31 950
Aanpassing van enige wetten teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 26 juni 2009

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgaveblz.
   
Algemeen1
1.Doel van het wetsvoorstel1
2.Afwijkingen van de Kaderwet2
3.Overig2
   
Artikelsgewijs2

ALGEMEEN

1. Doel van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij steunen de doelstelling om de onder het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ressorterende zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer het voorstel te verwachten valt tot het omvormen van het Centraal Administratiekantoor (CAK) tot zelfstandig bestuursorgaan. Gezien de bestaande uitvoeringsproblemen en de onduidelijke ministeriële verantwoordelijkheid vinden zij dat hier snelle voortgang gewenst is. Bestaat hiervoor reeds een plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel. In het algemeen staan deze leden kritisch tegenover het oprichten van zelfstandige bestuursorganen omdat daarmee een deel van de verantwoordelijkheid wordt uitbesteed en de zeggenschap van de overheid wordt verminderd. Juist op een terrein als de zorg vinden zij het van belang dat de overheid zeggenschap blijft houden.

2. Afwijkingen van de Kaderwet

De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat zo min mogelijk moet worden afgeweken van de Kaderwet. Zij zijn beducht voor het beperken van de mogelijkheid van de minister om overeenkomstig artikel 22 van de Kaderwet een besluit van een zelfstandig bestuursorgaan te vernietigen. Juist de ministeriële verantwoordelijkheid is dan in het geding. Zij hebben de indruk dat de voorgestelde beperkingen verder strekken dan noodzakelijk in verband met bijvoorbeeld het markttoezicht. Een vernietigingsbevoegdheid van besluiten in individuele gevallen zou naar het oordeel van de regering onwenselijk zijn. Maar de leden van de CDA-fractie vragen zich ernstig af of dat in alle gevallen zo is. Temeer, daar het zelfstandig bestuursorgaan een overheidstaak uitoefent, waarmee grote publieke en budgettaire belangen gemoeid kunnen zijn. Dan moet de minister in geval van ernstige taakverwaarlozing door het zelfstandig bestuursorgaan of bij een verkeerde belangenafweging rechtstreeks zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen. Hoe verhoudt zich dit anders tot de ministeriële verantwoordelijkheid?

Heeft de regering de verwachting dat zij anders zelf te weinig terughoudend om zal gaan met haar vernietigingsbevoegdheid? Zo ja, waarom? Een vernietigingsbevoegdheid is toch niet te vergelijken met bijvoorbeeld een goedkeuringsbevoegdheid? Dat zou tot teveel politieke bemoeienis in individuele gevallen kunnen leiden, zo stellen de leden van de CDA-fractie.

De aan het woord zijnde leden vragen de regering haar overwegingen tot het veelvuldig schrappen van de vernietigingsbevoegdheid uitgebreid te motiveren.

Aangezien de leden van de SP-fractie het van belang vinden dat de overheid zeggenschap blijft houden in de zorg hebben zij nog enkele vragen over de uitzondering van artikel 22. Kan de regering voorbeelden geven van beslissingen die de regering niet nietig zou willen verklaren? Genoemde leden snappen gezien de taken van sommige zbo’s dat het niet wenselijk is dat de minister sommige besluiten nietig kan verklaren. Dit gezien het ethische belang dan wel het belang voor wetenschappelijk onderzoek. Desondanks kunnen de leden van de SP-fractie zich ook voorstellen dat een bepaalde vorm van «bemoeienis» wel noodzakelijk is. Kan de regering derhalve wat specifieker aangeven welke vorm van besluiten uitgezonderd zullen worden van artikel 22? Is het mogelijk dat zo nodig per keer te bepalen?

3. Overig

De leden van de SP-fractie vragen welke regels de regering stelt aan de bezoldiging van bestuurders van zelfstandige bestuursorganen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel II

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering naast de bepaling van de Kaderwet over onverenigbare nevenfuncties ook niet expliciet voor de Nederlandse Zorgautoriteit in de Wet marktordening gezondheidszorg blijft regelen welke nevenfuncties in ieder geval als onverenigbaar moeten worden aangemerkt. Daarover mag naar het oordeel van deze leden geen enkel misverstand bestaan. Het schrappen van de huidige bepaling zou in dat licht ook nog eens verkeerd kunnen worden verstaan. Geldt deze onverenigbaarheid ook voor commissies en adviesraden van de Nederlandse Zorgautoriteit? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan de onafhankelijkheid gewaarborgd?

De leden van de CDA-fractie hebben ernstige twijfels bij het schrappen van de verplichting van de minister om jaarlijks zijn oordeel over het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit ter kennis te brengen van de Staten-Generaal. Zij wijzen ook op het oordeel van de Algemene Rekenkamer, die zich ook zorgen maakt over het vervallen van de jaarlijkse toezichtbrief en als gevolg daarvan de fragmentatie van de informatie over het beheer van de fondsen.

Artikel V

De Nederlandse Transplantatie Stichting is een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan en werkt op grond van een vergunning. Wat gebeurt er met de zbo-status als deze vergunning verloopt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel VII

Voor de vragen naar het schrappen van de onverenigbaarheid van functies bij het College voor zorgverzekeringen verwijzen de leden van de CDA-fractie naar de vragen onder artikel II. Dat geldt evenzeer voor de vragen over het jaarlijkse oordeel van de minister over het functioneren van de fondsbeheerder.

Artikel IX

Kan de regering nader toelichten waarom het noodzakelijk is dat de evaluatie van de Embryowet gelijktijdig plaatsvindt met die van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) en de evaluatie van de Centrale commissie voor medisch-wetenschappelijk onderzoek (CCMO)? Wanneer is dan de eerste evaluatie te verwachten, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Clemens


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), Voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sap (GL) en De Roos-Consemulder (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Arib (PvdA), Van der Ham (D66), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Heerts (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Halsema (GL) en De Wit (SP).