Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 19 februari 2009 en het nader rapport d.d. 31 maart 2009, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Justitie, mede namens de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 16 december 2008, no. 08.003594, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de staatssecretaris van Justitie, mede namens de minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in verband met de aanpassing van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende jeugdsancties, met memorie van toelichting.
Het voorstel beoogt de tenuitvoerlegging van jeugdsancties op onderdelen te optimaliseren. De voorstellen zijn een uitvloeisel van aanbevelingen uit onder andere de rapporten «Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen: opdracht met risico’s» en «Rechten in justitiële jeugdinrichtingen. Evaluatie van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen». De onderwerpen die in het wetsvoorstel aan de orde komen, betreffen onder andere de pedagogische time-out maatregel, het perspectiefplan, het scholings- en trainingsprogramma, de regeling kind-bij-ouderplaatsing en de herziening van de procedure van bemiddeling, beklag en beroep.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 december 2008, no. 08.003594 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtsstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 februari 2009, no. W03.08.0544/II, bied ik u, hierbij aan.
1. In het voorgestelde artikel 65 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) worden de door of namens de directeur genomen beslissingen opgesomd waartegen de jeugdige beklag kan doen bij de beklagcommissie. In onderdeel m van dat artikel is de zogenaamde algemene restcategorie van beslissingen opgenomen: beklag is mogelijk tegen «enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige op grond van een bij of krachtens deze wet of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt». De restcategorie dient een beslissing te betreffen, hetgeen feitelijk handelen uitsluit, aldus de toelichting. Als voorbeeld wordt in dit verband in de toelichting genoemd het verstrekken van een maaltijd die als minder smakelijk wordt ervaren dan wel niet voldoet aan de dieeteisen die eraan vanwege de gezondheid, religie of levensovertuiging van de jeugdige moeten worden gesteld. De Raad is van oordeel dat het genoemde voorbeeld misschien minder gelukkig is nu het verstrekken van een maaltijd een feitelijk handelen betreft en niet een beslissing. Zo kan onnodig verwarring worden geschapen omtrent de reikwijdte van de restcategorie. In het genoemde voorbeeld geldt de procedure van artikel 64 Bjj, te weten bemiddeling via de maandcommissaris. Pas tegen een eventueel daaropvolgende beslissing van de directeur is dan weer beklag mogelijk. De Raad adviseert de toelichting op dit onderdeel aan te passen.
1. Het advies van de Raad om de toelichting op artikel 65, onderdeel m, van de Beginselenwet justitiele jeugdinrichtingen aan te passen is overgenomen.
2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.
2. De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn verwerkt, met dien verstande dat bij de verwerking van de zevende kanttekening (artikel II, onderdeel B) aansluiting is gezocht bij de terminologie van de voorwaardelijke beëindiging.
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de voorgestelde volgorde van de bepalingen die betrekking hebben op (de nazorg bij) de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, om wetssystematische redenen, te wijzigingen zodat de artikelen die betrekking hebben op de oplegging en de verlenging van de maatregel (artikelen 77s en 77t van het Wetboek van Strafrecht) direct achter elkaar in het Wetboek van Strafrecht blijven staan en worden gevolgd door de voorgestelde bepalingen inzake de voorwaardelijke beëindiging (artikelen 77ta en 77tb van het Wetboek van Strafrecht). Dit heeft geleid tot aanpassing van artikel II, onderdelen B,C en D, en artikel VI van het wetsvoorstel en de daarbij behorende passages uit de memorie van toechting.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
Ik moge U, mede namens de ninister van Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
– In artikel I, onderdeel C, onderdeel 2 (artikel 3, tweede lid), «overstijgt» schrappen.
– In artikel I, onderdeel S, het tweede «ten minste» schrappen.
– In artikel I, onderdeel Z, onderdeel 2 (artikel 61, eerste lid, onderdeel a) «artikel 3, vierde lid» vervangen door: artikel 3, vijfde lid.
– In artikel I, onderdeel CC, in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, «artikel 3, vierde lid» vervangen door: artikel 3, vijfde lid.
– In artikel I, onderdeel CC, in artikel 65, eerste lid, onderdeel m, «eenieder verbindende» vervangen door: een ieder verbindende.
– In artikel I, onderdeel II, in artikel 80b, onderdeel a, «onderdeel w» vervangen door: onderdeel v.
– In artikel II, onderdeel B, in artikel 77s bis, eerste lid, onderdeel a, «voorwaardelijk einde» vervangen door: maatregel.
– In artikel II, onderdeel B, in artikel 77s ter, eerste lid, «, op vordering van het openbaar ministerie of» vervangen door: of op vordering van het openbaar ministerie.
– In artikel II, onderdeel B, in artikel 77s ter, derde lid, aanhef, «heeft kennis genomen» vervangen door: kennis heeft genomen.
– In artikel II, onderdeel B, in artikel 77s ter, derde lid, onderdeel a, «alsnog» schrappen.
– In artikel IV, onderdeel B, onderdeel 2, als volgt formuleren: In het tweede lid wordt «bedoeld in artikel 1, onder h, van die wet» vervangen door: bedoeld in artikel 1, onder i, van die wet.