Ontvangen 21 december 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij algemene maatregel van bestuur worden de grenzen van de openbare lichamen vastgesteld.
Artikel 140, vierde lid, komt te luiden:
4. De artikelen 1:1, vierde lid, 4:116, 5:1 tot en met 5:10 en titel 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing met dien verstande dat in artikel 4:116 voor «het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» wordt gelezen: het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.
Artikel 141, derde lid, komt te luiden:
3. De artikelen 1:1, vierde lid, 4:116 en 5:10 van de Algemene wet bestuursrecht zijn alsdan van toepassing.
Artikel 156, zesde en zevende lid, komt te luiden:
6. De met de camera’s gemaakte beelden mogen in het belang van de handhaving van de openbare orde worden vastgelegd.
7. De verwerking van de gegevens, bedoeld in het zesde lid, is een verwerking als bedoeld in de Wet politiegegevens, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de gegevens, bedoeld in het zesde lid, indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit kunnen worden verwerkt.
In artikel 157, derde lid, wordt «eerste lid» vervangen door: tweede lid.
Artikel 177, vijfde lid, komt te luiden:
5. De artikelen 1:1, vierde lid, 4:116, 5:10 en 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 235, tweede lid, onderdeel a, wordt na: «artikel 78,» ingevoegd: derde en.
Artikel 240a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «na aanvaarding» vervangen door «aanvaarding» en wordt «andere functie» vervangen door «nevenfunctie».
b. Onderdeel b komt te luiden:
b. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Een eilandgedeputeerde maakt tevens de inkomsten uit nevenfuncties openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het bestuurskantoor uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.
5. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 6 van de Wet loonbelasting BES.
2. Onderdeel D komt te luiden:
Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het derde lid komt te luiden:
3. De gezaghebber maakt nevenfuncties, anders dan uit hoofde van zijn ambt van gezaghebber, openbaar. De openbaarmaking vindt plaats terstond na benoeming tot gezaghebber of aanvaarding van een nevenfunctie en geschiedt door terinzaggelegging van een opgave van de functies op het bestuurskantoor van het openbaar lichaam.
b. er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. De gezaghebber maakt tevens de inkomsten uit de nevenfuncties, bedoeld in het derde lid, openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het bestuurskantoor uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.
5. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 6 van de Wet loonbelasting BES.
3. Na onderdeel D worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 193 worden na het vijfde lid drie leden toegevoegd, luidende:
6. Tot vergoedingen als bedoeld in het vijfde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming ook, uit nevenfuncties die de Rijksvertegenwoordiger neerlegt bij beëindiging van het ambt.
7. Andere inkomsten dan die bedoeld in het vijfde lid worden met de bezoldiging verrekend overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer met dien verstande dat in dat artikel:
a. onder neveninkomsten wordt verstaan: opbrengst van onderneming en arbeid, bedoeld in artikel 6 van de Wet inkomstenbelasting BES;
b. in het derde lid voor «de Wet inkomstenbelasting 2001» wordt gelezen: de Wet inkomstenbelasting BES.
8. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de Rijksvertegenwoordiger gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zevende lid, verstrekt, en de gevolgen van het niet verstrekken van deze gegevens.
Artikel 194 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De Rijksvertegenwoordiger maakt nevenfuncties, anders dan uit hoofde van zijn ambt van Rijksvertegenwoordiger, openbaar. De openbaarmaking vindt plaats terstond na benoeming tot Rijksvertegenwoordiger of aanvaarding van een nevenfunctie en geschiedt door terinzaggelegging van een opgave van de functies op het Bureau van de Rijksvertegenwoordiger, bedoeld in artikel 202, eerste lid.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. De Rijksvertegenwoordiger maakt tevens de inkomsten uit de nevenfuncties, bedoeld in het derde lid, openbaar. Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging op het Bureau van de Rijksvertegenwoordiger uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn genoten.
3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 6 van de Wet loonbelasting BES.
In artikel 204, eerste lid, onderdeel e, vervalt: , 56, vijfde lid.
In deze nota van wijziging worden in het wetsvoorstel aanpassingen aangebracht die samenhangen met de vierde nota van wijziging van het voorstel tot wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties (Kamerstukken II 2009/10, 30 425, nr. 12). Tevens worden wijzigingen doorgevoerd teneinde de voorschriften ten aanzien van de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties, zoals deze in voornoemd wetsvoorstel zijn opgenomen, ook van toepassing te laten zijn op de Rijksvertegenwoordiger.
Hiernaast wordt in het wetsvoorstel een delegatiebepaling opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur de grenzen van de openbare lichamen vast te stellen. Op deze manier kan worden geregeld tot welke grens in de omringende zee de openbare lichamen zich uitstrekken.
Aangezien de openbare lichamen eilanden zijn is het duidelijk over welk gebied op het land de openbare lichamen zich uitstrekken. Het is echter de bedoeling dat de openbare lichamen (net zoals Nederlandse kustgemeenten) ook over een gedeelte van de omringende zee bevoegd zullen zijn. Hiervoor is het nodig om te regelen tot welke grens in zee de openbare lichamen zich uitstrekken. De onderhavige wijziging maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen waar de zeegrenzen liggen van de openbare lichamen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat in het voorstel van rijkswet houdende Vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba (32 041 (R 1890)) de zeegrenzen tussen de verschillende landen binnen het Koninkrijk worden vastgesteld. Na de opheffing van de Nederlandse Antillen komt immers tussen Curaçao en Bonaire de grens te liggen tussen het land Curaçao en het land Nederland, en zal tussen Sint Maarten en Saba de grens komen tussen het land Sint Maarten en het land Nederland. Dit voorstel van rijkswet betreft dus grenzen tussen landen en niet grenzen van openbare lichamen. De grenzen van de openbare lichamen kunnen net zoals gemeentegrenzen bij Nederlandse regelgeving worden vastgesteld. De grenzen tussen de landen binnen het Koninkrijk worden in rijksregelgeving geregeld.
De verwijzingen naar de Algemene wet bestuursrecht zijn aangepast aan de wijzigingen die in de Algemene wet bestuursrecht zijn doorgevoerd in de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (Stb. 2009, 264).
Zoals in het nader rapport bij het voorstel van wet Bepalingen over de politie en over de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Veiligheidswet BES)1 is aangekondigd, zal de Wet Politiegegevens (Wpg) zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de verwerking van politiegegevens in de BES. Om deze reden wordt in artikel 156 een verwijzing opgenomen naar de Wpg. Er is voor gekozen om bij de redactie van artikel 156, zesde en zevende lid, aan te sluiten bij de wijze waarop de Gemeentewet zal worden aangepast aan de invoering van de Wpg2.
Artikel 156 regelt het gebruik van camera’s ten behoeve van het toezicht op openbare plaatsen. De met de camera’s gemaakte beelden mogen in het belang van de handhaving van de openbare orde worden vastgelegd. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 van de Wpg (uitvoering van de dagelijkse politietaak) geldt dat de vastgelegde camerabeelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en dat deze gegevens ook kunnen worden gebruikt ten behoeve van de opsporing van een gepleegd strafbaar feit indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat de gegevens voor de opsporing van dat feit noodzakelijk zijn. Bij die verdere verwerking zal de Wpg van (overeenkomstige) toepassing zijn – er kan sprake zijn van een verwerking ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg) of een onderzoek met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg) – en is de vernietigingstermijn van vier weken, bedoeld in artikel 156, zesde lid, niet meer van toepassing.
Abusievelijk verwijst artikel 157, derde lid, naar het eerste lid van artikel 157, terwijl het tweede lid bedoeld wordt. Dit wordt door middel van de onderhavige wijziging hersteld.
Dit onderdeel wijzigt de bepaling waarin het overgangsrecht voor zittende gezaghebbers is geregeld. Abusievelijk was in deze bepaling slechts een overgangsregime opgenomen met betrekking tot artikel 78, vierde lid (qq-functies) en niet met betrekking tot artikel 78, derde lid. Met de onderhavige wijziging wordt deze omissie hersteld. Hierdoor zal ook voor zittende gezaghebbers, net zoals dat bij zittende gedeputeerden reeds het geval is (artikel 234, derde lid, onderdeel b), de bepaling dat de gezaghebber naast zijn wettelijke vergoedingen geen andere inkomsten mag genieten ten laste van het openbaar lichaam, eerst gaan gelden na afloop van de resterende duur van hun benoeming.
Dit onderdeel brengt een aantal wijzigingen aan in artikel 240a, het artikel waarin de samenloop met het voorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties (30 425) is geregeld. Bij vierde nota van wijziging (Kamerstukken II 2009/10, 30 425, nr. 12) zijn in het desbetreffende voorstel nog enige wijzigingen aangebracht. Met de onderhavige wijziging worden deze wijzigingen ook in artikel 240a doorgevoerd.
Zo wordt, net als in het voornoemde wetsvoorstel, een definitie opgenomen van inkomsten die openbaar moeten worden gemaakt. De definitie van inkomsten is gelijk aan de definitie die met voornoemd voorstel in de artikelen 41b en 67 van de Gemeentewet wordt ingevoerd, zij het dat de verwijzingen naar de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn vervangen door verwijzing naar de dienovereenkomstige bepaling in de Wet loonbelasting BES en de Wet inkomstenbelasting BES. Niet overgenomen zijn de bepalingen van de voornoemde vierde nota van wijziging die zien op de uitzonderingssituatie voor wethouders die hun ambt in deeltijd vervullen. Het wetvoorstel voorziet immers, anders dan de Gemeentewet (artikel 36, tweede lid), niet in de mogelijkheid van aanstelling van deeltijd-eilandgedeputeerden.
Indien voornoemd voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet kracht van wet krijgt, wordt het wenselijk geacht om de eisen die in voornoemd wetsvoorstel aan de openbaarmaking van nevenfuncties en verrekening van de inkomsten uit nevenfuncties van politieke ambtsdragers worden gesteld ook van toepassing te laten zijn op de Rijksvertegenwoordiger. Aan artikel 240a wordt dan ook een aantal wijzigingsbepalingen toegevoegd die zien op de openbaarmaking van nevenfuncties en verrekening van de inkomsten uit nevenfuncties van de Rijksvertegenwoordiger. Ten gevolge hiervan zal ook de Rijksvertegenwoordiger zijn inkomsten uit nevenfuncties openbaar moeten maken en zullen deze inkomsten zijn onderworpen aan de regeling voor verrekening zoals deze geldt voor leden van de Tweede Kamer.
Tot slot zijn de volgende technische wijzigingen aangebracht in artikel 240a. In artikel 48, derde lid, en 79, derde lid, is «een andere functie» vervangen door «nevenfunctie». Dit ter bevordering van de consistentie in de terminologie. Bovendien is in deze leden het woord «na» geschrapt om duidelijk te maken dat «terstond» ook op «aanvaarding» slaat. Artikel 194, derde lid, is op dienovereenkomstige wijze geformuleerd. Verder komt artikel 56, vijfde lid, in artikel 204, eerste lid, onderdeel e, te vervallen ten gevolge van een wijziging in de eerste nota van wijziging op dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 8).