Vastgesteld 17 september 2009
De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
1. MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN 5
2. MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES 5
3. MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN 9
4. MINISTER VAN DEFENSIE 9
5. MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN 9
6. MINISTER VAN FINANCIËN 10
7. MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN 10
8. MINISTER VAN JUSTITIE 11
9. MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT 13
10. MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP 14
11. MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 15
12. MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT 16
13. MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT 16
14. MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER 17
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Gezien het totale pakket aan wetsvoorstellen in verband met de staatkundige veranderingen rondom de Nederlandse Antillen en de vele overleggen die in dit verband tussen Kamer en kabinet zijn gevoerd, kan een uitgebreide inleidende beschouwing achterwege blijven.
Deze leden hechten er aan in algemene zin een opmerking te maken, die van toepassing is op meer voorliggende wetsvoorstellen. De regering gaat er bij de nu voorliggende voorstellen vanuit dat Curaçao en Sint Maarten zelfstandige landen binnen het Koninkrijk zullen worden. De memories van toelichting bij alle in verband met de staatkundige veranderingen thans voorliggende wetsvoorstellen en de teksten van de voorliggende wetsvoorstellen gaan daar gezien hun inhoud ook van uit. Het is de regering bekend dat de leden van de CDA-fractie op dit moment ernstige bedenkingen hebben bij de overgang naar een zelfstandig land (binnen het Koninkrijk) van Sint Maarten. Daar lijkt dit eiland op dit moment nog niet klaar voor. Het is om die reden dat door de CDA-fractie in eerdere overleggen met het kabinet is gevraagd met een alternatief voorstel (plan B) rondom de zelfstandigheid van Sint Maarten te komen. Dit alternatieve voorstel is tot op heden niet aan het parlement gepresenteerd. Dit betekent dat het nu voorliggende wetsvoorstel mogelijk nog een groot aantal wijzigingen moet ondergaan. Hoe denkt de regering hiermee om te gaan? De leden van de CDA-fractie kiezen ervoor om hun opvatting over de positie van Sint Maarten hierbij in één keer aan de regering duidelijk te maken. Deze opvatting wordt dus niet bij elk punt in de memorie van toelichting en bij elk artikel van het wetsvoorstel waar Sint Maarten wordt genoemd herhaald.
De leden van de CDA-fractie hebben voorts met instemming kennisgenomen van het besluit van de regering om het advies van de Raad van State te volgen met betrekking tot de integrale tekstpublicatie in het Staatsblad of de Staatscourant van de regelingen zoals zij na de transitie zullen gelden.
In de memorie van toelichting wordt verder met betrekking tot wetgeving aangegeven (bladzijde 5) dat er artikelen zijn die zijn uitgewerkt of die niet langer relevant zijn. Indien dit eenvoudig kan, worden deze regels geschrapt. Sommige regelingen zullen artikelen bevatten die geen betekenis meer hebben. De leden van de CDA-fractie vragen of dit geen aanleiding kan zijn tot misverstanden. Op de een of andere manier moet worden aangegeven dat deze artikelen geen betekenis meer hebben. Is het om die reden niet verstandig om overbodige artikelen bij wetswijziging gewoon te verwijderen? Wat verzet zich hier tegen?
Bij de algemene uitgangspunten staat bij punt 14 dat de Algemene wet op het binnentreden niet van toepassing wordt verklaard op de BES, maar dat in voorkomend geval in een Nederlandse wet de bepalingen met betrekking tot het binnentreden van woningen van het Wetboek van Strafvordering BES artikelen (155 tot en met 163) van (overeenkomstige) toepassing kunnen worden verklaard. Waarom is niet gekozen voor toepassing van de Algemene wet op het binnentreden? Kan dit niet leiden tot rechtsongelijkheid?
Tussen de bestaande landsverordeningen bestaan grotere en kleinere verschillen, die niet alle gerechtvaardigd worden door verschillen in de aard van de activiteiten waarop ze betrekking hebben. Waarom is er, ondanks dit gebrek aan gerechtvaardigdheid, dan toch voor gekozen deze verschillen in het algemeen te laten voortbestaan en slechts op enkele terreinen een (beperkte) harmonisatie door te voeren? In hoeverre zal er in de praktijk sprake gaan zijn van eenzelfde dan wel ongelijk niveau van vergunningeisen voor de (ei)landen?
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering voorts om een overzicht van bestaande verdragen die niet voor de openbare lichamen BES zullen gelden.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zijn doordrongen van het feit dat het creëren van de openbare lichamen en de daarmee gepaard gaande wetgeving de regering voor complexe keuzes en oplossingen stelt. Deze leden hebben verschillende vragen.
Zij zijn bekend met het feit dat voor de BES-eilanden wat betreft regelgeving afgeweken kan worden van de Nederlandse regelgeving. Een wetsvoorstel tot wijziging van het Statuut waarin omschreven gaat worden om welke redenen dergelijke afwijkingen gaan gelden voor de BES-eilanden is in voorbereiding, zo lezen deze leden. Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten? De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat wegens bijvoorbeeld de economische en sociale omstandigheden op de BES-eilanden, de omvang van de eilanden en hun populatie en om andere redenen afwijkingen ten opzichte van het Europese deel van Nederland nodig kunnen zijn. Toch vragen deze leden of de criteria voor dergelijke afwijkingen niet vooraf hadden dienen te gaan aan de onderhavige Aanpassingswet? Waarom is hier niet voor gekozen? Vloeien uit het aangekondigde wetsvoorstel ten aanzien van het Statuut wijzigingen van de Aanpassingswet voort?
Een groot deel van de afwijkingen in regelgeving ten aanzien van de BES-eilanden is tijdelijk van aard zo lezen de leden van de PvdA-fractie. Op welke termijn worden deze afwijkingen opgeheven? Wat bepaalt het tempo waarin deze afwijkingen ten opzichte van de voor het Europese deel van Nederland geldende regelgeving gaan verdwijnen?
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts of de toekomstige status en wetgeving van de BES-eilanden consequenties hebben voor het recht op zorg en sociale voorzieningen voor Nederlanders die zich, bijvoorbeeld na hun pensioen, op een van de BES-eilanden hebben gevestigd. Zo ja, wat zijn die gevolgen?
Voor de leden van de SP-fractie is vooralsnog niet duidelijk of op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wel of niet een dualistisch bestuursmodel wordt ingevoerd. De Tweede Kamer constateerde onlangs dat invoering van het dualisme in Nederland vooral voor kleinere gemeenten bepaald niet alleen goeds heeft gebracht. De regering zegt de dualistische bevoegdheidsverdeling wel te willen volgen bij medebewind. Kan zij toelichten wat zij hiermee bedoelt? Hoe verhoudt dit «dualistische element» zich tot de huidige bestuursstructuur? Aan welke wetgeving moeten deze leden denken bij de voorgenomen toepassing van het dualisme? Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben de komende jaren te maken met een overgangsfase, waarin de Nederlandse wetten deels en geleidelijk worden ingevoerd. Betekent dit dat in de toekomst alsnog zal worden overgeschakeld naar een dualistisch bestuursmodel? Kan de regering toelichten waarom dit noodzakelijk is en wat de meerwaarde is voor deze kleine eilanden?
De regelgeving die blijft gelden op de eilanden, zoals de Nederlands-Antilliaanse regelgeving en ministeriële regelingen, worden in geconsolideerde vorm op www.wetten.nl geplaatst. De leden van de SP-fractie vragen of hiermee een totaaloverzicht wordt geboden van alle van toepassing zijnde wetten en regels. Er zijn immers ook Nederlandse wetten die aangepast worden zodat zij op de eilanden van toepassing zijn. Deze leden doen de suggestie ook deze toe te voegen, eventueel met verwijzingen naar de wetten zelf.
De leden van de SP-fractie hebben voorts begrepen dat op Bonaire, Sint Eustatius en Saba in beginsel de Nederlands-Antilliaanse wetten en regels van kracht blijven, maar geleidelijk zullen worden vervangen door Nederlandse wetten en regels. Aan welke termijn denkt de regering? Geldt dit voor alle Nederlands-Antilliaanse wetten en regels? Komt er bijvoorbeeld een moment dat het (Europees) Nederlandse Wetboek van Strafrecht onverkort geldt voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba en er geen «Wetboek van Strafrecht BES» meer nodig is? Deze leden ontvangen graag een toelichting. Zij vragen verder waarom besloten is dat de Nederlandse Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de Algemene wet gelijke behandeling thans niet op Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden ingevoerd. Wanneer zal dit wel gebeuren? Over de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht op de eilanden zal de Nederlandse wetgever op een later moment beslissen. Deze leden vragen waarom de regering besluit om ten aanzien van de huwelijkswetgeving niet tot een afwijkende voorziening te komen (TK 2008–2009, Aanhangsel nr. 1316). Waarom worden twee soorten wetgeving in Nederland geïntroduceerd?
De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij vragen ook wanneer de nog ontbrekende wetsvoorstellen bij de Kamer zullen worden ingediend, te weten:
– de Belastingwet BES;
– de Wet bescherming persoonsgegevens BES;
– de Douane- en accijnswet BES;
– de Wet geldstelsel BES;
– de Veiligheidswet BES;
– de Wet milieubeheer BES;
– de Kaderwet Bouwen en Wonen BES.
Verder missen zij thans inzicht in voorstellen inzake aanpassing van het Statuut, omdat daarin kennelijk de afwijkingsgronden voor wetgeving zullen worden geformuleerd. Voor een eindoordeel hebben zij dat inzicht wel nodig.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De leden steunen de voortgang van vernieuwing van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk. Deze leden hebben grote bewondering voor de betrokken ministeries, bewindspersonen en hun ambtenaren, zowel in Nederland als op de BES-eilanden, want het moet vast een monnikenwerk geweest zijn om alle van toepassing zijnde wetten door te lopen op de consequenties voor de toekomstige staatkundige verhoudingen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Zij voelen de behoefte aan een duidelijk overzicht, waaruit blijkt welke gevolgen de invoering van dit wetsvoorstel voor de BES-eilanden zal hebben op het gebied van medische zorg, onderwijs en sociale zekerheid. Deze leden zouden graag met andere woorden voorgelicht worden over de voordelen die deze wet zal hebben voor de BES-burgers.
Deze leden vragen voorts of er een planning bestaat voor de geleidelijke vervanging van de op de BES-eilanden geldende Nederlands-Antilliaanse wetgeving. Het komt de leden voor dat het wenselijk kan zijn om de BES-eilanden, als bijzondere openbare lichamen binnen Nederland, binnen afzienbare termijn van reguliere Nederlandse wetgeving te voorzien.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, hetgeen aanpassing beoogt van Nederlandse wetten om deze in Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing te laten zijn op het moment dat deze eilanden openbaar lichaam worden en tevens wijzigingen bevat van Nederlands-Antilliaanse regelingen die voortaan in deze openbare lichamen als Nederlandse regelgeving zullen gaan gelden.
Deze leden merken op dat verschillende rijksinspecties rechtstreeks bevoegd worden voor het toezicht op de naleving van een groot aantal BES-wetten, waarbij een expliciete bepaling noodzakelijke voorwaarde is (zie bijvoorbeeld artikel 13.2). Deze leden ontvangen graag een overzicht met vermelding van de desbetreffende regelgeving van welke rijksinspecties nu actief kunnen zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en of er inspecties zijn waarbij er voor is gekozen om deze niet in regelgeving op te nemen.
1. MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Artikel 1.1 (wijziging Wet Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten)
De leden van de CDA-fractie merken op dat de werking van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 zich zal gaan uitstrekken tot de BES-eilanden. Dat heeft personele en financiële gevolgen voor de uitvoerende instanties de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en met name de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), die ook is belast met de uitvoering van veiligheidsonderzoeken (zie bladzijde 21 van de memorie van toelichting). Wanneer is er uitsluitsel te verwachten over de aard en de omvang van de in verband daarmee op de eilanden te treffen voorzieningen en over de personele en financiële gevolgen die dit heeft voor in het bijzonder de capaciteit van de AIVD? Op welke termijn zal naar verwachting zijn voldaan aan de eisen van de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Met betrekking tot de bestuursrechtelijke rechtsbescherming en toezicht en controle worden de inrichting en gevolgen daarvan (onder andere voor de Commissie van Toezicht) in kaart gebracht. Op welke termijn is daarover uitsluitsel te verwachten?
De leden van de SP-fractie merken op dat met betrekking tot de bijzondere bevoegdheid van de AIVD en de MIVD tot het openen van brieven en andere zendingen, bij de rechtbank in Den Haag een last kan worden afgegeven. De regering is van mening dat in deze situatie voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen wijziging hoeft te worden aangebracht. Bij andere procedures, zoals een bezwaar tegen een negatief besluit op een verklaring van geen bezwaar, wordt wel rekening gehouden met de gevolgen van een dergelijke procedure. Dit zou betekenen dat iemand naar Nederland moet reizen en veel kosten moet maken. Daarom worden voorzieningen getroffen die het mogelijk maken dat op de eilanden effectief geprocedeerd kan worden. De leden van de SP-fractie vragen waarom dit niet is geregeld bij eerstgenoemd bezwaar tegen het openen van brieven en andere zendingen.
2. MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Artikel 2.2 (wijziging Wet gemeenschappelijke regelingen)
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering het advies van de Raad van State om het wetsvoorstel aan te vullen met een regeling om gemeenschappelijke regelingen mogelijk te maken tussen openbare lichamen van het Europese en Caribische deel van Nederland niet overneemt. Dit wordt gemotiveerd met de opmerking dat niet te verwachten is dat er behoefte is aan de overdracht van bevoegdheden aan een dergelijk samenwerkingsorgaan. Deze leden vragen of de regering hier wel verstandig aan doet. Bijvoorbeeld op het gebied van milieusamenwerking of verwerking van afvalstoffen, en mogelijk ook op andere terreinen, is het zeer wel denkbaar dat vanuit het Caribische deel behoefte bestaat om de kennis en/of bestaande voorzieningen in het Europese deel anders te gebruiken dan vrijblijvende vormen van samenwerking zoals technische bijstand. Deze leden vragen de regering dit punt nog eens te heroverwegen.
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er tussen de openbare lichamen en het Rijk niet een bestuurslaag («provincie») komt. In hoeverre kan er, omdat de BES-eilanden wel in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen een nieuw gezamenlijk openbaar lichaam met eigen rechtspersoonlijkheid mogen vormen, niet toch een bestuurslaag tussen de BES-eilanden en het Rijk ontstaan? Kan in dit verband een dergelijk openbaar lichaam verder gaan dan «verlengd lokaal bestuur» waarvoor de Wet gemeenschappelijke regelingen is bedoeld?
De leden van de PvdA-fractie hebben voorts behoefte aan een nadere uitleg van de regering op het door de Raad van State genoemde punt ten aanzien van vormgeving van het toezicht op de openbare lichamen door de Rijksvertegenwoordiger (TK 31 959, nr. 4, bladzijde 8, punt 7b). Deze leden zouden in dit kader graag een nadere uitleg krijgen ten aanzien van het door de Raad van State aangestipte ontbreken van ministeriële verantwoordelijkheid voor de Rijksvertegenwoordiger.
Inzake de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen is afgezien om ten aanzien van een gemeenschappelijk orgaan voorschriften te verbinden voor een bestuur, «omdat dit orgaan geen rechtspersoonlijkheid bezit». De leden van de VVD-fractie zijn daar in het kader van het tegengaan van belangenverstrengeling nog niet van overtuigd. Zou daar een toelichting op gegeven kunnen worden?
Artikel 2.4 (wijziging Wet Nationale ombudsman)
Voor vragen over de Nationale Ombudsman verwijzen de leden van de PvdA-fractie naar hun inbreng bij wetsvoorstel TK 31 954, nr. 2 («WolBES»).
Bonaire, Sint Eustatius en Saba krijgen twee jaar de tijd om een eigen ombudsvoorziening op te zetten, mits hier behoefte aan is. Gebeurt dit niet, dan sluiten de eilanden na die twee jaar automatisch aan bij de Nationale Ombudsman. De leden van de SP-fractie hebben nergens kunnen vinden welke gevolgen dit zou hebben voor het functioneren van de Nationale Ombudsman. Zijn hiervoor extra investeringen nodig? Komt er bijvoorbeeld een afdeling van de Nationale Ombudsman op de eilanden? Graag ontvangen deze leden een toelichting.
Artikel 2.9 (wijziging Wet Veiligheidsonderzoeken)
Met betrekking tot de politiegegevens zal de Wet politiegegevens niet op de drie eilanden van toepassing worden verklaard. De leden van de CDA-fractie vragen waarom dat niet gebeurt, maar is gekozen voor een – zeer beperkte – regeling voor de verwerking van persoonsgegevens. Waarom is nog niet geheel duidelijk of dit ook betrekking zal hebben op politiegegevens? Wanneer zal die duidelijkheid er wel zijn? Zijn er bij de verwerking van persoonsgegevens op de BES-eilanden voldoende waarborgen voor de bescherming van de privacy?
De leden van de PvdA-fractie vragen op welke termijn na het in werking treden van de Aanpassingswet er naar verwachting vertrouwensfuncties zullen worden aangewezen en veiligheidsonderzoeken zullen plaatsvinden.
Artikel 2.10 (Pensioenwet ambtenaren BES)
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting bij artikel 2.10 (Pensioenwet ambtenaren BES) is aangegeven dat Nederland het BES ambtenarenpensioenfonds wil oprichten. Het voortbestaan van het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen (APNA) wordt niet opportuun geacht. Vervolgens wordt wel de mogelijkheid onderzocht om de uitvoering van diensten voor het BES ambtenarenpensioenfonds bij de uitvoeringsorganisatie APNA onder te brengen. Wat is de logica achter dit voorstel? Waarom wordt hierbij niet gedacht aan het ABP?
Ook de leden van de VVD-fractie wijzen er op dat in het wetsvoorstel wordt aangekondigd dat er een pensioenfonds opgericht zal worden van het rijkspersoneel BES en het eilandpersoneel BES en dat APNA als uitvoeringsorganisatie geprivatiseerd dient te worden. Zij vragen de regering nader in te gaan op de doelmatigheid van dit voorstel. Zijn alternatieven, zoals onderbrenging bij het ABP, overwogen? Zo ja, waarom is daarvoor niet gekozen?
Overigens hebben de leden van de VVD-fractie grote bezwaren tegen handhaving van de vaak bestaande ruimere pensioensregeling van de Nederlandse Antillen. Kan een exacte vergelijking worden gegeven met de pensioenregelingen die voor het Nederlandse overheidspersoneel gebruikelijk zijn? Een soortgelijke vraag leeft bij die leden inzake het ambtenarenrecht. Graag verkrijgen deze leden een inzage in de belangrijkste verschillen die in het Europese en het Caribische deel van Nederland zullen ontstaan.
Artikel 2.13 (Wet materieel ambtenarenrecht BES)
Na invoering van dit wetsvoorstel zullen twee verschillende soorten ambtenaren werkzaam zijn op de eilanden, zo hebben de leden van de SP-fractie: ambtenaren die onder de ambtenarenwet voor de BES komen te vallen, en ambtenaren voor wie de Ambtenarenwet van toepassing is. Waarom heeft de regering ervoor gekozen dit verschil te handhaven? Kan zij uiteenzetten waarin precies de verschillen zitten tussen BES-ambtenaren en «gewone» ambtenaren? Volgens de regering komen er geen wijzigingen in de pensioenaanspraken voor de BES-ambtenaren. Verandert er ook niets in de salariëring van deze ambtenaren, zo vragen deze leden. Wat is het verschil in arbeidsvoorwaarden tussen een BES-ambtenaar en een ambtenaar werkzaam voor de Rijksoverheid? Wordt dit verschil na de overgangsfase ongedaan gemaakt?
De regering stelt voor om wat betreft de regels over ontslag bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aan te sluiten bij het niveau van de regelgeving in de Ambtenarenwet. Betekent dit dat de pensioensleeftijd voor de desbetreffende BES-ambtenaren omhoog gaat, zo vragen de leden van de SP-fractie. Kan de regering meedelen welke gevolgen de aansluiting bij de Ambtenarenwet nog meer heeft? Wat betreft de regels voor wachtgeld wordt eveneens aangesloten bij de Ambtenarenwet. Hoe zien de regels voor het wachtgeld op Bonaire, Sint Eustatius en Saba er nu uit en waarin zitten de verschillen met de huidige regelingen in Nederland?
De leden van de CDA-fractie merken op dat in het wetsvoorstel tweemaal een artikel 2.18 is opgenomen. Het betreft artikel 2.18 De Crematiewet BES (bladzijde 44) en artikel 2.18 De Wet ambtelijke bijstand verzoekschriften BES (bladzijde 45). Is hier sprake van een bewuste keuze of is dit een foutje?
Artikel 2.20 (Wet identiteitskaarten BES)
Op basis van het vooralsnog zoveel als mogelijk handhaven van bestaande regelgeving wordt ook de eigen identiteitskaart, de zogeheten sédula gehandhaafd. De leden van de CDA-fractie vragen of dit gezien het lage beveiligingsniveau wel verstandig is? Waarom wordt er gezien dat beveiligingsprobleem en gezien het feit dat voor Sint Eustatius en Saba toch feitelijk sprake is van een nieuw systeem niet direct gekozen voor een goed beveiligd document?
Voor reizen buiten het gebied van de huidige Nederlandse Antillen en Aruba is een ander reisdocument, een paspoort dus, noodzakelijk. Ligt het in het voornemen van de regering op inwoners van de openbare lichamen op basis van de sédula naar Nederland te laten reizen? Op basis waarvan wordt aan inwoners van de openbare lichamen een sédula verstrekt? Hoe wordt gewaarborgd dat aan illegalen niet een sédula wordt verstrekt? In hoeverre is er op de BES-eilanden (en op Curaçao en Sint Maarten) sprake van regelgeving die vergelijkbaar is met de Nederlandse Koppelingswet, opdat gewaarborgd is dat aan illegaal verblijvende vreemdelingen geen voorzieningen (waaronder reisdocumenten) worden verstrekt?
Ook de leden van de SP-fractie merken op dat de eilanden hun eigen identiteitskaart behouden, de sédula. Het is deze leden vooralsnog onduidelijk waarom deze kaart gehandhaafd blijft. Wat zijn het doel, nut en meerwaarde van deze – naar de opvatting van deze leden slecht beveiligde – kaart? In Nederland bestaat immers de identiteitskaart, die deze kaart prima zou kunnen vervangen.
Artikel 2.21 (Wet recht van vergadering BES)
Het kabinet betoogt, zowel bij dit wetsvoorstel als bij de andere met betrekking tot de staatkundige veranderingen aan de orde zijnde wetsontwerpen, verschillende malen dat uitgangspunt bij de integratie van de BES steeds is geweest dat aanvankelijk de bestaande Nederlands-Antilliaanse regelgeving zo veel mogelijk blijft gelden. Deze wetgeving zal geleidelijk worden vervangen door Nederlandse wetgeving. De leden van de CDA-fractie delen dit uitgangspunt. Dat is ook aan het begin van het proces van staatkundige verandering tussen partijen overeengekomen. Op het punt van de uitoefening van vrijheid van godsdienst, vergadering en betoging in het openbaar maakt de Raad van State enige kritische kanttekeningen. De leden van de CDA-fractie hebben dezelfde visie als de Raad van State op dit punt. Deze leden vragen waarom deze fundamentele grondrechten niet gelijkluidend moeten zijn en op dezelfde wijze worden toegepast in beide delen van Nederland.
Is de regering bereid op dit punt haar nu ingenomen standpunt te heroverwegen?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Raad van State het wenselijk acht in de Wet recht van vergadering BES aan te sluiten bij de Wet openbare manifestaties (TK 31 959, nr. 4, bladzijde 8 en 9, punt 8b). De Raad bepleit dit omdat het wenselijk wordt geacht dat de uitoefening van grondrechten (bijvoorbeeld het belijden van godsdienst en het recht van vergadering) in heel Nederland aan dezelfde beperkingen onderhevig is. De regering ziet geen aanleiding om nu al de Wet recht van vergadering BES aan te passen en beroept zich op het algemene uitgangspunt van de Aanpassingswet om bij de integratie van de BES aanvankelijk de bestaande regelgeving zo veel intact te houden en die geleidelijk te vervangen door Nederlandse wetgeving. Mogen de leden van de PvdA-fractie hierin lezen dat tenminste op termijn de door de Raad van State gevraagde aanpassing wel zal plaatsvinden? Wat verzet zich ertegen, anders dan het genoemde algemene uitgangspunt, om dat nu al te doen?
Naar aanleiding van opmerkingen van de Raad van State inzake artikel 1 van de Wet recht van vergadering BES zegt de regering in het nader verslag geen aanleiding te zien tot aanpassing en het schrappen van het vergunningenstelsel. De leden van de VVD-fractie zijn niet overtuigd door deze argumentatie. Met de Raad van State menen zij dat de uitoefening van grondrechten ten principale in heel Nederland aan dezelfde beperkingen onderhevig dient te zijn.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien graag toegelicht welk verschil er nu blijft bestaan tussen de uitoefening van het recht van vergadering op een van de openbare lichamen en in een van de gemeenten.
3. MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Het is voor de leden van de SP-fractie niet duidelijk waarom de artikelen 10, tweede en derde lid, en 10a tot en met 11 van de Sanctiewet 1977 niet zullen gelden voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Waarom schort de regering deze bepaling voor deze eilanden op en wat is in de ogen van de regering het voordeel van opschorting?
Artikel 4.1 (Dienstplichtwet BES)
In verband met de dienstplicht blijft in de openbare lichamen de opkomstplicht gehandhaafd. Kan de regering de leden van de CDA-fractie zeggen waarom dit noodzakelijk is? Voor welke functies en taken is de inzet van dienstplichtigen noodzakelijk?
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom – in het kader van de militaire dienstplicht – in tegenstelling tot het Europese deel van Nederland voor de BES-eilanden wel de opkomstplicht wordt gehandhaafd.
5. MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De leden van de SP-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van de voorstellen van de regering over de toekomst van de speciale economische zones op Bonaire en Sint Eustatius. Deze leden constateren dat de naam van de speciale economische zones wordt veranderd in «douane entrepots» en dat de enige belasting die hier wordt geheven, twee procent vennootschapsbelasting, wordt verlaagd tot nul procent. Deze leden zijn van mening dat de eilanden in de toekomst grote investeringen moeten doen in onderwijs, zorg, veiligheid en sociale zekerheid. Zij achten het noodzakelijk en juist dat (internationale) bedrijven die profiteren van deze eilanden ook op een fatsoenlijke wijze meebetalen. Mede met het oog op de discussie in Europa over de aanpak van belastingparadijzen achten zij het bovendien ondenkbaar dat Nederland nu via deze openbare lichamen belastingparadijzen importeert. Graag ontvangen deze leden een overzicht van alle bedrijven die op dit moment gevestigd zijn in de speciale economische zones op Bonaire en Sint Eustatius (en eventueel Saba), de omzetten die deze bedrijven de afgelopen tien jaar hebben gedraaid en de winsten die zij in dezelfde periode hebben gemaakt. Tevens ontvangen deze leden graag een overzicht van de fiscale veranderingen die nu naar het voornemen van de regering in de speciale economische zones zullen plaatsvinden. Welke belastingen zullen verdwijnen en hoeveel zal dit kosten? Welke zullen worden ingevoerd en hoeveel zal dit opleveren? Deze leden zijn benieuwd naar de wijze waarop de Nederlandse regering belastingheffing in de openbare lichamen gaat organiseren. Omdat enerzijds door de openbare lichamen geen belasting naar draagkracht kan worden geheven, maar er wel Nederlandse belastingen komen, luidt de vraag wat de verwachte koopkrachteffecten van de wijzigingen zijn.
Met betrekking tot de aanpassing van de IJkwet BES wordt gesteld dat wat betreft de meetinstrumenten de regelgeving op de eilanden modernisering behoeft. Toch wordt dit nu niet meegenomen. Dit zal later in zelfstandige regelgeving, die nog met de openbare lichamen zal worden opgesteld, worden meegenomen. Voorkomen moet worden dat er met twee maten wordt gemeten.
Wat is de ratio van deze aanpak, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wanneer zal deze noodzakelijke modernisering wel plaatsvinden? Zijn er andere terreinen te noemen waarop een vergelijkbare aanpak wordt gekozen?
Met betrekking tot de wetgeving voor de financiële markten in de Nederlandse Antillen blijkt dat deze sectoraal is gestructureerd. Er blijken tussen bestaande landsverordeningen grotere en kleinere verschillen te bestaan. Deze verschillen wil de regering laten voortbestaan. De leden van de CDA-fractie vragen of juist op dit terrein niet sprake moet zijn van uniformiteit. Waarom is slechts op enkele onderdelen sprake van harmonisatie? De leden vragen de regering dit punt nog eens te heroverwegen en wel direct tot een volledige harmonisatie te besluiten. Wanneer is er meer duidelijkheid te verwachten over de vormgeving van de samenwerking tussen de Nederlandse toezichthouders en de Bank van de Nederlandse Antillen betreffende het toezicht op financiële ondernemingen?
Inzake het financieel toezicht kunnen de leden van de VVD-fractie instemmen met het voorstel de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten aan te wijzen als toezichthouders. Welke nadere afspraken zijn gemaakt met de Bank van de Nederlandse Antillen over de samenwerking? Wat zal in de kern het uitgangspunt zijn van de algemene maatregel van bestuur inzake de doorberekening van toezichtkosten, zo vragen deze leden.
7. MINISTER VOOR JEUGD EN GEZIN
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom hoofdstuk 7 «Minister voor Jeugd en Gezin» niet is ingevuld.
De Raad van State heeft aangegeven dat een bepaling is opgenomen op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld voor het aanbod van jeugdzorg in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Raad van State merkt bovendien op dat deze bepaling geen grondslag biedt om verplichtingen aan burgers op te leggen. De regering stelt in haar reactie dat zij hier geen behoefte aan heeft (TK 31 957, nr. 4). De leden van de SP-fractie willen graag weten waarom dit het geval is. Ook in Nederland moeten soms ter bescherming van hun veiligheid kinderen uit huis worden geplaatst, soms zelfs tegen de wil van de ouders.
Artikel 8.3 (wijziging Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen)
De leden van de SP-fractie constateren dat de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen op een zodanige wijze wordt aangepast dat er in de praktijk nauwelijks iets verandert. Namelijk dat een aantal Nederlandse eisen worden gesteld aan vennootschappen die naar een ander dan Nederlands recht zijn opgericht, maar hun activiteiten slechts in Nederland verrichten. Dit blijft ook gelden voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Kan de regering toelichten wat de voor Nederland belangrijkste verschillen zijn op het gebied van ondernemingsrecht? Aan welke eisen en voorwaarden hoeven vennootschappen die zijn opgericht op een van de eilanden, bijvoorbeeld niet te voldoen? Wanneer zal hier het volledige Nederlandse ondernemingsrecht worden ingevoerd?
Artikel 8.19 (wijziging Uitleveringswet)
Artikel 8.19 regelt de wijziging van de Uitleveringswet. In de memorie van toelichting staat dat tussen de EU-lidstaten met betrekking tot uitleveringsverzoeken het EU-Kaderbesluit van toepassing is. Voor de openbare lichamen is de Overleveringswet niet van toepassing. Hier blijft de regeling bestaan van een uitleveringsverzoek op basis van een bestaande uitleveringsrelatie. De leden van de CDA-fractie vragen of dit niet tot rechtsongelijkheid leidt. In Nederland wordt een persoon zo nodig en desgevraagd «overgeleverd» naar een ander EU-land, maar verblijft deze in een van de openbare lichamen dan geldt een ander regime. Wat is de ratio van het handhaven van dit verschil?
Artikel 8.20 (wijziging Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES)
Het curateleregister voor de openbare lichamen wordt overgebracht naar Den Haag. Dit heeft de voorkeur boven een nieuw register in een van de openbare lichamen dan wel in elk van de openbare lichamen afzonderlijk. De leden van de CDA-fractie vragen of bij het tot stand komen van dit besluit de grote afstand en daarmee samenhangend de mogelijkheid tot raadplegen van het register zorgvuldig is afgewogen tegen de mogelijkheid van een register in elk van de openbare lichamen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel ter handhaving van het «monogamie-beginsel» het Burgerlijk Wetboek BES aan te passen, dit in verband met de in Nederland bestaande mogelijkheid van geregistreerd partnerschap. Zij vragen in dit opzicht wel dringend of het niet nu al wenselijk is het huwelijksrecht in het geheel in overeenstemming te brengen met de Nederlandse wet- en regelgeving en aldus ook het homohuwelijk op de BES-eilanden mogelijk te maken. Graag een reactie van de regering waarom hiervan is afgezien.
Artikel 8.62 (wijziging Wet identificatieplicht BES)
De Wet identificatieplicht BES is weliswaar minder algemeen van opzet dan de Nederlandse Wet op de identificatieplicht, maar wordt voor de dagelijkse handhavingspraktijk in de openbare lichamen toereikend geacht. De leden van de CDA-fractie vragen welke de verschillen zijn tussen Nederland en de Caribische gebiedsdelen die de afwijkende opzet ook in de nieuwe situatie rechtvaardigen.
Artikel 8.64 (wijziging Wetboek van Strafrecht BES)
De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de wijziging Wetboek van Strafrecht BES wordt aangegeven dat een volledige herziening van het Caribische strafrecht feitelijk noodzakelijk is. In de Nederlandse Antillen is een wetsvoorstel dat daartoe strekt in procedure gebracht. Is deze procedure afgerond voordat de staatkundige verandering haar beslag krijgt? Het Antilliaanse strafrecht, dat dus aan volledige herziening toe is, blijft kennelijk van toepassing. De nu voorgestelde wijzigingen en aanpassingen moeten waarborgen dat de wet voldoet aan de minimale eisen die de regering stelt. Klopt deze zienswijze van de leden van de CDA-fractie? In de memorie van toelichting staat dat op de langere termijn in de openbare lichamen een volledig vernieuwd wetboek zal moeten worden geïntroduceerd. Aan welke termijn denkt de regering?
Waarom bestaan vanaf de inwerkingtreding van het stelsel van minimumstraffen in de Nederlandse Antillen bij het openbaar ministerie en rechterlijke macht aarzelingen tegen het eisen, respectievelijk het opleggen van de in de wet vastgestelde minimumstraffen?
Er is vanaf gezien om de oplegging van terbeschikkingstelling onder voorwaarden mogelijk te maken, omdat een verantwoorde introductie van deze vorm van terbeschikkingstelling in termen van uitvoerbaarheid hoge eisen stelt aan de begeleidings- en toezichtscapaciteit van beschikbaar personeel. De terbeschikkingstelling, zoals voorgesteld, wordt in de openbare lichamen ingevoerd indien de benodigde faciliteiten op orde zijn. Op welke termijn zal dat naar verwachting het geval zijn?
Het voornemen bestaat om zo spoedig mogelijk speciale voorzieningen in het leven te roepen waarin de jeugddetentie kan worden ten uitvoer gelegd. Waarvan is uitvoering van dat voornemen afhankelijk? Wanneer kunnen die voorzieningen zijn gerealiseerd?
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de noodzaak van herziening van het strafrecht op de BES-eilanden. Deze leden achten het geldende Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen op vele punten te verouderd om als uitgangspunt te kunnen dienen voor het materiële strafrecht zoals dat op de BES-eilanden moet gaan gelden. Toch lezen deze leden dat de regering niet het conceptwetsvoorstel voor een nieuw Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen als uitgangspunt neemt maar het verouderde geldende wetboek. Ook al begrijpen de leden van de PvdA-fractie dat het nieuwe wetboek zich nog in de voorfase van parlementaire behandeling op de Antillen bevindt, toch zouden zij graag een toelichting krijgen waarom niet toch voor het conceptwetsvoorstel is gekozen. Deze vraag geldt temeer daar er algemene consensus lijkt te bestaan over de verouderde status van het geldende materiële strafrecht op de Nederlandse Antillen. Heeft de keuze voor het bestaande Antilliaanse Wetboek van Strafrecht materieel gevolgen voor het voor de openbare lichamen voorgestelde strafrecht? Zo ja, welke gevolgen?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat enkele onderwerpen binnen het strafrecht ongemoeid zijn gelaten omdat die «te zeer beleidsinhoudelijk van aard» zijn en «samenhangen met precaire maatschappelijke vraagstukken (abortus, euthanasie)» (zie de memorie van toelichting, bladzijde 95). Hoe worden deze onderwerpen in het concept wetsvoorstel voor een nieuw Wetboek van Strafrecht voor de Antillen voorgesteld? De leden van de PvdA-fractie zijn uiteraard verheugd over het schrappen van de doodstraf en het introduceren van het jeugdstrafrecht. Wel vragen deze leden waarom dergelijke – toch ook beleidsinhoudelijke – onderwerpen nu wel in de Aanpassingswet kunnen worden behandeld, maar onderwerpen zoals euthanasie of abortus niet? Vinden er gesprekken plaats met het huidige bestuur op de BES-eilanden over deze onderwerpen? Op welke termijn worden deze onderwerpen wat betreft de wetgeving op de openbare lichamen wel gelijkgetrokken met de wetgeving zoals die voor het Europees deel van Nederland geldt? Dezelfde vraag hebben de leden van de PvdA-fractie over de mogelijkheid van het homohuwelijk op de BES-eilanden.
Zij kunnen instemmen met het intrekken van de bepalingen uit het strafrecht ten aanzien van minimumstraffen. Zij zien in aarzelingen die er bij het OM en de rechters op de Nederlandse Antillen bestaan ten aanzien van de uitvoerbaarheid en wenselijkheid van minimumstraffen een bevestiging van de hun overtuiging dat minimumstraffen niet in het strafrecht passen.
De leden van de PvdA-fractie lezen verder dat de reclassering op de BES-eilanden «anders moet worden vormgegeven» en dat dit bij algemene maatregel van bestuur zal worden geregeld (zie bladzijde 97 van de memorie van toelichting). Moet de reclassering op de BES-eilanden gaan voldoen aan de maatstaven zoals die voor het Europees deel van Nederland gelden? Zo nee, waarom niet en op welke punten gaat de reclassering op de BES-eilanden afwijken?
De leden van de SP-fractie constateren dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht niet van toepassing zal zijn in de openbare lichamen. Is er een moment voorzien dat dit wel het geval zal zijn? Strafrechtelijke vervolging kan door Nederland worden overgenomen indien tijdelijk sprake is van een capaciteitstekort op de eilanden. Wanneer zal dat het geval zijn? Slechts in geval van onverwachte calamiteiten of kan dit steeds het geval zijn? Is dit niet een vreemde reden om strafvervolging over te nemen, zeker gezien het gevolg dat de Nederlandse strafwet hiermee van toepassing wordt? Hoe zijn de onderlinge zeggenschapsverhoudingen op dit gebied geregeld? Deze leden hebben, gezien de huidige stand van zaken, begrip dat het Wetboek van Strafrecht niet in een keer op alle punten is herzien. Het is goed dat de aanpassingen die nodig waren, omdat deze bijvoorbeeld voortvloeien uit internationale verplichtingen, wel zijn gedaan. Is al wel enig zicht op de voortgang in de procedure van het conceptwetboek? Wanneer zullen bijvoorbeeld de vraagstukken abortus en euthanasie worden bezien?
Inzake de wijziging van het Wetboek van Strafrecht BES vragen de leden van de VVD-fractie wanneer nu voorzien is dat het op Nederlandse leest geschoeide strafrecht ook op de BES-eilanden van toepassing is. Wat betekent «in procedure gebracht» als het gaat om een uit 2006 daterend ontwerp in de Nederlandse Antillen? Deze leden krijgen ook graag een toelichting op het uitgangspunt «zijn strafbaarstellingen die samenhangen met precaire maatschappelijke vraagstukken (abortus, euthanasie) vooralsnog intact gelaten». Zij hebben daar grote bezwaren tegen. Welk voornemen heeft de regering en op welke termijn om het Wetboek van Strafrecht BES in overeenstemming te brengen met de Nederlandse wetgeving?
Artikel 8.65 (wijziging Wetboek van Strafvordering BES)
De leden van de CDA-fractie vragen of een verduidelijking kan worden gegeven van de passage betreffende de eventuele berechting van leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen. Het is niet geheel duidelijk in welke gevallen, waar, en op welke gronden, zij wel of niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd.
9. MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de nieuwe wetgeving voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zich verhoudt tot de EU-regels van Natura 2000, en de Vogel- en Habitatrichtlijnen? Wat is de reactie van de EU op de invoering van deze wetgeving? Krijgt Nederland dispensatie voor het niet nakomen van verplichtingen?
10. MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er talen op de BES-eilanden worden gebezigd die, vergelijkbaar met de Friese taal, erkend zouden moeten worden als officiële taal in het bestuurlijke verkeer zoals bepaald in afdeling 2.2 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 10.3 (Wet kinderopvang)
De leden van de SP-fractie vragen of de conclusie is gerechtvaardigd dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba zelf de regels voor kinderopvang moeten opstellen, naar het voorbeeld van de Nederlandse praktijk, of dat op dit gebied van de eilanden geen initiatief wordt verwacht. Wat zijn de financiële mogelijkheden om aanspraak te doen op verbetering van de kinderopvang, al dan niet in het kader van de concept-eilandsverordeningen kinderopvang?
Artikel 10.6 (Wet op het onderwijstoezicht)
De leden van de CDA-fractie vragen binnen welke «redelijke termijn» een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau van de kwaliteit van het onderwijs in de BES zal zijn gerealiseerd. Hoe lang is de aanloopperiode die wordt gehanteerd om de normen die de inspectie hanteert voor de kwaliteit van het onderwijs, eveneens van toepassing te verklaren op de BES-eilanden? Hoe zal de onderwijsinspectie op de BES-eilanden gestalte gaan krijgen («opgaan» in de Nederlandse onderwijsinspectie)?
Artikel 10.9 (Leerplichtwet BES)
Op welke termijn kan de Tweede Kamer de aangekondigde wijzigingen van de Leerplichtlandsverordening tegemoet zien, zo vragen de leden van de SP-fractie? Welke bepalingen uit de Leerplichtwet zullen worden opgenomen in de Leerplichtlandsverordening. Welke verschillen zullen er zijn in de leerplicht tussen enerzijds Nederland en anderzijds Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Deze leden vragen hoe scholen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden gefinancierd? Deze leden vinden het onverstandig om nu lumpsumfinanciering in te voeren voor deze scholen, in ieder geval zolang de medezeggenschap niet goed is georganiseerd is. Is de regering in ieder geval bereid het personele deel van de bekostiging af te schermen van de rest van de lumpsum? De staat van het onderwijs op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is zorgwekkend, zo constateren deze leden. Zij vragen de regering wat naar haar opvatting een redelijk niveau van onderwijs voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is? Zal voor scholen op deze eilanden dezelfde interventieladder gaan gelden als in Nederland?
Artikel 10.11 (Monumentenwet BES)
De leden van de SP-fractie hebben er begrip voor dat voor een adequate invulling van het Verdrag van Valletta in een later stadium met de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba nadere voorstellen worden gedaan. Wat gebeurt er in de tussentijd met de mogelijke bescherming van archeologische bodemschatten?
Artikel 10.12 (Wet educatie en beroepsonderwijs BES)
Artikel 10.13 (Wet sociale vormingsplicht BES)
Artikel 10.14 (Wet primair onderwijs BES)
Artikel 10.16 (Wet voortgezet onderwijs BES)
De leden van de SP-fractie vragen naar de betekenis van de zinsnede «uiteraard toegesneden op de situatie ter plaatse» in de wetswijzigingen aangaande de Landsverordening secundair beroepsonderwijs en educatie, de Landsverordening sociale vormingsplicht, de Landsverordening funderend onderwijs en de Landsverordening voortgezet onderwijs die zullen worden omgezet met bepalingen uit de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 10.17 (Wet studiefinanciering BES)
In de memorie van toelichting wordt ingegaan op artikel 10.17 Wet studiefinanciering BES. In tegenstelling tot de artikelen 10.14, 10.15 en 10.16 waarvoor in het wetsvoorstel reserveringen zijn opgenomen, is dat voor artikel 10.17 niet gebeurd. De leden van de CDA-fractie vragen wat hiervan de reden is.
11. MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Artikel 11.1 tot en met artikel 11.14 (Wijziging van diverse SZW-wetten)
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de voorgestelde wijzigingen eigenlijk niet inhoudelijk aangepast zouden moeten worden. In de vele voorafgaande debatten met de staatssecretaris voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben de leden van GroenLinks er immers altijd voor gepleit om vergelijkbare sociale voorzieningen in het leven te roepen voor burgers van de Nederlandse Antillen en Aruba. Nu lijkt te worden volstaan met technische aanpassingen. In hoeverre zal worden voldaan aan de wens van vergelijkbaarheid van de sociale voorzieningen in Nederland en op de BES-eilanden?
Artikelen 11.18 (wijziging van de Cessantiawet BES)
Met betrekking tot de sociale verzekeringen begrijpen de leden van de VVD-fractie op zich het geven van prioriteit aan het consolideren van de huidige regelingen. Zij achten het wel zeer wenselijk dat de consequenties op wat langere termijn zichtbaar worden. Kan op de verschillende terreinen nader worden aangegeven wat onder een «structureel houdbaar niveau van voorzieningen op basis van maatschappelijke behoeften en economische mogelijkheden» moet worden verstaan? Welk voorzieningenniveau is uit een oogpunt van het voorkomen van demografische effecten nog aanvaardbaar, zo vragen deze leden. Welke verschillen zijn grondwettelijk acceptabel, uit een oogpunt van het «gelijkheidsbeginsel»?
Artikel 11.21 (wijziging Wet algemene ouderdomsverzekering BES)
Op de BES-eilanden geldt dat men bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd recht krijgt op ouderdomspensioen. De leden van de CDA-fractie vragen of er plannen bestaan om deze leeftijd te verhogen.
Artikel 11.26 (wijziging Wet minimumlonen BES)
De leden van de SP-fractie vragen of het vaststellen van de hoogte van het minimumloon kan geschieden door onderhandeling tussen werkgevers en werknemers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voorts vragen deze leden waarom er minimumloonbedragen in de wet zijn opgenomen en welke berekening ten grondslag liggen aan de drie verschillende minimumloonbedragen.
12. MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
De leden van de PvdA-fractie stemmen in met de bevoegdheid die de minister van Verkeer en Waterstaat krijgt om ook voor de luchthavens op de BES-eilanden regels te kunnen stellen ten aanzien van veiligheid en de inrichting van de omgeving rondom luchthavens. Zullen deze luchthavens nu ook op korte termijn na de transitie voldoen aan de eisen die de International Civil Aviation Organization daaraan stelt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Voldoen de luchthavens van de BES-eilanden op het gebied van «security» wel al aan de eisen zoals die voor Nederlandse luchthavens gelden? Zo nee, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit wel het geval zal worden? Begrijpen de leden van de PvdA-fractie het goed dat de BES-eilanden niet tot het Schengen-gebied zullen behoren?
Artikel 12.8, 12.9 en 12.10 (Waterstaatswet 1900 en Waterwet)
Er wordt expliciet gesproken van waterschade (ook op een enkele andere plaats, bijvoorbeeld bladzijde 91: onteigening bij watersnood). De leden van de CDA-fractie vragen of in (een van) de artikelen ook niet iets zou moeten worden opgenomen in verband met orkaanschade.
13. MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Er is voor gekozen rijksinspecties rechtstreeks bevoegd te maken voor het toezicht op de naleving van een groot aantal BES-wetten en de Nederlandse wet die de taken van een rijksinspectie regelt rechtstreeks van toepassing te laten zijn op de BES-eilanden. Voor deze inbreuk op de hoofdregel dat vooralsnog de BES-wetgeving van toepassing blijft in de BES is gekozen, omdat bij de huidige stand van zaken het toezicht in de BES ten dele ontbreekt, en deze ten dele kwantitatief en kwalitatief niet tegen zijn taak opgewassen is. De leden van de CDA-fractie vragen wat de (nadelige) gevolgen zijn van deze onwenselijke situatie en wat wordt ondernomen om de kwantiteit en kwaliteit op het gewenste niveau te brengen.
De regering wil de rijksinspecties toezicht laten houden. De leden van de SP-fractie begrijpen dit, omdat anders toezicht op Bonaire, Sint Eustatius en Saba gedeeltelijk ontbreekt. Deze leden vragen wel hoe dit in de praktijk zal werken. Zullen er bijvoorbeeld inspecteurs van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gestationeerd worden op de eilanden, of krijgen zij een eigen IGZ-afdeling? Hoeveel instellingen zijn er nu op Bonaire, Sint Eustatius en Saba waar iemand op grond van de krankzinnigenwetgeving kan worden opgenomen? Deze leden vragen voorts waarom is besloten om de twee bestaande ziekenhuizen te privatiseren. Welke voordelen hebben private ziekenhuizen voor dergelijke kleine eilanden ten opzichte van niet-private ziekenhuizen? Hoe is de bevolking in deze beslissing gekend? Vanaf 2011 zal de bevolking van Bonaire, Sint Eustatius en Saba collectief verzekerd zijn voor de ziektekosten. Is dat via hetzelfde model als de Zorgverzekeringswet? Welke maatregelen zal de regering nemen om de voorzieningen voor de zorg op Bonaire, Sint Eustatius en Saba op peil te brengen?
14. MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
De leden van de SP-fractie betreuren vooralsnog het voornemen om de «concept-Landsverordening grondslagen milieubeheer, die in 2002 is voorbereid door de Staten van de Nederlandse Antillen maar (op 15 december 2008) nog niet was vastgesteld, over te nemen en vast te laten stellen als nationale wet.» Deze leden willen weten wanneer zij dit wetsvoorstel kunnen verwachten. Verder wensen deze leden een toelichting op het voornemen om met betrekking tot de twee grote olieterminals op de BES-eilanden de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aan te wijzen als bevoegd gezag. Komt op grond hiervan de verantwoordelijkheid voor de bodemvervuiling en het milieu te liggen bij minister van VROM? Deze leden willen voorts graag weten hoe het staat met de inventarisatie van de asbestproblemen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hoe zit het met het plan van aanpak voor het saneren van bodem, wegen, paden en asbestcementdaken?
Artikel 14.3 (Wet kadaster en registratie onroerende zaken en beperkte rechten BES)
De leden van de SP-fractie vragen of met de voorgestelde regelgeving Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen verworden tot vlaggenstaten waar commerciële zeescheepvaart zich kan inschrijven. Deze leden vragen tevens waarom met betrekking tot kadastrale registratie niet wordt gestreefd naar uniformiteit. Waarom wordt niet direct begonnen met de actuele digitalisering en de methodiek van de Nederlandse Basisregistratie in plaats van het systeem van rooibrieven en meetbrieven?
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA) en De Rouwe (CDA).
Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA) en Vacature (CDA).