20 (Wet identiteitskaarten BES)
Op basis van het vooralsnog zoveel als mogelijk handhaven van bestaande regelgeving wordt ook de eigen identiteitskaart, de zogeheten sédula gehandhaafd. De leden van de CDA-fractie vragen of dit gezien het lage beveiligingsniveau wel verstandig is. Waarom wordt er gezien dat beveiligingsprobleem en gezien het feit dat voor Sint Eustatius en Saba toch feitelijk sprake is van een nieuw systeem niet direct gekozen voor een goed beveiligd document zo vragen deze leden.
Voor reizen buiten het gebied van de huidige Nederlandse Antillen en Aruba is een ander reisdocument, een paspoort dus, noodzakelijk. Ligt het in het voornemen van de regering om inwoners van de openbare lichamen op basis van de sédula naar Nederland te laten reizen en op basis waarvan wordt aan inwoners van de openbare lichamen een sédula verstrekt, zo vragen deze leden. Zij vroegen tevens hoe wordt gewaarborgd dat aan illegalen niet een sédula wordt verstrekt.
Ook de leden van de SP-fractie merken op dat de eilanden hun eigen identiteitskaart behouden, de sédula. Het is deze leden vooralsnog onduidelijk waarom deze kaart gehandhaafd blijft. Zij vragen wat het doel, nut en meerwaarde van deze – naar de opvatting van deze leden slecht beveiligde – kaart zijn. In Nederland bestaat immers de identiteitskaart, die deze kaart prima zou kunnen vervangen.
In antwoord hierop merken wij op dat de sédula een onderdeel vormt van een breder samenhangende Nederlands-Antilliaanse systematiek. Deze systematiek dient op termijn in samenhang te worden aangepast aan de Nederlandse systematiek. Het afschaffen van alleen de sédula is daarom op dit moment geen optie.
Het risico dat het relatief lage beveiligingsniveau met zich meebrengt wordt ingeperkt door de relatief beperkte toepassing van de sédula. De sédula heeft nu geen enkele geldigheid in Nederland of bij de toelating tot Nederland en dat blijft zo.
Wat Sint Eustatius en Saba betreft geldt dat de jongste Nederlands-Antilliaanse uitvoeringsregelgeving waarbij een modernere sédula in creditcardmodel is geïntroduceerd, nooit is geïmplementeerd. Bijgevolg is op deze eilanden oudere uitvoeringsregelgeving van kracht waar een oudere sédula bij hoort. Het wetsvoorstel sédula zorgt op deze eilanden voor de introductie van het beter beveiligde creditcardmodel sédula. Het wetsvoorstel brengt echter geen nieuw systeem met zich mee. Op Sint Eustatius en Saba blijft de sédula, als onderdeel van een bredere systematiek.
Bovengenoemd risico is in beginsel tijdelijk. In 2010 zal een inventarisatie worden uitgevoerd naar de gevolgen van het op termijn overgaan naar de Nederlandse systematiek. Hierbij wordt beoogd de sédula af te schaffen en de Nederlandse Identiteitskaart (NIK) in te voeren. Tussen beide kaarten bestaan echter belangrijke verschillen. Zo wordt de sédula bijvoorbeeld uitgereikt aan alle ingezetenen, personen met de Nederlandse nationaliteit én legale vreemdelingen, terwijl de NIK alleen wordt uitgereikt aan personen met de Nederlandse nationaliteit.
Tenzij uit de inventarisatie blijkt dat er valide argumenten zijn tegen een overgang naar de Nederlandse systematiek, zal ik deze maatregel doorvoeren. Hierbij zal ik optrekken met de verantwoordelijken voor de dossiers die door de gevolgen van de maatregel worden geraakt, zoals mijn collega van Justitie. Hij is immers in de Nederlandse systematiek verantwoordelijk voor de vreemdelingendocumenten.
Een sédula wordt verstrekt aan en is verplicht voor elke persoon die in de bevolkingsadministratie van een eilandgebied (straks openbaar lichaam) staat ingeschreven en die 12 jaar of ouder is. In de bevolkingsadministraties van de BES eilanden worden personen onder dezelfde voorwaarden opgenomen als in de GBA in Nederland. Net als in Nederland worden illegalen niet ingeschreven in de bevolkingsadministratie, zodat zij ook geen toegang hebben tot de sédula.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er op de BES-eilanden (en op Curaçao en Sint Maarten) sprake is van regelgeving die vergelijkbaar is met de Nederlandse Koppelingswet, opdat gewaarborgd is dat aan illegaal verblijvende vreemdelingen geen voorzieningen (waaronder reisdocumenten) worden verstrekt.
Deze leden antwoorden wij dat thans een wetsvoorstel in voorbereiding is dat strekt tot aanpassing van de Landsverordening toelating en uitzetting van de Nederlandse Antillen voor de BES-eilanden (de wet tot wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES). Dat wetsvoorstel zal binnenkort bij uw Kamer worden ingediend. Het voornemen is om in dit wetsvoorstel niet te voorzien in het koppelingsbeginsel. Dat wil overigens niet zeggen dat vreemdelingen die niet rechtmatig verblijven dan automatisch wel recht hebben op uitkeringen, voorzieningen en verstrekkingen. Of daarvan sprake is wordt door de wetgeving inzake de betreffende voorziening, uitkering of verstrekking bepaald. Als voorbeeld: het recht op onderstand wordt alleen toegekend aan personen die rechtmatig woonachtig zijn in de openbare lichamen (zie artikel 18.3, eerste lid, van de Invoeringswet BES).
Voorts antwoorden wij deze leden dat hier de inschrijving in de bevolkingsadministratie van belang is. Alleen legale ingezetenen worden in de bevolkingsadministratie ingeschreven en niet de illegale. Voor een overheidsvoorziening die alleen toegankelijk is voor legale ingezetenen, kan de uitvoerder van de betreffende sectorregelgeving afgaan op de inschrijving in de bevolkingsadministratie. De rechtmatigheid van verblijf kan worden aangetoond aan de hand van een uittreksel uit de bevolkingsadministratie, zoals dat nu op de eilanden ook gebeurt, dan wel aan de hand van een verstrekking uit de bevolkingsadministratie. Dit laatste is op de eilanden nu nog niet ontwikkeld, maar zal met ingang van de transitiedatum stapsgewijs worden ingevoerd. Tenslotte kan de betreffende uitvoerder zich ook baseren op de sédula, aangezien deze alleen wordt uitgereikt aan personen die in de bevolkingsadministratie staan ingeschreven.
In het geval van een paspoort, dient een aanvrager overigens te beschikken over de Nederlandse nationaliteit. Een uitgevende instantie is niet bevoegd een paspoortaanvraag in behandeling te nemen, indien de Nederlandse nationaliteit niet voldoende is aangetoond.
Artikel 2.21 (Wet recht van vergadering BES)
De leden van de fracties van CDA, PvdA, VVD en ChristenUnie stellen vragen over de uitoefening van de vrijheid van godsdienst, van vergadering en van betoging in het openbaar. Abusievelijk is er in het nader rapport en het wetsvoorstel echter vanuit gegaan dat de Wet recht van vergadering BES van toepassing zal blijven op de BES-eilanden. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State heeft de regering er echter in een laat stadium alsnog voor gekozen de Wet openbare manifestaties op de BES-eilanden van toepassing te verklaren (zie artikel 2.5) en de Wet recht van vergadering BES van de IBES-lijst te halen. Dit betekent derhalve dat de Wet recht van vergadering BES niet van toepassing zal worden op de BES. Het nader rapport en artikel 2.21 van voorliggend wetsvoorstel zijn hiermee echter niet in overeenstemming. Bij de toegevoegde nota van wijziging wordt gelet op het voorgaande artikel 2.21 inzake de wijziging van de Wet recht van vergadering BES alsnog geschrapt.
3. MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
De leden van de SP-fractie vragen waarom de artikelen 10, tweede en derde lid, en 10a tot en met 11 van de Sanctiewet 1977 niet zullen gelden voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het antwoord op deze vraag houdt verband met de wijze waarop de uitvoering en handhaving van internationale (deviezen)sancties is geregeld naar Nederlands-Antilliaans recht. Thans biedt de Landsverordening Deviezenverkeer daarvoor een basis. Deze landsverordening wordt echter niet overgenomen als BES-wet. De reden hiervoor is dat de landsverordening in hoofdzaak regels bevat met betrekking tot de stabiliteit van de Nederlands-Antilliaanse gulden en de deviezenreserves van de Nederlandse Antillen. Omdat de openbare lichamen geen eigen munt krijgen, bestaat aan deze regels in de nieuwe context geen behoefte. Overwogen is om de paar artikelen die betrekking hebben op internationale sancties zelfstandig overeind te houden als BES-wet, doch het bleek praktischer om de grondslag voor de uitvoering van internationale sancties materieel over te hevelen naar de Sanctiewet 1977. Wel is ervoor gekozen om, in lijn met het uitgangspunt van beleidsarme omzetting, in dit stadium geen ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop sancties worden gehandhaafd. Voor de handhaving is zoveel mogelijk aangesloten bij de wijze waarop sancties thans op grond van de Landsverordening Deviezenverkeer worden gehandhaafd. Bij de evaluatie, vijf jaar na transitie, zal worden bekeken of het wenselijk en mogelijk is om de artikelen 10, tweede en derde lid, en 10a tot en met 11 ook voor de openbare lichamen te gaan laten gelden.
Artikel 4.1 (Dienstplichtwet BES)
De leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie vragen waarom op de BES-eilanden de opkomstplicht gehandhaafd blijft.
Krachtens het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is de dienstplicht een landszaak. Thans is de dienstplicht geregeld in de Nederlandse Kaderwet dienstplicht, in de Nederlands-Antilliaanse Dienstplichtverordening 1961 en in de Arubaanse Dienstplichtverordening. In navolging van Nederland heeft ook Aruba de opkomstplicht opgeschort. Door de regering van de Nederlandse Antillen is hiervan weloverwogen afgezien, met het oog op de sociale functie die de dienstplicht in de praktijk vervult. Voor de uitvoering van de taken van de krijgsmacht is de inzet van dienstplichtigen strikt genomen niet noodzakelijk.
Uitgangspunt bij het transitieproces, zoals vastgelegd in de Slotverklaring van 10 en 11 oktober 2006, is dat de inhoud van de geldende Nederlands-Antilliaanse regelgeving bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie van de eilanden zoveel mogelijk overeind blijft. In overeenstemming met dit uitgangspunt wordt de Dienstplichtwet BES (voorheen: de Dienstplichtverordening 1961) in het onderhavige wetsvoorstel slechts zuiver technisch aangepast. Voor de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba betekent dit dat de huidige opkomstplicht vooralsnog blijft bestaan.
5. MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De leden van de SP-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van de voorstellen van de regering over de toekomst van de speciale economische zones op Bonaire en Sint Eustatius. Deze leden ontvangen graag een overzicht van de fiscale veranderingen die nu naar het voornemen van de regering in de speciale economische zones zullen plaatsvinden. Deze leden zijn benieuwd naar de wijze waarop de Nederlandse regering belastingheffing in de openbare lichamen gaat organiseren en vragen tevens wat de verwachte koopkrachteffecten van de wijzigingen zijn.
In reactie op deze leden wordt gewezen op de thans bestaande Nederlands-Antilliaanse Landsverordening economische zones 2000. Dit is een landsverordening die onderdeel uitmaakt van het fiscale stelsel van de Nederlandse Antillen. Het onderhavige wetsvoorstel bevatte in de vorm waarin het bij de Tweede Kamer is ingediend, geen wijzigingen in fiscale regelingen. Dit is terug te voeren op het feit dat in de Invoeringswet BES geen fiscale landsverordeningen waren opgenomen om te worden omgezet in Nederlandse wetgeving die na de ontmanteling van het land Nederlandse Antillen op de BES-eilanden van kracht worden. Voor de fiscaliteit is een andere weg gekozen omdat het thans geldende Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel sterk verouderd is, veelal toegeschreven is op de Curaçaose situatie, veel discretionaire bevoegdheden voor de inspecteur kent, voorziet in invloed van het bestuur van het eilandgebied op de belastingheffing (anders dan ten aanzien van het lokale belastinggebied), ingewikkeld is vormgegeven en geen kansen biedt voor ontwikkeling van de kleine economieën van de drie eilanden. Het toekomstige fiscale stelsel voor de BES-eilanden zou dan ook volledig worden vormgegeven door middel van de wetsvoorstellen Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES en Invoeringswet fiscaal stelsel BES. Daarvoor zouden weliswaar elementen van het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel als bouwsteen worden gebruikt, maar uiteindelijk zou een vrijwel nieuw fiscaal stelsel worden ontwikkeld voor de BES-eilanden. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State op het wetsvoorstel Belastingwet BES wordt het voorgaande uitgangspunt deels verlaten. Vanwege dat advies worden de inkomstenbelasting en loonbelasting die op de BES-eilanden moeten gaan gelden, niet opgenomen in één van de drie hiervoor genoemde wetsvoorstellen. De thans bestaande Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting 1976 worden alsnog bij nota van wijziging op de Invoeringswet BES overgenomen waarvoor de navolgende citeertitels gaan gelden: «Wet inkomstenbelasting BES» respectievelijk «Wet loonbelasting BES». Vervolgens worden in een nota van wijziging op de Aanpassingswet BES de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES aangepast zodat beide wetten kunnen worden ingepast in het toekomstige fiscale stelsel voor de BES-eilanden.
De door deze leden gestelde vragen over de vormgeving van het nieuwe fiscale stelsel alsmede de effecten van deze voorstellen kunnen dan ook het beste worden beoordeeld met inachtneming van de hiervoor bedoelde nota’s van wijziging op de Invoeringswet BES en Aanpassingswet BES èn de wetsvoorstellen Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES en Invoeringswet fiscaal stelsel BES. De indiening van de deze wetsvoorstellen waarnaar eveneens de leden van de fractie van de VVD vragen, is op korte termijn voorzien. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het niet ondenkbaar is dat de nota’s van wijziging op de Invoeringswet BES en de Aanpassingswet BES waarin de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES worden opgenomen, eerder aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ter behandeling zullen worden aangeboden dan de wetsvoorstellen Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES en de Invoeringswet fiscaal stelsel BES. Gelet op de samenhang bestaat het streven de indieningsdatum van bedoelde nota’s van wijziging en de indieningsdatum van de wetsvoorstellen Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES en de Invoeringswet fiscaal stelsel BES zo dicht mogelijk op elkaar te laten aansluiten.
Voorafgaand aan de indiening van de fiscale wetsvoorstellen kan wel worden ingegaan op de door de leden van de SP fractie gestelde vragen die betrekking hebben op de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 juni 20091 en op vragen over de huidige – feitelijke – situatie op de BES-eilanden ten aanzien van economische zones.
Deze leden lijken uit deze brief van 30 juni 2009 te concluderen dat bedrijven die thans in een Nederlands-Antilliaanse economische zone zijn gevestigd na de ontmanteling van het land Nederlandse Antillen geen belasting meer betalen. Dat is een onjuiste conclusie. In de brief is enkel aangegeven dat de thans bestaande regeling betreffende de economische zones wordt omgevormd tot een regeling – genaamd handels- en dienstenentrepot regeling – die enkel nog tegemoetkomingen biedt op het terrein van de indirecte belastingen en hiermee veel overeenkomsten vertoont met de in het douanerecht gebruikelijke regeling betreffende douane-entrepots. Voor het overige vallen bedrijven die zijn gevestigd in een handels- en dienstenentrepot – zonder verdere uitzondering – onder het reguliere fiscale stelsel dat op de BES-eilanden gaat gelden.
Voorts wijst de regering in dit kader net als in de op 15 februari 2008 en 25 april 2008 verzonden beantwoording van vragen en van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer Van Raak (SP)2 op het feit dat de Nederlands-Antilliaanse Landsverordening economische zones 2000 aan de Europese gedragscodegroep is voorgelegd ter toetsing aan de gedragscode voor de belastingheffing van ondernemingen3. De gedragscodegroep heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Nederlands-Antilliaanse economische zoneregeling niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuit mits wordt bepaald dat bedrijven die zich toeleggen op financiële dienstverlening geen gebruik mogen maken van de regeling. De Landsverordening economische zone 2000 is reeds enkele jaren geleden in die zin aangepast. Nu de economische zoneregeling zoals blijkt uit de brief van 30 juni 2009 wordt versoberd ten opzichte van het reguliere fiscale stelsel en vanwege de daarmee samenhangende karakterwijziging van de regeling wordt hernoemd tot een regeling betreffende handels- en dienstenentrepots, kan dan ook naar de mening van de regering geen sprake zijn van de import van belastingparadijzen.
De leden van de SP-fractie vragen ook naar specifieke informatie over het aantal bedrijven dat is gevestigd in de thans bestaande economische zones in Bonaire en Sint Eustatius. Voorts willen deze leden inzicht in de omzetcijfers van deze bedrijven van de afgelopen tien jaar. Nederland heeft geen formele betrokkenheid bij de uitvoering van de Landsverordening economische zones 2000 en beschikt daardoor niet over exacte feiten, anders dan de informatie die op het internet te vinden is of reeds per brief door de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen is verstrekt1. Het land Nederlandse Antillen is immers fiscaal autonoom. Ten aanzien van de eerste vraag van deze leden over het aantal economische zones op Bonaire en Sint Eustatius kan worden opgemerkt dat uit de eerder bedoelde brief van de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen blijkt dat op Sint Eustatius één economische zone bestaat en op Bonaire vier waarvan één economische zone kennelijk niet operationeel is. Saba kent geen economische zones. In de economische zone op Sint Eustatius zijn drie bedrijven gevestigd, terwijl uit de door de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen verstrekte gegevens niet blijkt hoeveel bedrijven in de op Bonaire bestaande – en operationele – economische zones zijn gevestigd. Wat betreft de laatste twee vragen van deze leden moet in ogenschouw worden genomen dat de vragen betrekking hebben op individuele belastingplichtigen. Zoals ook is verwoord in de op 20 maart 2007 verzonden beantwoording op schriftelijke vragen van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer Van Raak (SP)2 leiden wettelijke regelingen ertoe dat geen informatie over individuele belastingplichtigen kan worden verstrekt.
Ondanks het voorgaande is het kabinet van mening dat gezien de samenhang van de vragen van deze leden met de wetsvoorstellen Belastingwet BES, Douane- en Accijnswet BES en Invoeringswet fiscaal stelsel BES het debat over de positie van de thans bestaande Nederlands-Antilliaanse economische zoneregeling ten opzichte van het totale voorgestelde fiscale stelsel voor de BES-eilanden dient plaats te vinden tijdens de behandeling van deze wetsvoorstellen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat met betrekking tot de aanpassing van de IJkwet BES wordt aangegeven dat, wat betreft de meetinstrumenten, de regelgeving op de eilanden modernisatie behoeft. Deze modernisatie zal later in zelfstandige wetsvoorstellen plaatsvinden. De leden van de CDA-fractie vragen zich af wat de ratio is van deze aanpak en wanneer deze noodzakelijke modernisatie wel plaats zal vinden.
De regelgeving op de eilanden met betrekking tot meetinstrumenten behoeft modernisatie omdat de technische eisen die thans in de IJkwet BES en bijbehorende lagere regelgeving zijn opgenomen, sterk verouderd zijn. Ook zal in overleg met de eilanden bekeken moeten worden of de metrologische regelgeving op meer meetinstrumenten betrekking moet hebben dan de meetinstrumenten die op dit moment geregeld zijn. Die aanpassing wordt echter niet in dit wetsvoorstel meegenomen, maar zal haar weerslag vinden in zelfstandige regelgeving die in de komende tijd in samenwerking met de eilanden zal worden opgesteld.
In hoeverre modernisatie noodzakelijk is en op welke manier dit plaats zou kunnen vinden, moet o.a. blijken uit een inventarisatie van de metrologische infrastructuur op de eilanden. Tijdens de BES-week in november 2008 is met de eilandbesturen gesproken over metrologische (ijk-) werkzaamheden op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Hierna is besloten dat (1) bezien zal worden of de werkzaamheden voorvloeiende uit de IJkwet BES door de Dienst Economische Zaken en Arbeidsaangelegenheden (DEZA), afdeling Toezicht en controle, op Bonaire uitgevoerd kunnen worden, en of deze taken nog voor de transitiedatum uitgebreid kunnen worden naar de eilandgebieden Saba en St. Eustatius. Tevens is besloten dat (2) zal worden bezien of technische bijstand en/of opleidingen beschikbaar worden gesteld en dat (3) de mogelijkheid van een nulmeting van de apparatuur op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt onderzocht. De afronding van deze nulmeting (inventarisatie) wordt eind 2009/begin 2010 verwacht. In overleg met het bestuur van de eilanden zal vervolgens worden bekeken op welke manier de IJkwet BES gemoderniseerd dient te worden. Dit is een proces is dat de nodige tijd en zorgvuldigheid zal vergen. Daarom is ervoor gekozen om dit apart te laten lopen.
De leden van de CDA-fractie vragen of juist op het terrein van de financiële markten niet sprake moet zijn van uniformiteit. De leden vragen de regering dit punt nog eens te heroverwegen en wel direct tot een volledige harmonisatie te besluiten.
De regering onderschrijft de wenselijkheid van het streven naar uniformiteit en onderlinge consistentie van de wetgeving voor de financiële markten. Dat in eerste instantie slechts sprake zal zijn van een beperkte harmonisatie is in overeenstemming met het algemene uitgangspunt van het onderhavige wetsvoorstel om bestaande landsverordeningen beleidsarm om te zetten. Het meteen tot stand brengen van geheel vernieuwde wetgeving voor de financiële markten was ook niet haalbaar vanwege de korte termijn die voor de Aanpassingswet beschikbaar was, en zou bovendien de financiële sector in de Nederlandse Antillen voor grote problemen hebben gesteld. Anderzijds is het evenmin wenselijk lang te wachten met het tot stand brengen van meer definitieve wetgeving. In het zogenoemde eindmodel, waarvan de voorbereiding al ter hand is genomen, zal sprake zijn van verder gaande harmonisatie en daarnaast van andere aanvullingen en aanscherpingen om de wetgeving voor de financiële markten meer in overeenstemming te brengen met actuele inzichten. De periode tot aan de inwerkingtreding van dit eindmodel, volgens de huidige planning met ingang van 2012, zal mede worden gebruikt om de lokale financiële ondernemingen voor te bereiden op de nieuwe wetgeving en hen de tijd te geven voor de benodigde aanpassingen.
De leden aan het woord vragen tevens wanneer meer duidelijkheid is te verwachten over de vormgeving van de samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouders en de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA) betreffende het toezicht op financiële ondernemingen. In antwoord op deze vraag wordt opgemerkt dat de verwevenheid tussen de financiële sector in Curaçao en Sint Maarten enerzijds en op de BES-eilanden anderzijds een goede samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouders en de BNA van essentieel belang maakt. De bereidheid daartoe is aan beide zijden aanwezig. Op dit moment wordt gewerkt aan het uitwerken van de wijze van samenwerking, zodat de te maken afspraken kunnen worden vastgelegd in een memorandum of understanding. Naar verwachting zal dit volgend voorjaar gereed kunnen zijn.
Inzake het financieel toezicht kunnen de leden van de VVD-fractie instemmen met het voorstel DNB en AFM aan te wijzen als toezichthouders. Zij vragen welke nadere afspraken zijn gemaakt met de BNA over de samenwerking. Ook vragen zij wat in de kern het uitgangspunt zal zijn van de algemene maatregel van bestuur inzake de doorberekening van toezichtkosten.
Voor het antwoord op de eerste vraag moge worden verwezen naar het antwoord dat hierboven op de vraag van de leden van de CDA-fractie is gegeven. Wat de doorberekening van toezichtkosten betreft: zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, zullen de kosten van het toezicht waarschijnlijk niet integraal kunnen worden doorberekend aan de onder toezicht staande financiële ondernemingen. De in het kader van de door deze leden genoemde algemene maatregel van bestuur te beantwoorden vragen zijn dan, welk deel van de toezichtkosten in redelijkheid wel kan worden doorberekend, en op basis van welke criteria de doorberekening zal plaatsvinden. Van belang is onder andere welke tarieven de BNA hanteert, zodat sprake is van een gelijk speelveld en marktpartijen niet opeens heel andere bedragen voor het toezicht gaan betalen dan thans. Ook zal het systeem begrijpelijk en eenvoudig toepasbaar moeten zijn.
7. MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
In reactie op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA waarom hoofdstuk 7 niet nader is ingevuld, het volgende. Het uitgangspunt bij de transitie naar de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland is dat in beginsel de Nederlands-Antilliaanse regelgeving van kracht blijft. Het voorliggend wetsvoorstel past Nederlands-Antilliaanse regelgeving zo aan dat zij als Nederlandse wetten zullen gelden, toegespitst op de staatsrechtelijke positie van de BES-eilanden binnen Nederland.
De beleidsterreinen die behoren tot de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin, zijn als onderdelen opgenomen in verschillende regels waarvoor andere ministers primair verantwoordelijk zijn. Uit overwegingen van duidelijkheid en helderheid zijn deze regels bijeengehouden en niet opgeknipt en per deelverantwoordelijk minister verdeeld. Zo komt de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin uitdrukkelijk naar voren in bijvoorbeeld hoofdstuk 8 van de minister van Justitie, te weten in artikel 8.20 onder GGGa, met betrekking tot de ondertoezichtstelling van kinderen.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van de SP met betrekking tot het ontbreken van een grondslag om in het kader van de jeugdzorg verplichtingen aan burgers op te leggen, wordt opgemerkt dat er volgens de minister voor Jeugd en Gezin geen behoefte bestaat aan het opnemen van een dergelijke delegatiegrondslag. De verplichtingen die in de jeugdzorg en jeugdbescherming aan burgers kunnen worden opgelegd vinden hun grondslag in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES. Het betreft ondertoezichtstelling van jeugdigen, opneming van jeugdigen in observatiehuizen en inrichtingen, en ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag. Overigens zijn nieuw op de BES-eilanden in te voeren regelgeving en delegatiegrondslagen daartoe opgenomen in voorstel voor de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstukken II 2008/09, 31 957, nr. 2).
Artikel 8.3 (wijziging Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen)
De leden van de SP-fractie vragen de regering om toe te lichten wat de voor Nederland belangrijkste verschillen zijn tussen het Nederlandse en het Nederlands-Antilliaanse vennootschapsrecht. Ook vragen zij de regering om voorbeelden te geven van de eisen en voorwaarden waaraan vennootschappen opgericht op een van de eilanden niet hoeven te voldoen. Verschillen betreffen onder meer het medezeggenschapsrecht en de doorwerking daarvan in de structuurregeling, de bestuurdersaansprakelijkheid alsmede de publicatie- en jaarrekeningenvoorschriften. Voorts ontbreekt op de Antillen de bestuurdersaansprakelijkheid voor het niet (tijdig) deponeren van gegevens en geldt ten aanzien van de schuldeiserbescherming dat niet mag worden uitgekeerd aan aandeelhouders als het eigen vermogen nul is of negatief. Deels zijn deze verschillen te herleiden tot Europese regelgeving, waaraan de Antillen, met inbegrip van de BES-eilanden, niet gebonden zijn. Om die reden is het op de Antillen, anders dan in Nederland, ook niet mogelijk om een Europese vennootschap of Europese coöperatieve vennootschap op te richten. De invoering van het Nederlandse ondernemingsrecht op de BES-eilanden kan niet los worden gezien van de algemene en bredere vraag naar de invoering van het hele Nederlandse Burgerlijk Wetboek op de BES-eilanden. De leden vragen per wanneer het volledige Nederlandse ondernemingsrecht zal worden ingevoerd. Zoals afgesproken in de slotverklaring van de Miniconferentie zal de Antilliaanse wetgeving die nu op de BES-eilanden van kracht is, voorlopig blijven gelden. Alleen de Nederlandse wetgeving die strikt noodzakelijk is, zal ingevoerd worden. Daartoe behoort niet het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Wel zal de vigerende wetgeving na de transitiedatum geleidelijk worden vervangen door Nederlandse wetgeving. Besluitvorming daarover zal na de staatkundige hervorming plaatsvinden in overleg met de BES-eilanden.
Artikel 8.19 (wijziging Uitleveringswet)
De leden van de CDA-fractie vragen of de toepasselijkheid van de Uitleveringswet in plaats van de Overleveringswet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet tot rechtsongelijkheid leidt. Zij vragen ook naar de ratio van het handhaven van dit verschil. In antwoord op deze vragen merkt de regering het volgende op. De Overleveringswet bevat regels met betrekking tot de procedure van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie. Met deze wet heeft Nederland het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 13 juni 2002 (2002/584JBZ) geïmplementeerd. Kaderbesluiten die tot stand zijn gekomen binnen de Europese Unie gelden territoriaal gezien alleen voor het grondgebied van de lidstaten en niet voor hun landen en gebieden overzee, bedoeld in artikel 299, derde lid, van het EG-verdrag. Nederland kan dan ook niet eenzijdig de werkingssfeer van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel uitbreiden en de daarin voorziene overleveringsprocedure van toepassing verklaren op de openbare lichamen. De Overleveringswet zal dus niet van kracht zijn in openbare lichamen, omdat de overleveringsprocedure alleen tussen de EU-lidstaten geldt. In plaats daarvan zal de behandeling van een uitleveringsverzoek dat afkomstig is van een andere EU-lidstaat met betrekking tot een persoon die zich bevindt in de openbare lichamen worden beheerst door de klassieke uitleveringsvoorschriften. De regering is van mening dat tussen het uitleveringsregime, dat is gebaseerd op de toepasselijke verdragen en de Uitleveringswet, en het overleveringsregime weliswaar duidelijke procedurele en materiële verschillen zijn aan te wijzen, maar dat deze verschillen niet van dien aard zijn dat zij zullen resulteren in wezenlijke rechtsongelijkheid tussen de persoon die vanuit de openbare lichamen op basis van een uitleveringsverzoek wordt uitgeleverd aan een andere EU-lidstaat en de persoon die krachtens een Europees aanhoudingsbevel aan die lidstaat wordt overgeleverd. Tussen beide procedures bestaan als gezegd verschillen, die ook gevolgen hebben voor de opgeëiste persoon. De betrokkene bevindt zich bijvoorbeeld bij overlevering in een gunstigere positie, omdat hij snel uitsluitsel kan verkrijgen over zijn eventuele overlevering aan een ander land. Daar staat tegenover dat de uitleveringsverdragen in beginsel meer mogelijkheden bieden om de uitlevering aan te vechten.
Artikel 8.20 (wijziging Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES)
De leden van de CDA-fractie constateren dat het curateleregister voor de openbare lichamen wordt overgebracht naar Den Haag. Dit heeft de voorkeur boven een nieuw register in één van de openbare lichamen dan wel in elk van de openbare lichamen afzonderlijk. Zij vragen of bij de totstandkoming van dit besluit de grote afstand en daarmee samenhangend de mogelijkheid tot raadplegen van het register zorgvuldig zijn afgewogen tegen de mogelijkheid van een register in elk van de openbare lichamen. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Het Nederlandse curateleregister is een openbaar en elektronisch register dat voor eenieder online raadpleegbaar is (http://curateleregister.rechtspraak.nl/). Onderbrenging van de BES-registers hierin houdt deze makkelijk raadpleegbaar, ook voor inwoners van en autoriteiten op de BES-eilanden.
De leden van de fracties van de PvdA en de VVD vragen zich af waarom de regering er niet voor kiest het huwelijksrecht geheel in overeenstemming te brengen met de Nederlandse wet- en regelgeving en aldus ook het homohuwelijk op de BES-eilanden mogelijk te maken. Zoals hiervoor reeds aangegeven in het antwoord op eenzelfde vraag in het algemene deel van de leden van de SP-fractie, zal over de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht op de BES-eilanden op een later moment door de Nederlandse wetgever een beslissing worden genomen. De inzet van Nederland is om niet tot een afwijkende voorziening te komen.
Artikel 8.62 (wijziging Wet identificatieplicht BES)
De leden van de CDA-fractie constateren een verschil tussen de Wet identificatieplicht BES en de Nederlandse Wet op de identificatieplicht. Zij vragen naar de verschillen tussen Nederland en de overzeese gebiedsdelen die een afwijkende opzet rechtvaardigen. Aan de keuze voor voortzetting van de toepasselijkheid van de Landsverordening identificatieplicht heeft het uitgangspunt ten grondslag gelegen dat de geldende Nederlands-Antilliaanse regelgeving in de nieuwe staatkundige situatie zoveel mogelijk gehandhaafd zou moeten blijven. Dat heeft ertoe geleid dat ook de reikwijdte van de identificatieplicht onveranderd is ten opzichte van de huidige regeling. Voorshands is niet gebleken dat de door de Wet identificatieplicht BES voorziene mogelijkheden tot vaststelling van de identiteit van personen ontoereikend zullen zijn voor de handhaving van de rechtsorde in de openbare lichamen. Bij die stand van zaken ligt het niet in de rede de identificatieplicht op voorhand uit te breiden tot alle gevallen waarin het in Nederland noodzakelijk wordt geacht om te beschikken over de bevoegdheid tot het opvragen van identiteitsgegevens. In de memorie van toelichting bij de Landsverordening identificatieplicht wordt aangegeven dat er behoefte bestaat aan een identificatieverplichting bij openbare vermakelijkheden zoals horeca-aangelegenheden en carnavalsoptochten. Voorts kan tot vaststelling van de identiteit van personen worden overgegaan ter handhaving van de vreemdelingenwetgeving en de onderwijswetgeving. Volledigheidshalve wijst de regering nog op artikel 72 van het Wetboek van Strafvordering BES. Op grond van deze bepaling is iedere opsporingsambtenaar bevoegd een verdachte om zijn naam en adresgegevens te vragen en hem daartoe staande te houden. De verdachte is verplicht om aan dit verzoek gevolg te geven. De opsporingsambtenaar is voorts bevoegd om getuigen naar hun identiteitsgegevens te vragen.
Artikel 8.64 (wijziging Wetboek van Strafrecht BES)
De leden van de fractie van het CDA merken op dat in de toelichting op de wijzigingen betreffende het Wetboek van Strafrecht BES is aangegeven dat een volledige herziening van het Caribische strafrecht feitelijk noodzakelijk is. Die constatering is in zoverre juist dat in de memorie van toelichting ten aanzien van de wijzigingsvoorstellen met betrekking tot het Wetboek van Strafrecht BES wordt geconcludeerd dat dit wetboek, na herziening als voorgesteld, wat betreft de uitvoering van de internationale verplichtingen en enkele andere onderwerpen op orde zal zijn, maar dat daaraan niet afdoet dat ook in de openbare lichamen op de langere termijn een volledig vernieuwd wetboek zal moeten worden geïntroduceerd.
In antwoord op de vraag van deze leden naar de stand van zaken met betrekking tot het nieuwe Antilliaanse Wetboek van Strafrecht kan worden medegedeeld dat de Raad van Advies van de Nederlandse Antillen op 19 augustus 2009 advies heeft uitgebracht over de ontwerplandsverordening, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht. De regering van de Nederlandse Antillen werkt op dit moment aan de verwerking van dit advies. Het voornemen bestaat om de ontwerplandsverordening na verwerking van het advies van de Raad van Advies ter goedkeuring aan de Staten van de Nederlandse Antillen aan te bieden. Het is vervolgens ter beoordeling van de Staten op welke termijn en op welke wijze met deze ontwerplandsverordening wordt omgegaan. Opgemerkt wordt dat pas tot invoering van het nieuwe wetboek kan worden overgegaan als alle overige strafrechtelijke bepalingen in andere landsverordeningen en landsbesluiten zijn aangepast en ook de benodigde uitvoeringsregelingen tot stand zijn gekomen.
De vraag van de leden van de CDA-fractie of het juist is dat de voorgestelde wijzigingen van het bestaande Wetboek van Strafrecht beogen aan de minimale eisen van (internationaal) materieel strafrecht te voldoen, kan bevestigend worden beantwoord met dien verstande dat dit wetboek daarnaast op een aantal andere onderdelen wordt geactualiseerd. Daarbij hebben zowel het Nederlandse Wetboek van Strafrecht als het ontwerp voor het nieuwe Caribische Wetboek van Strafrecht tot inspiratie gediend. Zeker wat betreft de uitvoering van de verdragen op het gebied van onder meer de bestrijding van terrorisme, corruptie, georganiseerde criminaliteit en mensensmokkel geldt dat de herziene strafwet op die criminaliteitsterreinen een even hoog beschermingsniveau zal bieden als het niveau dat door het Nederlandse en het Caribische (ontwerp)wetboek wordt geboden.
Een exact antwoord op de vraag van deze leden op welke termijn ook in de openbare lichamen een nieuw Wetboek van Strafrecht wordt geïntroduceerd kan op dit moment niet worden gegeven. Dit hangt van verschillende factoren af. Hiervoor is bijvoorbeeld in belangrijke mate bepalend hoe en binnen welke termijn de wetgevingsprocessen betreffende het nieuwe Wetboek van Strafrecht in de Nederlandse Antillen en Aruba zullen verlopen. Tegelijkertijd geldt het uitgangspunt dat in de openbare lichamen de Nederlands-Antilliaanse regelgeving geleidelijk zal worden vervangen door Nederlandse regelgeving. Dat uitgangspunt brengt mee dat bij de keuze voor de vervanging van het huidige wetboek eveneens de mogelijkheid van (volledige) toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet betrokken moet worden. Voorop blijft staan dat de strafwetten van alle landen binnen het Koninkrijk zodanig op elkaar zijn afgestemd dat de mogelijkheid van intensieve samenwerking gewaarborgd blijft en bevorderd wordt. Het Wetboek van Strafrecht BES, gewijzigd zoals thans voorgesteld, biedt daartoe reeds een adequate basis.
De leden van de CDA-fractie vragen ook waarom vanaf de inwerkingtreding van het stelsel van minimumstraffen in de Nederlandse Antillen bij het openbaar ministerie en de rechterlijke macht aarzelingen bestaan ten aanzien van het eisen dan wel opleggen van de bij wet vastgestelde minimumstraffen. In reactie hierop verduidelijkt de regering graag dat zij van deze aarzelingen heeft kennisgenomen doordat de memorie van toelichting bij de ontwerplandsverordening, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht voor de Nederlandse Antillen, daarvan gewag maakt. De precieze achtergrond van de aarzelingen worden, althans voor wat betreft het openbaar ministerie, niet nader geëxpliciteerd. Wel blijkt dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bij de invoering van minimumstraffen voor een aantal zeer ernstige misdrijven naar voren heeft gebracht dat het afschrikwekkende effect van minimumstraffen wellicht minder groot zou zijn dan werd gehoopt. Gesteld werd dat in de door die wetgeving voorziene gevallen de in de praktijk opgelegde straffen veelal hoger uitvielen dan het minimum zoals in de wet was vastgelegd.
Een precies antwoord op de vraag van de aan het woord zijnde leden wanneer de benodigde faciliteiten voor de invoering van de terbeschikkingstelling op orde zijn, kan op dit moment nog niet worden gegeven. Wel wordt al gedurende enige tijd hard wordt gewerkt aan de verbetering en uitbreiding van de gedetineerdenvoorzieningen in de openbare lichamen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de invoering van de terbeschikkingstelling, doordat wordt voorzien in capaciteit voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts wanneer de speciale voorzieningen zijn gerealiseerd waarin de straf van jeugddetentie kan worden ten uitvoer gelegd. Het antwoord op deze vraag luidt dat ernaar gestreefd wordt om vanaf het eerste kwartaal van 2010 op Bonaire jeugddetentie ten uitvoer te leggen in speciaal daarvoor ingerichte voorzieningen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet gekozen is voor de invoering van een strafwet die overeenkomt met de ontwerplandsverordening, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht.
In reactie op deze vraag zou de regering graag in de eerste plaats willen verduidelijken dat het van toepassing verklaren van Nederlands-Antilliaanse regels op de openbare lichamen door middel van de Invoerings- en Aanpassingswet Bonaire, Sint Eustatius en Saba slechts mogelijk is als sprake is van geldende regelgeving. Zoals hiervoor reeds in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie is aangegeven, is de stand van zaken met betrekking tot de ontwerplandsverordening, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht, aldus dat de Antilliaanse regering op dit moment het advies van de Raad van State over het ontwerp verwerkt. Daarna kan tot aanbieding van de ontwerplandsverordening aan de Staten worden overgegaan.
Gelet op deze stand van zaken komt het nieuwe Wetboek van Strafrecht op dit moment niet in aanmerking voor omzetting van de Nederlands-Antilliaanse regelgeving via de systematiek van de Invoerings- en Aanpassingswet BES. Dit laat uiteraard onverlet dat de ontwerptekst van dat wetboek had kunnen worden overgenomen ten behoeve van een wetsvoorstel, houdende een nieuw Wetboek van Strafrecht BES. Daarvan is evenwel afgezien omdat, gegeven de huidige stand van zaken van de wetgevingsprocedure, nog onvoldoende duidelijk is hoe het nieuwe Caribische Wetboek van Strafrecht uiteindelijk zal luiden en wanneer de inwerkingtreding daadwerkelijk een feit zal zijn.
De leden van de PvdA-fractie willen ook graag weten welke gevolgen de keuze voor het bestaande Antilliaanse Wetboek van Strafrecht heeft voor de openbare lichamen. Een belangrijk gevolg van het feit dat het bestaande Antilliaanse Wetboek van Strafrecht – zij het geactualiseerd – in de openbare lichamen blijft gelden, is dat de huidige strafrechtspraktijk niet met volledig nieuwe strafwetgeving wordt geconfronteerd. Wel zullen de bij de strafrechtspleging betrokken instanties zich rekenschap moeten geven van de vernieuwingen die zullen worden doorgevoerd. Daarbij gaat het met name om een aantal nieuwe delicten, het verruimde sanctiearsenaal en de invoering van geldboetecategorieën.
Over de wijze waarop abortus en euthanasie in de ontwerplandsverordening, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht, zijn geregeld – waarnaar de leden van de PvdA-fractie informeren – kan het volgende worden opgemerkt. Daarbij stelt de regering voorop dat de tekst van deze ontwerplandsverordening niet openbaar is zolang deze niet bij de Staten van de Nederlandse Antillen ter goedkeuring is aangeboden. Om die reden kan slechts op basis van een eerder concept informatie worden gegeven. Uit dat concept blijkt dat beide gedragingen strafbaar blijven. Bij de strafbaarstelling van euthanasie is onder meer van belang of de concrete medische handeling in strijd met de eisen die binnen de medische beroepsgroep gelden, is uitgevoerd. Daarnaast kan de arts in bepaalde gevallen een beroep op noodtoestand doen. Voorts blijkt dat de strafbaarstelling van abortus als omschreven in het huidige Antilliaanse Wetboek van Strafrecht ongewijzigd in de ontwerplandsverordening is overgenomen. Nog los van de inhoud van dit ontwerp ziet de regering geen aanleiding om met betrekking tot deze principiële en maatschappelijk gevoelige thema’s af te wijken van het algemene uitgangspunt om de Antilliaanse wetgeving voorlopig in stand te laten. Dit ligt anders – en daarmee wordt een reactie gegeven op de vraag van deze leden waarom deze onderwerpen wel worden meegenomen in de Aanpassingswet – bij het schrappen van de doodstraf of de introductie van een modern jeugdstrafrecht. De aanpassingen op deze terreinen zijn niet van levensbeschouwelijke aard en vloeien voort uit verdragsrechtelijke verplichtingen.
De regering hecht eraan erop te wijzen dat de veranderingen ten gevolge van de staatkundige vernieuwingen voor de openbare lichamen ingrijpend zijn. Zij acht het daarom opportuun de eilanden de komende periode allereerst de gelegenheid te bieden om zich bestuurlijk en maatschappelijk te ordenen binnen de nieuwe staatkundige kaders. Het voeren van een principiële discussie over de door deze leden aangehaalde onderwerpen waarbij culturele en levensbeschouwelijke factoren een belangrijke rol spelen, vergt – zo leert ook de Nederlandse parlementaire geschiedenis – de nodige tijd. De regering wil deze discussie niet uit de weg gaan, maar wel op een gepast moment in gang zetten. Dit spoort zoals gezegd ook met het uitgangspunt dat de Nederlands-Antilliaanse regelgeving geleidelijk zal worden vervangen door Nederlandse regelgeving. Op grond van de Slotverklaring van de Miniconferentie van 10 en 11 oktober 2006 over de toekomstige staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal vijf jaar na het moment waarop de drie eilanden een staatsrechtelijke positie binnen het Nederlandse staatsbestel verkrijgen, de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur worden geëvalueerd. Bij die gelegenheid zal onder andere ook bezien kunnen worden welke wetswijzigingen op dat moment opportuun zijn. Daartoe zouden eveneens de strafbaarstellingen inzake euthanasie en abortus kunnen behoren.
De regering heeft goede nota genomen van het feit dat de leden van de PvdA-fractie instemmen met het voorstel tot het intrekken van de strafrechtelijke bepalingen betreffende de minimumstraffen. Zij zien in de aarzelingen die er bij het openbaar ministerie en de rechters op de Nederlandse Antillen bestaan ten aanzien van de uitvoerbaarheid en wenselijkheid van minimumstraffen een bevestiging van hun overtuiging dat minimumstraffen in het strafrecht niet passen.
In reactie op de vraag van deze leden over de reclassering op Bonaire, Sint Eustatius en Saba verduidelijkt de regering graag dat de instanties op de eilanden veel te kleinschalig zijn om het uitgebreide takenpakket van de reclassering in Nederland te kunnen uitvoeren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de hier te lande gehanteerde registratiesystematiek en de digitale diagnostiekmethode (nog) niet kunnen worden ingevoerd. Wel zal de reclassering vanzelfsprekend haar kerntaken blijven uitvoeren. Het gaat dan om de advisering van het openbaar ministerie, de rechtsprekende macht en het gevangeniswezen en om uitvoering van toezichthoudende taken.
De leden van de fractie van de SP stellen terecht vast dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht niet van toepassing zal zijn in de openbare lichamen (behoudens de gevallen van extraterritoriale rechtsmacht). Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt op termijn – zonder dat daarvoor op dit moment een concreet tijdstip kan worden genoemd – de volledige toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet in de openbare lichamen niet uitgesloten. Anderzijds hecht de regering ook belangrijke waarde aan een zo uniform mogelijk materieel strafrecht in de Caribische delen van het Koninkrijk. De meergenoemde ontwerplandsverordeningen, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen respectievelijk van Aruba, willen dit bewerkstelligen en kunnen, indien zij na goedkeuring door de Staten worden vastgesteld, op termijn ook tot voorbeeld dienen voor de vervanging van de strafwet van de openbare lichamen.
Deze leden vragen voorts aandacht voor de regeling die het mogelijk maakt dat op verzoek van het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba door Nederland een strafrechtelijke vervolging wordt overgenomen. In antwoord op hun vraag wanneer sprake is van een zodanig capaciteitstekort dat het Nederlandse openbaar ministerie de strafvervolging overneemt, kan worden verduidelijkt dat deze regeling bedoeld is voor uitzonderlijke situaties. Het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet door onvoorziene omstandigheden overbelast zijn, bijvoorbeeld door een plotselinge toename van ernstige vormen van criminaliteit of door een acuut personeelstekort waarvoor niet snel een oplossing kan worden gevonden. Onder die omstandigheden, maar ook bijvoorbeeld wanneer zich uiterst complexe strafzaken voordoen, kan het gewenst zijn om de strafvervolging over te dragen aan het Nederlandse openbaar ministerie. De opvatting dat dergelijke omstandigheden onvoldoende grond zouden kunnen vormen voor de overname van strafvervolging kan de regering niet onderschrijven. Als de strafrechtspleging in de openbare lichamen onder zodanige druk komt te staan dat zij aan geloofwaardigheid dreigt in te boeten, is het aangewezen dat het Nederlandse openbaar ministerie bijstand moet kunnen verlenen. Het gevolg daarvan is inderdaad dat in dat geval de Nederlandse strafwet wordt toegepast, maar de regering vermag niet in te zien welk wezenlijk bezwaar daartegen bestaat. De voorgestelde regeling doorkruist evenmin de onderlinge zeggenschapsverhoudingen. Het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba beslist over de vraag of een beroep op de regeling van artikel 4a, derde lid, Wetboek van Strafrecht wordt gedaan. En het openbaar ministerie van Nederland beslist vervolgens of het gevolg kan geven aan het verzoek tot overname van de strafvervolging.
Het verheugt de regering dat de aan het woord zijnde leden er begrip voor hebben dat het Wetboek van Strafrecht dat gaat gelden op de openbare lichamen niet in één keer op alle punten wordt herzien. Verder betuigen deze leden hun instemming met het feit dat aanpassingen zijn doorgevoerd die noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in verband met internationale verplichtingen. Voor het antwoord op de vraag van deze leden naar de stand van zaken met betrekking tot het nieuwe Antilliaanse Wetboek van Strafrecht zou de regering deze leden graag willen verwijzen naar haar reactie op een gelijkluidende vraag van de leden van de CDA-fractie. Over de wijze waarop zal worden omgegaan met de vraagstukken abortus en euthanasie zijn wij reeds ingegaan in antwoord op vragen van leden van de PvdA-fractie. Uit dat antwoord – waarnaar de leden van de SP-fractie eveneens worden verwezen – kan worden opgemaakt dat aan deze onderwerpen in de aanloop van de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur de nodige aandacht zal worden geschonken.
De leden van de VVD-fractie stellen eveneens vragen over de stand van zaken met betrekking tot het nieuwe Wetboek van Strafrecht voor de Nederlandse Antillen en Aruba. In het licht van het feit dat de Raad van Advies van de Nederlandse Antillen op 19 augustus 2009 advies heeft uitgebracht over de ontwerplandsverordening, houdende de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht, kan worden vastgesteld dat inmiddels belangrijke fasen in het wetgevingsproces zijn doorlopen. De regering van de Nederlandse Antillen is nu aan zet om de ontwerplandsverordening zo spoedig mogelijk ter goedkeuring aan de Staten aan te bieden. Zoals in de memorie van toelichting is aangeven, onderschrijft de Nederlandse regering het grote belang van een volledige herziening van het Caribisch strafrecht.
De aan het woord zijnde leden vragen voorts om een toelichting op de door de regering gemaakte keuze om de bestaande strafbaarstellingen die samenhangen met precaire maatschappelijke vraagstukken vooralsnog intact te laten. Voor die nadere toelichting verwijst de regering de leden van de VVD-fractie graag naar haar antwoord op gelijkluidende vragen van de leden van de fractie van de PvdA. Deze leden willen om die reden eveneens weten op welke termijn het Wetboek van Strafrecht BES in overeenstemming wordt gebracht met de Nederlandse wetgeving. Ook op die vraag is hierboven reeds een antwoord gegeven – wederom in reactie op een vraag van de leden van de PvdA-fractie – zodat op deze plaats kortheidshalve wordt volstaan met een verwijzing naar dat antwoord.
Artikel 8.65 (wijziging Wetboek van Strafvordering BES)
De leden van de CDA-fractie vragen verduidelijking over de berechting van leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen. Graag merkt de regering daarover het volgende op.
In overeenstemming met de afspraken in de slotverklaring zal het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (en het Gerecht in eerste aanleg) na de staatkundige hervormingen bevoegd zijn tot behandeling van alle strafzaken en burgerlijke zaken die kort gezegd spelen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Nederlandse wetgeving kent evenwel aparte procedures voor de vervolging en berechting van leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd. Artikel 119 van de Grondwet bepaalt dat in dat geval uitsluitend de Hoge Raad bevoegd is. Een en ander is uitgewerkt in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 483 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Na de staatkundige hervormingen moet voor ambtsmisdrijven gepleegd op Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Grondwet in acht worden genomen. Dit betekent dat de bijzondere rechtsmachtregeling van artikel 119 van de Grondwet zal voorgaan op de algemene bevoegdheid van het Gemeenschappelijk Hof. Wanneer derhalve leden van de Staten-Generaal, ministers of staatssecretarissen zich op Bonaire, Sint Eustatius of Saba in hun betrekking schuldig hebben gemaakt aan een ambtsmisdrijf zal uitsluitend de Hoge Raad bevoegd zijn van deze strafbare feiten kennis te nemen. Het voorgestelde artikel 476 van het Wetboek van Strafvordering BES verduidelijkt dat in dat geval de vervolging van deze personen niet mogelijk is op grond van dat wetboek. De vervolging kan dan in Nederland plaatsvinden met toepassing van titel I van het Eerste Boek van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (de uitoefening van extraterritoriale rechtsmacht) en de regels van de gewone strafvordering.
9. MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de nieuwe wetgeving voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich verhoudt tot de EU-regels van Natura 2000, en de Vogel- en Habitatrichtlijnen.
Vanwege hun LGO-status is het Europese acquis, met uitzondering van het Vierde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet van toepassing op de BES-eilanden. De verplichtingen van Natura 2000 of de Vogel en Habitatrichtlijnen gelden daarom niet ten aanzien van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Er zijn verschillende internationale verdragen inzake natuurbescherming van toepassing op het grondgebied van de eilanden (zoals het SPAW-protocol of het RAMSAR-verdrag). De nieuwe wetgeving biedt voldoende grondslagen om uitvoering te geven aan de verplichtingen die uit die verdragen voortvloeien.
10. MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er op de BES-eilanden talen worden gebezigd, die erkend zouden moeten worden als officiële taal in het bestuurlijke verkeer.
De bestuurstaal op de BES-eilanden zal bij de Tweede Aanpassingswet BES in de Invoeringswet BES worden opgenomen. Uitgangspunt zal het gebruik van de Nederlandse taal zijn, maar het Papiaments (op Bonaire) en het Engels (op Sint Eustatius en Saba) zal in het bestuurlijke verkeer worden toegestaan.
Artikel 10.3 (Wet kinderopvang)
De leden van de fractie van de SP vragen of de BES-eilanden zelf de regels voor kinderopvang moeten opstellen. De kinderopvang op de BES-eilanden blijft vooralsnog, zoals ook nu het geval is, de verantwoordelijkheid van de eilanden zelf. De openbare lichamen kunnen hieraan zelf invulling geven. Op dit moment is op Saba de «Island ordinance containing the establishment of minimum requirements for day care services» geldig. Op Bonaire en Sint Eustatius is conceptregelgeving aanwezig. De mogelijkheden om vanuit het huidige Nederlandse grondgebied van het koninkrijk ondersteuning te geven bij de kinderopvang op de BES-eilanden, worden nog onderzocht.
Voorts vragen de leden van de fractie van de SP wat de financiële mogelijkheden zijn om aanspraak te maken op verbetering van de kinderopvang. Binnen het totale kader van de structurele financiering van de BES-eilanden is een bedrag van € 200 000 gereserveerd voor kinderopvang.
Artikel 10.6 (Wet op het onderwijstoezicht)
De leden van de CDA-fractie vragen naar de termijn waarop een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau van de onderwijskwaliteit op de BES-eilanden en het toezicht hierop zullen worden gerealiseerd. Vanaf het moment van de transitie zal de Nederlandse regelgeving op het terrein van onderwijs in grote mate model staan voor de op de BES-eilanden geldende regelgeving. Vanzelfsprekend zal echter niet voor alle bepalingen gelden dat de naleving daarvan onmiddellijk aan de maatstaven van het Europese deel van Nederland kan worden afgemeten, daar sommige bepalingen voor de BES-eilanden geheel nieuw zijn. Aan scholen moet ook de tijd worden gegund om met de nieuwe instrumenten om te gaan, bijvoorbeeld met verantwoordingsdocumenten. De onderwijsinspectie zal bij de handhaving in de eerste jaren dan ook rekening houden met het feit dat de uitgangssituatie van de scholen verschilt van die van scholen in het huidige Nederlandse grondgebied van het koninkrijk. Dit schooljaar wordt via de toetsing van leerlingen de feitelijke kwaliteit van het onderwijs nader bepaald. Met behulp van de resultaten daarvan kan de termijn worden bepaald waarop mag worden verwacht dat het onderwijsniveau naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar is.
De Inspectie van het Onderwijs heeft eerder vastgesteld dat de kwaliteit van het onderwijs op de BES-eilanden uitermate zorgelijk is. Niet alleen zal het voldoen aan de nieuwe regelgeving na de transitiedatum een aanloopperiode vergen, ook zal het voldoen aan de kwaliteitsnormen van de inspectie de nodige tijd vragen. Om die reden is in 2009 reeds een verbeterprogramma gestart dat de BES-eilanden in staat stelt alvast in kwaliteitsverbetering te investeren.
Voorts vragen de leden van de fractie hoe de onderwijsinspectie op de BES-eilanden gestalte zal krijgen. Het uitgangspunt is dat het toezicht wordt uitgeoefend door de Nederlandse Inspectie van het Onderwijs. De wijze waarop dit gebeurt, zal nader met de inspectie worden besproken.
Artikel 10.9 (Leerplichtwet BES)
De leden van de SP-fractie vragen onder meer naar de Leerplichtlandsverordening. Deze zal worden omgezet in de Leerplichtwet BES. Het ontwerp daarvan wordt – als onderdeel van de Tweede Aanpassingswet BES – één dezer dagen ter advisering aan de Raad van State voorgelegd. Volgens planning zal het wetsvoorstel begin januari 2010 bij de Tweede Kamer aanhangig worden gemaakt. Voorts vragen deze leden naar de bekostiging van de scholen voor primair en voortgezet onderwijs. Deze zal worden geregeld in de Wet primair onderwijs BES en de Wet voortgezet onderwijs BES. De ontwerpen daarvan zijn eveneens opgenomen in het voorstel voor een Tweede Aanpassingswet BES. Ook op de vragen van deze fractie inzake de staat van het onderwijs gaat de regering in de memorie van toelichting bij de Tweede Aanpassingswet BES.
Artikel 10.11 (Monumentenwet BES)
De leden van de SP-fractie hebben er begrip voor dat voor een adequate invulling van het Verdrag van Valletta in een later stadium met de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba nadere voorstellen worden gedaan. Wat gebeurt er in de tussentijd met de mogelijke bescherming van archeologische bodemschatten, zo vroegen deze leden.
Bij het opstellen van de Monumentenwet BES is ervoor gekozen de bestaande Antilliaanse Landsverordening als maatgevend te zien, omdat deze een waarborg biedt voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de monumenten en het archeologisch erfgoed. Dit betekent dat de archeologische waarden vallen onder het beschermingsregime van de Monumentenwet BES. Hierin zijn de aanwijzing van archeologisch erfgoed als beschermd monument (artikel 3) en het vergunningvereiste voor opgravingen (artikel 7) geregeld.
Artikel 10.12 (Wet educatie en beroepsonderwijs BES) Artikel 10.13 (Wet sociale vormingsplicht BES) Artikel 10.14 (Wet primair onderwijs BES) Artikel 10.16 (Wet voortgezet onderwijs BES)
De leden van de SP-fractie vragen naar de betekenis van de zinsnede «uiteraard toegesneden op de situatie ter plaatse» in bovengenoemde wetten. Met deze zinsnede wordt onder meer gedoeld op de aandacht voor de regionale context in de schoolvakken en de schaalgrootte, zoals bij de stichtings- en opheffingsnormen. Daarnaast slaat de zinsnede op het feit dat er geen aparte wet voor het speciaal onderwijs op de BES-eilanden wordt gemaakt; er zijn op de BES-eilanden nu eenmaal zo weinig leerlingen met een handicap of stoornis dat daarvoor geen aparte scholen in stand gehouden kunnen worden. De leerlingen die speciale zorg behoeven, kunnen voor onderwijsondersteunende activiteiten terecht bij het Expertisecentrum Onderwijszorg. Leerlingen met een lichte zorgvraag kunnen daarvoor binnen het reguliere onderwijs terecht.
Artikel 10.17 (Wet studiefinanciering BES)
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er voor de Wet studiefinanciering BES geen artikel is gereserveerd. Hier is sprake van een onjuiste artikelaanduiding in de memorie van toelichting. Waar daarin is gesproken over artikel 10.17, was bedoeld: artikel 10.15. In dat artikel is – zie de tekst van het wetsvoorstel – een reservering voor de Wet studiefinanciering BES opgenomen. Overigens zullen de wetten op OCW-terrein waarvoor plaats was gereserveerd in de Aanpassingswet BES als gevolg van nader beraad in een apart wetsvoorstel (Tweede Aanpassingswet BES) worden opgenomen. Volgens planning zal dat wetsvoorstel begin januari 2010 bij de Tweede Kamer aanhangig worden gemaakt.
11. MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Artikel 11.1 tot en met artikel 11.14 (Wijziging van diverse SZW-wetten)
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de voorgestelde wijzigingen eigenlijk niet inhoudelijk aangepast zouden moeten worden. In hoeverre zal worden voldaan aan de wens van vergelijkbaarheid van de sociale voorzieningen in Nederland en op de BES-eilanden, zo vragen deze leden.
De minister van SZW is voornemens om afspraken te maken met Bonaire, Sint Eustatius en Saba over minimumloon, AOV en onderstand. Basis daarbij zijn de afspraken die in november 2008 in bestuurlijk overleg tussen Nederland en de BES-eilanden zijn vastgelegd. Toen is afgesproken dat er een in Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau komt, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden ter plaatse en het huidige niveau.
Regelmatig zal de minister van SZW de balans op maken en de eilandbesturen raadplegen of een verdere aanpassing van sociale voorzieningen mogelijk en wenselijk is.
Artikelen 11.18 (wijziging van de Cessantiawet BES)
De staatkundige veranderingen waarbij de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderdeel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel is een zeer complexe operatie. Met instemming constateert de regering dan ook dat de leden van de VVD-fractie er begrip voor hebben dat prioriteit wordt gegeven aan het consolideren van de huidige regelingen op het terrein van de sociale zekerheid. De eerste zorg van de regering is om bij de transitie de uitbetaling te waarborgen van de uitkeringen waarop recht bestaat. Een uitgangspunt voor de regering is verder om de uitvoering van de socialeverzekeringswetten eenvoudig te houden. Zo zal de premieheffing en -inning in de nieuwe wetgeving geschieden door de belastingdienst hetgeen tot een vereenvoudiging in de uitvoering leidt.
De leden van de VVD-fractie achten het wel zeer wenselijk dat de consequenties op wat langere termijn zichtbaar worden en vragen of op de verschillende terreinen nader kan worden aangegeven wat onder een «structureel houdbaar niveau van voorzieningen op basis van maatschappelijke behoeften en economische mogelijkheden» moet worden verstaan.
In reactie daarop merken wij op dat wat betreft het structurele niveau van de socialeverzekeringen het van belang is om onderscheid te maken tussen werknemers- en volksverzekeringen op de BES-eilanden.
Bij de werknemersverzekeringen BES (Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering) is de hoogte van de uitkering gekoppeld aan de hoogte van het loon. Zo bedraagt bijvoorbeeld de ziektewetuitkering 80% van het loon per dag van de werknemer. Deze koppeling leidt er toe dat de uitkeringen ten aanzien van de werknemersverzekeringen op de BES-eilanden op een voorzieningenniveau blijft dat aansluit bij de lonen op de BES-eilanden. De nieuwe wetgeving brengt verder met zich mee dat de groep verzekerden voor de Ziekteverzekering toeneemt. Op dit moment is voor de Ziekteverzekering Nederlandse Antillen slechts verzekerd de werknemer die een inkomen heeft beneden een bepaald inkomen. Een werknemer die een inkomen heeft boven een bepaald niveau is nu in het geheel niet verzekerd voor de Ziekteverzekering. In de nieuwe wetgeving zullen alle werknemers op basis van de Wet Ziekteverzekering BES verzekerd zijn voor loonderving bij ziekte. De vergoeding van zorgkosten die momenteel nog onderdeel uitmaakt van de Landsverordening Ziekteverzekering, zal worden vervangen door en algemene ziektekostenverzekering op de BES-eilanden.
Bij de volksverzekeringen (de ouderdomsverzekering en de nabestaandenverzekering) bestaat de uitkering uit een bepaald vast bedrag.
De minister van SZW is voornemens om dit najaar afspraken te maken met Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de nadere invulling van de sociale verzekeringen waaronder een verhoging van de AOV-leeftijd naar 65 jaar. Basis daarbij zijn de afspraken die in november 2008 in bestuurlijk overleg tussen Nederland en de BES-eilanden zijn vastgelegd. Toen is afgesproken dat er een in Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau komt, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden ter plaatse en het huidige niveau. Verwezen zij voorts naar de onderstaande reactie van de regering bij artikel 11.21 van het wetsvoorstel.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor de Invoeringswet BES (Kamerstukken II, 2008/09, 31 957) gaat de regering in op de regeling onderstand.
Voor een antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie in hoeverre verschillen op de BES-eilanden ten opzichte van het Europese deel van Nederland grondwettelijk acceptabel zijn, verwijst de regeringnaar de op handen zijnde wijziging van het Statuut en de daarbij behorende toelichting.
Nederland en de drie eilanden zijn op 11 oktober 2006 overeengekomen dat de eilanden in bestuurlijk opzicht ingericht worden als openbare lichamen in de zin van artikel 134 van de Grondwet. Dit maakt het mogelijk om het bestuur over de eilanden op een effectieve en efficiënte manier te voeren, met inachtneming van hun bijzondere positie binnen het Nederlandse staatsbestel en het feit dat zij zich door hun ligging en tal van andere factoren onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
Het voornemen is in het Statuut te bepalen dat voor de BES-eilanden regels kunnen worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilandgebieden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
Het is een onderwerp van aanhoudende zorg van de regering om een binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau op de eilanden te bereiken ook op het terrein van sociale zekerheid en daarbij genoemde factoren in aanmerking te nemen. In overeenstemming met artikel 1 van de Grondwet wordt rekening gehouden met de specifieke plaatselijke omstandigheden van de eilanden, hetgeen er toe kan leiden dat voor deze eilanden regels worden gesteld die passend zijn voor de specifieke omstandigheden en in meer of mindere mate afwijken van regelgeving die in het Europese deel van Nederland gelden.
Artikel 11.21 (wijziging Wet algemene ouderdomsverzekering BES)
Op de BES-eilanden geldt dat men bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd recht krijgt op ouderdomspensioen. De leden van de CDA-fractie vragen of er plannen bestaan om deze leeftijd te verhogen.
De Nederlandse Antillen heeft bij Landsbesluit van 29 januari 2004, nr. 41 een Commissie ingesteld om te rapporteren over de problematiek van de financiële positie van de pensioenfondsen. Deze Commissie heeft op 5 november 2008 het rapport versterking financiële positie pensioenfondsen uitgebracht waarin zij een aantal voorstellen doet waaronder het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd naar 65 jaar. Volgens de Commissie is deze maatregel nodig voor een goede financiële basis van de pensioenfondsen in de toekomst. De minister van SZW is voornemens om met Bonaire, Sint Eustatius en Saba afspraken te maken over verhoging van de AOV-leeftijd naar 65 jaar mede op basis van de voorstellen van deze Commissie.
Artikel 11.26 (wijziging Wet minimumlonen BES)
De leden van de SP-fractie vragen of het vaststellen van de hoogte van het minimumloon kan geschieden door onderhandeling tussen werkgevers en werknemers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voorts vragen deze leden waarom er minimumloonbedragen in de wet zijn opgenomen en welke berekening ten grondslag liggen aan de drie verschillende minimumloonbedragen.
Het wettelijk verankeren van het minimumloon heeft tot doel te waarborgen dat alle werknemers altijd ten minste een bepaald minimum verdienen als aanvaardbare tegenprestatie voor het verrichten van arbeid.
In de Antilliaanse wetgeving is de hoogte van het minimumloon voor de BES-eilanden vastgelegd in de Landsverordening minimumlonen. Deze wet wordt bij transitie vervangen door de Wet minimumlonen BES zodat het recht op minimumloon en de hoogte van het minimumloon wederom wettelijk worden verankerd.
Net zoals in Nederland is de hoogte van het minimumloon wettelijk vastgelegd en wordt dit niet overgelaten aan onderhandelingen tussen werkgever en werknemers.
De huidige Landsverordening minimumlonen kent per eiland verschillende minimumloonbedragen. Deze verschillende bedragen die voor Bonaire, Saba en St Eustatius gelden, zijn vooralsnog ongewijzigd in dit wetsvoorstel overgenomen.
Het voornemen is de minimumlonen voor de eilanden bij transitie op één uniform startniveau te brengen van waaruit het minimumloon zich verder kan ontwikkelen mede aan de hand van gegevens over de prijsontwikkeling die door het Centraal Bureau van de Statistiek verzameld gaan worden.
12. MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
De leden van de PvdA fractie vragen of de luchthavens nu ook op korte termijn na de transitie zullen voldoen aan de eisen die de International Civil Aviation Organization daaraan stelt.
In reactie daarop merkt de regering op dat door de ondertekening van het verdrag van Chicago het Koninkrijk der Nederlanden lid is van de International Civil Aviation Organization (ICAO). Lidstaten hebben conform dit verdrag een aantal verplichtingen. Belangrijke verplichtingen zijn o.a. het opnemen van de door ICAO opgestelde voorschriften in de nationale wet- en regelgeving en het implementeren van die voorschriften in de nationale luchtvaartinfrastructuur. Het beleid van Nederland is er op gericht, om de verplichtingen voortvloeiend uit het verdrag te volgen.
Door het adviesbureau NACO NV is in een eerder stadium een onderzoek uitgevoerd naar de huidige stand van zaken van de luchtvaart op de BES-eilanden. Uit dit rapport komen een aantal problemen naar voren. Het rapport heeft het Ministerie van VenW in staat gesteld om maatregelen voor te bereiden om na de overdracht van de verantwoordelijkheden naar Nederland of al eerder, tijdens de transitieperiode, de geconstateerde problemen aan te pakken. Zo zal er voor iedere luchthaven op de BES-eilanden een masterplan worden ontwikkeld. Het masterplan van Bonaire is inmiddels gereed. Voor de eilanden Saba en Sint Eustatius zal een vergelijkbaar traject worden ingegaan.
De masterplannen zullen worden getoetst. Een belangrijk instrument hierbij is het uitvoeren van risicoanalyses. Op basis van de uitkomsten van risicoanalyses en gegeven de beschikbare financiële middelen zal duidelijk worden in welke mate de luchthavens kunnen voldoen aan de ICAO voorschriften. Indien het niet praktisch of onmogelijk is om aan ICAO te voldoen zullen procedurele of operationele maatregelen genomen moeten worden die kunnen leiden tot vlucht- of capaciteitsbeperkingen. De toetsing van het masterplan van Bonaire zal voor het einde van dit jaar plaatsvinden.
Gelet op de doorlooptijd voor het ontwikkelen en het toetsen van de masterplannen en de onduidelijkheid over de financiering kan op dit moment nog geen uitspraak worden gedaan over de termijnen waarop voldaan kan worden aan de ICAO eisen, voor een veilig gebruik van luchthavens. De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de luchthavens op de BES-eilanden op het gebied van «security» wel al aan de eisen, zoals die voor de Nederlandse luchthavens gelden, voldoen. Ook vragen zij, indien dit niet het geval is, hoe zal worden bewerkstelligd dat zij wel daaraan voldoen.
De luchthavens op de BES-eilanden moeten als gezegd op dit moment al voldoen aan de regelgeving van ICAO. In de nieuwe staatkundige structuur zal de verantwoordelijkheid voor de beveiliging («security») van de burgerluchtvaart bij de Minister van Justitie komen te liggen en zal de – strengere – Nederlandse regelgeving op dit terrein (afdeling 3A van Hoofdstuk IV van de Luchtvaartwet) van overeenkomstige toepassing zijn. De Koninklijke Marechaussee zal toezicht houden op het niveau van de beveiliging van de burgerluchtvaart. Thans wordt bezien in hoeverre het huidige beveiligingsniveau voldoet aan de gestelde eisen. Waar nodig zullen stappen worden ondernomen om de beveiliging op een hoger niveau te brengen. Voor de luchthavens op de BES-eilanden zal, in tegenstelling tot voor de luchthavens in het Europese deel van Nederland, de EU-regelgeving op het gebied van «security» niet van toepassing zal zijn. Dat is een gevolg van het feit dat de BES-eilanden de LGO status bezitten.
Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie, of zij het goed begrijpen dat de BES-eilanden niet tot het Schengen-gebied gaan behoren, antwoorden wij dat het juist is dat de BES-eilanden geen onderdeel van het Schengen-gebied gaan uitmaken. In artikel 138 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst is bepaald dat de bepalingen van deze overeenkomst voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden slechts van toepassing zijn op het grondgebied van het Rijk in Europa. Bovendien gaat de overeenkomst van Schengen er vanuit dat de partijen bij deze overeenkomst deelnemen aan de interne markt als bedoeld in het EG verdrag. Dat is bij de BES-eilanden niet het geval.
Artikel 12.8, 12.9 en 12.10 (Waterstaatswet 1900 en Waterwet)
De leden van de CDA-fractie geven aan dat expliciet wordt gesproken over waterschade. In de memorie van toelichting komt het begrip waterschade echter niet voor, en de regering begrijpt de vraag van de CDA-fractie aldus dat aandacht wordt gevraagd voor de bestrijding van watersnood. Orkanen kunnen al snel leiden tot een ramp. Daarom is in de voorgestelde wijziging van artikel 94, eerste lid, Onteigeningswet BES opgenomen dat in dat geval ogenblikkelijke inbezitneming kan geschieden op last van de hoogste burgerlijke of militaire overheid ter plaatse aanwezig, indien dat volstrekt noodzakelijk wordt geacht. Ingeval van een watersnood (al dan niet veroorzaakt door een orkaan) kan ook de betrokken vakminister een last daartoe geven voor zover het zijn eigen beleidsterrein betreft. Voor de Minister van Verkeer en Waterstaat betreft dit in elk geval zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van water keren en beheren. De wijziging van artikel 94 voorziet in orkanen en er hoeft ten aanzien daarvan niets extra’s geregeld te worden. De Waterstaatswet 1900 en de opvolger, de Waterwet, hebben enkel betrekking op de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van water keren en beheren. De voorgestelde wijzigingen van deze wetten geven deze minister de bevoegdheid om maatregelen te treffen bij een dreigende of dringende watersnood, uiteraard enkel voor zover het het water keren en beheren betreft. Deze bevoegdheid strekt zich ook uit tot benodigde maatregelen bij een watersnood die veroorzaakt wordt door een orkaan. Er hoeft ook dienaangaande niets extra’s geregeld te worden. De overige bevoegdheden van het eilandbestuur op het terrein van openbare orde en veiligheid worden in andere wetgeving geregeld zodat een voldoende instrumentarium aanwezig is om een adequaat optreden in geval van een ramp, en dus ook bij een orkaan, mogelijk te maken. Een voorstel voor dergelijke wetgeving zal spoedig bij u worden ingediend.
13. MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Er is voor gekozen rijksinspecties rechtstreeks bevoegd te maken voor het toezicht op de naleving van een groot aantal BES-wetten en de Nederlandse wet die de taken van een rijksinspectie regelt rechtstreeks van toepassing te laten zijn op de BES-eilanden. Voor deze inbreuk op de hoofdregel dat vooralsnog de BES-wetgeving van toepassing blijft op de BES-eialnden is gekozen, omdat bij de huidige stand van zaken het toezicht op de BES-eilanden ten dele ontbreekt, en deze ten dele kwantitatief en kwalitatief niet tegen zijn taak opgewassen is. De leden van de CDA-fractie vragen wat de (nadelige) gevolgen zijn van deze onwenselijke situatie en wat wordt ondernomen om de kwantiteit en kwaliteit op het gewenste niveau te brengen.
In reactie hierop merkt de regering op dat juist om het (ten dele) ontbrekende en niet geheel adequate toezicht op peil te brengen er voor gekozen is in een aantal gevallen de Nederlandse toezichtswetgeving rechtstreeks van toepassing te laten zijn. Aldus kan geprofiteerd worden van de bredere expertise en het bredere draagvlak van de betrokken toezichthouders.
De regering wil de rijksinspecties toezicht laten houden. De leden van de SP-fractie begrijpen dit, omdat anders toezicht op Bonaire, Sint Eustatius en Saba gedeeltelijk ontbreekt. Deze leden vragen wel hoe dit in de praktijk zal werken. Zullen er bijvoorbeeld inspecteurs van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestationeerd worden op de eilanden, of krijgen zij een eigen IGZ-afdeling, zo vragen deze leden.
Voor wat betreft het toezicht op het terrein van de VWS worden de Rijksinspecties ook verantwoordelijk op de BES-eilanden. Gezien de beperkte omvang van de eilanden ligt een permanente bezetting van inspecteurs van alle Rijksinspecties niet in de rede. Er zal per cluster van toezicht (hier kan worden gedacht aan een cluster Inspectie gezondheidszorg en een cluster Voedsel en Waren Autoriteit) gewerkt worden met een inspecteur ter plekke en ondersteuning vanuit Nederland opdat het toezicht effectief en efficiënt kan worden ingericht.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel instellingen er nu zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba waar iemand op grond van de krankzinnigenwetgeving kan worden opgenomen. Deze leden vragen voorts waarom is besloten om de twee bestaande ziekenhuizen te privatiseren, welke voordelen private ziekenhuizen hebben voor dergelijke kleine eilanden ten opzichte van niet-private ziekenhuizen en hoe de bevolking in deze beslissing is gekend.
Op dit moment zijn er geen voorzieningen op de BES-eilanden waar iemand op grond van de krankzinnigenwet kan worden opgenomen. Op dit moment gaan dergelijke patiënten naar Curaçao (Caprilles kliniek). Op de BES-eilanden wordt thans gewerkt aan het opzetten van ambulante GGZ functies en op Bonaire zal in het ziekenhuis Mariadal wel een «PAAZ-achtige» voorziening komen zodat meer patiënten op het eiland zelf opgevangen kunnen worden.
De twee bestaande ziekenhuizen op Saba en Sint Eustatius zijn in Nederlandse termen geen ziekenhuizen aangezien medische specialistische zorg ontbreekt anders dan een sporadisch ingevlogen consulterend medisch specialist. Voor Saba en Sint Eustatius wordt gewerkt aan de oprichting van een integrale voorziening voor Zorg en Jeugd waarin de huidige eilandelijke ziekenhuizen en de huidige private voorzieningen zoals de verpleeghuizen e.d. opgaan. Zo ontstaan 2 integrale voorzieningen bestaande uit huisartsenpost, spoedeisende hulp, ambulance dienst, verpleeghuisfunctie, thuiszorg etc. alsmede in een herkenbaar deel een centrum voor Jeugd en Gezin. Op deze wijze ontstaan twee voorzieningen van voldoende omvang om in professionele zin zorg te verlenen binnen deze kleinschalige eilandelijke contexten.
De leden van de SP-fractie wijzen er op dat vanaf 2011 de bevolkingen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba collectief verzekerd zijn voor de ziektekosten en vragen of dit via hetzelfde model is als de Zorgverzekeringswet. Tevens vragen deze leden welke maatregelen de regering zal nemen om de voorzieningen voor de zorg op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op peil te brengen.
In reactie daarop merken wij op dat de ziektekostenverzekeringen op de Nederlandse Antillen op dit moment in verschillende, op specifieke groepen personen gerichte regelingen zijn ondergebracht. Daardoor bestaat er een lappendeken aan verzekeringen voor curatieve zorg, waarbij een gestroomlijnde financiering ontbreekt. Wel is de gehele bevolking voor de kosten van langdurige zorg gedekt op grond van de Algemene Verzekering Bijzondere Ziektekosten (AVBZ).
De regering acht handhaving van deze situatie gelet op de geringe omvang van de te verzekeren populatie (circa 20 000 personen) ongewenst. Er bestaan echter ook bezwaren tegen het één op één van toepassing verklaren van de Nederlandse Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op de BES-eilanden. Zo is het zorgaanbod ter plekke door de beperkte populatie op de eilanden niet vergelijkbaar met het Nederlandse zorgaanbod. Ook is de inkomenssituatie van de inwoners van de eilanden van dien aard dat invoering van Nederlandse ziektekostenpremies niet mogelijk is.
Van een vraaggestuurd verzekeringsmodel waarbij de nadruk wordt gelegd op marktwerking en concurrentie tussen zorgaanbieders kan op de BES-eilanden geen sprake zijn. Ten slotte ontbreekt er op de BES-eilanden ook (nog) een goed functionerende markt waarop zorgverzekeraars met elkaar kunnen concurreren om de gunst van de verzekerde.
Gelet op het voorgaand wordt voor de BES-eilanden voorzien in een nieuwe ziektekostenverzekering voor alle inwoners, die op de specifieke situatie van de eilanden is toegespitst: de Zorgverzekering BES. Deze verzekering zal bij inwerkingtreding alle bestaande regelingen vervangen en omvat zowel curatieve zorg als langdurige zorg.
14. MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
De leden van de SP-fractie betreuren vooralsnog het voornemen om de «concept-Landsverordening grondslagen milieubeheer, die in 2002 is voorbereid door de Staten van de Nederlandse Antillen maar (op 15 december 2008) nog niet was vastgesteld, over te nemen en vast te laten stellen als nationale wet.» Deze leden willen weten wanneer zij dit wetsvoorstel kunnen verwachten.
Zoals reeds op vragen van de leden van de VVD-fractie is geantwoord, is het Ministerie van VROM thans drukdoende met het opstellen van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES. Hierbij is op onderwerpen ook aansluiting gezocht bij het ontwerp-Landsverordening milieubeheer. Het wetsvoorstel zal naar verwachting eind 2009 ter advisering aan de Raad van State kunnen worden aangeboden, opdat het wetsvoorstel vervolgens in april/mei 2010 naar uw Kamer kan worden verzonden.
Verder wensen deze leden een toelichting op het voornemen om met betrekking tot de twee grote olieterminals op de BES-eilanden de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aan te wijzen als bevoegd gezag. Komt op grond hiervan de verantwoordelijkheid voor de bodemvervuiling en het milieu te liggen bij minister van VROM, zo vragen deze leden.
Met betrekking tot het bevoegd gezag betreffende de twee grote olieterminals (Bopec op Bonaire en Nustar op St. Eustatius) is met de betrokken eilandbesturen het volgende afgesproken.
In Nederland zijn inrichtingen van dergelijke omvang ondergebracht bij Gedeputeerde Staten en niet bij gemeenten (onder 5.3 van bijlage 1 van het Inrichtingen en Vergunningenbesluit milieubeheer). Vanwege het ontbreken van een provinciale bestuurslaag op de BES-eilanden is ervoor gekozen het Rijk bevoegd gezag te maken. Alle milieuaspecten op het bedrijfsterrein van de olieterminals, zoals lucht- of bodemverontreiniging, vallen daarmee onder verantwoordelijkheid van de Minister van VROM.
Ten aanzien van de verantwoordelijkheden betreffende de bodemvervuiling en de milieuaspecten buiten dat terrein kan worden opgemerkt dat afhankelijk van het onderwerp/de taken de verantwoordelijkheid bij de Rijksoverheid dan wel het lokale bestuur ligt. Er wordt naar gestreefd om daarbij zoveel mogelijk de verantwoordelijkheidsverdeling die thans binnen Nederland plaatsvindt, te hanteren.
Deze leden willen voorts graag weten hoe het staat met de inventarisatie van de asbestproblemen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hoe zit het met het plan van aanpak voor het saneren van bodem, wegen, paden en asbestcementdaken zo vroegen zij.
Nog voor de transitiedatum wordt in opdracht van het Ministerie van VROM een asbestinventarisatie uitgevoerd. Er is inmiddels een extern adviesbureau geselecteerd om deze inventarisatie uit te voeren. Naar verwachting zal deze inventarisatie in het eerste kwartaal van 2010 gereed zijn. Op basis van deze inventarisatie kan een inschatting worden gemaakt of er sanering plaats moet vinden en wat daarvan de kosten zullen zijn.
Ten aanzien van het plan van aanpak asbest kan worden opgemerkt dat dit nog in voorbereiding is.
Artikel 14.3 (Wet kadaster en registratie onroerende zaken en beperkte rechten BES)
De leden van de SP-fractie vragen of met de voorgestelde regelgeving Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen verworden tot vlaggenstaten waar commerciële zeescheepvaart zich kan inschrijven.
In de Slotverklaring van 2006 is met de BES-eilanden afgesproken dat de Nederlands-Antilliaanse regelgeving van toepassing blijft in de openbare lichamen. Dit heeft tot gevolg dat in de Aanpassingswet BES zoveel mogelijk wordt uitgegaan van de teksten van Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen en lagere regelgeving. Op onderdelen kan een afwijkend of een nieuw regime worden ingevoerd. In de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet BES is aangegeven dat het in dit stadium onwenselijk wordt geacht het kadaster (scheepsregister) in de openbare lichamen open te stellen voor commerciële zeevaart. Vooralsnog komt er dus geen BES-register of BES-vlag voor de commerciële zeevaart. De reden daarvoor is tweeledig. Ten eerste wenst de regering slechts één scheepsregister per land van het Koninkrijk te houden; het openstellen van een register op de BES-eilanden zou betekenen dat er twee «vlagregisters» in één land (Nederland) bestaan. Ten tweede is niet goed te overzien wat de effecten (in de vorm van internationaal aanzien maar ook in economische zin) zouden zijn indien in de openbare lichamen een afzonderlijk (Nederlands) scheepsregister opengesteld zou worden waarin schepen zouden kunnen worden ingeschreven die moeten voldoen aan normen die afwijken van die in Nederland gelden. Wat de commerciële zeescheepvaart betreft is inschrijving in het kadaster in de openbare lichamen niet mogelijk. De inschrijving van schepen in niet-commerciële vaart (waaronder pleziervaartuigen) blijft overigens wel mogelijk. Voor zover nodig zal voor schepen in commerciële vaart die een band hebben met de nieuwe openbare lichamen een overgangssituatie worden gecreëerd.
De leden van de SP-fractie vragen tevens waarom met betrekking tot de kadastrale registratie niet wordt gestreefd naar uniformiteit en waarom niet direct begonnen wordt met de actuele digitalisering en de methodiek van de Nederlandse Basisregistratie in plaats van het systeem van rooibrieven en meetbrieven.
Wat de uniformiteit van kadastrale registratie betreft wordt in dit stadium vastgehouden aan het uitgangspunt dat de Nederlands-Antilliaanse situatie zoveel mogelijk in stand blijft. Dit neemt niet weg dat in een later stadium wordt bezien of en in hoeverre de kadastrale registraties op uniforme wijze kunnen plaatsvinden of mogelijk zelfs geïntegreerd.
Uitgangspunt van de regelgeving voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de Antilliaanse wetgeving en dat niet de Nederlandse regelgeving één op één wordt uitgerold. Dat uitgangspunt is ook als uitgangspunt genomen voor de digitalisering van de openbare registers. Het gaat er in de eerste plaats om dat er een systeem is dat vertrouwd is voor de ingezetenen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat aansluit bij de rechtspraktijk aldaar. Openbare registers zijn pas betrouwbaar indien historische gegevens nauwgezet te reconstrueren zijn. Meetbrieven en rooibrieven spelen nu en hebben in het verleden een rol gespeeld bij eigendomsovergang van grond en bij het vestigen van beperkte rechten. Die begrippen kunnen niet gemist worden bij het in kaart brengen van de historische werkelijkheid.
Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 1364, blz. 2921 tot en met 2923 en Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 2162, blz. 4429–4430 (beantwoording vraag 3).
De brief is weergegeven in de beantwoording van de eerste vraag die is opgenomen in de beantwoording van vragen van het lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de heer Van Raak (Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 2162, blz. 4430).