Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in justitiële jeugdinrichtingen te optimaliseren, alsmede dat het wenselijk is te voorzien in een verplicht kader voor nazorg aan jeugdigen na het verblijf in een jeugdinrichting;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Beginselenwet justitiële inrichtingen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel s vervalt en de onderdelen f tot en met r worden geletterd g tot en met s.
2. Na onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. afdelingshoofd: een personeelslid dat of medewerker die namens de directeur is belast met de verantwoordelijkheid voor het beheer van een afdeling;
3. In onderdeel s (nieuw) wordt «verblijfsplan» vervangen door: perspectiefplan.
4. Onderdeel z komt te luiden:
z. tijdelijke overplaatsing: de overplaatsing als bedoeld in artikel 27;
5. In onderdeel aa wordt «artikel 16, derde lid» vervangen door: artikel 12, derde lid.
6. Onder vervanging van de punt door een puntkomma, wordt na onderdeel ee een onderdeel ff ingevoegd, dat komt te luiden:
ff. behandeling: een samenstel van handelingen, gericht op het bij jeugdigen voorkomen, verminderen of opheffen van problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard die hun ontwikkeling naar volwassenheid ongunstig kunnen beïnvloeden.
In de artikelen 2, vierde lid, 4, derde lid, 13, tweede lid, 15, tweede lid, 23, eerste en derde lid, 41, vierde lid, 45, eerste lid, 50, tweede lid, 52, tweede lid, en 63, eerste lid, wordt «verblijfs- of behandelplan» telkens vervangen door: perspectiefplan.
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen plaatsvindt kunnen in aansluiting op hun verblijf in de inrichting door de directeur met machtiging van Onze Minister in de gelegenheid worden gesteld aan een scholings- en trainingsprogramma deel te nemen. Een scholings- en trainingsprogramma is een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door jeugdigen ter verdere tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel dat als zodanig door Onze Minister is erkend, met inachtneming van de regels ingevolge het derde lid.
2. Onder vernummering van het tweede en derde tot het derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van jeugddetentie plaatsvindt waarvan de totale duur die van een ondergane voorlopige hechtenis met een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen duur overschrijdt, nemen deel aan een scholings- en trainingsprogramma. Het programma staat ten dienste aan de begeleiding van de jeugdige in aansluiting op het verblijf in een justitiële jeugdinrichting.
3. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname, bedoeld in het derde lid, kan de directeur de deelname beëindigen en wordt de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in de inrichting voortgezet.
In artikel 3a, eerste lid, wordt «bestemd voor» vervangen door: ten behoeve van.
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid worden de onderdelen a tot en met j geletterd b tot en met k en wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. de deelname aan en beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma;
2. In het vierde lid, onderdeel b (nieuw), wordt «artikel 13, tweede en vijfde lid», vervangen door: artikel 16, eerste en vierde lid.
3. Het vierde lid, onderdeel g (nieuw), komt te luiden:
g. de beperking en intrekking van het verlof bedoeld in de artikelen 28, 29, en 30;
4. Na het vierde lid worden twee artikelleden toegevoegd, die luiden:
5. In afwijking van het bepaalde in het tweede en vierde lid, kan de directeur een afdelingshoofd machtigen tot het nemen van de volgende beslissingen:
a. de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten, bedoeld in de artikelen 23, derde lid, en 24, eerste lid, de verlenging van de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten, bedoeld in artikel 23, tweede lid en vierde lid, en artikel 24, tweede lid;
b. de plaatsing in afzondering, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
6. Indien de onder het vijfde lid genomen beslissingen worden genomen door een afdelingshoofd dan wordt de directeur daarvan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijftien uren na het nemen van die beslissing, op de hoogte gesteld.
Na artikel 7 wordt een nieuw artikel 7a ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister houdt toezicht op het verblijf van personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting plaatsvindt.
2. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren worden daartoe alle ter zake dienende inlichtingen verstrekt en zij hebben te allen tijde toegang tot een zodanige inrichting. Zij zijn, onder verplichting van geheimhouding tegenover derden en voor zover dit voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op personen als bedoeld in het eerste lid betrekking hebbende stukken in te zien.
3. Onze Minister stelt regels omtrent het houden van aantekeningen als bedoeld in artikel 77t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht en omtrent het houden van aantekeningen van andere belangrijke voorvallen ten tijde van het verblijf in de inrichting. Onze Minister kan daartoe een model vaststellen.
Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden:
De artikelen 8, 9 en 10 komen te luiden:
1. Inrichtingen zijn bestemd voor:
a. personen ten aanzien van wie een bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven, voor zover zij ten tijde van het begaan van het strafbaar feit waarvan zij worden verdacht, de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
b. personen aan wie de straf van jeugddetentie, daaronder begrepen vervangende jeugddetentie, is opgelegd;
c. personen in vreemdelingenbewaring, voor zover zij de leeftijd van twaalf jaar wel maar die van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
d. personen ten aanzien van wie een bevel tot gijzeling is gegeven, voor zover zij de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;
e. personen aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd;
f. personen ten aanzien van wie een machtiging als bedoeld in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg is gegeven;
g. personen ten aanzien van wie een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen is gegeven, in afwachting van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
h. personen aan wie met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht de maatregel van terbeschikkingstelling als bedoeld in de artikel 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht werd opgelegd, voorzover de jeugdige ten tijde van de tenuitvoerlegging de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, en ten aanzien van wie Onze Minister, of de rechter blijkens het vonnis of arrest waarbij de maatregel werd opgelegd, heeft bepaald dat de plaatsing van de jeugdige in een inrichting gelet op diens ontwikkeling aangewezen is.
2. Onze Minister kan bepalen dat een inrichting of afdeling uitsluitend bestemd is voor het verblijf van een of meer categorieën jeugdigen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d, dan wel uitsluitend bestemd is voor de behandeling van één of meer categorieën jeugdigen als bedoeld in het eerste lid, onder e tot en met h. Hij kan een inrichting of een afdeling met een bijzondere bestemming, als bedoeld in het derde lid, aanwijzen.
3. Inrichtingen of afdelingen daarvan kunnen door Onze Minister worden aangewezen voor de onderbrenging van jeugdigen die een bijzondere opvang of behandeling behoeven. Deze bijzondere opvang of behandeling kan verband houden met de leeftijd, de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige of de uitvoering van het perspectiefplan, alsmede met het delict waarvoor of de titel waarop de jeugdige in een inrichting verblijft.
4. Onze Minister wijst inrichtingen, afdelingen of plaatsen aan, waarin kinderen van de jeugdige tot een in de aanwijzing aangegeven leeftijd met de jeugdige kunnen worden ondergebracht.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het onderbrengen van jeugdigen in inrichtingen plaats heeft dan wel omtrent de wijze waarop de bijzondere bestemming invulling krijgt.
6. Onze Minister kan ten aanzien van de in het eerste lid onder h. aangeduide personen bepalen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling kan voortduren ook nadat de leeftijd van 21 jaar is bereikt, maar de behandeling zich tegen onmiddellijke overplaatsing verzet. In deze gevallen wordt de jeugdige zo snel als de behandeling dit toelaat, overgeplaatst naar een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b. van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
1. In de inrichting worden mannelijke en vrouwelijke jeugdigen gescheiden ondergebracht.
2. De directeur kan jeugdigen van verschillend geslacht die in dezelfde inrichting verblijven in de gelegenheid stellen gezamenlijk aan activiteiten deel te nemen.
3. Onze Minister kan inrichtingen of afdelingen aanwijzen, waarin van het eerste lid wordt afgeweken vanwege de bijzondere bestemming van de inrichting of de afdeling.
1. Inrichtingen of afdelingen daarvan zijn naar de mate van beveiliging als volgt te onderscheiden en aan te duiden:
a. beperkt beveiligd: een open inrichting of afdeling;
b. normaal beveiligd: een gesloten inrichting of afdeling.
2. Onze Minister bepaalt ten aanzien van elke inrichting of afdeling daarvan de mate van beveiliging, bedoeld in het eerste lid.
Het opschrift van Hoofdstuk IV, paragraaf 1, wordt geplaatst na artikel 10 en vóór artikel 11.
De artikelen 11 tot en met 14 komen te luiden:
Onze Minister kan nadere regels stellen over:
a. de plaatsing, overplaatsing en overbrenging van jeugdigen;
b. de procedure van plaatsing, overplaatsing en overbrenging;
c. de criteria waaraan jeugdigen moeten voldoen voor plaatsing in een inrichting of afdeling met een bijzondere bestemming, als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid;
d. de onderbrenging van kinderen van jeugdigen in de inrichting, afdeling of plaats waar de jeugdige verblijft.
1. Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen is gelast, worden, voor zover de tenuitvoerlegging in een inrichting plaatsvindt, geplaatst in een inrichting of afdeling dan wel overgeplaatst naar een inrichting of afdeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, tweede tot en met vierde lid. De plaatsing geschiedt met inachtneming van de titel van de vrijheidsbeneming, de persoon van de jeugdige of de benodigde mate van beveiliging.
2. Personen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen e, f, en h, worden in elk geval geplaatst in een inrichting of op een afdeling waar behandeling plaats kan vinden.
3. Met de plaatsing en overplaatsing zijn door Onze Minister aangewezen selectiefunctionarissen belast. Deze zijn bevoegd daartoe de overbrenging van personen te bevelen. Zij kunnen de overbrenging doen geschieden door daartoe door hen aangewezen personeelsleden of medewerkers.
4. De inrichting is verplicht de jeugdige op te nemen.
5. De selectiefunctionaris neemt bij de beslissing tot plaatsing, overplaatsing of overbrenging de aanwijzingen van het openbaar ministerie en van de autoriteiten die de straf of maatregel hebben opgelegd, in aanmerking. De selectiefunctionaris neemt bij de beslissing, bedoeld in het eerste lid, de aanwijzingen van de stichting voor zover mogelijk in acht.
6. De selectiefunctionaris neemt de beslissing om een jeugdige te plaatsen op een afdeling voor intensieve zorg of voor intensieve behandeling als bedoeld in artikel 22a, onderscheidenlijk artikel 22b, na advies van een psychiater, die voor zover mogelijk overleg heeft gevoerd met de behandelend gedragsdeskundige.
7. In geval van gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van een jeugdige kan de selectiefunctionaris, met inachtneming van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, bepalen dat de jeugdige naar een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen zal worden overgebracht om daar zolang als dat noodzakelijk is te worden verpleegd.
8. De selectiefunctionaris kan, op verzoek van de directeur, beslissen dat de vrijheidsbenemende straf tijdelijk buiten de inrichting op een plaats als bedoeld in artikel 8, vierde lid, ten uitvoer wordt gelegd.
1. Een plaatsing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, geschiedt voordat de termijn van de maatregel drie maanden is verstreken.
2. Indien de plaatsing niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn mogelijk is, kan de selectiefunctionaris deze termijn telkens met drie maanden verlengen.
3. Met een beslissing tot verlenging als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld de weigering om binnen de in het eerste lid genoemde termijn te beslissen.
1. De jeugdige ten aanzien van wie met toepassing van artikel 29k, tweede lid van de Wet op de jeugdzorg is bepaald dat hij in een inrichting wordt geplaatst, heeft aanspraak op die plaatsing. Een jeugdige heeft slechts aanspraak op deze plaatsing als de stichting, die werkzaam is in de provincie waarin de jeugdige duurzaam verblijft, een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat hij op die plaatsing is aangewezen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor gevallen waarin het besluit bedoeld in de tweede volzin niet afgewacht kan worden. Daarbij kan worden afgeweken van de tweede volzin.
2. De jeugdige, bedoeld in het eerste lid, kan worden overgeplaatst naar een beperkt beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a.
Artikel 15 vervalt en onder vernummering van artikel 16a tot artikel 15, wordt in artikel 15 (nieuw), eerste lid, de zinsnede «In afwijking van artikel 16, eerste lid, eerste volzin, kan de selectiefunctionaris» vervangen door: In afwijking van artikel 12, eerste lid, eerste volzin, kan de selectiefunctionaris.
Artikel 16 komt te luiden:
1. Indien een jeugdige een kind in de inrichting of afdeling als bedoeld in artikel 8, vierde lid, wil onderbrengen ten einde het aldaar te verzorgen en op te voeden, behoeft hij de toestemming van de directeur. De directeur geeft deze toestemming, voor zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
c. de uitvoering van het perspectiefplan;
d. de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige;
e. het over het kind gestelde gezag.
2. De directeur kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid.
3. De directeur kan over een door hem voorgenomen onderbrenging van een kind in de inrichting of afdeling het advies inwinnen van de raad voor de kinderbescherming.
4. De directeur kan de toestemming intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid, of indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien de directeur een nader onderzoek nodig oordeelt, kan hij de medewerking van de raad voor de kinderbescherming inroepen.
5. De directeur is verplicht de toestemming in te trekken, indien de onderbrenging van het kind in de inrichting in strijd komt met enige op het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing.
6. In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de inrichting.
7. De kosten van de verzorging van het kind komen voor rekening van het Rijk, voor zover de jeugdige dan wel degene die belast is met het gezag over het kind, niet zelf in die kosten kan voorzien.
8. Onverminderd het bepaalde in het eerste tot en met het zevende lid kan de directeur de selectiefunctionaris verzoeken de jeugdige en het kind elders te plaatsen.
Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt.
1. In het eerste lid, wordt «artikel 16» vervangen door: artikel 12.
2. In het derde lid, wordt «artikel 15, tweede lid» vervangen door: artikel 8, derde lid.
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 11, tweede lid» vervangen door: artikel 13, tweede lid.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 16, eerste onderscheidenlijk vijfde lid» vervangen door: artikel 12, eerste onderscheidenlijk zevende lid.
3. In het eerste lid vervalt onderdeel d en wordt onderdeel e geletterd d.
4. In het tweede lid wordt «artikel 66, tweede, vierde en vijfde lid», vervangen door: artikel 66, tweede, zesde en zevende lid.
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De betrokkene heeft het recht bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing in dan wel overplaatsing naar een bepaalde inrichting of afdeling.
2. In het derde lid wordt «artikel 66, tweede en vierde lid» vervangen door: artikel 66, tweede en zesde lid.
Het opschrift van hoofdstuk V komt te luiden als volgt:
Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De directeur van een inrichting stelt uiterlijk binnen drie weken na de binnenkomst van de jeugdige een perspectiefplan voor hem vast. Alvorens het plan vast te stellen, overlegt hij met de jeugdige. De eerste volzin is niet van toepassing op jeugdigen die in de inrichting een vervangende jeugddetentie ondergaan van een kortere duur dan drie weken.
2. In het tweede lid wordt «verblijfsplan» telkens vervangen door: perspectiefplan.
Artikel 21 vervalt.
Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:
De zinsnede «twaalf uren per dag gedurende de week en ten minste acht en een half uren per dag gedurende het weekeinde» door: 77 uren per week waarvan ten minste acht en een half uren per dag.
Na artikel 23 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Een personeelslid of medewerker kan de jeugdige voor een maximale aaneengesloten duur van een uur uitsluiten van het verblijf in de groep of van gemeenschappelijke activiteiten indien het gedrag van de jeugdige verstorend is voor de rust in de groep, en in verband daarmee de kortdurende uitsluiting ertoe bijdraagt dat het gedrag van de jeugdige gunstig wordt beïnvloed.
2. Een uitsluiting als bedoeld in het eerste lid kan op een dag herhaaldelijk worden toegepast, met dien verstande dat de totale duur van de uitsluitingen de twee uren per etmaal niet overstijgt.
3. De directeur houdt van de oplegging van de maatregel van uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, en de herhaalde toepassing, bedoeld in het tweede lid, aantekening in een register. De directeur stelt aan de hand van dit register elke drie maanden de commissie van toezicht van de toepassing van de maatregel op de hoogte en treedt daarover met de commissie in overleg.
Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:
In het vijfde lid wordt de zinsnede «alsmede de duur en frequentie van het verlof» vervangen door: alsmede de duur, frequentie en het doel van het verlof.
Artikel 31 vervalt.
In artikel 43, eerste lid, wordt na de eerste volzin een zin ingevoegd, luidende: De directeur draagt ervoor zorg dat ouders, voogden, stiefouders of pleegouders in de gelegenheid zijn om, indien zij vanwege dringende verplichtingen of belemmeringen niet in staat zijn de jeugdige op de ingevolge de eerste volzin vastgestelde bezoektijden te bezoeken, de jeugdige op andere tijden door de week of in het weekeinde te bezoeken.
In artikel 52, vierde lid, wordt de zinsnede: «Onze Minister stelt regels omtrent de voorwaarden» vervangen door: Onze Minister kan regels stellen omtrent de voorwaarden.
Aan artikel 58 worden twee artikelleden toegevoegd, die luiden:
3. De ouders of voogd, stiefouder of pleegouders dan wel de stichting, worden van het opleggen van een straf, bedoeld in artikel 55, eerste lid, en van de redenen daarvan op de hoogte gesteld. Ten aanzien van jeugdigen van achttien jaar en ouder is de instemming van de jeugdige vereist.
4. De directeur kan van het doen van mededelingen omtrent de redenen voor het opleggen van de straf afzien indien:
a. de ouders, voogd, stiefouder of pleegouders te kennen hebben gegeven niet betrokken te willen worden bij het verblijf van de jeugdige in de inrichting;
b. zwaarwegende belangen van de jeugdige zich tegen het doen van deze mededelingen verzetten.
Artikel 61 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid worden de onderdelen a tot en met k geletterd b tot en met l.
2. In het eerste lid wordt na de aanhef een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
a. de beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3, vijfde lid;
3. In het eerste lid, onderdeel b (nieuw), wordt «artikel 13» vervangen door: artikel 16.
4. In het eerste lid komt onderdeel c (nieuw) te luiden:
c. de voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg, bedoeld in artikel 22a, derde lid of een afdeling voor intensieve behandeling als bedoeld in artikel 22b ;
5. In het eerste lid onderdeel g (nieuw) vervallen de zinsneden : «en proefverlof» alsmede «, en 31, derde lid».
6. In het derde lid wordt de zinsnede «toepassing van het eerste lid, onder c, d, e, f, g, h en i» vervangen door: toepassing van het eerste lid, onder d, e, f, g, h, i en j.
7. Onder vernummering van het vierde tot het vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien de beslissing tot
a. de uitsluiting van verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 23, derde lid, en 24, eerste lid, onder a en b, onderscheidenlijk artikel 23, vierde lid, en 24, tweede lid, alsmede de verlenging van uitsluiting van verblijf in de groep, bedoeld in artikel 23, tweede lid;
b. de plaatsing in afzondering, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, op de grond van artikel 24, eerste lid, onder a en b, en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 25, derde lid; wordt genomen door een afdelingshoofd, stelt deze de jeugdige in de gelegenheid te worden gehoord.
In artikel 63, eerste lid, wordt «de opvang en de behandeling», vervangen door: het verblijf, en wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. adviezen en aantekeningen als bedoeld in artikel 77t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 64, zevende lid komt te luiden:
7. Tegen de beslissing, bedoeld in het zesde lid, kan de jeugdige een klacht indienen bij de beklagcommissie. In dat geval is het bepaalde in artikel 68, vierde lid, niet van toepassing.
Artikel 65, eerste lid, komt te luiden:
1. Een jeugdige kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing betreffende:
a. de beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, als bedoeld in artikel 3, vijfde lid;
b. de weigering of de intrekking van de toestemming om een kind in de inrichting onder te brengen, bedoeld in artikel 16;
c. de voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg, bedoeld in artikel 22a, derde lid of een afdeling voor intensieve behandeling als bedoeld in artikel 22b, derde lid;
d. de uitsluiting van het verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 23, derde lid, en 24, eerste lid, aanhef en onder a of b, onderscheidenlijk artikel 23, vierde lid en 24, tweede lid, alsmede verlenging van de uitsluiting van verblijf in de groep, bedoeld in artikel 23, tweede lid;
e. de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 25, eerste lid, op de grond van artikel 24, eerste lid, onder a of b, onderscheidenlijk artikel 25, derde lid, en de toepassing van artikel 26;
f. de tijdelijke plaatsing en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 27, eerste onderscheidenlijk derde lid;
g. de beperking en de intrekking van verlof, bedoeld in de artikelen 29, tweede lid, 30, derde en vierde lid;
h. het onderzoek in het lichaam, bedoeld in artikel 36, eerste lid;
i. het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 37;
j. de bevestiging door mechanische middelen, bedoeld in artikel 38, eerste lid;
k. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 55 en de toepassing van de artikelen 56 en 57, derde lid;
l. de observatie door middel van een camera, bedoeld in de artikelen 25a, eerste lid, en 55a, eerste lid;
m. enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige op grond van een bij of krachtens deze wet of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.
Artikel 66 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid tot zesde tot en met achtste lid, worden twee artikelleden ingevoegd, die luiden:
4. De beklagcommissie stelt de maandcommissaris onverwijld op de hoogte van de klacht en doet hem deze onverwijld in een gesloten enveloppe toekomen. Indien de indiening van het klaagschrift heeft plaatsgevonden door tussenkomst van de directeur, dan stelt deze de maandcommissaris onverwijld op de hoogte van de klacht en doet deze toekomen aan de maandcommissaris.
5. De maandcommissaris onderzoekt of terzake het onderwerp van de klacht tussen de jeugdige en de directeur kan worden bemiddeld. Artikel 64, derde tot en met zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. In het achtste lid (nieuw) wordt: «vijfde lid», vervangen door: zevende lid, en wordt na de laatste volzin een volzin toegevoegd, luidende: Het indienen van een verzoek tot bemiddeling, stuit de in het vorige lid genoemde termijn voor het indienen van een klaagschrift.
Artikel 68 wordt gewijzigd als volgt.
1. Het vierde lid vervalt.
2. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
In het opschrift van hoofdstuk XV vervalt «proefverlof,».
In artikel 77, tweede lid, vervalt de zinsnede «of proefverlof».
In artikel 78, vierde lid, wordt de zinsnede «68, eerste, tweede, derde en vierde lid,» vervangen door: «68, eerste, tweede en derde lid,.
Na hoofdstuk XVI wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bij wijze van experiment regels worden gesteld waarmee tijdelijk wordt afgeweken van de in artikel 80b te noemen bepalingen, zulks met inachtneming van de aldaar genoemde doelen met het oog waarop afwijking van de betreffende bepaling gedurende de werkingsduur van de maatregel plaats kan hebben.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
3. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het experiment.
4. Onze Minister zendt tenminste drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk.
5. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het eerste lid, geldt voor een periode van ten hoogste twee jaar na inwerkingtreding daarvan.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing, indien binnen de twee jaar voordracht plaatsvindt van een voorstel van wet, waarmee in het onderwerp van de maatregel wordt voorzien.
Op de wijze als voorzien in artikel 80a kan worden afgeweken van:
a. artikel 1, onderdeel v, ten aanzien van de grootte van de groep, voor zover dit dienstig is aan een experiment ingevolge de navolgende onderdelen van dit artikel en voor zover dit in het belang is van de opvoeding of de behandeling van de jeugdige;
b. artikel 3, met als doel de vaststelling van een vroeger moment waarop de jeugdige aan een scholings- en trainingsprogramma kan deelnemen;
c. artikel 10, met als doel de vaststelling van andersoortige mate van beveiliging voor zover bijzondere technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven;
d. artikel 17, met als doel de vaststelling van andersoortige wijzen van onderbrenging van de jeugdige;
e. de artikelen 22 tot en met 22b, voorzover dit dienstig is aan een experiment waarbij de jeugdige in een inrichting, afdeling of plaats met een bijzondere bestemming als bedoeld in artikel 8, derde lid, verblijft en voor zover dit in het belang is van de opvoeding of de behandeling van de jeugdige;
f. artikel 49, tweede lid, met als doel het voorkomen van ordeverstorend gedrag dan wel het structureel bevorderen van de orde of veiligheid binnen de inrichting;
g. artikel 64, met als doel het bevorderen van het gebruik van de bemiddelingsprocedure als wijze van geschillenbeslechting.
Het Wetboek van Strafrecht wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 77s wordt gewijzigd als volgt:
1. In het zesde lid wordt «twee jaar» vervangen door: drie jaar, en wordt na de laatste volzin een volzin ingevoegd luidende: Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 77t.
2. In het zevende lid wordt na onderdeel b en onder vervanging van de punt door een puntkomma, een nieuw onderdeel c ingevoegd, dat komt te luiden als volgt:
c. wanneer de maatregel voorwaardelijk is geëindigd en de veroordeelde buiten de plaats verblijft die voor de tenuitvoerlegging is aangewezen.
3. Het achtste lid komt te luiden als volgt:
8. Onverminderd het bepaalde in het zevende lid, kan Onze Minister de maatregel te allen tijde, na advies te hebben ingewonnen van de raad voor de kinderbescherming, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk beëindigen.
Artikel 77t wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid worden na de laatste volzin twee volzinnen ingevoegd die luiden: In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt bereikt. Artikel 77s, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. In het derde lid vervalt de laatste volzin.
3. In het zesde lid wordt de zinsnede «bedoeld in het vierde lid, onder a,», vervangen door: bedoeld in het vijfde lid, onder a,.
Na artikel 77t worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:
1. Indien de maatregel voorwaardelijk eindigt als bedoeld in artikel 77s, zesde lid en artikel 77t, tweede lid, geschiedt dit onder de algemene voorwaarde dat:
a. de jeugdige zich ten tijde van de voorwaardelijke beëindiging niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. de jeugdige zich zal gedragen naar de aanwijzingen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg dan wel, indien de veroordeelde de leeftijd van achttien jaar reeds heeft bereikt, een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling of bijzondere reclasseringsambtenaar, ook indien deze aanwijzingen een vorm van intensieve begeleiding inhouden.
2. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar ministerie belast. Over de wijze waarop de veroordeelde aan de voorwaarden voldoet, wordt het openbaar ministerie door de stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg ingelicht.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aard en de duur van de begeleiding.
4. Het bepaalde in artikel 77s, achtste lid, en in de vorige artikelleden, blijft buiten toepassing indien bij het vonnis of arrest waarbij de maatregel werd opgelegd, eveneens de maatregel bedoeld in artikel 77w werd opgelegd of indien ten aanzien van de jeugdige een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen is gegeven.
1. De voorwaardelijke beëindiging kan door de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.
2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bedraagt ten hoogste twee jaar.
3. De rechter die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, beslist op vordering van het openbaar ministerie op zijn vroegst na drie maanden en ten hoogste na zes maanden nadat de maatregel voorwaardelijk werd beëindigd tot verlenging als bedoeld in het eerste lid. De rechter kan daarbij ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de jeugdige of diens raadsman:
a. de voorwaardelijke beëindiging omzetten in een onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel, hetzij
b. indien de jeugdige zich niet heeft gedragen naar de aanwijzingen bedoeld in artikel 77ta, eerste lid, onderdeel b, bevelen dat de jeugdige voor een maximale duur van een jaar wordt teruggeplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel, indien de jeugdige inmiddels de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b. van de Penitentiaire beginselenwet dan wel een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b. van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
4. Na het einde van de duur van de terugplaatsing als bedoeld in het vorige lid, onderdeel b, eindigt de maatregel onvoorwaardelijk.
5. De in het derde lid bedoelde rechter kan daarbij:
a. de voorwaarden aanvullen of wijzigen;
b. aan een andere instelling dan die welke daarmede tevoren was belast, de begeleiding van de jeugdige opdragen.
6. Artikel 77u is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tegen een beslissing tot terugplaatsing als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, hoger beroep open staat.
In artikel 77u wordt «artikel 77t» vervangen door: de artikelen 77t en 77ta.
In artikel 77w, zevende lid, wordt «jeugdreclassering» telkens vervangen door: de stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.
Artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, worden na de eerste volzin, twee volzinnen ingevoegd, die luiden als volgt: De rechter kan daarbij een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg aan de verdachte hulp en steun te verlenen. Bij algemene maatregel van bestuur, op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en de omvang van de hulp en steun.
2. In het derde lid, worden na de eerste volzin, de volgende zinnen ingevoegd:
Bij het bevel tot voorlopige hechtenis kan worden bepaald dat de verdachte gedurende de nacht in een inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel op een andere plaats als bedoeld in het eerste volzin verblijft, en gedurende de dag in de gelegenheid wordt gesteld de inrichting of die plaats te verlaten.
3. In het zesde lid vervallen de zesde en zevende volzin.
De Wet op de jeugdzorg wordt gewijzigd als volgt.
In artikel 3, derde lid, wordt de zinsnede «een beslissing van de selectiefunctionaris, bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 31 van die wet,» vervangen door: en een beslissing van de selectiefunctionaris, bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen,.
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede: «of aan wie proefverlof als bedoeld in artikel 31 van die wet is verleend,».
2. In het tweede lid wordt «bedoeld in artikel 1, onder h, van die wet» vervangen door: bedoeld in artikel 1, onder i, van die wet».
In artikel 29k, tweede lid, wordt «artikel 11a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen» vervangen door: artikel 14 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
In artikel 29x wordt «artikel 1, onder m» vervangen door: artikel 1, onder n.
Artikel 78, onderdeel D vervalt.
Artikel 112, wordt gewijzigd als volgt.
1. Het tweede lid vervalt.
2. In het derde lid, wordt «artikel 78, onderdeel D, vervangen door: artikel 14 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, en wordt «artikel 11a, eerste lid, vervangen door: artikel 14.
3. In het zesde lid wordt «artikel 78, onderdeel D, vervangen door: artikel 14 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 5, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, wordt de zinsnede «of artikel 1, onder h, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen» telkens vervangen door: of artikel 1, onder i, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.
De artikelen 77s, zesde en zevende lid, 77t, tweede lid, 77ta en 77tb van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij na inwerkingtreding van deze wet komen te luiden, worden slechts toegepast met betrekking tot feiten gepleegd na inwerkingtreding van deze wet. Met betrekking tot feiten, gepleegd voor inwerkingtreding van deze wet, blijven de artikelen 77s, zesde en zevende lid, 77t, tweede lid, Wetboek van Strafrecht van toepassing zoals deze luidden voor dat tijdstip en blijven de artikelen 77ta en 77tb Wetboek van Strafrecht buiten toepassing.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Justitie,