Ontvangen 21 december 2009
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties die een inbreng hebben gehad in het nader verslag.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de eerste nota van wijziging. Vooral het advies van de Raad van State met betrekking tot de belastingwetgeving heeft hun aandacht gescherpt. De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag bij het onderhavig wetsvoorstel en hebben slechts enkele vragen. De leden van de SP-fractie richten zich in het nader verslag volledig op hoofdstuk 6. De leden van de VVD-fractie richten hun vragen en opmerkingen op de – vooral op fiscaal terrein ingrijpende – nota van wijziging op het aanvankelijke wetsvoorstel. Deze leden merken daarbij op dat daaruit niet de conclusie moet worden getrokken dat zij overtuigd zijn van de validiteit van de door de regering gebruikte argumentatie inzake andere aan de orde zijnde overwegingen. In een aantal opzichten is het tegendeel het geval.
Onderstaand worden de in het nader verslag gestelde vragen zoveel mogelijk beantwoord in de volgorde zoals deze in het nader verslag zijn gesteld. Gelijktijdig met deze nota naar aanleiding van het nader verslag wordt een tweede nota van wijziging op voorliggend wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden.
HOOFDSTUK 2. MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Wet basisadministraties persoonsgegevens BES
De leden van de PvdA-fractie lezen dat later nog zal worden bezien of de bevolkingsadministratie van de BES-eilanden in het Nederlandse systeem zal moeten worden geïncorporeerd. Hiertoe is inmiddels een onderzoek gestart. De aan het woord zijnde leden vroegen waarom de bevolkingsadministratie van de BES-eilanden op de Nederlandse leest geschoeid zou moeten worden en wat de reden voor het genoemde onderzoek is. In het verlengde hiervan vroegen deze leden of de huidige praktijk enige aanleiding geeft om te veronderstellen dat de bevolkingsadministratie niet goed functioneert.
Het algemene uitgangspunt bij de staatkundige vernieuwing is dat met ingang van de transitie vooralsnog de Nederlands-Antilliaanse regelgeving van toepassing blijft en dat deze geleidelijk zal worden vervangen door Nederlandse regelgeving. De BES-eilanden bevinden zich na de transitie dus in een fase van overgang van Nederlands-Antilliaanse naar Nederlandse regelgeving. Op termijn zal waar mogelijk worden overgegaan op de Nederlandse systematiek; dit geldt ook voor de systematiek van de bevolkingsadministratie. Dit betekent dat op termijn in beginsel dient te worden overgegaan van de Persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen en Aruba (PIVA) naar de Nederlandse gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA).
De bevolkingsadministraties van de BES-eilanden zijn weliswaar ingericht naar het voorbeeld van de Nederlandse GBA, maar verschillen toch op een aantal belangrijke punten daarvan. Ook is de context die bepalend is voor de inhoud en het functioneren van deze bevolkingsadministraties niet gelijk aan de context van de GBA. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bestaande afspraken tussen de zes bevolkingsadministraties van de Caribische eilanden, de afwijkingen in bronnen waaraan gegevens worden ontleend (zo geldt voor de BES-eilanden een eigen Burgerlijk Wetboek en eigen vreemdelingenwetgeving, en kennen zij een eigen identiteitsdocument), het ontbreken van een burgerservicenummer (BSN) en het feit dat de bevolkingsadministraties BES geen functie als basisregistratie hebben. De regering acht het derhalve zinvol een goed beeld te hebben opgebouwd alvorens te beslissen over de toekomst van de bevolkingsadministraties van de BES. Het resultaat van het inventarisatieonderzoek zal ofwel resulteren in een overgang naar de GBA dan wel voldoende argumenten opleveren om het huidige systeem van bevolkingsadministratie te behouden. De regering ziet het verrichten van dit onderzoek dan ook als een noodzakelijke stap in het geschetste proces.
Wat de stand van zaken met betrekking tot het functioneren van de bevolkingsadministraties op de BES betreft, kan worden gemeld dat dit voorjaar met instemming van de bestuurscolleges van de BES-eilanden hiernaar een onderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de kwaliteit van de bevolkingsadministraties op hoofdlijnen vergelijkbaar is met die in de Nederlandse gemeenten tijdens de overgangsfase naar de GBA. Dit geldt ook voor de stand van zaken met betrekking tot de techniek van de gegevensverstrekking, die ondanks de mogelijkheden daartoe niet op geautomatiseerde wijze plaatsvindt. De uitkomst van dit onderzoek is reden geweest om de BES-eilanden ondersteuning aan te bieden bij het op het niveau van de Nederlandse gemeenten brengen van hun bevolkingsadministraties. Sint Eustatius en Saba hebben dit aanbod intussen geaccepteerd. Het gaat daarbij om twee trajecten, het verbeteren van de kwaliteit van de persoonsgegevens en de werkprocessen en het inrichten van een systeem van verstrekkingen van persoonsgegevens uit de bevolkingsadministraties. Voor dit laatste zijn juridische aanpassingen meegenomen in het onderhavige wetsvoorstel. Dit dient nog te worden aangevuld met een juridisch kader voor de technische voorzieningen die nodig zijn voor geautomatiseerde verstrekkingen. De voorstellen hiervoor kunt u tegemoet zien zodra de keuzes hiervoor zijn gemaakt. Naar verwachting zal dit in februari 2010 zijn. De voorbereidingen voor de uitvoering zijn intussen van start gegaan. Beoogd is de concrete uitvoering op locatie te starten op 1 februari 2010.
De leden van de PvdA-fractie lezen voorts dat voor in Nederland geregistreerde partnerschappen en huwelijken, ook als dat personen van gelijk geslacht betreft, de mogelijkheid wordt gecreëerd dat deze gegevens in de basisadministratie van de BES-eilanden komen te staan. Zij vragen hoe dit moet worden uitgelegd, en of dit een stap is naar erkenning en invoering van dergelijke huwelijken en partnerschappen op de BES-eilanden.
In artikel 5 van het voorstel Invoeringswet openbare lichamen BES wordt in navolging van artikel 40 van het Statuut – kort gezegd – bepaald dat grossen van authentieke akten overal in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. Dit brengt met zich dat rechtsfeiten als een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht en geregistreerd partnerschap ook moeten kunnen worden ingeschreven in de basisadministraties van de BES-eilanden.
Omdat hiermee nog niet geregeld is welke rechtsgevolgen aan een dergelijke inschrijving zijn verbonden, is de regering voornemens aan het voorstel voor de Invoeringswet BES bovendien een nieuw artikel 4a toe te voegen, dat aan huwelijken en geregistreerd partnerschappen die in het Europese deel van Nederland gesloten zijn, dezelfde publiekrechtelijke rechtsgevolgen verbindt als ten aanzien van huwelijken die gesloten zijn in een van de openbare lichamen. Voor wat betreft de privaatrechtelijke rechtsgevolgen bestaat het voornemen aan Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES de artikelen 80a en 80b toe te voegen. Daarin zal worden bepaald dat een in het Europese deel van Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de openbare lichamen dezelfde rechtsgevolgen heeft die het Europees Nederlandse burgerlijk recht aan het huwelijk, onderscheidenlijk geregistreerd partnerschap verbindt. Deze onderdelen van het voorstel van Invoeringswet BES zijn opgenomen in het voorstel voor de Tweede Aanpassingswet BES die momenteel ter advisering bij de Raad van State ligt. Het voornemen is derhalve om de Invoeringswet BES door middel van de Tweede Aanpassingswet BES op dit punt aan te vullen.
Over de openstelling van het huwelijk voor personen van gelijk geslacht en de mogelijkheid van partnerschapregistratie op de BES-eilanden zal de Nederlandse wetgever op een later moment beslissen. Zoals hiervoor ter sprake kwam, is afgesproken dat de Nederlands-Antilliaanse wetgeving voorlopig van toepassing blijft op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat deze wetgeving geleidelijk zal worden vervangen door Nederlandse wetgeving. Er zal daarbij zorgvuldig worden geanalyseerd wanneer deze wetgeving wordt vervangen en op welke punten van de Nederlandse wetgeving afwijkende voorzieningen moeten worden getroffen. De inzet van Nederland is om ten aanzien van de huwelijkswetgeving niet tot een afwijkende voorziening te komen (Kamerstukken II 2008–2009, Aanhangsel nr. 1316).1
De leden van de CDA-fractie vragen in verband met het vervallen van artikel 2.21 of de Tambú bijeenkomsten onder de Wet recht van vergadering BES vallen.
In antwoord op deze vraag wijst de regering er eerst op dat zij naar aanleiding van het advies van de Raad van State er voor gekozen heeft de Wet openbare manifestaties op de BES-eilanden van toepassing te verklaren en de Wet recht van vergadering BES van de IBES-lijst te halen. Per abuis was artikel 2.21, dat de aanpassing van de Wet recht van vergadering BES betrof, aanvankelijk in voorliggend wetsvoorstel blijven staan. Bij nota van wijziging is artikel 2.21 alsnog geschrapt. Wat betreft de Tambú bijeenkomsten merkt de regering op dat deze niet onder de Wet openbare manifestaties vallen.
HOOFDSTUK 6. MINISTER VAN FINANCIËN
Par. 2. Inkomstenbelasting en loonbelasting
De leden van de fractie van het CDA vragen of uit het advies van de Raad van State met betrekking tot de belastingwetgeving kan worden geconcludeerd dat het kabinet er onvoldoende in is geslaagd om tijdig met een goed, samenhangend wetsvoorstel te komen.
De regering is met deze leden van mening dat uit het advies van de Raad van State op de belastingwetgeving (in het bijzonder het wetsvoorstel Belastingwet BES1 ) moest worden geconcludeerd dat het oorspronkelijke voorstel zoals dat aan de Raad van State was voorgelegd niet voldragen was. Echter, het advies van de Raad van State is door de regering ter harte genomen.
De Raad van State had fundamentele kritiek op de vormgeving van de voorgestelde inkomstenbelasting en loonbelasting. Deze inkomstenbelasting en loonbelasting waren weliswaar grotendeels gebaseerd op de thans bestaande landsverordeningen, maar deze waren sterk verouderd en alleen al vanuit dat oogpunt volgens de Raad van State geen basis voor de structurele vormgeving van de inkomstenbelasting en loonbelasting voor de BES eilanden. De tijdelijke voortzetting van de bestaande Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen stuit volgens de Raad van State als interimvoorziening echter niet op onoverkomelijke bezwaren. Dit advies van de Raad van State wordt voor wat betreft de inkomstenbelasting en loonbelasting door de regering overgenomen. Van wettelijk knip- en plakwerk waarover de leden van de fractie van de VVD spreken, is dan ook naar de mening van de regering geen sprake. De bestaande Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting 1976 worden na de ontmanteling van het land Nederlandse Antillen – enigszins aangepast – tijdelijk gecontinueerd als de Wet inkomstenbelasting BES respectievelijk de Wet loonbelasting BES. Na verloop van tijd worden deze tijdelijke wetten vervangen door een definitieve inkomstenbelasting en loonbelasting die worden gebaseerd op de Wet IB 2001 respectievelijk de Wet op de loonbelasting 1964 en zullen worden opgenomen in hoofdstuk II en III van de Belastingwet BES. Wat een aanvaardbare termijn is voor deze tussenperiode, zo vragen de leden van de fractie van het CDA, is niet eenvoudig te beantwoorden. Het zal een afweging zijn tussen enerzijds de mogelijkheid tot kunnen handelen als daartoe de noodzaak bestaat en anderzijds de in antwoord op de vragen van de leden van de fracties van het CDA, de VVD en de SGP in de nota naar aanleiding van het verslag op de Invoeringswet BES genoemde legislatieve terughoudendheid gedurende de eerste vijf jaren na de ontmanteling van het land Nederlandse Antillen1. Anders dan de leden van de fractie van het CDA suggereren is er dus geen sprake van overgangswetgeving die vervalt bij inwerkingtreding van de Belastingwet BES.
Voorts zijn de vastgoedbelasting, de opbrengstbelasting, de algemene bestedingsbelasting en het formele recht en het invorderingsrecht naar aanleiding van het advies van de Raad van State op onderdelen gewijzigd en is de onderlinge consistentie aan de hand van de opmerkingen van de Raad versterkt. Ten slotte is aan de hand van de criteria die zijn genoemd in het voorgestelde artikel 1, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden de memorie van toelichting op de Belastingwet BES aangevuld ten aanzien van de objectieve en redelijke gronden die ten grondslag liggen aan de keuze om voor de BES eilanden een fiscaal stelsel voor te stellen dat afwijkt van het Nederlandse fiscale stelsel2.
De regering is dan ook van mening dat na verwerking van het advies van de Raad van State de nota van wijziging op onderhavig wetsvoorstel die op 12 oktober jl. naar de Tweede Kamer is gezonden (voor wat betreft de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES) en de wetsvoorstellen die op 29 oktober jl. (de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet BES) bij de Tweede Kamer zijn ingediend een goed, samenhangend en afgewogen geheel vormen.
De leden van de fractie van de SP stellen dat het hen nog steeds niet duidelijk is wat de onderbouwing is voor het hebben van een afzonderlijk fiscaal stelsel voor de BES eilanden. Deze leden vragen zich af of gekeken is naar de mogelijkheden om het Nederlandse fiscale stelsel op de BES eilanden in te voeren.
In reactie op de vragen van deze leden zij allereerst gememoreerd dat met de BES eilanden is overeengekomen dat bij aanvang van de nieuwe staatsrechtelijke positie van de BES eilanden de thans geldende Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen blijven bestaan en na verloop van tijd worden vervangen door Nederlandse wetgeving. Wel is in dat kader tevens afgesproken dat van de Nederlandse wetgeving afwijkende voorzieningen kunnen worden getroffen gezien de bevolkingsomvang van de drie eilanden, de grote afstand tot Nederland en het insulaire karakter. Vervolgens is in punt 19 van de Slotverklaring van de Miniconferentie van 10 en 11 oktober 20063 specifiek ingegaan op het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden. De tekst in punt 19 brengt tot uitdrukking dat het op het tijdstip van het afsluiten van de Slotverklaring voor de vier partijen duidelijk was dat voor de fiscaliteit een uitzonderingspositie is beoogd op het algemene uitgangspunt van «starten met Nederlands-Antilliaanse wet- en regelgeving en na verloop van tijd vervangen door Nederlandse wet- en regelgeving». Desalniettemin is de daadwerkelijke vormgeving en inhoud van het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden in de Slotverklaring opengelaten en is gedurende drie jaar onderwerp geworden van gesprekken op bestuurlijk en ambtelijk niveau.
Tijdens deze gesprekken is naar voren gekomen dat de Nederlandse regering en de BES eilanden het Nederlandse fiscale stelsel niet als een goed startpunt beschouwen voor het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden. Het gaat daarbij in de eerste plaats om de economische verwevenheid van Bonaire met Curaçao en Saba en Sint Eustatius met Sint Maarten (waarbij met name moet worden gedacht aan de afhankelijkheid van de BES eilanden voor de aanvoer van goederen en de afname van diensten). De regering wijst ook op het thans voorziene voorzieningenniveau op de BES eilanden (afwijkend van het voorzieningenniveau in Nederland) en de te dragen regeldruk voor de burgers en het bedrijfsleven op de BES eilanden (de complexiteit van het Nederlandse fiscale stelsel strookt niet met de economische realiteit op de BES eilanden). Voorts speelt ook het creëren van draagvlak bij de bevolking (hetgeen onder andere verband houdt met het thans voorziene voorzieningenniveau op de BES eilanden) een belangrijke rol. Echter, de belangrijkste argumenten die voor de regering pleiten tegen het standpunt dat het Nederlandse fiscale stelsel als startpunt zou moeten dienen, zijn de ligging van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in het Caribische gebied alsmede de economische omstandigheden waarin de drie eilanden verkeren.
Vanwege de ligging van de BES eilanden in het Caribische gebied is sprake van een geheel andere economische werkelijkheid dan in Nederland. Nederland ligt in Europa en is lid van de Europese Unie. De Nederlandse Antillen zijn thans een zogenoemd Land Gebied Overzee, waardoor het EG-verdrag – met uitzondering van de associatieregeling en het daarop gebaseerde LGO-besluit – niet van toepassing is. Na de staatkundige vernieuwingen blijven de BES eilanden vooralsnog een LGO1. De BES eilanden staan dan ook niet alleen fysiek maar ook juridisch ver van de Europese Unie (en dus ook van Nederland) af. De BES eilanden concurreren niet met Nederland of Europa maar met de omliggende Caribische eilanden en de landen in Centraal en Zuid-Amerika. Daar komt bij dat de economische ontwikkeling van de BES eilanden niet vergelijkbaar is met die in het Europese deel van Nederland. Vanwege de bescheiden omvang van de BES eilanden (tezamen een grondoppervlakte van 322 vierkante kilometer en een bevolkingsomvang van ongeveer 20 000 inwoners) is geen sprake van een gediversifieerde economie. Indien een bedrijf haar activiteiten wenst te beëindigen of te verminderen, heeft dat direct een grote impact op de totale werkgelegenheid op de eilanden (ter illustratie wordt gewezen op de recente ontwikkelingen op Aruba, met zo’n 100 000 inwoners, alwaar door de sluiting van een olieraffinaderij op den duur direct en indirect enkele duizenden arbeidsplaatsen dreigen te verdwijnen). Hoewel in Nederland de effecten voor de betrokken ondernemers en werknemers net zo goed ingrijpend zijn, kan de Nederlandse samenleving de klap door haar omvang veel beter opvangen. Immers, de na zo’n bedrijfssluiting resterende werkgelegenheid in Nederland is niet te vergelijken met die op de BES eilanden (alwaar op dit moment het grootste deel van de beroepsbevolking in overheidsdienst werkzaam is of in de toeristensector). Naast het voorgaande moet ook worden bedacht dat het gemiddelde inkomen van een inwoner op de BES eilanden op ongeveer 40% ligt van het gemiddelde inkomen van een inwoner van Nederland. Het gemiddelde prijspeil op de BES eilanden ligt doordat vrijwel alles op de BES eilanden zal moeten worden ingevoerd vanwege het ontbreken van grondstoffen en het vrijwel ontbreken van lokale productie zeker niet op 40% van het Nederlandse niveau. Hieruit blijkt dat niet alleen de samenstelling van de economie maar ook het welvaartsniveau van de BES eilanden niet te vergelijken is met Nederland.
Alle voorgaande redenen hebben er toe bij gedragen dat de regering de mening is toegedaan dat voor de BES eilanden het complexe en omvangrijke Nederlandse fiscale stelsel geen goed startpunt is. De BES eilanden zijn gezien de bescheiden omvang en de economische ontwikkeling gebaat bij een nieuw eenvoudig stelsel dat een bijdrage levert aan de vergroting van de zelfredzaamheid van de burger en stimulansen bevat voor reëel ondernemerschap. Voor dit nieuwe stelsel worden voor de herkenbaarheid wel elementen uit het bestaande Nederlands-Antilliaanse stelsel als bouwsteen gebruikt. Ten slotte geldt als vanzelfsprekend dat dit fiscale stelsel voor de BES eilanden moet passen binnen de Nederlandse rechtsorde en dat de fiscale regelgeving en het fiscale beleid in overeenstemming dienen te zijn en blijven met de internationaal geldende normen. Overigens is met het voorgaande zeker niet gezegd dat het uitgesloten is dat de fiscale stelsels van Nederland en de BES eilanden op termijn naar elkaar toegroeien.
De leden van de fractie van de SP vragen zich af waarom de landsverordeningen loon- en inkomstenbelasting die in wetten worden omgezet reeds worden aangepast met betrekking tot een aantal zaken.
In de eerste nota van wijziging is aangegeven dat wordt gestart met het bestaande Nederlands-Antilliaans systeem en dat het hierbij nodig is om de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES op enkele punten aan te passen om het een integraal onderdeel te laten vormen van het toekomstige fiscaal stelsel voor de BES eilanden. Daarnaast is gepoogd de administratieve lasten voor de inhoudingsplichtigen te verlagen (door de introductie van het vlakke geïntegreerde tarief) hetgeen ook voordelen heeft voor de uitvoering. De introductie van de rente- en dividendvrijstelling van USD 5 000 is ingegeven door de wens in zoveel mogelijk gevallen loonheffing eindheffing te laten zijn. Ten slotte hangen de wijzigingen in de loon- en inkomstenbelasting samen met de wens tot vereenvoudiging. Door de grondslag voor de inkomstenbelasting gelijk te stellen aan de premiegrondslag voor de algemene ouderdomsverzekering (hierna: AOV), algemene weduwe en wezenverzekering (hierna: AWW) en het niet-werkgeversdeel van de zorgverzekering wordt bereikt dat de belastingdienst de heffing en inning van de inkomstenbelasting, loonbelasting en voornoemde premies kan verrichten. Hierdoor heeft de belastingplichtige of inhoudingsplichtige voor de heffing en inning van deze belastingen en premies niet meer te maken met – zoals nu – de Inspecteur der Belastingen, de Landsontvanger, de Eilandsontvanger en de Sociale Verzekeringsbank maar enkel nog met de rijksbelastingdienst. Hierdoor ontstaat één loket voor heffing en inning.
De leden van de SP-fractie geven aan zich niet te kunnen vinden in het vlakke tarief voor de integrale heffing van loon- en inkomstenbelasting enerzijds en premies volksverzekeringen anderzijds. Zij vragen in dat verband wat de BES eilanden zo verschillend maakt van de Nederland en welk effect de verschuiving van directe naar indirecte belastingen heeft op de verdeling van de welvaart op de BES eilanden. Ook de leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de tariefstructuur. Tevens vragen laatstgenoemde leden of nader inzicht kan worden geboden in de inkomenseffecten van het voorgestelde belasting- en premiestelsel.
De regering merkt naar aanleiding van deze vragen op dat er goede redenen zijn om op de BES eilanden een belastingstelsel te introduceren dat zo goed mogelijk toegespitst is op de lokale situatie en omstandigheden. Kortheidshalve wordt op deze plaats verwezen naar de hiervoor opgenomen uiteenzetting over de introductie op de BES eilanden van een fiscaal stelsel dat afwijkt van het Nederlandse stelsel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. De geïntegreerde heffing van loon- en inkomstenbelasting enerzijds en premies volksverzekeringen anderzijds kent, zoals de leden van de SP-fractie terecht constateren, een vlak tarief. Door de toepassing van een relatief hoge belastingvrije som van USD 9 000 – die voor belastingplichtigen met één respectievelijk twee of meer kinderen wordt verhoogd met USD 1 250 respectievelijk USD 2 500 – ontstaat naar de mening van de regering echter een tariefstructuur die wat betreft gemiddelde belasting- en premiedruk nog steeds een significante progressie kent. Deze tariefstructuur heeft tot gevolg dat belastingplichtigen met een laag inkomen in het nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden veelal geen of slechts een zeer gering bedrag aan geïntegreerde heffing hoeven te betalen, terwijl deze heffing voor degenen met een hoger inkomen geleidelijk oploopt tot 30,4%. Hierbij wordt uitdrukkelijk gewezen op het effect dat de belastingvrije som (inclusief de eventuele verhoging van USD 1 250 of USD 2 500) voor de toepassing van de premies op basis van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, Wet algemene weduwe en wezenverzekering BES en zorgverzekering BES uitwerkt als een premievrije som. Dit is in het bijzonder voor inwoners van de BES eilanden met een relatief laag inkomen een aanzienlijke vooruitgang ten opzichte van de huidige Nederlands-Antilliaanse situatie.
Aan de keuze voor deze, geïntegreerde, tariefstructuur liggen diverse overwegingen ten grondslag. Belangrijke overweging is geweest om op dit punt een forse vereenvoudiging in het nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden aan te brengen. Dit draagt bij aan het verminderen van de administratieve lasten van burgers en bedrijven, vergemakkelijkt de uitvoering door de Belastingdienst en beperkt de uitvoeringskosten. Daarnaast is wat betreft de vormgeving van het nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden gekozen voor een verschuiving van de druk van directe naar indirecte belastingen. Hierdoor is budgettaire ruimte gecreëerd om in de loon- en inkomstenbelasting een forse tariefverlaging te realiseren. Overigens heeft de verschuiving van de druk van directe naar indirecte belastingen naar het oordeel van de regeling per saldo een positieve invloed op de welvaart van de BES eilanden als geheel. Dit hangt vooral samen met het feit dat het zwaardere accent op de indirecte belastingen ertoe leidt dat een groter deel van de belastingdruk van de BES eilanden betaald gaat worden door niet-inwoners van de BES eilanden, zoals toeristen. Ook de introductie van de vastgoedbelasting leidt ertoe dat niet-inwoners meer gaan bijdragen. Bij een gelijkblijvende totale belastingopbrengst betekent dit dat de inwoners van de BES eilanden per saldo minder gaan betalen, hetgeen een positieve invloed heeft op de welvaart van die inwoners.
Ten slotte vragen de leden van de SP om een nader inzicht in de effecten van de premieheffing en belastingheffing. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD welke premiepercentages voor de ziektekostenverzekering, de AOV en de AWW van toepassing zijn en of er apart premie wordt geheven voor de algemene verzekering voor bijzondere ziektekosten (AVBZ). Ook stellen zij de vraag of er sprake zal zijn van een premievrijstelling van AOV voor 60-plussers. In antwoord op deze vragen kan worden opgemerkt dat het noodzakelijk is dat de premies AOV, AWW en het niet-werkgeversdeel van de zorgverzekering zijn vastgesteld. Overigens is in de Zorgverzekering BES niet langer voorzien in een afzonderlijke verzekering voor langdurige zorg. De Zorgverzekering BES voorziet in een dekking van de kosten van geneeskundige zorg en van langdurige zorg. Over de vaststelling van de premies dient nog nadere besluitvorming plaats te vinden. Nu dit totale beeld nog niet geheel duidelijk is, kan op dit moment nog geen inzicht worden gegeven in de inkomenseffecten voor bepaalde groepen belasting- en premieplichtigen. Wel wordt nogmaals gewezen op het in de nota naar aanleiding van het verslag op de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba1 opgenomen standpunt van de regering dat, hoewel op individueel niveau een garantie niet mogelijk is, het streven is dat met de tarieven van de IB/LB, de premies AOV, AWW en het niet-werkgeversdeel van de zorgverzekering, de hoogte van de belasting- en premievrije som alsmede de hoogte van de kindertoeslag zoveel mogelijk wordt bereikt dat de ingezetenen van de BES eilanden niet worden geconfronteerd met een hogere druk dan thans het geval is.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts om een vergelijkend materieel overzicht van de verschillen tussen de in het huidige voorstel van wet opgenomen loon- en inkomstenbelasting en de aanvankelijk in de Belastingwet BES opgenomen loon- en inkomstenbelasting. Zij vragen op dit punt ook om een vergelijking met de Nederlandse loon- en inkomstenbelasting. In antwoord op deze vragen worden onderstaande overzichten opgenomen waarin de (voorgestelde) Wet inkomstenbelasting BES vergeleken wordt met de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 en de (voorgestelde) Wet loonbelasting BES met de Landsverordening op de loonbelasting 1976. In deze overzichten wordt omwille van de inzichtelijkheid niet stilgestaan bij de aanpassing van enkele begrippen en omschrijvingen die als gevolg van de nieuwe staatkundige situatie zijn doorgevoerd, bij de naamswijzigingen van wet- en regelgeving in verband met de omzetting van Nederlands Antilliaanse regelgeving, bij de omzetting van bedragen van Nederlands-Antilliaanse guldens (Naf.) in Amerikaanse dollars (USD) en bij vernummeringen/verletteringen. Voornoemde aanpassingen hebben geen materiële betekenis. In de overzichten is een zeer beperkte toelichting opgenomen; voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting en de artikelsgewijze toelichting op de eerste nota van wijziging op voorliggend wetsvoorstel1 waarmee de aanpassingen op de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES in dit wetsvoorstel worden opgenomen.
Wet inkomstenbelasting BES | Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 |
---|---|
Artikel A (nieuw artikel, waarin de definitiebepalingen en de formele bepalingen van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing worden verklaard. | – |
Artikel 1 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 1 |
Artikel 2 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 2 |
Artikel 3 (opbrengst van onroerende zaken niet langer een bron van inkomen i.v.m. introductie vastgoedbelasting) | Artikel 3 |
Artikel 4 (eerste, tweede en derde lid vervallen i.v.m. het niet meer belasten van opbrengst van onroerende zaken) | Artikel 4 |
Artikel 5 (letteraanduidingen in het eerste lid aangebracht en vierde t/m negende lid inzake de vrijgestelde vennootschap vervallen i.v.m. het schrappen van de winstbelasting) | Artikel 5 |
Artikel 6 (achtste lid toegevoegd i.v.m. de het vervangen van de omzetbelasting en invoerheffingen door de algemene bestedingsbelasting) | Artikel 6 |
Artikel 7 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 7 |
Artikel 8 (onderdelen l, m, n en q vervallen; nieuw onderdeel m (rentevrijstelling van USD 5 000) en nieuw onderdeel n (dividendvrijstelling van USD 5 000)). | Artikel 8 |
Artikel 9 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 9 |
Artikel 9A (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 9A |
Artikel 9B (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 9B |
Artikel 9C (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 9C |
Artikel 10 (derde lid, onderdeel c, vervallen () | Artikel 10 |
Artikel 11 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 11 |
Artikel 12 (geen inhoudelijke wijzigingen | Artikel 12 |
Artikel 13 (geen inhoudelijke wijzingen) | Artikel 13 |
Artikel 14 (was al vervallen) | Artikel 14 (vervallen) |
Artikel 15 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 15 |
Artikel 16 (eerste lid, onderdeel d, vervallen (premie AOV / AWW niet meer aftrekbaar i.v.m. geïntegreerde tariefstructuur)) | Artikel 16 |
Artikel 16A (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 16A |
Artikel 16B (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 16A |
Artikel 17 (verwijzingen naar winstbelasting/vrijgestelde vennootschap geschrapt) | Artikel 17 |
Artikel 18 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 18 |
Artikel 19 (was al vervallen) | Artikel 19 (vervallen) |
Artikel 20 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 20 |
Artikel 20A (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 20A |
Artikel 21 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 21 |
Artikel 22 (vervallen; diplomatieke vrijstelling zijn ondergebracht in hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES) | Artikel 22 |
Artikel 23 (vervallen; houdt verband met vervallen artikel 22) | Artikel 23 |
Artikelen 23A, 23B, 23C, 23D en 23E (vervallen i.v.m. het vervallen van de penshonadoregeling) | Artikelen 23A, 23B, 23C, 23D en 23E |
Artikelen 24en 24A (introductie nieuwe, geíntegreerde tariefstructuur met belastingvrije som, kindertoeslag) | Artikelen 24 en 24A |
Artikel 24B (nieuw artikel waarin het 5%-tarief voor voordelen uit aanmerkelijkbelang is opgenomen) | – |
Artikel 25 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 25 |
Artikel 26 (was al vervallen) | Artikel 26 (vervallen) |
Artikel 27 (geen wijzigingen) | Artikel 27 |
Artikel 28 (geen wijzigingen) | Artikel 28 |
Artikelen 29, 30, 31, 32, 33, 34 en 35 (waren reeds vervallen) | Artikelen 29, 30, 31, 32, 33, 34 en 35 (vervallen) |
Artikel 36 (vervallen i.v.m. het overhevelen van deze bepalingen naar hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES) | Artikel 36 |
Artikelen 37 en 38 (waren reeds vervallen) | Artikelen 37 en 38 |
Artikel 39 (vervallen i.v.m. het overhevelen van deze bepalingen naar hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES) | Artikel 39 |
Artikelen 40 en 41 (waren reeds vervallen) | Artikelen 40 en 41 (vervallen) |
Artikel 41A (geen inhoudelijke wijziging) | Artikel 41A |
Artikel 41B (geen inhoudelijke wijziging) | Artikel 41B |
Artikel 42 (was reeds vervallen) | Artikel 42 (vervallen) |
Hoofdstukken X, XI, XII en XIII alsmede artikel 53 (waren reeds vervallen) | Hoofdstukken X, XI, XII en XIII alsmede artikel 53 (vervallen) |
Artikelen 54, 55, 56 en 57 (waren reeds vervallen) | Artikelen 54, 55, 56 en 57 (vervallen) |
Artikel 58 (geen inhoudelijke wijziging) | Artikel 58 |
Artikelen 59, 60, 61, 62 en 63 (waren reeds vervallen) | Artikelen 59, 60, 61, 62 en 63 (vervallen) |
Hoofdstuk XV (was reeds vervallen) | Hoofdstuk XV (vervallen) |
Artikelen 73 en 74 (waren reeds vervallen) | Artikelen 73 en 74 |
Artikel 74A (vervallen; bepalingen overgeheveld naar hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES) | Artikel 74A |
Artikel 75 (geen inhoudelijke wijziging) | Artikel 75 |
Artikel 76 (was reeds vervallen) | Artikel 76 (vervallen) |
Artikelen 77, 78, 79, 80, 81 en 82 (vervallen; in deze artikelen was oud overgangsrecht opgenomen) | Artikelen 77, 78, 79, 80, 81 en 82 |
Wet loonbelasting BES | Landsverordening op de loonbelasting 1976 |
---|---|
Artikel A (nieuwe tekst, waarin de definitiebepalingen en de formele bepalingen van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing worden verklaard. | – |
Artikel 1 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 1 |
Artikel 2 (geen inhoudelijke wijzigingen, vijfde lid vervallen) | Artikel 2 |
Artikel 3 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 3 |
Artikel 4 (geen inhoudelijke wijzigingen, vijfde lid vervallen) | Artikel 4 |
Artikel 5 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 5 |
Artikel 6 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 6 |
Artikel 6A (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 6A |
Artikel 6B (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 6B |
Artikel 6C (geen inhoudelijke wijzigingen, toevoeging van nieuw vierde lid) | Artikel 6C |
Artikel 7 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 7 |
Artikel 8 (eerste lid aangepast aan artikel 24 en 24A van de Wet inkomstenbelasting BES, vijfde lid vervallen in verband met artikel 8.19 Belastingwet BES) | Artikel 8 |
Artikel 9 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 9 |
Artikel 9A (nieuw: gebruikelijkloonregeling voor aanmerkelijkbelanghouders) | – |
Artikel 10 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 10 |
Artikel 11 (vervallen o.a. i.v.m. van toepassing zijn van artikel hoofdstuk VIII, titel 2, afdeling 3 en artikel 8.23 van de Belastingwet BES | Artikel 11 |
Artikel 12 (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 12 |
Hoofdstukken IV en V; artikelen 13 t/m 18 (waren reeds vervallen) | Hoofdstukken IV en V; artikelen 13 t/m 18 (vervallen) |
Artikel 19 (geen inhoudelijke wijzigingen, derde lid vervallen i.v.m. van toepassing zijn van artikel 8.86, zevende lid, van de Belastingwet BES | Artikel 19 |
Artikel 19A (geen inhoudelijke wijzigingen) | Artikel 19A |
Artikel 21 (vervallen o.a. i.v.m. overname in de artikelen 8.61, 8.65, 8.66 en 8.67 van de Belastingwet BES) | Artikel 21 |
Artikelen 21a, 21b, 21c en 21d (vervallen; opgenomen in respectievelijk de artikelen 8.68, 8.62, 8.73 en 8.69 van de Belastingwet BES) | Artikelen 21a, 21b, 21c, en 21d |
Artikel 22 (geen inhoudelijke wijziging) | Artikel 22 |
Artikelen 23 en 24, hoofdstukken VII en VIII en artikelen 34 en 35 (waren reeds vervallen) | Artikelen 23 en 24, hoofdstukken VII en VIII en artikelen 34 en 35 (vervallen) |
Artikel 36 (geen inhoudelijke wijziging) | Artikel 36 |
Artikel 37 (vervallen i.v.m. algemene inwerkingtredingsbepaling) | Artikel 37 |
In bovenstaande overzichten is geen vergelijking opgenomen met de Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964. Zoals elders in deze nota naar aanleiding van het verslag opgemerkt, zullen de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES op termijn komen te vervallen en worden vervangen door een nieuwe, definitieve inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting. Deze nieuwe teksten zullen te zijner tijd worden opgenomen in de reeds daarvoor gereserveerde hoofdstukken II en III van de Belastingwet BES. De nieuwe teksten zullen zo veel mogelijk worden gestructureerd op basis van de opzet van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964. Wel streeft de regering er in dat verband naar om ten opzichte van de Nederlandse wetgeving een aanzienlijke vereenvoudiging aan te brengen, teneinde aldus beter rekening te kunnen houden met de specifieke, sterk van de Nederlandse situatie afwijkende, omstandigheden op de BES eilanden. Een vergelijking tussen de huidige Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen op het terrein van de inkomstenbelasting en loonbelasting enerzijds en de Wet IB 2001 en Wet op de loonbelasting 1964 zal dan actueel zijn.
Tevens vragen de leden van de VVD-fractie of zij het goed hebben begrepen dat de huidige voorstellen ten opzichte van de aanvankelijke voorstellen uit de Belastingwet BES een budgettaire derving opleveren van ruim USD 4,6 miljoen. Naar aanleiding van deze vraag merkt dat regering op dat de door deze leden gesignaleerde derving op een misverstand berust. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State ter zake van de Belastingwet BES is – zoals eerder aangegeven – ervoor gekozen om de loon- en inkomstenbelasting uit de Belastingwet BES te lichten. In plaats daarvan zijn de bestaande Nederlands Antilliaanse Landsverordening op de loonbelasting 1976 en de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 via een nota van wijziging op de Invoeringswet BES omgezet in Nederlandse wetgeving. Vervolgens zijn in deze wetten via een nota van wijziging op voorliggend wetsvoorstel enkele wijzigingen aangebracht. Deze overheveling heeft evenwel niet geleid tot een ingrijpende wijziging van de opzet van de loon- en inkomstenbelasting voor de BES eilanden. De daarmee samenhangende budgettaire effecten zijn derhalve verwaarloosbaar. Wel is het zo dat de afzonderlijke elementen van dat nieuwe fiscale stelsel nu over meer wetsvoorstellen zijn verdeeld. De budgettaire effecten van het voorgestelde nieuwe fiscale stelsel zijn door het overhevelen van de loon- en inkomstenbelasting uit de Belastingwet BES naar de Loonbelasting BES en de Inkomstenbelasting BES per saldo echter niet gewijzigd, zodat de door deze leden gesignaleerde budgettaire derving ten opzichte van de aanvankelijke voorstellen zich niet voordoet. Volledigheidshalve wordt in dit verband nog opgemerkt dat de door deze leden aan de orde gestelde derving van USD 4,6 miljoen ook is vermeld in de eerste regel van de tabel in paragraaf 7 (budgettaire effecten) van de oorspronkelijke tekst van de memorie van toelichting bij het voorstel van wet. Deze tekst is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer1.
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op het voorstel om de penshonadoregeling af te schaffen, ook wat betreft budgettaire effecten en migratie-effecten. Ook de leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de penshonadoregeling. Laatstgenoemde leden juichen het afschaffen van die regeling toe en vragen waarom er niet ook met Curaçao, Aruba en Sint Maarten dergelijke afspraken zijn gemaakt. In reactie op deze vragen merkt de regering op dat de penshonadoregeling wordt afgeschaft omdat zij het, mede gelet op het gelijkheidsbeginsel, niet passend (meer) acht om in het voorgestelde nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden wat betreft het belastingtarief onderscheid te maken tussen twee categorieën binnenlandse belastingplichtigen, te weten penshonados en overige belastingplichtigen. Deze groepen binnenlandse belastingplichtigen zijn beide inwoner van de BES eilanden en verkeren aldus in vergelijkbare omstandigheden. Dit rechtvaardigt de stap om beide groepen op de BES eilanden woonachtige belastingplichtigen tegen hetzelfde belastingtarief in de heffing te betrekken. Het budgettaire effect van deze maatregel is overigens zeer beperkt. Belangrijkste oorzaak daarvan is dat het aantal thans op de BES eilanden woonachtige penshonado’s zeer gering is. Daar komt bij dat er via de Invoeringswet fiscaal stelsel BES een overgangsregeling wordt voorgesteld op grond waarvan belastingplichtigen die op grond van het Nederlands Antilliaanse fiscale stelsel als penshonado worden aangemerkt, na de inwerkingtreding onder voorwaarden nog vijf jaar voor penshonadovoordelen in aanmerking kunnen blijven komen. Gelet op het vorenstaande verwacht de regering, dit ten antwoord op een door de leden van de VVD-fractie gestelde vraag, dat het afschaffen van de penshonadoregeling geen of slechts verwaarloosbare migratie-effecten zal hebben.
De vormgeving van de fiscale stelsels van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en eventuele wijzigingen daarin – zoals het afschaffen van de penshonadoregeling – maakt, uiteraard, geen deel uit van de voorstellen die betrekking hebben op het nieuwe fiscale stelsel voor de BES eilanden. Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn respectievelijk worden autonome landen binnen het Koninkrijk en zijn in verband daarmee in principe zelf verantwoordelijk voor de vormgeving van hun fiscale stelsels en de eventuele wijzigingen daarvan. Discussies en gedachten over de huidige en toekomstige vormgeving van de fiscale stelsels van deze autonome landen binnen het Koninkrijk dienen dan ook in eerste instantie door en binnen die landen zelf gevoerd te worden. Volledigheidshalve wordt wel opgemerkt dat de regering er naar streeft om via het afsluiten van bilaterale afspraken met de verschillende landen in het Koninkrijk ter voorkoming van dubbele belasting of het ontgaan van belasting te bewerkstelligen dat de fiscale stelsels in het Koninkrijk zo goed mogelijk op elkaar aansluiten. Voor zover een dergelijk bilaterale afspraak nog niet op het moment van ontmanteling van het land Nederlandse Antillen tot stand is gekomen, wordt teruggevallen op de Belastingregeling voor het Koninkrijk (met inachtneming van de wijzigingen in het voorgestelde rijkswetsvoorstel RARON1 ).
De leden van de VVD-fractie zijn tenslotte geïnteresseerd inzicht te krijgen in het overlegproces over de fiscale voorstellen met de bestuurscolleges op de eilanden, ook gelet op de verontrustende berichten die hen daarover bereiken.
In reactie op de vraag van deze leden kan de regering laten weten dat sinds de totstandkoming van de Slotverklaring van de Miniconferentie van 10 en 11 oktober 2006 op 17 januari 2007 (op Saba), 6 juni 2007 (op Bonaire), 18 en 19 juli 2007 (in Nederland), 28 januari 2008 (in Nederland), 13 juni 2008 (in Nederland), 29 oktober 2008 (op Curaçao), 13 januari 2009 (op Sint Eustatius), 18 maart 2009 (video conferentie via faciliteiten in Nederland, Curaçao en Sint Maarten) en 22 oktober 2009 (op Bonaire) plenair met de BES eilanden over het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden is gesproken. Op 13 januari 2009 en 18 maart 2009 betrof het overleggen tussen de vertegenwoordigers van de bestuurscolleges en de staatssecretaris van Financiën. Daarnaast is de BES eilanden tevens nog de mogelijkheid geboden om op 26 oktober 2009 met de staatssecretaris van Financiën te spreken over het toekomstige fiscale stelsel. De besturen van de eilandgebieden Saba en Sint Eustatius hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Uit het voorgaande blijkt dan ook dat – met het oog op de indiening van de wetsvoorstellen Belastingwet BES en Douane- en Accijnswet BES op 29 oktober jl. – tot het laatste moment overleg is geweest over de vormgeving van het toekomstige fiscale stelsel voor de BES eilanden. Hoewel tijdens de eerdergenoemde overleggen zeker niet altijd sprake was van eensgezindheid, is er volgens de regering geen aanleiding voor verontrusting. Immers, tijdens ieder overleg tussen twee partijen kunnen verschillen van inzicht aan het licht komen. Op grote lijnen bestaat wel degelijk overeenstemming. Het complexe Nederlandse fiscale stelsel is voor de BES eilanden geen goed startpunt. Ook de integrale overname van het verouderde Nederlands-Antilliaanse fiscale stelsel, behoudens de tijdelijke overname van de inkomsten- en loonbelasting, is geen reële optie om de BES eilanden in deze tijd een goed perspectief te bieden op een succesvolle economische ontwikkeling. De BES eilanden zijn gebaat bij een modern, eenvoudig fiscaal stelsel dat goed is voor burgers en het reële bedrijfsleven maar wel past binnen de Nederlandse rechtsorde en overigens voldoet aan de internationaal aanvaarde normen.
Par. 3 Integriteit financiële markten
Met betrekking tot de regulering van de financiële markten vragen de leden van de CDA-fractie of juist op dit terrein niet sprake moet zijn van uniformiteit. Deze leden vragen de regering dit punt nog eens te heroverwegen en wel direct tot een volledige harmonisatie te besluiten.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt, onderschrijft de regering de wenselijkheid van zoveel mogelijk uniforme regelgeving voor de verschillende categorieën financiële ondernemingen die in de BES actief zijn. Deze uniformering zal ten dele worden gerealiseerd door middel van de voorliggende aanpassingswet, en voor het overige haar beslag krijgen in de tot stand te brengen meer definitieve wetgeving. Volledige harmonisatie meteen bij ingang van de nieuwe staatkundige structuur was wettechnisch niet haalbaar, en zou ook voorbijgaan aan de noodzaak om veranderingen met een zekere geleidelijkheid in te voeren. Met ingang van de transitiedatum worden wel meteen geharmoniseerde regels ingevoerd om te voldoen aan de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) en op een beperkt aantal andere punten. In het zogenoemde eindmodel zal de regelgeving voor de financiële markten verder worden gemoderniseerd en in overeenstemming worden gebracht met actuele inzichten, rekening houdend met de lokale marktomstandigheden.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de verstrekkers van consumentenkredieten bekend als de «Bon de dies luna», onmiddellijk dan wel op termijn onder de Autoriteit Financiële Markten gaan vallen.
Het voorstel van Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES bevat een verbod om kredieten te verlenen door anderen dan geregistreerde kredietinstellingen, behoudens ontheffing. De wet bevat geen gedragsnormen voor dergelijke kredietaanbieders. Tijdens de transitiefase zal sectoraal toezicht op financiële ondernemingen in de BES worden gehouden. Dit betekent dat de Nederlandsche Bank toezicht zal gaan houden op de kredietinstellingen en het hiervoor genoemde verbod. Met ingang van het zogenoemde eindmodel zal het functionele toezichtmodel ingevoerd worden met als gevolg dat de Autoriteit Financiële Markten toezicht zal gaan houden op kredietaanbieders, daaronder begrepen uitgevers van de in de vraag bedoelde bonnen.
De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de aanscherping van het financiële toezicht. Vooral dat bestuurders van financiële instellingen pas benoemd mogen worden na een toets door de toezichthouder lijkt hun logisch. Zij vragen of een dergelijke toets ook gaat gelden voor al benoemde bestuurders van financiële instellingen, en in hoeverre hun integriteit wordt getoetst. Voorts vragen deze leden welke groep van niet-financiële dienstverleners voortaan ook aan cliënten om identificatie moet gaan vragen.
Toetsing van de betrouwbaarheid van bestuurders zal plaatsvinden bij de beoordeling van de vergunningaanvraag en zal tevens onderwerp van lopend toezicht zijn: de toezichthouder kan te allen tijde een nader onderzoek instellen. De toezichthouders voor de BES (de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten) zullen in overleg met de huidige toezichthouder (de Bank van de Nederlandse Antillen) bezien in hoeverre daartoe aanleiding bestaat. (Overigens voorziet de Antilliaanse wetgeving nu al in toetsing van de betrouwbaarheid van nieuwe bestuurders voor vergunningverlening, en een periodieke toetsing van zittende bestuurders.) De verplichting cliënten te identificeren zal conform de aanbevelingen van de FATF ook gelden voor de volgende niet-financiële dienstverleners: makelaars onroerende zaken, grootwaardehandelaren, en – voor bepaalde diensten – advocaten, notarissen, accountants en belastingadviseurs. (De voorgenomen regeling voor de BES komt inhoudelijk praktisch overeen met de in voorbereiding zijnde Antilliaanse wetgeving ter zake.)
Het doet de regering genoegen te constateren dat de leden van de VVD-fractie instemmen met de op het terrein van de integriteit van de financiële markten aangescherpte voorstellen inzake het financieel toezicht en de anti-witwaswetgeving, naar aanleiding van de aanbevelingen van de FATF.
Zie de antwoorden op schriftelijke vragen met kenmerken 2009Z12644, 2009Z12645, en 2009Z12647, die ik u op 25 augustus 2009 heb aangeboden per brief met kenmerk 2009-000046808.
Zie brief van 19 juni 2008 van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II, 2008/09, 31 700 IV, nr. 56)