Kamerstuk 31923-6

Reactie op verzoek commissie om informatie over de gevolgen voor dierenwelzijn door inwerkingtreding wijziging Legkippenbesluit 2003 bij wet te regelen

Dossier: Inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010, houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284)

Gepubliceerd: 25 januari 2011
Indiener(s): Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA)
Onderwerpen: dieren landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31923-6.html
ID: 31923-6

Nr. 6 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 januari 2011

Hierbij stuur ik u mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 september 2010 om de Tweede Kamer te informeren over de gevolgen voor het welzijn van legkippen door de wens van uw Kamer om inwerkingtreding van de wijziging van het Legkippenbesluit 2003 van 30 juni 2010 bij wet te regelen1.

Naar aanleiding van de nahangprocedure overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren hebben beide Kamers der Staten-Generaal verzocht om de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010 houdende wijziging van de overgangstermijn voor het verbod van het houden van legkippen in verrijkte kooien (Stb. 2010, 284) bij wet te regelen. Dit besluit ziet uitsluitend op het verlengen van de overgangstermijn voor de verrijkte kooi van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021 in het Legkippenbesluit 2003.

Daarnaast is op 30 maart 2009 een wijzigingsbesluit van het Legkippenbesluit 2003 gepubliceerd (Stb. 2009, 161), waarin het verbod op de verrijkte kooi alsmede de regels voor de koloniehuisvesting volgens het Duitse systeem Kleingruppenhaltung zijn opgenomen. In dat wijzigingsbesluit was, als gevolg van de motie Ouwehand c.s. van 18 december 20082, een overgangstermijn opgenomen voor de verrijkte kooi, die tot 1 januari 2017 zou gelden. In de nahangprocedure heeft de Tweede Kamer bij motie Atsma c.s.3 in juli 2009 verzocht om, voordat tot besluitvorming over het wijzigingsbesluit wordt overgegaan, een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de schade van een verbod op de verrijkte kooi voor de circa 30 ondernemers die al in deze kooien hebben geïnvesteerd. In november 2009 heeft de toenmalige Minister van LNV dit onderzoeksrapport naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar aanleiding van dit onderzoeksrapport heeft de Tweede Kamer in december 2009 de motie Atsma c.s.4 aangenomen, waarin de regering wordt verzocht de overgangstermijn voor de verrijkte kooi te verlengen van 1 januari 2017 naar 1 januari 2021. Een wijzigingsbesluit van die strekking is bij besluitvan 30 juni 2010 gepubliceerd.

De overgangstermijn tot 1 januari 2021 zal gelden voor de legpluimveebedrijven die voor 18 april 2008 hebben geïnvesteerd in verrijkte of te verrijken kooien of voor die legpluimveebedrijven die op dat moment onomkeerbare verplichtingen waren aangegaan – de benodigde milieuvergunning was al verleend of de bouwvergunning al aangevraagd.

De besluiten van 30 juni 2010 en 30 maart 2009 hangen nauw samen. Het besluit van 30 maart 2009 waarin, zoals gesteld, het verbod op de verrijkte kooi alsmede de regels voor de koloniehuisvesting volgens het Duitse systeem Kleingruppenhaltung zijn opgenomen, zal daarom niet eerder in werking kunnen treden dan nadat de wet die de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010 regelt, door de Staten-Generaal is aangenomen.

De normen voor koloniehuisvesting, opgenomen in het besluit van 30 maart 2009, zijn van belang voor de bedrijven die nu nog legkippen houden in legbatterijen en willen omschakelen naar de koloniehuisvesting in verband met het Europese legbatterijverbod per 1 januari 2012. Volgens inschattingen van het bedrijfsleven gaat het om circa 10% van het legpluimvee. Het omschakelen naar de verrijkte kooi is geen optie gezien het feit dat het besluit van 30 maart 2009 ondernemers verbiedt de verrijkte kooi te gebruiken voor huisvesting, behoudens de ondernemers die aan de in dat besluit opgenomen voorwaarden voldoen om onder de overgangstermijn tot 1 januari 2021 te vallen.

De reden dat de ondernemers met legbatterijen overschakelen op koloniehuisvesting en niet op een alternatief niet-kooi systeem is onder andere van bedrijfseconomische aard en de keuze van die bedrijven voor een bepaald marktsegment, zoals het produceren voor de tafeleimarkt of voor de eiproductenindustrie. Daarnaast is de keuze voor een bepaalde huisvesting van legkippen afhankelijk van de locatie van de bedrijven en het kunnen verkrijgen van de benodigde bouw- en milieuvergunningen. Deze afweging is voor elk bedrijf verschillend.

Voor de 30 bestaande bedrijven met de verrijkte kooi die aan de in het besluit van 30 maart 2009 opgenomen voorwaarden voldoen om onder de overgangstermijn tot 1 januari 2021 te vallen, heeft het verzoek om het wijzigingsbesluit van 30 juni 2010 bij wet in werking te laten treden geen gevolgen, en dus ook geen gevolgen voor het welzijn van legkippen op deze bedrijven.

Voor de groep legpluimveehouders die opteert voor de koloniehuisvesting, is in verband met het Europese legbatterijverbod per 1 januari 2012 op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid nodig over de wettelijke normen van de koloniehuisvesting. Dit is nodig voor de afronding van de benodigde vergunningprocedures en het aangaan van investeringsverplichtingen. Het feitelijke moment van de omschakeling wordt bepaald door het moment in 2011 dat het koppel leghennen aan het einde van de productieperiode is gekomen en er een nieuwe koppel leghennen voor de volgende legronde besteld moet worden. Dit tijdstip verschilt per bedrijf.

Het verzoek van de Kamer om de inwerkingtreding van het besluit van 30 juni 2010 bij wet te regelen, zal leiden tot een langere periode van onzekerheid voor de hierboven genoemde groep ondernemers. Het wetsvoorstel dat de inwerkingtreding van het besluit regelt, zal zo spoedig mogelijk begin 2011 aan de Kamer worden voorgelegd. Zolang de normen voor de koloniehuisvesting niet definitief zijn vastgesteld, zullen de betreffende ondernemers naar verwachting geen investeringsverplichtingen aangaan. Daarmee is het risico aanwezig dat de periode tot het Europese legbatterijverbod per 1 januari 2012 dusdanig kort wordt dat een deel van de legbatterijbedrijven de fysieke omschakeling niet zal kunnen hebben afgerond. Dit heeft op zijn beurt tot gevolg dat deze groep bedrijven na 1 januari 2012 voor een periode geen legkippen kan houden.

Het verzoek om de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit van 30 juni 2010 bij wet te regelen heeft verder tot gevolg dat op de bovenbesproken legpluimveebedrijven de kippen langer (tot uiterlijk 31 december 2011) in de welzijnsonvriendelijke legbatterijen gehouden zullen worden.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker