Vastgesteld 10 september 2009
De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | ||
Algemeen | 1 | |
1. | Inleiding | 1 |
2. | Inhoud van de wet | 3 |
3. | Financiële functie | 3 |
4. | Belastingheffing | 6 |
5. | Financiële verhouding | 8 |
Artikelen | 9 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Gezien het totale pakket aan wetsvoorstellen in verband met de staatkundige veranderingen rondom de Nederlandse Antillen en de vele overleggen die in dit verband tussen Kamer en regering zijn gevoerd, kan een uitgebreide inleidende beschouwing achterwege blijven.
De leden van de CDA-fractie hechten er aan in algemene zin een opmerking te maken, die van toepassing is op de verscheidene voorliggende wetsvoorstellen.
De regering gaat er bij de nu voorliggende voorstellen vanuit dat Curaçao en Sint Maarten zelfstandige landen binnen het Koninkrijk zullen worden. De memorie van toelichting bij alle in verband met de staatkundige veranderingen nu voorliggende wetsvoorstellen en de teksten van de voorliggende wetsvoorstellen gaan daar gezien hun inhoud ook vanuit.
Het is de regering bekend dat de leden van de CDA-fractie op dit moment ernstige bedenkingen hebben bij de overgang naar een zelfstandig land (binnen het Koninkrijk) van Sint Maarten. Daar lijkt dit eiland op dit moment nog niet klaar voor. Het is om die reden dat de CDA-fractie in eerdere overleggen met het kabinet heeft gevraagd met een alternatief voorstel (Plan B) rondom de zelfstandigheid van St. Maarten te komen. Dit alternatieve voorstel is tot op heden niet aan het parlement gepresenteerd. Dit betekent dat het nu voorliggende wetsvoorstel mogelijk nog een groot aantal wijzigingen moet ondergaan.
Hoe denkt de regering hiermee om te gaan? De leden van de CDA-fractie kiezen ervoor om hun opvatting over de positie van St. Maarten hierbij in één keer aan de regering duidelijk te maken. Deze opvatting wordt dus niet bij elk punt in de memorie van toelichting en bij elk artikel van het wetsvoorstel waar Sint Maarten wordt genoemd, herhaald.
In de memorie van toelichting, bladzijde 2, staat dat is afgesproken dat vijf jaar na het moment waarop de eilanden een staatsrechtelijke positie binnen het Nederlandse staatsbestel hebben verkregen de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur door Nederland en de drie eilanden gezamenlijk wordt geëvalueerd. Dit betekent dat deze evaluatie in het zesde jaar pas werkelijk plaatsvindt. Artikel 102 van het wetsvoorstel bepaalt in dat verband «binnen vijf jaar» na de inwerkingtreding van deze wet. In dat geval dient de evaluatie in het vijfde jaar plaats te vinden. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering beide teksten in overeenstemming met elkaar te brengen en geven daarbij aan dat hun voorkeur uitgaat naar wat in de memorie van toelichting is vermeld.
Met de Raad van State stellen de leden van de CDA-fractie vast dat zij bij het schrijven van deze inbreng niet beschikken over het wetsvoorstel Belastingwet BES. Dit betekent dat deze leden, mocht de Belastingwet BES daartoe aanleiding geven, op hun voorliggende inbreng aanvullende kanttekeningen zullen willen plaatsen.
Het kan bovendien op onderdelen tot andere conclusies leiden.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, dat tot doel heeft de financiële functie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te regelen en hun financiële verhouding met het Rijk vast te leggen. Deze leden zijn zich ervan bewust dat een dergelijke invoeging een juridisch complexe aangelegenheid is, te meer door de specifieke kenmerken van de eilanden op grote afstand van de rest van Nederland. Daarom zijn deze leden de regering extra erkentelijk voor de degelijk voorbereide wetsvoorstellen. Toch hebben deze leden vragen over het onderhavige wetsvoorstel, die zij graag aan de regering voorleggen.
De leden van de SP-fractie betreuren het dat de wet financiële functie Bonaire, Sint Eustatius en Saba onvolledig is en naar hun oordeel vele open einden kent. Met betrekking tot de inrichting van het financiële stelsel hebben deze leden vooralsnog de in het verslag volgende vragen. Zij kunnen zich vinden in de extra inspanningen die nodig worden geacht om het financiële beheer te verbeteren.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling van onderhavig wetsvoorstel kennisgenomen. Een aantal keuzes en voorstellen onderschrijven zij.
Zij ondersteunen ook het voornemen om het financiële toezicht na vijf jaar te evalueren. In dit verband vragen zij de regering wel nu reeds de specifieke toetsingscriteria te formuleren. Wat moet na vijf jaar zijn bereikt om tot een in financieel opzicht positief evaluatieoordeel te kunnen komen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel, hetgeen beoogt tot inrichting van de financiële functie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te komen.
Deze leden betreuren het dat er net als bij het wetsvoorstel WolBES een horizonbepaling in dit wetsvoorstel ontbreekt. Deze leden zijn van mening dat de evaluatie die nu wel wordt voorgesteld, onvoldoende bijdraagt aan het zo spoedig mogelijk omzetten van de tijdelijke structuur in een effectieve en constitutioneel zuiverder vaste structuur. Deze leden vragen om een toelichting op het niet opnemen van een horizonbepaling en nader in te gaan op de hier voorstaande overweging.
Om tot een nieuwe stabiele financiële situatie te komen, wordt in deze wet gekozen voor een constructie van stevig financieel toezicht dat minimaal vijf jaar zal gelden. De leden van de fractie van de ChristenUnie beseffen dat de voorgestelde evaluatietermijn van vijf jaar aansluit bij de evaluatie van de WolBES, maar zien graag een nadere argumentatie voor de termijn van vijf jaar voor de evaluatie van deze wet. Deze leden zijn daar te meer benieuwd naar omdat in de tussentijd verandering van het toezichthoudende regime enkel door middel van wetswijziging mogelijk is. Omdat de evaluatie pas na vijf jaar zal plaatsvinden, is kans op eerdere verandering van het toezicht gering. Deze leden informeren of niet op een eerder moment bekeken kan worden of aanpassingen kunnen worden gemaakt in het toezicht, juist ook omdat het College financieel toezicht (Cft) eerder heeft aangegeven dat het vasthouden aan een zwaar toezicht ook een negatieve stimulans kan zijn.
De leden van de Sp-fractie vragen waarom is gekozen voor een toezichtsorgaan dat is verbonden met het toezichtcollege voor Curaçao en Sint Maarten. Is een inhoudelijke overweging hier van doorslaggevende betekenis of betreft het hier louter een kostenoverweging? Is de enige reden dat op deze manier het secretariaat kan worden gedeeld, of zijn er nog andere redenen?
De leden van de CDA-fractie delen de zienswijze van de regering dat de eilandsraad autonomie houdt om politieke keuzes te maken. Daarmee wordt de eigen verantwoordelijkheid van de openbare lichamen voor het gezond houden van hun financiën onderstreept. Met de regering en in tegenstelling tot de Raad van State zijn deze leden van oordeel dat onverkort vastgehouden moet worden aan het intensieve toezicht op de financiële huishouding van de BES.
Op basis van de evaluatie. zoals aangegeven in de memorie van toelichting, kan hierin via wetgeving verandering worden gebracht.
In de memorie van toelichting staat dat besluiten tot het benoemen en herbenoemen van vertegenwoordigers van een bestuurscollege of van een openbaar lichaam in een privaatrechtelijke rechtspersoon een verklaring van geen bezwaar behoeven van de minister. Wordt deze bevoegdheid gemandateerd aan de Rijksvertegenwoordiger?
De leden van de CDA-fractie hebben dit namelijk niet terug kunnen vinden in dit wetsvoorstel. Mocht dit inderdaad niet worden gemandateerd, dan verzoeken deze leden de regering dit nader te motiveren.
Zij hebben dezelfde vraag bij de bevoegdheid van de minister van BZK tot het geven van aanwijzingen aan vertegenwoordigers van het openbaar lichaam en bij besluiten tot vervreemding van onroerende zaken, aandelen en concessies, en roerende zaken die de goedkeuring van de minister behoeven.
De minister van BZK kan bij een dreigende overschrijding van de rentelastnorm, die wordt veroorzaakt door uitgaven- en ontvangstenontwikkelingen in de collectieve sector, anders dan door een openbaar lichaam, aanwijzingen geven aan de desbetreffende rechtspersonen, ter beheersing van de rentelasten van de collectieve sector.
Kan aan de hand van een (fictief) voorbeeld worden meegedeeld wat hieronder precies moet worden verstaan, hoe dit precies wordt aangepakt en zal uitwerken?
De regering stelt in de memorie van toelichting (bladzijde 6) dat de begroting vier verplichte onderdelen kent. Vervolgens wordt aangegeven (bladzijde 7) dat voor de openbare lichamen alleen een paragraaf weerstandsvermogen verplicht wordt. Kan de regering dit verschil toelichten?
In de memorie van toelichting, paragraaf Toezicht op de begroting, wordt beschreven hoe er gehandeld zal worden als de minister goedkeuring onthoudt aan de begroting. Daarbij zijn termijnen aangegeven die lijken te waarborgen dat er voor het begin van het begrotingsjaar een goedgekeurde begroting ligt. De eilandsraad krijgt, na onthouding van goedkeuring van de begroting door de minister, ruimte om met een begrotingswijziging te komen. Dit proces is echter niet beperkt tot bijvoorbeeld één wijzigingsvoorstel. Als de eilandsraad binnen de termijnen reageert, kan er meermalen met betrekking tot één post goedkeuring worden onthouden en een alternatief worden voorgesteld. Hoe vaak mag zich dit herhalen? Deelt de regering de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat hiermee de datum van 1 januari, begin van het begrotingsjaar, kan worden overschreden? Is voorzien hoe dan gehandeld moet worden? Is vastgelegd dat in dat geval nooit meer dan in het voorgaande jaar mag worden uitgegeven? Dient het wetsvoorstel niet te voorzien in een regeling voor het geval de begroting niet aan het begin van het begrotingsjaar is goedgekeurd?
In de begroting is opgenomen (artikel 13 derde lid) een post onvoorzien. Niet aangegeven is in welke situatie deze post kan worden gebruikt en of voor het aanwenden van deze post toestemming van de minister dan wel het College financieel toezicht nodig is.
Tegelijkertijd wordt in de memorie van toelichting uitvoerig beschreven hoe te handelen in noodsituaties. Kan hiervoor niet vrijelijk over de post onvoorzien worden beschikt?
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering dit punt nader uit te werken.
Indien bij een noodsituatie voor het doen van uitgaven niet gewacht kan worden op ministeriële toestemming moet de eilandsraad hoofdelijk stemmen over het doen van die uitgaven. Mocht de minister vervolgens de begrotingswijziging niet goedkeuren, dan kunnen de leden die vóór het doen van die uitgave hebben gestemd door de minister persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. Waarom wordt hier het begrip «kunnen» gebruikt?
Waarvan is de toepassing van deze mogelijkheid afhankelijk? Waarom is hier niet «zullen» gebruikt? Waarom is er geen mogelijkheid in de wet opgenomen om leden van het bestuurscollege persoonlijk aansprakelijk te stellen voor uitgaven gedaan door het bestuurscollege zonder toestemming (begrotingswijziging) van de eilandsraad?
Is de regering bereid dit punt alsnog in de wet op te nemen?
De leden van de Pvd-fractie constateren dat de BES-eilanden nog een flinke inhaalslag moeten maken om hun financiele functie op een afdoende wijze in te richten. Hieraan hebben de eilanden in het verleden te weinig aandacht besteed, waardoor er geen expertise en routine in zijn opgebouwd. Dat rechtvaardigt voor deze leden ook dat er in het besluit tijdelijk financieel toezicht BES en in het voorliggende wetsvoorstel strenge normen zijn opgenomen die een sluitende begroting en een gezonde financiële positie van de openbaar lichamen waarborgen. Tegelijk constateren de leden van de PvdA-fractie dat het de bedoeling is om de openbaar lichamen zoveel als mogelijk als gemeenten te behandelen. Op het gebied van financiële beleidsvrijheid zijn er voorlopig echter nog grote verschillen, waarvan de regering niet duidelijk maakt in hoeverre zij verwacht dat gemeenten en de BES-eilanden naar elkaar toe kunnen groeien. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een visie op de invulling van de financiële functie van de eilanden op de langere termijn.
Deze leden constateren dat de BES-eilanden zowel financieel als bestuurlijk onder een stevig toezichtsregime geplaatst worden. Financieel zal dit uitgeoefend worden door het College financieel toezicht en bestuurlijk door de Rijksvertegenwoordiger. De regering ziet geen noodzaak tot afstemming tussen deze twee toezichthouders, omdat binnen de verhouding Rijk-gemeenten ook twee gescheiden vormen van toezicht zijn. De leden van de PvdA-fractie constateren echter ook dat het toezicht materieel gezien veel intensiever zal zijn, terwijl de BES-eilanden relatief kleine ambtelijke organisaties hebben die nog veel ervaring op moeten doen met de nieuwe verhoudingen. Daarom zouden deze leden graag van de regering vernemen of het gezien deze verschillen met de Nederlandse gemeenten niet nuttig kan zijn om toch tot een afstemming van de taken van de toezichthouders te komen, zodat het toezicht zo efficiënt en effectief mogelijk uitgeoefend kan worden.
Voor het dekken van hun kapitaalbehoefte kunnen de openbare lichamen naast renteloze leningen van het Rijk gebruik maken van een rekening-courant bij het Cft. De leden van de PvdA-fractie willen graag geïnformeerd worden over de rente die over deze rekening-courant geheven of vergoed wordt en hoe deze vastgesteld wordt.
Op het moment dat de eilandsraad in een noodsituatie een betaling doet die vervolgens niet door de minister goedgekeurd wordt zijn alle voorstemmers persoonlijk aansprakelijk, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Zij begrijpen dat deze maatregel een uiterste middel is, maar willen graag van de regering weten of er in het Nederlands staatsrecht vergelijkbare aansprakelijkheden voor volksvertegenwoordigers bestaan.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Raad van State heeft geadviseerd om de beslechting van geschillen die voortvloeien uit de toepassing van de toezichtbevoegdheden die in het wetsvoorstel zijn voorzien, op te dragen aan de Kroon. Hiermee zouden de openbaar lichamen vergelijkbare rechtsmiddelen als gemeenten krijgen voor de beslechting van een bestuursgeschil. Deze leden constateren dat de regering hier niet voor kiest omdat zij van mening is dat de toepassing van toezichtbevoegdheden dusdanig wettelijk ingekaderd is dat van bestuurlijke overwegingen geen sprake is en de onafhankelijke rechter het geschil het best kan beoordelen. Deze leden constateren echter dat het best denkbaar is dat bij de uitoefening van enkele toezichtbevoegdheden sprake kan zijn van een belangenafweging. Wat verzet zich in een dergelijk geval tegen de juridische weg die ook voor gemeenten openstaat om het bestuurgeschil voor te leggen aan de Raad van State? Verder willen deze leden weten welke rechtsmiddelen de eilandbesturen in de FinBES open staan om toepassingen van toezichtbevoegdheden juridisch te laten toetsen?
De leden van de SP-fractie vragen of de begroting altijd ter beoordeling wordt voorgelegd aan de Rijksministerraad of dat dit alleen gebeurt in het geval dat het Cft dit nodig acht. Het Cft is van mening dat het niet reëel is te verwachten dat bij de beoogde ingangsdatum van de nieuwe staatkundige verhoudingen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hun financiële huishouding op orde zullen hebben. Welke maatstaven, zo vragen deze leden, moeten zij dan hanteren om te bepalen of de eilanden desalniettemin op de goede weg zitten? Of is nu al de verwachting dat de komende begrotingen zullen worden afgekeurd?
De leden van de VVD-fractie onderschrijven ook de geïntroduceerde aanwijzingsbevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van rechtspersonen, ter beheersing van de rentelasten van de collectieve sector. Kan in dit verband echter worden meegedeeld in welke situaties hiervan wel gebruik gemaakt zal worden als nu al gesteld wordt er geen «lichtvaardig» gebruik van te zullen maken. Kan worden toegelicht, zo vragen de leden van de VVD-fractie, waarom het voor de drie openbare lichamen» te ver zou gaan» om de zeven verplichte paragrafen uit het Besluit begroting en verantwoording voor te schrijven?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in het nader rapport staat: «Het kabinet gelooft niet dat de lening daardoor (renteloos) bijzonder aantrekkelijk en laagdrempelig wordt». Waarop is dat geloof gebaseerd, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vernemen graag of en op welke wijze de minister verantwoording aflegt aan de Staten-Generaal voor de toezichthoudende taken die de minister met deze wet op zich neemt.
Graag ontvangen de leden van de fractie van de ChristenUnie alsnog meer informatie over de ervaring die het Cft heeft opgedaan in het eerste jaar van het werken met het Besluit tijdelijk financiën toezicht BES. Deze leden zijn van mening dat bij de vaststelling van het Besluit ook beoogd werd om lessen te leren voor de exacte invulling van de toezichthoudende functie in de wet. Deze leden vragen of er na de inwerkingtreding van het Besluit meer ervaringen en indrukken zijn opgedaan, dan enkel de conclusie dat een jaar niet genoeg is om een lang bestaande cultuur van financieel zwak beleid te doorbreken.
In de memorie van toelichting (bladzijde 13) stelt de regering vast dat er op Bonaire sprake is van een zogenoemde grondbelasting, aldus de leden van de CDA-fractie. Op basis van de FinBES kan de eilandsraad van Bonaire deze belasting handhaven of afschaffen en kunnen de eilandsraden van St. Eustatius en Saba besluiten deze belasting, die in 1929 op die eilanden is afgeschaft, in te voeren.
Tegelijkertijd wordt aangegeven dat in de Belastingwet BES de heffing van een vastgoedbelasting ter zake van voordelen uit commercieel vastgoed en tweede woningen wordt ingevoerd. Hier is toch sprake van een dubbele belastingheffing door tegelijkertijd de grondbelasting en de vastgoedbelasting op objecten mogelijk te maken? Is deze conclusie juist? Is deze mogelijkheid tot het dubbel heffen gewenst?
Ten aanzien van de hoogte van te heffen rechten constateren de leden van de PvdA-fractie dat de hoogte van de afzonderlijke rechten niet meer mag bedragen dan de geraamde kosten. Graag ontvangen deze leden uitleg van de regering over de gekozen formulering die strakker is dan de Gemeentewet, die kostendekkendheid per verordening voorschrijft.
De meest in het oog springende lokale belasting die de BES-eilanden mogen heffen en die gemeenten niet ter beschikking staat is de kansspelbelasting. De leden van de PvdA-fractie vragen of het wenselijk is om zo’n gevoelige belasting, waar ook veel welzijnsaspecten aan kleven, door een lokaal bestuursorgaan te laten heffen. Daarom willen zij graag van de regering weten welke overwegingen ertoe hebben geleid deze lokale belasting te handhaven. Verder zijn deze leden geïnteresseerd in het aandeel van de lokale inkomsten die gevormd wordt door de kansspelbelasting en in de mogelijkheden die er op de eilanden bestaan om kansspelen op te zetten.
Met betrekking tot de belastingen betreuren de leden van de SP-fractie ten zeerste dat de voorstellen op dit gebied niet integraal behandeld kunnen worden, aangezien de aangekondigde Belastingwet er nog niet is. In de voorliggende wetsvoorstellen staat niet wat de regering voornemens is te doen met de inkomstenbelasting en de winstbelasting. Er is aangegeven dat de eilanden geen inkomstenafhankelijke belastingen mogen heffen, in lijn met de belastingen van gemeenten. Betekent dit dat de heffing van inkomsten- en winstbelasting voor rekening komt van de Nederlandse staat? Betekent dit ook dat op de eilanden dezelfde belastingtarieven gaan gelden als in Nederland?
Wat gaat er gebeuren met de speciale economische zones? Zullen die verdwijnen of blijft de landsverordening Economische Zones 2000 gelden? Blijft de mogelijkheid voortbestaan om een vennootschapsbelasting te betalen van maar twee procent? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gebeurt in dat geval dan met de lopende contracten, zoals die van NuStar (Valero) op Sint Eustatius en van de bedrijven in de speciale economische zones op Bonaire? Wat bedoelt de regering met de opmerking over de ontwikkeling van een eigen belastinggebied? Waarom is het niet mogelijk aan te geven hoe groot de vrije uitkering zal zijn? Kan de regering in ieder geval een schatting geven? Hoeveel zal de Nederlandse staat – bij benadering – jaarlijks in totaal uitgeven aan de eilanden? Kan de regering inzicht verschaffen in de koopkrachteffecten van de huidige belastingvoorstellen? Blijft de koopkracht voor alle inkomensgroepen gelijk? Wat is het verwachte effect van de stelselwijziging in de belastingen voor de verdelingen van de lasten tussen burgers en het bedrijfsleven?
Ten aanzien van de belastingheffing vragen de leden van de VVD-fractie wat de geraamde omvang van de «verdiencapaciteit» uit eigen inkomsten op de drie eilanden zal zijn, omdat hier immers samenhang is met de omvang van de algemene («vrije») bijdrage aan de fondsen. Kan de regering ten aanzien van de algemene bijdrage nu wel bedragen noemen? Zij missen inzicht in de Belastingwet BES node om het totale toekomstige fiscale klimaat op de eilanden te kunnen beoordelen. Kan de regering daar nader op ingaan? Deze leden vragen ook welke kostensoorten mogen worden doorberekend bij het genot van diensten aan de afnemers daarvan. Zij zouden ook graag meer inzicht krijgen in de geraamde opbrengst van de grondbelasting op Bonaire. Als de leden van de VVD-fractie het goed zien, wordt de omvang van het lokale belastinggebied op de drie eilanden ruimer dan de mogelijkheden in Nederlandse gemeenten op grond van de Gemeentewet.
Kan worden beargumenteerd waarom de kansspelbelasting en de motorrijtuigenbelasting als lokale belasting in de openbare lichamen worden gehandhaafd, terwijl dit in het Europese deel van Nederland rijksbelastingen zijn?
De leden van de VVD-fractie achten het overigens essentieel dat in het kader van dit wetgevingsproces nader inzicht ontstaat in de op te stellen normen voor een «binnen Nederland aanvaardbaar voorzieningenniveau op Bonaire, Sint Eustatius en Saba» op met name de terreinen onderwijs, volksgezondheid, sociale zekerheid en veiligheid. Zij zouden het op prijs stellen als de regering daar nu nader op zou ingaan.
De begroting van het ministerie van BZK zal worden belast met de uitkeringen aan de openbare lichamen (drie BES-fondsen), maar ook met mogelijke valutarisico’s, samenhangende met het verstrekken van rekening-courantkredieten door het Cft, de uitgaven samenhangende met het verstrekken van rekening-courantkredieten, kosten van het College financieel toezicht en kosten van ambtelijke ondersteuning in brede zin.
Is de begroting van BZK hiervoor toereikend, vragen de leden van de CDA-fractie. Wat betekent dit ten opzichte van nu aan extra lasten? Wordt de begroting van BZK, via een apart begrotingshoofdstuk, hiervoor aangepast? Worden de drie BES-fondsen, om op die manier inzichten te kunnen geven aan overeenkomsten en verschillen, gekoppeld aan het gemeentefonds?Wat wordt gedaan om de begrotingen van de overige betrokken ministeries inzichtelijk te maken op uitgaven ten behoeve van de openbare lichamen?
Tenslotte leven er nog enkele vragen bij de leden van de PvdA-fractie over de financiële verhouding. Zij begrijpen dat de regering voorlopig geen ruimte ziet om voor de openbaar lichamen de single-information/single-audit (SISA)-techniek toe te passen bij de verantwoording van bijzondere uitkeringen. Hoe wil de regering verzekeren dat de verantwoording niet onnodig veel capaciteit vergt van de openbare lichamen, die al met sterke veranderingen te maken hebben?
Als deze leden de berekeningswijze van de vrije uitkering bekijken, lijkt het erop dat een lagere heffing van lokale belastingen leidt tot een hogere vrije uitkering. De leden van de PvdA-fractie nemen aan dat bij deze berekening gekeken zal worden naar de belastingcapaciteit.
Ook zouden deze leden graag nader geïnformeerd worden over het proces van taakverdeling en daaruit voortvloeiend de opbouw van de uitkeringen. Zij willen graag weten op welke termijn de regering verwacht een eerste schets te hebben van de gewenste taakverdeling en hoe vervolgens de vorming van de uitkeringen in zijn werk zal gaan. In het bijzonder zijn deze leden ook geïnteresseerd in de betrokkenheid van de Kamer. Zal over de geldstromen naar de BES-eilanden gerapporteerd worden op een wijze analoog aan die voor gemeenten?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of uiteindelijk gestreefd wordt naar een systeem van begroting en verantwoording zoals de gemeenten die kennen.
Deze leden vragen daarbij bijvoorbeeld of de overgang naar of het werken in de richting van SISA (Single Information Single Audit) (bladzijde 17) voor de besteding van de bijzondere uitkeringen, daarmee in elk geval vijf jaar op zich laat wachten omdat eerst de evaluatie van de huidige wet moet worden afgewacht. Deze leden zijn benieuwd of in de tussentijd geen stappen kunnen worden gezet naar een verantwoording die meer overeenkomt met de huidige werkwijze van de gemeenten. Deze leden vragen dat ook met betrekking tot het verschil van vereisten van het Besluit begroting en verantwoording (BBV) voor de begroting van gemeenten en provincies en de eisen die nu worden gesteld aan de openbare lichamen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Raad van State om met ieder van de BES-eilanden een bestuursakkoord te sluiten over de jaarlijkse geldstroom (bladzijde 10 Advies RvS en nader rapport) en vragen de regering om een reactie op deze suggestie.
In het voorgestelde vierde lid van dit artikel oefenen de leden van het College financieel toezicht hun functie uit «zonder last of ruggespraak». De daarmee beoogde onafhankelijkheid wordt door de leden van de VVD-fractie nadrukkelijk onderschreven. Zij vragen echter wel of niet volstaan moet worden met «zonder last», omdat «ruggespraak» zo af en toe nodig zal zijn voor het goed functioneren van het college.
De leden van de VVD-fractie vragen of nader kan worden omschreven wanneer sprake is van «ernstig in gebreke blijven»?
Is het via dit artikel voor de openbare lichamen mogelijk om bijvoorbeeld over te gaan tot het oprichten van dan wel het deelnemen in, een privaatrechtelijke rechtspersoon voor bijvoorbeeld het inzamelen van en/of het verwerken van afval, vragen de leden van de CDA-fractie. Kan een mogelijke deelname ook betrekking hebben op een privaatrechtelijke rechtspersoon in Nederland?
Wordt in het vijfde lid onder politieke ambtsdragers ook verstaan de leden van de eilandsraad?
Belemmert dit artikel in het tweede lid niet de soms noodzakelijke snelle actie, vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe moet het vierde lid van dit artikel in dat verband worden verstaan?
Blijft advies van het Cft (tweede lid) vooraf noodzakelijk indien een amendement slechts leidt tot een verschuiving van bedragen binnen de begroting zonder dat sprake is van overschrijding, vragen de leden van de CDA-fractie. Is dit advies vooraf ook noodzakelijk als het amendement leidt tot bijvoorbeeld het toenemen van de post onvoorzien doordat via het amendement voorstellen tot uitgaven worden geschrapt?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar een schatting van de intensiteit waarmee dit artikel gebruikt zal worden. Deze leden zijn van mening dat een begroting met regelmaat wijziging behoeft en dat de termijn van maximaal een maand die de minister heeft om binnen te beslissen dan een forse tijd kan zijn. Deze leden vragen daarom op grond van de ervaringen met het Besluit tijdelijk financieel toezicht BES om een nadere argumentatie van de redelijkheid van de termijnen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden de sanctie die verbonden wordt aan het naar oordeel van Onze Minister onterecht toepassen van artikel 25 een forse; zij kennen hier geen precedent van. Deze leden zijn benieuwd of er toch een soortgelijke sanctie in de Nederlandse wetgeving met betrekking de openbare financiën te vinden is. Bovendien vragen zij of andere sancties zijn overwogen en zien zij graag beargumenteerd waarom juist deze maatregel het sluitstuk vormt.
De in het derde lid genoemde termijn van twee maanden lijkt tamelijk lang, vinden de leden van de CDA-fractie. Waarom is hiervoor gekozen? Wat verzet zich ertegen om deze termijn tot bijvoorbeeld twee weken terug te brengen?
Waarom is voor de in het achtste lid genoemde mogelijkheid gekozen, vragen de leden van de CDA-fractie. Is het ten behoeve van het behoud van een onafhankelijk oordeel niet veel meer gewenst dat betrokken accountants juist niet in dienst van het openbaar lichaam zijn?
Is de opsomming in het eerste lid onder c niet typisch Nederlands, vragen de leden van de CDA-fractie. Wat bijvoorbeeld met de «velden voor zoutwinning» op Bonaire?
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), voorzitter, Van Gent (GL), Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), ondervoorzitter, Van Hijum (CDA), Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Ortega-Martijn (CU), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Lempens (SP), Ouwehand (PvdD), Kuiken (PvdA) en De Rouwe (CDA).
Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Halsema (GL), Van Leeuwen (SP), Van der Vlies (SGP), Zijlstra (VVD), Wolbert (PvdA), Weekers (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Poppe (SP), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Blom (PvdA), Vacature (CDA), Van Miltenburg (VVD), Spekman (PvdA), Vacature (CDA), Voordewind (CU), Graus (PVV), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Kalma (PvdA) en Vacature (CDA).