Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2011
Op 1 januari 2012 treedt het Europese legbatterijverbod in werking.
Per deze datum is het niet meer toegestaan om legkippen te houden in traditionele legbatterijkooien en kunnen volgens de Europese handelsnormen eieren geproduceerd in legbatterijen niet meer in de handel worden gebracht.
De Nederlandse legpluimveebedrijven met legbatterijen kunnen omschakelen naar de koloniehuisvesting (mits het parlement instemt met het wetsvoorstel wijziging inwerkingtreding Legkippenbesluit), naar alternatieve systemen zoals scharrel-, vrije uitloop en biologische huisvesting of de productie beëindigen.
In het Algemeen Overleg Landbouw- en Visserijraad van 16 februari jl. heb ik u een inventarisatie toegezegd van reële knelpunten in vergunningprocedures en na te gaan wat daar op korte termijn aan te doen is. Ik heb daarbij aangegeven dat trage vergunningprocedures niet alleen aan de overheid zijn te wijten en dat veel legpluimveehouders ruim voor de datum van het verbod de vergunningen hebben gekregen. In deze brief informeer ik u over de resultaten van de inventarisatie en mijn vervolgstappen.
Voor de inventarisatie is aangesloten bij een lopend initiatief van het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE), dat eind 2010 had besloten een inventarisatie uit te voeren naar mogelijke knelpunten. Uit de eerste inventarisatie door het PPE bleek dat van de 383 bedrijven met legbatterijstallen er 115 (30%) per 1 januari 2012 niet of niet geheel aan het legbatterijverbod verwachten te kunnen voldoen.
In overleg met het PPE is vervolgens afgesproken dat het PPE een diepgaande inventarisatie zou uitvoeren, waarbij per bedrijf wordt aangegeven waaruit het knelpunt precies bestaat. Het PPE heeft daartoe begin maart een tweede inventarisatieformulier uitgezet bij de 115 bedrijven die knelpunten voorzien.
Van 76 bedrijven zijn de formulieren terug ontvangen. Van de 40 bedrijven die niet gereageerd hebben, is niet bekend of en welke knelpunten zij voorzien.
De resultaten van de PPE-inventarisatie zijn beschreven in de bijlage.
Resultaten inventarisatie
De belangrijkste resultaten van de inventarisatie zijn:
– Totaal aantal bedrijven in de inventarisatie: 76 (met circa 4.3 miljoen legkippen)
• waarvan omschakeling naar koloniehuisvesting: 19
• waarvan omschakeling naar koloniehuisvesting en/of scharrel: 5
• waarvan omschakeling naar scharrel: 44
• waarvan omschakeling naar vrije uitloop: 1
• waarvan omschakeling naar biologisch: 1
• waarvan naar opfokleghennen: 1
• onbekend: 5
• Relatief veel bedrijven (22) zijn nog bezig met de MER-procedure. Deze bedrijven zitten op dit moment nog in het begin van de (vergunning-)procedure. Als een MER-rapport moet worden opgesteld (bij meer dan 60 000 dieren), moet dit gereed zijn voordat een aanvraag voor een milieu-, bouw- of Natuurbeschermingswet(Nb)-vergunning (na 1 oktober 2010 de daarvoor in de plaats gekomen omgevingsvergunning) in behandeling kan worden genomen.
• De inschatting van het bedrijfsleven is dat bij toepassing van de wettelijke behandeltermijnen veel bedrijven voor 1 januari 2012 een vergunning kunnen krijgen, afgezien van het eventueel instellen van beroep- en bezwaarprocedures. Voor aanvragen van voor 1 oktober 2010 zijn de behandeltermijnen minder strikt geregeld en is het risico op vertraging groter. Volgens het bedrijfsleven is het knelpunt voor deze categorie bedrijven dat pluimveehouders, vanwege de productiecyclus, noodgedwongen hebben besloten toch een nieuw koppel legkippen op te zetten in de oude stallen, omdat de vereiste vergunningen voor de omschakeling er nog niet waren.
• De stallen in afwachting van de vergunningen leeg laten staan, is volgens het bedrijfsleven bedrijfseconomisch gezien geen optie. Dergelijke bedrijven nemen het risico dat deze legkippen vanwege het Europese legbatterijverbod midden in de productieperiode (1 januari 2012) moeten worden afgevoerd.
• Negen bedrijven ondervinden knelpunten met de Nb-wetvergunning. Bij omschakeling nemen de emissies van ammoniak en fijnstof toe, ook bij een gelijkblijvend aantal dieren. Bij bedrijven nabij Natura 2000-gebieden zal de extra ammoniakdepositie ten gevolge van de omschakeling moeten worden gecompenseerd. Dit kan door het nemen van technische maatregelen, het houden van minder dieren of door saldering met bedrijven die inkrimpen of stoppen.
• Twaalf bedrijven hebben aangegeven problemen te hebben met de financiering. Hiervan zijn drie bedrijven die koloniehuisvesting willen bouwen. Aan deze bedrijven stellen de banken extra voorwaarden voor de financiering zo lang dit systeem wettelijk nog niet definitief erkend is. Voor de overige negen bedrijven geldt dat zij problemen hebben met de kredietvoorwaarden van de banken.
• Van negen bedrijven is bekend dat er een bezwaar- of beroepsprocedure loopt of wordt verwacht.
• Een dertiental bedrijven heeft problemen met de bouwvergunning, de wijziging van het bestemmingsplan, wijziging van het ruimtelijk of het reconstructiebeleid, vertraging van bedrijfsverplaatsing, vertraging van de uitvoering van Rood voor Rood afspraken of heeft onvolledige informatie gegeven.
Beoordeling resultaten inventarisatie en vervolgstappen
Het beeld is dat veel bedrijven uit de inventarisatie relatief laat zijn begonnen met de MER- en vergunningprocedures. Dit geldt vooral voor de bedrijven die willen omschakelen naar alternatieve huisvesting (scharrel, vrije uitloop en biologisch) omdat de milieu- en welzijnseisen al jarenlang bekend zijn. In iets mindere mate geldt dit voor bedrijven die willen omschakelen naar de koloniehuisvesting.
Om vergunningprocedures voor koloniehuisvesting snel te kunnen starten in verband met het legbatterijverbod per 2012 zijn op verzoek van het bedrijfsleven in april 2009, naast de wettelijke welzijnsnormen, de milieunormen gepubliceerd. Het is bekend dat de benodigde MER- en vergunningprocedures een relatief lange doorlooptijd kunnen hebben. Ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor het op tijd starten en doorlopen van MER-procedures, het opstellen en aanleveren van de volledige MER en het op tijd aanvragen van de benodigde vergunningen.
Het niet op tijd afgeven van vergunningen door het bevoegd gezag beschouw ik primair als een verantwoordelijkheid en risico voor de bedrijven. Ik wil voorkomen dat het niet op tijd verkrijgen van de vergunningen door een groep bedrijven ten koste gaat van ondernemers die wel op tijd zijn begonnen met het nadenken over de bedrijfssituatie per 2012 en het starten van de vergunningprocedures.
Dit laat onverlet dat er evidente knelgevallen kunnen zijn waarbij ondernemers buiten hun schuld om de vereiste vergunningen niet voor 1 januari 2012 rond kunnen krijgen. Ik heb geen formele mogelijkheden om deze procedures te beïnvloeden. Bovendien is het ongewenst om invloed uit te oefenen op zaken die onder de rechter zijn. De juridische mogelijkheden binnen de Europese welzijnsregelgeving voor leghennen en handelsnormen voor eieren voor maatwerkoplossingen voor evidente knelgevallen ontbreken.
Uit de inventarisatie blijkt verder dat de meeste bedrijven nog volop bezig zijn met de MER- en vergunningprocedures. De gemeenten en de provincies zijn hierbij het bevoegd gezag. Dit beperkt mijn directe mogelijkheden om procedures te versnellen. In reguliere ambtelijke overleggen met gemeenten en provincies zal ik op korte termijn aandacht laten vragen voor en medewerking vragen aan een snelle doorloop en afronding van lopende MER-procedures en vergunningaanvragen van omschakelende legpluimveebedrijven in verband met het Europese legbatterijverbod per 1 januari 2012. In deze heeft het georganiseerde bedrijfsleven ook zelf een verantwoordelijkheid richting gemeenten en provincies om te pleiten voor een snelle afronding van MER- en vergunning-procedures. In samenwerking met het bedrijfsleven zal ik in het komende najaar opnieuw de balans opmaken en evidente knelgevallen nauwkeurig in beeld brengen.
Zoals ik eerder heb uiteengezet, hecht ik aan het vasthouden aan het legbatterijverbod per 1 januari 2012, ook voor bedrijven die recent vanwege de productiecyclus nog een nieuwe koppel leghennen hebben opgezet.
Dit is voor mij een voldongen feit. Ik zal bij de Europese Commissie blijven aandringen op aanvullende maatregelen op het terrein van de handhaving van het legbatterijverbod en om ongewenste marktverstoring te voorkomen.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker
Eind 2010 heeft het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) een eerste inventarisatie gehouden naar de omschakeling per 2012 van legpluimveehouders met een traditioneel kooisysteem. De resultaten daarvan waren als volgt:
– In totaal waren op dat moment 383 legpluimveehouders geregistreerd in het Koppel Informatiesysteem Pluimvee van het PPE (KIP-systeem);
– 28% van de pluimveehouders bleek al te voldoen, doordat men al overgeschakeld of gestopt was;
– 42% van de pluimveehouders verwachtte per 1 januari 2012 te voldoen aan de nieuwe regelgeving;
– 28% van de pluivmeehouders verwachtte per 1 januari 2012 niet te voldoen aan de nieuwe regelgeving. Dit zijn in totaal circa 115 bedrijven.
In maart 2011 is door het PPE een tweede, diepgaandere inventarisatie gehouden. Bij deze tweede inventarisatie zijn alle pluimveehouders benaderd die op dat moment volgens KIP een kooihuisvestingssysteem voor legkippen hebben. De pluimveehouders die verwachten per 1 januari 2012 niet aan de voorschriften voor de huisvesting van legkippen te kunnen voldoen zijn gevraagd te reageren en hun knelpunten kenbaar te maken. Per KIP-registratienummer is gevraagd naar de knelpunten bij de verschillende vergunningenprocedures (MER, Milieu-, Bouw-, Natuurbeschermingswet-, Omgevingsvergunning). In deze notitie zijn de resultaten van deze tweede inventarisatie weergegeven.
Van de 115 pluimveehouders waarvan op basis van de eerste inventarisatie verwacht werd dat zij een knelgeval zouden zijn, hebben op de tweede inventarisatie in totaal 76 KIP-nummers gereageerd (één pluimveehouder heeft gereageerd onder vermelding van twee KIP-nummers). Het betreft in totaal 127 stallen.
De groep pluimveehouders die op de tweede inventarisatie heeft gereageerd, geeft aan om te schakelen naar:
Houderijsysteem |
Aantal KIP-nummers |
Aantal kippen |
---|---|---|
Koloniehuisvesting |
19 |
1 440 000 |
Kolonie- en/of scharrelsysteem |
5 |
550 000 |
Scharrelsysteem |
44 |
2 032 000 |
Vrije uitloopsysteem |
1 |
74 000 |
Biologisch |
1 |
9 000 |
Nog onbekend |
5 |
181 000 |
Opfokleghennen |
1 |
60 000 |
Totaal |
76 |
4 346 000 |
Er is geïnventariseerd in welke provincies en gemeenten deze bedrijven zich bevinden.
De groep pluimveehouders is gevraagd aan te geven in welke fase van de vergunningsprocedure zij zitten en tegen welke knelpunten ze aanlopen. Dat is in onderstaande tabel weergegeven. Een aantal pluimveehouders (22) zit nog in de MER-procedure. Daarnaast zijn er pluimveehouders die problemen ondervinden bij het aanvragen van de Milieuvergunning, Bouwvergunning, Natuurbeschermingswetvergunning, Omgevingsvergunning (onderdelen milieu, bouwen en/of natuur), maar ook bij de financiering van de omschakeling.
In enkele gevallen is sprake van andere/bijzondere omstandigheden waardoor wordt verwacht dat de omschakeling per 1 januari 2012 niet tijdig wordt gehaald. Dit betreft dan onder andere: onduidelijkheid over «Golden Harvest», herziening bestemmingsplan, «huizen voor stallen»-regeling, proefstal voor testen individuele dieren of er is na een verkregen milieuvergunning voor koloniehuisvesting alsnog gekozen voor scharrelhuisvesting. Daarnaast zijn er pluimveehouders die onvolledige informatie hebben aangeleverd. Beide zijn in onderstaande tabel ondergebracht in de categorie «Overig».
In de tabel zijn de aantallen hoofdknelpunten weergegeven per huisvestings-systeem, zoals deze uit de inventarisatie resulteren. Per bedrijf kunnen, afhankelijk van hoe ver men in het vergunningentraject is, meer knelpunten aanwezig zijn.
In een aantal gevallen zou op basis van de huidige beschikbare informatie de vergunning nog voor 1 januari 2012 rond kunnen komen, maar heeft de pluimveehouder vanwege de productiecyclus op zijn bedrijf noodgedwongen besloten toch nieuwe kippen op te zetten in de niet-aangepaste stallen. Immers aanpassingen in de stal kunnen alleen in leegstandsperioden worden uitgevoerd, mits op dat moment de vereiste vergunningen zijn afgegeven. Als die vergunningen er niet tijdig zijn zullen ondernemers toch nieuwe kippen plaatsen, waarvan de productieperiode nog tot in 2012 doorloopt. De stallen in afwachting van vergunningen laten leegstaan is bedrijfseconomisch gezien geen optie.
Toekomstig Huisvestingssysteem |
MER |
Milieu-vergunning |
Bouw- vergunning |
Natuurbeschermings wetvergunning |
Financiering |
Overig |
---|---|---|---|---|---|---|
Koloniehuisvesting |
7 |
5 |
3 |
3 |
2 |
3 |
Kolonie- en/of scharrelsysteem |
3 |
1 |
1 |
1 |
1 |
|
Scharrelsysteem |
12 |
16 |
6 |
5 |
7 |
6 |
Vrije uitloopsysteem |
1 |
|||||
Biologisch |
||||||
Nog onbekend |
1 |
1 |
3 |
|||
Opfokleghennen |
1 |
Op peildatum maart 2011 zijn er in totaal 9 KIP-nummers bekend waar een bezwaar- of beroepsprocedure loopt of concreet wordt verwacht. Het betreft 3 bedrijven die willen omschakelen naar een koloniehuisvestingssysteem, 3 naar een scharrelsysteem en 3 naar een kolonie- en/of scharrelsysteem. Een aantal pluimveehouders is echter nog niet zo ver in de procedure; zij zouden alsnog met bezwaarprocedures te maken kunnen krijgen, terwijl ze dat bij de inventarisatie niet hebben aangegeven.
De wijziging van het Legkippenbesluit waarin de voorschriften voor de koloniehuisvesting worden opgenomen, is nog steeds niet vastgesteld. Dat levert veel onzekerheid en vertraging op. De financiering is daardoor een stuk lastiger en de banken stellen hogere eisen aan de financiering.
Opvallend is dat er een vrij grote groep pluimveehouders is die niet uitbreidt en omschakelt naar een welzijnsvriendelijker systeem, maar toch in de problemen komt met de milieu- of omgevingsvergunning. In dat geval zouden er alleen bij Natura-2000-gebieden problemen moeten zijn.
Ten slotte moet worden vastgesteld dat niet alle pluimveehouders hebben gereageerd. Na de eerste inventarisatie kwamen we op een aantal van 115 pluimveehouders (KIP-nummers) die naar verwachting niet aan de wetgeving zouden voldoen. Dat wil niet zeggen dat de groep die niet op de tweede inventarisatie heeft gereageerd, geen probleemgeval kan zijn. Pluimveehouders kunnen redenen hebben om niet aan de inventarisatie mee te werken.