Met de Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 en de Wet inburgering in verband met onder meer de invoering van een kwalificatieplicht (Stb. 203) is via een verplichting tot inschrijving bij scholen en opleidingen voorgeschreven dat jongeren tot 18 jaar een startkwalificatie halen en daarmee kwalificatieplichtig worden. Deze invoering van een kwalificatieplicht geldt met ingang van 1 augustus 2007. In voorliggend wetsvoorstel worden voorstellen gedaan voor vervanging van enkele bepalingen uit de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) door bepalingen die beter aansluiten bij de kwalificatieplicht. Voornaamste doel hiervan is samenhang aan te brengen in het beleid ter bestrijding van schooluitval en ter bevordering van het behalen van een startkwalificatie. Hierop wordt in paragraaf 2 van deze memorie van toelichting nader ingegaan.
De Algemene nabestaandenwet (ANW) kent bepalingen die overeenkomen met de bepalingen uit de AKW die met dit wetsvoorstel worden vervangen. Omdat het behalen van een startkwalificatie ook voor wezen van belang is, wordt voorgesteld ook de ANW hieraan aan te passen. Omdat zowel de AKW als de ANW door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden uitgevoerd, is dit ook vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt een voordeel. In paragraaf 2.9 van deze memorie van toelichting wordt dit voorstel nader toegelicht.
In dit wetsvoorstel wordt verder een voorstel gedaan voor uitwerking van het begrip «eigen kind» in de AKW. Aan het begrip «eigen kind» heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in zijn uitvoeringsbeleid invulling gegeven. Mede naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 april 2005 wordt nu een wettelijke uitwerking van het begrip «eigen kind» voorgesteld. Hierop wordt in paragraaf 3 van deze memorie van toelichting nader ingegaan.
Voorts bevat dit wetsvoorstel enkele voorstellen ter verbetering van de wetstechnische structuur van de AKW. Deze voorstellen hebben geen inhoudelijke betekenis.
Tot slot wordt voorgesteld het overgangsrecht dat was opgenomen in een Wet van 22 december 1994 over te hevelen naar de AKW. Voor een toelichting op dit voorstel verwijs ik naar het artikelsgewijze gedeelte (bij artikel II) van deze toelichting.
Dit wetsvoorstel wordt mede-ondertekend door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vanwege haar verantwoordelijkheid voor de ANW alsmede voor de uitvoering van zowel AKW als ANW door het zelfstandige bestuursorgaan de SVB.
2. Aansluiting bij de kwalificatieplicht
2.1. Voorkomen schooluitval en het begrip kwalificatieplicht
Op 28 juni 2007 heeft het kabinet het programma Jeugd en Gezin naar de Voorzitter van de Tweede Kamer gezonden. In dit programma staan de ambities van de regering voor de komende tijd op het terrein van Jeugd en Gezin.
Eén van de ambities van de regering voor de komende tijd is om met een integrale aanpak het behalen van een startkwalificatie door jongeren te bevorderen en schooluitval te voorkomen. Samenwerking tussen onder meer onderwijs, ouders, betrokken instanties en jongeren is hierbij van groot belang. Een jongere behaalt een startkwalificatie met een Havo-, VWO- of MBO2-diploma.
Jongeren die het onderwijs verlaten zonder het behalen van een startkwalificatie worden aangemerkt als voortijdig schoolverlaters. In 2002 telde Nederland nog 71 000 nieuwe voortijdig schoolverlaters (van 12–22 jaar). Het kabinet wil bereiken dat het aantal schoolverlaters in 2012 is gehalveerd. De grootste uitval doet zich voor tussen het zestiende en achttiende levensjaar.
Eén van de maatregelen die de regering al heeft getroffen om te bereiken dat jongeren hun opleiding afronden is de invoering per 1 augustus 2007 van de kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969. De kwalificatieplicht houdt in dat jongeren die nog geen 18 jaar zijn, verplicht zijn een volledig onderwijsprogramma te volgen dat is gericht op het behalen van een startkwalificatie. Volledige onderwijsprogramma’s zijn de VMBO-, Havo- en VWO-opleidingen in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende en beroepsbegeleidende leerweg in het middelbaar beroepsonderwijs.
Daarnaast is de aandacht gericht op de preventie van voortijdige schooluitval door bijvoorbeeld aanbod van meer praktijkgericht onderwijs.
2.2. Vervanging van AKW-bepalingen door bepalingen die aansluiten bij de kwalificatieplicht
De regering ambieert om met een integrale aanpak het behalen van een startkwalificatie door jongeren te bevorderen. Gelet hierop ligt het voor de hand om de voorwaarden die in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor jongeren van 16 en 17 jaar gelden om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, te laten aansluiten bij de kwalificatieplicht uit de Leerplichtwet 1969, inclusief de vrijstellingsgronden. Hierdoor ontstaat samenhangend beleid en wordt het beleid dat op het ene beleidsterrein wordt gevoerd ondersteund door beleid dat op het andere beleidsterrein wordt gevoerd. Zo geven opleidingen, met name opleidingen die meer aansluiten bij de mogelijkheden en behoeftes van jongeren en die vallen onder de definities van de Leerplichtwet 1969, eerder recht op kinderbijslag. Dit motiveert jongeren en hun ouders, waardoor de kans dat de jongeren op school blijven groter wordt.
Daarnaast is straks, doordat in de AKW met dezelfde definities wordt gewerkt als in de Leerplichtwet 1969, voor de ouders helder dat als niet voldaan wordt aan de kwalificatieplicht de kans bestaat op beëindiging van het kinderbijslagrecht. Ook in het contact tussen leerplichtambtenaar en ouders kan zonder reserves op de consequentie van het vervallen van het recht op kinderbijslag bij niet voldoen aan de kwalificatieplicht worden gewezen.
De invalshoek van het kabinet is een positieve, namelijk dat geen schooluitval plaatsvindt en dat zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie halen. Dit biedt hen een beter perspectief op de arbeidsmarkt. Naar verwachting zet duidelijkheid omtrent het gevolg van het niet voldoen aan de kwalificatieplicht ouders ertoe aan om, indien hun kind verzuimt, het weer terug in de schoolbanken te krijgen. Het kabinet realiseert zich dat hiervoor geen garanties kunnen worden geboden, omdat sommige ouders niet bij machte zijn om hun kind te bewegen naar school te gaan. Het kabinet is echter van mening dat in het belang van de jongeren zelf alle zeilen moeten worden bijgezet.
Voor kinderen van 16 en 17 krijgen ouders nu alleen kinderbijslag als deze kinderen onderwijs volgen, gehandicapt zijn of werkloos zijn. Met andere woorden, er worden voorwaarden gesteld aan hun tijdbesteding. Het kabinet handhaaft dit uitgangspunt en deze voorwaarden, maar dit wetsvoorstel formuleert de voorwaarden op een andere manier, namelijk door aan te sluiten bij de begrippen van de Leerplichtwet 1969.
Naast het leveren van een bijdrage aan het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie beoogt de regering met de voorgestelde nieuwe onderwijsvoorwaarde tegemoet te komen aan signalen over knelpunten vanuit de uitvoeringspraktijk bij de toetsing aan de huidige onderwijsvoorwaarde. Het huidige klokurencriterium (zie hierna) is gevoelig voor veranderingen, zoals de ontwikkeling van moderne didactische vormen. Het hangt van de organisatie van het onderwijs op een school af of recht bestaat op kinderbijslag. Voorts telt bij de klokureneis het maken van huiswerk niet mee. Onduidelijk is hoe moet worden omgegaan met lessen waarin een gedeelte van de tijd beschikbaar wordt gesteld voor het maken van huiswerk. De regering verwacht dat met de voorgestelde onderwijsvoorwaarde deze problemen niet meer zullen voorkomen. Door het gebruik van dezelfde definities in de AKW als in Leerplichtwet 1969 kan de uitwisseling van gegevens tussen organisaties bovendien worden geoptimaliseerd.
Samengevat heeft dit wetsvoorstel als primair doel, als aanvulling op de maatregelen die op onderwijsterrein worden getroffen, het bevorderen dat alle jongeren een startkwalificatie halen. Het secundaire doel is, dat de uitvoering vereenvoudigd wordt.
2.3. Huidige AKW-voorwaarden voor jongeren van 16 en 17 jaar
In het kader van de AKW worden voor het recht op kinderbijslag ten aanzien van jongeren tot 16 jaar geen voorwaarden gesteld wat de tijdbesteding betreft. Achtergrond hiervan is, dat jongeren volledig leerplichtig zijn tot het einde van het schooljaar waarin ze 16 jaar worden.
Voor een jongere van 16 of 17 jaar, die tot 1 augustus 2007 niet of slechts partieel leerplichtig was, gelden wel tijdbestedingsvoorwaarden. Voor een jongere van 16 of 17 jaar kan recht op kinderbijslag bestaan, als de jongere:
a. onderwijs of een beroepsopleiding volgt: lessen of stages volgen gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal (klokurencriterium).
b. werkloos is: geregistreerd staan bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) als werkzoekende, en niet tenminste 19 uur per week aan het werk, of een werkloosheidsuitkering krijgen; hierbij gelden ook verplichtingen om een passende baan te aanvaarden.
c. arbeidsongeschikt is: als rechtstreeks en medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat zijn om 55% te verdienen van hetgeen een lichamelijk en geestelijk gezond kind, dat overigens in gelijke omstandigheden verkeert kan verdienen, en daartoe gedurende een periode van meer dan zes maanden niet in staat is geweest of naar verwachting zal zijn.
2.4. Voorgestelde AKW-voorwaarden voor jongeren van 16 en 17 jaar
Zoals eerder aangegeven heeft het kabinet voor de nieuwe voorwaarden voor tijdbesteding, zoals in dit wetsvoorstel voorgesteld, aansluiting gezocht bij de nieuwe bepalingen van de Leerplichtwet 1969.
De Leerplichtwet 1969 is erop gericht dat leerplichtige leerlingen zijn ingeschreven op een school en deze school ook bezoeken. Vanaf de vijfde verjaardag tot het einde van het schooljaar waarin een jongere 16 jaar wordt geldt een volledige leerplicht.
Met de Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 etc. is de kwalificatieplicht ingevoerd. In aansluiting hierop stelt de regering voor dat ouders voor jongeren van 16 of 17 jaar in beginsel alleen nog kinderbijslag krijgen als zij bezig zijn een startkwalificatie te behalen (dus een onderwijsprogramma volgen), hem gehaald hebben en nog geen werk hebben gevonden, of door hun gezondheid niet in staat zijn de kwalificatie te behalen dan wel om andere redenen zijn vrijgesteld van de kwalificatieplicht. Op de voorwaarden die ten aanzien van deze jongeren worden gesteld wordt hieronder ingegaan. Het gaat om onderwijsvoorwaarden en voorwaarden met betrekking tot werkloosheid.
2.5. Nieuwe onderwijsvoorwaarde
Volgens de nieuwe onderwijsvoorwaarde van dit wetsvoorstel heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor een jongere van 16 of 17 jaar die ingeschreven staat op een school of instelling die een volledige VMBO-, Havo- of VWO-dagopleiding verzorgt in het voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs of praktijkonderwijs, dan wel een beroepsopleidende of beroepsbegeleidende leerweg in het middelbaar beroepsonderwijs. Hierbij worden de voorschriften van de Leerplichtwet 1969 gevolgd. Niet-ingeschreven staan op een dergelijke school of instelling is een vorm van absoluut verzuim. Dan bestaat geen recht op kinderbijslag.
Bij inschrijving overeenkomstig de voorwaarden van de Leerplichtwet 1969 gaat het om vormen van uit de openbare kas bekostigd en erkend onderwijs. Voor jongeren die deze vormen van onderwijs volgen bestaat op dit moment in beginsel ook recht op kinderbijslag.
Voor bepaalde categorieën jongeren zijn in de Leerplichtwet 1969 op de inschrijvingseis uitzonderingen gemaakt: zij zijn vrijgesteld van de verplichting om ingeschreven te staan bij een school of instelling. Ook voor deze kinderen zal recht op kinderbijslag bestaan. De SVB gaat hierbij uit van het oordeel van de leerplichtambtenaar.
De Leerplichtwet 1969 kent vrijstellingen voor de volgende groepen jongeren:
• Jongeren met een lichamelijke of psychische handicap
• Jongeren die een school in het buitenland bezoeken
• Jongeren waarvan de ouders overwegende bedenkingen hebben tegen alle scholen die op een redelijke afstand van het huis liggen
• Jongeren waarvan de ouders een trekkend bestaan leiden
• Jongeren die op een andere manier voldoende onderwijs genieten
• Jongeren op wie vervangende leerplicht van toepassing is.
Daarnaast geldt de inschrijvingseis niet voor jongeren die in het bezit zijn van een getuigschrift of schooldiploma praktijkonderwijs of voor jongeren die als zeer moeilijk lerende of meervoudig gehandicapte jongere het speciaal onderwijs hebben bezocht.
Dit kan als volgt worden toegelicht:
Arbeidsongeschikte c.q. gehandicapte jongeren
Voor een jongere die op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school of instelling te worden toegelaten, of voor een zeer moeilijk lerende of meervoudig gehandicapte jongere zal nu veelal op titel van arbeidsongeschiktheid kinderbijslag worden toegekend. De SVB laat nu voor het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid van de jongere een eigen keuring verrichten. Deze keuring is na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet meer nodig, omdat de SVB kan aansluiten bij de vrijstellingen zoals die in de Leerplichtwet 1969 zijn geformuleerd en door de leerplichtambtenaar zijn afgegeven.
Op grond van de huidige onderwijsvoorwaarden in de AKW kan ook recht op kinderbijslag bestaan voor kinderen die in het buitenland onderwijs volgen.
De Leerplichtwet 1969 ziet op ouders en hun kinderen in Nederland. Er wordt ook aan de inschrijvingseis voldaan als jongeren die in Nederland wonen onderwijs volgen in het buitenland.
Bedenkingen tegen de richting van het onderwijs
Ouders die bedenkingen hebben tegen de richting van het onderwijs van alle scholen of onderwijsinstellingen, die binnen een redelijke afstand van hun woning liggen, kunnen een beroep op vrijstelling doen. Hiervoor moeten zij jaarlijks een verklaring afleggen, waarbij de leerplichtambtenaar beoordeelt of de verklaring voldoet.
Ouders die gedurende de maanden maart tot en met oktober als kermisexploitant of als circusmedewerker samen met hun kinderen een trekkend bestaan leiden zijn in die periode vrijgesteld van de inschrijvingseis. Deze vrijstellingsmogelijkheid geldt voor jongeren tot en met 14 jaar. Voor onderhavig wetsvoorstel is deze vrijstellingsmogelijkheid dus niet relevant.
De leerplichtambtenaar kan op grond van bijzondere omstandigheden vrijstelling van de inschrijvingseis verlenen. Aangetoond moet worden dat de jongere op andere wijze voldoende onderwijs geniet. Als de leerplichtambtenaar een dergelijke vrijstelling heeft afgegeven en deze er dus van overtuigd is dat de jongere op andere wijze voldoende onderwijs geniet, bestaat in de nieuwe situatie recht op kinderbijslag.
Jongeren van wie vaststaat dat zij niet in staat zijn om het volledige dagonderwijs van een school te volgen, kunnen in aanmerking komen voor een vorm van vervangende leerplicht. De school waar de jongere staat ingeschreven moet voor de jongere een plan van aanpak opstellen.
Ook jongeren die in het laatste jaar van hun volledige leerplicht zitten (dat zijn jongeren die ten minste twaalf jaren een school hebben bezocht of jongeren die de 16-jarige leeftijd hebben bereikt) kunnen een beroep doen op vervangende leerplicht.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat jongeren die in het buitenland wonen niet onder de Leerplichtwet 1969 vallen. Voor bepaalde jongeren die in het buitenland wonen bestaat nu wel recht op kinderbijslag. Het is niet de bedoeling van dit wetsvoorstel deze jongeren het recht op kinderbijslag te ontnemen.
Daarom is voor deze categorie jongeren in dit wetsvoorstel apart geregeld dat recht op kinderbijslag bestaat mits zij voldoen aan voorwaarden van inschrijving op en geregeld bezoek van een onderwijsinrichting die onderwijs dan wel een combinatie van leren en werken verzorgt vergelijkbaar met dat in Nederland, waarbij ook sprake kan zijn van een vrijstellingsgrond. De SVB zal dit zelf moeten onderzoeken.
Het komt voor dat een jongere na het behalen van een startkwalificatie besluit om niet meteen naar het hoger onderwijs te gaan, maar wel verder te leren. Zo kan een jongere met een Havo-diploma besluiten om in aansluiting op zijn Havo-opleiding een VWO-opleiding te gaan volgen. De regering vindt dat ook deze leerlingen tot hun 18e verjaardag in aanmerking moeten blijven komen voor kinderbijslag.
Als geen sprake is van inschrijving op bekostigd of erkend onderwijs of als geen grond voor vrijstelling aanwezig is, wordt niet aan de voorwaarden van de Leerplichtwet 1969 voldaan en bestaat geen recht op kinderbijslag. Soms echter gedoogt een leerplichtambtenaar dat een jongere die niet is vrijgesteld ook niet aan de inschrijvingseis voldoet. Dat is het geval als een jongere op een wachtlijst staat om toegelaten te worden tot een bepaalde school of instelling. Het kan een jongere en zijn of haar ouders in zo’n geval niet worden aangerekend, dat niet aan de voorwaarden van de Leerplichtwet 1969 wordt voldaan. De SVB gaat af op het oordeel van de leerplichtambtenaar.
Inschrijving bij een school is niet voldoende, de jongere moet de school ook geregeld bezoeken. Als een jongere gedurende drie achtereenvolgende dagen of gedurende vier opvolgende weken meer dan 1/8e deel van de les- of praktijktijd de school of instelling zonder reden (ongeoorloofd) niet heeft bezocht is sprake van relatief verzuim. De leerplichtambtenaar beoordeelt dit. Ook hiervoor gelden vrijstellingen. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld als de school is gesloten, als de jongere bij wijze van tuchtmaatregel tijdelijk de toegang tot de school is ontzegd of als de jongere ziek is.
Zoals eerder aangegeven is schoolverzuim een voorspeller voor het voortijdig verlaten van de school. Hoe eerder wordt ingegrepen, hoe beter het is. Door de ouders te wijzen op de kans van het vervallen van het recht op kinderbijslag bij schoolverzuim, kan druk worden uitgeoefend op de ouders om de kinderen weer terug op school te krijgen. Hierbij speelt de leerplichtambtenaar een cruciale rol. De leerplichtambtenaar bepaalt ook of het relatief verzuim dermate ernstig is, dat een signaal hiervan aan de SVB moet worden afgegeven.
Indien de leerplichtambtenaar tot de conclusie komt dat op basis van artikel 22 van de Leerplichtwet 1969 proces verbaal van het verzuim moet worden gezonden aan de officier van justitie, maakt hij tevens melding van het eventuele signaal dat hij heeft afgegeven aan de SVB. Het is aan de rechter om bij een eventuele strafoplegging hiermee rekening te houden.
2.6. Nieuwe voorwaarden ingeval van werkloosheid
Het beleid van het kabinet is gericht op een sluitende aanpak voor schoolverlaters. Werkloze jongeren dienen binnen een half jaar terug te zijn op school of aan het werk te zijn. In het licht van dit beleid past het niet om voor jongeren die de school verlaten hebben zonder startkwalificatie kinderbijslag te betalen.
De regering wil het recht op kinderbijslag voor werkloze jongeren van 16 of 17 jaar beperken tot die categorie die de school verlaten heeft mét startkwalificatie. Uiteraard moet de jongere zich ook volgens de nieuwe voorwaarden als werkzoekende laten registreren. De registratie moet plaatsvinden bij het UWV.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van deze jongeren bij arbeidsinschakeling. In het voorliggende wetsvoorstel wordt van jongeren van 16 en 17 jaar, die de school hebben verlaten mét startkwalificatie, voor het recht op kinderbijslag verlangd bij de gemeente een werkleeraanbod, zoals geregeld in de Wet investeren in jongeren1, aan te vragen. Recht op kinderbijslag bestaat gedurende de periode dat deze jongeren in afwachting zijn van de beslissing op de aanvraag voor een werkleeraanbod, bedoeld in artikel 14 van die wet. Wanneer aan deze jongeren een werkleeraanbod wordt gedaan, bestaat alleen recht op kinderbijslag indien dat werkleeraanbod ook daadwerkelijk door die jongeren is geaccepteerd. De jongeren moeten in het verlengde hiervan voldoen aan de verplichtingen die genoemde wet aan de jongere stelt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de plicht om mee te werken aan het opstellen van een plan met betrekking tot arbeidsinschakeling of om de plicht om geen onredelijke eisen te stellen die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren. Niet voldoen aan die verplichtingen kan het recht op kinderbijslag beïnvloeden. Ten aanzien van in het buitenland wonende jongeren worden vergelijkbare eisen gesteld.
2.7. Verschillen tussen huidige voorwaarden en de nieuwe voorwaarden
In verreweg de meeste gevallen betekent het aansluiten bij de voorwaarden van de leerplicht en de startkwalificatie alleen een vereenvoudiging van de uitvoering en geen verschil in het recht op kinderbijslag. In uitzonderingsgevallen kunnen de nieuwe voorwaarden tot gevolg hebben dat voor een jongere niet meer, of juist wel, recht op kinderbijslag bestaat. Dit heeft te maken met de vrijstellingen uit de Leerplichtwet 1969, met het begrip «geregeld bezoeken van de school», en met het aansluiten van het werkloosheidsbegrip aan de startkwalificatie. De regering is van mening dat deze -geringeverschillen gezien het doel van het wetsvoorstel geaccepteerd moeten worden.
Voor een jongere bijvoorbeeld die is vrijgesteld vanwege bedenkingen van de ouders tegen onderwijs in de nabije omgeving zal juist wel kinderbijslag worden toegekend, waar dat met toepassing van de klokureneis niet het geval was.
Daar staat tegenover dat in de nieuwe situatie naar verwachting vaker een recht op kinderbijslag beëindigd zal worden als sprake is van ernstig relatief verzuim. Over de gegevensuitwisseling hierover zijn afspraken gemaakt tussen de leerplichtambtenaren en de SVB. De melding van relatief verzuim door de leerplichtambtenaar aan de SVB wordt gestimuleerd door de gelijkluidende definitie van onderwijs binnen de AKW en Leerplichtwet 1969.
Verder kan voor een jongere zonder startkwalificatie, die geen school of onderwijsinstelling bezoekt en ook niet van de leer- en kwalificatieplicht is vrijgesteld, niet langer op grond van werkloosheid kinderbijslag worden toegekend.
2.8. Uitvoering van de nieuwe voorwaarden
Nieuwe onderwijsvoorwaarde en vrijstellingen
De SVB kan bij de beoordeling of een jongere is ingeschreven op een school of instelling bedoeld in de artikelen 2 en 4a van de Leerplichtwet 1969, in beginsel uitgaan van gegevens die bekend zijn bij de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Ook in de huidige situatie informeert de IB-Groep de SVB al de meeste gevallen over het volgen van onderwijs door jongeren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogenaamde onderwijsnummer. Deze gegevensuitwisseling tussen SVB en IB-Groep heeft betrekking op uit de openbare kas bekostigde scholen. Circa 95/98% van de 16en 17-jarige schoolgaande jongeren zit op het bekostigd onderwijs.
Voor de vraag of een niet-bekostigde school of instelling wel of niet erkend is, kan de SVB naast de schoolverklaring die de ouders overleggen, gebruik maken van de lijst met erkende scholen van de Inspectie van het Onderwijs. Het gebruik van de advieslijst garandeert de éénduidigheid in de uitvoering waar het gaat om erkend onderwijs. Op termijn zal waarschijnlijk ook voor erkend onderwijs aan de hand van een onderwijsnummer gebruik gemaakt kunnen worden van gegevens van de IB-Groep. In twijfelgevallen gaat de SVB af op het oordeel van de leerplichtambtenaar.
Of een jongere is vrijgesteld van de inschrijvingsverplichting uit de Leerplichtwet 1969, kan de SVB vaststellen aan de hand van een vrijstellingsbeschikking die door de leerplichtambtenaar is afgegeven en die de ouders overleggen aan de SVB. De SVB hoeft in deze gevallen dus niet zelf onderzoek te doen naar de vrijstellingsgronden. Ditzelfde geldt voor de jongeren die een getuigschrift of schooldiploma praktijkonderwijs hebben of die als zeer moeilijk lerende kinderen of meervoudig gehandicapte jongeren (voortgezet) speciaal onderwijs hebben gevolgd. Voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag in die gevallen is het voldoende als de ouders het getuigschrift of schooldiploma praktijkonderwijs kunnen overleggen of als de ouders kunnen aantonen dat hun kind (voortgezet) speciaal onderwijs heeft bezocht.
Voor de vaststelling of een jongere die buiten Nederland woont en daar is ingeschreven op een onderwijsinrichting die vergelijkbaar is met een school of instelling als bedoeld in artikel 2 of 4a van de Leerplichtwet 1969, moet de SVB – net als in de huidige situatie – zelf onderzoek doen.
Als een leerplichtambtenaar gedoogt dat een jongere niet is ingeschreven op een school of onderwijsinstelling, zonder dat sprake is van een vrijstelling, gaat de SVB voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag uit van het oordeel van de leerplichtambtenaar.
Als sprake is van relatief verzuim dat gevolgen moet hebben voor het kinderbijslagrecht, geeft de leerplichtambtenaar een signaal af aan de SVB. Ook hier sluit de SVB aan bij het oordeel van de leerplichtambtenaar. Deze volgt het gemeentelijke beleid met betrekking tot spijbelen en schooluitval.
Nieuwe voorwaarden in geval van werkloosheid
Of een jongere een startkwalificatie heeft en of hij of zij bij het UWV is geregistreerd als werkzoekende, kunnen de jongere en diens ouders voor de vaststelling van het recht op kinderbijslag zelf aan de SVB aantonen. Voor de overige vragen is de SVB afhankelijk van informatie van de gemeente. Het gaat hier bijvoorbeeld om de vraag of een jongere zich tot de gemeente heeft gewend met verzoek om hem of haar een werkleeraanbod te doen en om de vraag of een jongere zich aan zijn met dit werkleeraanbod samenhangende verplichtingen houdt. Artikel 62 van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) regelt dat informatie hierover kosteloos aan de SVB moet worden verstrekt.
2.9. Harmonisatie ANW- en AKW-voorwaarden
In de ANW worden voor het recht op wezenuitkering ten aanzien van wezen vanaf 16 jaar ook voorwaarden gesteld wat de tijdbesteding betreft.
Twee voorwaarden, namelijk de onderwijsvoorwaarde en de voorwaarde inzake arbeidsongeschiktheid, komen vrijwel overeen met de voorwaarden die ten aanzien van 16- en 17-jarigen in het kader van de AKW worden gesteld. Daarnaast bestaat nog recht op wezenuitkering voor een wees van 16 tot 21 jaar die het huishouden van zijn overleden ouders voortzet, waartoe nog een wees behoort en voor studerende wezen.
De regering vindt het ook voor wezen van belang dat zij een startkwalificatie behalen en niet voortijdig de school verlaten. Daarom worden de tijdbestedingsvoorwaarden die in de ANW voor het recht op wezenuitkering voor 16 en 17 jaar worden gesteld, conform de voorstellen voor de AKW, vervangen door voorwaarden die aansluiten bij de kwalificatieplicht uit de Leerplichtwet 1969.
Recht op wezenuitkering bestaat volgens de nieuwe voorwaarden van dit wetsvoorstel voor de wees van 16 of 17 jaar die ingeschreven staat op een school of instelling die een volledige VMBO-, Havo- of VWO-dagopleiding verzorgt in het voortgezet onderwijs danwel een beroepsopleidende of beroepsbegeleidende leerweg in het middelbaar beroepsonderwijs. De school of instelling moet ook geregeld bezocht worden. Als de wees is vrijgesteld van genoemde verplichtingen kan, conform de AKW, ook recht bestaan op wezenuitkering. Dit geldt bijvoorbeeld voor arbeidsongeschikte wezen.
Aan deze nieuwe voorwaarden kan door de SVB op dezelfde wijze uitvoering worden gegeven als aan de nieuwe voorwaarden die voor de AKW gaan gelden. Ook vanuit uitvoeringstechnisch oogpunt is deze harmonisatie dus een voordeel.
Voor de wees van 16 tot 21 jaar die het huishouden verzorgt, bestaat volgens de nieuwe voorwaarde alleen recht op wezenuitkering als deze «huishoudwees» een startkwalificatie heeft behaald. Hiermee wordt voorkomen dat de huishoudwees op 21-jarige leeftijd zonder kwalificatie de arbeidsmarkt op moet. Heeft een huishoudwees geen startkwalificatie dan bestaat geen recht op wezenuitkering. Een 16- of 17-jarige wees is op grond van de Leerplichtwet 1969 verplicht deze alsnog te behalen. Een oudere huishoudwees kan een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren bij de gemeente aanvragen. Er bestaat dan onder voorwaarden recht op inkomensvoorziening.
Voor studerende wezen van 18 tot 21 jaar verandert er niets. Zolang zij een voltijdstudie volgen, hebben zij recht op wezenuitkering.
Een verzekerde heeft onder voorwaarden recht op kinderbijslag voor een eigen kind, een aangehuwd kind en een pleegkind, dat jonger is dan 16 jaar en tot zijn huishouden behoort, of jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
Aan het begrip «eigen kind» is in de AKW geen invulling gegeven. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) verstaat in zijn uitvoeringsbeleid onder eigen kinderen de kinderen van de vrouw die op grond van artikel 1:198 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als hun moeder wordt aangemerkt en de kinderen van de man die op grond van artikel 1:199 van het BW als hun vader wordt aangemerkt. Dat houdt in, dat het kind tijdens een huwelijkmoet zijn geboren of door de vader moet zijn erkend. Een erkenning naar buitenlands recht werd door de SVB geaccepteerd, indien deze voor de daarvoor geldende vereisten en de daaraan verbonden rechtsgevolgen kon worden gelijkgesteld met erkenning naar Nederlands recht.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 15 april 2005 evenwel uitspraak gedaan in een kinderbijslagkwestie (00/744 AKW, RSV 2005/224 LJN AT4754) op grond waarvan aan het begrip eigen kind een ruimere uitleg moet worden gegeven. Zeer opvallend in die uitspraak is, dat als eigen kind van een mannelijke verzekerde wordt aangemerkt het kind ten aanzien waarvan het biologisch vaderschap van de verzekerde door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld. De verzekerde moet het kind wel feitelijk in relevante mate onderhouden.
De SVB heeft zijn uitvoeringsbeleid aangepast aan het oordeel van de CRvB. De SVB heeft er daarbij voor gekozen dat als het kind al als eigen kind van een andere man wordt aangemerkt, bijvoorbeeld omdat die het kind heeft erkend, vaststelling van het biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek niet leidt tot toekenning van kinderbijslag aan de biologische vader. Het recht van de man die het kind erkend heeft gaat dan voor.
In voorliggend wetsvoorstel wordt dit beleid – omwille van de kenbaarheid – in wetgeving omgezet.
De inschatting is dat met de nieuwe onderwijsvoorwaarde – waarmee zoals eerder aangegeven beoogd wordt om een bijdrage te leveren aan de strijd tegen schooluitval en het bevorderen van het behalen van een startkwalificatie – en de vrijstellingen voor meer kinderen recht op kinderbijslag zal ontstaan. Uit hoofde van behoedzaamheid uitgaande van het aantal (circa 3000) kinderen dat op grond van het huidige klokurencriterium niet in aanmerking komt voor kinderbijslag is de verwachting dat de uitkeringslasten structureel zullen toenemen met circa € 3,6 mln.
Met betrekking tot het aantal werkloze kinderen wordt verwacht dat het aantal kinderen waarvoor recht zal bestaan op kinderbijslag met 10% zal dalen, omdat alleen nog jongeren met een startkwalificatie als werkloos kind worden aangemerkt. De uitkeringslasten zullen hierdoor dalen met circa € 0,2 mln. structureel.
De effecten op de uitkeringslasten van de uitwerking van het begrip «eigen kind» in de AKW zijn verwaarloosbaar klein.
De effecten op de ANW-uitkeringslasten als gevolg van de vervanging van het klokurencriterium door een nieuw onderwijscriterium in die wet zijn eveneens verwaarloosbaar klein, omdat deze maatregel slechts weinig gerechtigden raakt.
De effecten op de uitkeringslasten zijn de volgende, bij invoering per 1 oktober 2009:
2009 | 2010 | 2011 | 2012 | |
---|---|---|---|---|
Nieuwe definitie onderwijs volgen | ||||
Voor 16/17 jarigen | 3,6 | 3,6 | 3,6 | 3,6 |
Aanpassing voorwaarden | ||||
Werkloze kinderen | – 0,2 | – 0,2 | – 0,2 | – 0,2 |
Totaal | 3,4 | 3,4 | 3,4 | 3,4 |
Er zal meer gegevensverkeer tot stand komen tussen de leerplichtambtenaren en de SVB; mogelijke extra kosten zijn marginaal. Deze eventuele kosten kunnen uit de bestaande gemeentelijke budgetten worden gefinancierd. Per saldo wordt een geringe daling van de uitvoeringskosten bij SVB met circa € 0,1 miljoen verwacht.
5. Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel is voor commentaar voorgelegd aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB), uitvoerder van de AKW en ANW, en aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI).
De SVB had vooral behoefte aan een nadere toelichting op diverse aspecten van de nieuwe onderwijsvoorwaarde. Hierin is in paragraaf 2.2.2. van deze memorie van toelichting voorzien.
Het wetsvoorstel gaf de IWI geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Ook het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft de gelegenheid gekregen om over dit wetsvoorstel advies uit te brengen. Actal heeft het wetsvoorstel niet geselecteerd voor een advies omdat het niet of nauwelijks gevolgen zal hebben voor de administratieve lasten.
Het Uitvoeringspanel, waarin VNG, Divosa en gemeenten zijn vertegenwoordigd, heeft het wetsvoorstel eveneens voorzien van commentaar. Het commentaar heeft aanleiding gegeven om in deze memorie van toelichting explicieter de relatie aan te geven met het te introduceren werkleeraanbod door gemeenten. Volgens het Uitvoeringspanel levert het wetsvoorstel geen onoverkomelijke uitvoeringsproblemen op, mits de manier waarop gegevensuitwisseling gaat plaatsvinden uitvoerbaar is. Hierover heeft tussen de betrokken partijen uitgebreid overleg plaatsgevonden hetgeen heeft geresulteerd in goede werkafspraken.
Artikel I. Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 4 strekt ertoe vereenvoudiging en verduidelijking aan te brengen ten aanzien van het kindbegrip in de AKW.
Tot nu toe ontbrak een duidelijke definitiebepaling in de AKW van het begrip «kind». Deze is thans opgenomen in het eerste lid van dit artikel.
Het tweede lid bevat een uitwerking van het begrip «eigen kind», waarop in het Algemeen deel van deze toelichting uitvoerig is ingegaan.
Daar kan nog het volgende aan worden toegevoegd.
Onderdeel d:
Voorgesteld wordt om als eigen kind te beschouwen het kind van de man wiens biologisch vaderschap door middel van een DNA-onderzoek is vastgesteld. Het laboratorium dat het DNA-onderzoek verricht dient te voldoen aan de Richtlijn Rechtsgeldig Verwantschapsonderzoek. Deze richtlijn zijn de drie Nederlandse laboratoria (Sanguin, LUMC en NFI) in december 2007 overeengekomen met het Ministerie van Justitie ten behoeve van DNA-testen die in opdracht van de IND worden verricht.
Verder wordt opgemerkt dat het in dit geval met name ook gaat om de vaststelling naar buitenlands recht of het kind reeds een andere man als juridische vader heeft.
Het derde en vierde lid voorzien erin dat het begrip «pleegkind» in één artikel, en niet meer verspreid in de wet (de artikelen 7, tiende lid, en 8, onderdeel a), wordt omschreven.
Dit is een technische wijziging. Met deze wijziging wordt de delegatiegrondslag voor de regeling bij algemene maatregel van bestuur verduidelijkt. In artikel 6, tweede lid, is geregeld, dat niet verzekerd voor de AKW zijn de vreemdeling, die niet rechtmatig verblijf houdt in Nederland op de grondslag van de daar genoemde artikelen van de Vreemdelingenwet. Dat wil in hoofdlijnen zeggen dat niet verzekerd zijn de vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning of als EU-onderdaan. In het vierde lid was bepaald, dat van deze bepaling kan worden afgeweken bij algemene maatregel van bestuur voor vreemdelingen, die rechtmatig arbeid verrichten en vreemdelingen, die na een rechtmatig verblijf in afwachting van een beslissing op een bezwaarschrift op grond van de Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verblijven. Het gaat dus om personen die geen EU-onderdaan zijn of een verblijfsvergunning hebben. Dit is nu expliciet geregeld in dit artikel. Op deze wijze wordt expliciet in de wet toegestaan, dat geregeld kan worden dan ook die vreemdelingen – ondanks dat ze niet verzekerd zouden zijn op grond van het tweede lid – wel verzekerd kunnen zijn. Dit is dan ook geregeld in artikel 10 en 11 van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen 1999. Deze wijziging beoogt dus geen wijziging te brengen in deze bepalingen.
De aanpassing van artikel 13, vijfde lid, van de ANW (in artikel III, onderdeel A) houdt hetzelfde in.
Deze aanpassingen vloeien voort uit de inventarisatie van afwijkende bepalingen op grond van de motie Jurgens (Brief van de minister van Justitie aan de Eerste Kamer van 1 september 2008, Kamerstukken I 2007/08, 26 200 VI nr. 65/21 109, letter F).
Artikel 7 is opnieuw geformuleerd, deels om inhoudelijke redenen, deels uit oogpunt van stroomlijning en vereenvoudiging.
Zoals is aangegeven in het Algemeen deel (paragraaf 2) van deze toelichting, wordt voorgesteld de huidige AKW-voorwaarden voor tijdbesteding voor 16- en 17 jarigen aan te passen.
Het klokurencriterium wordt vervangen door het kwalificatieplichtcriterium in aansluiting op de per 1 augustus 2007 ingevoerde kwalificatieplicht in de Leerplichtwet 1969. Dit wordt geregeld artikel 7, tweede lid, onderdeel a. Daarin is ook bepaald dat voor de jongere die op grond van die wet is vrijgesteld van de kwalificatieplicht, toch recht op kinderbijslag bestaat.
Er zijn jongeren voor wie met toepassing van het klokurencriterium recht op kinderbijslag bestaat, maar die niet onder de kwalificatieplicht vallen, omdat zij daarvan zijn vrijgesteld. Zo zijn er jongeren die vanwege een handicap niet aan de kwalificatieplicht kunnen voldoen, of kinderen die vanwege een cognitieve beperking hiertoe niet in staat zijn, zoals in artikel 4a, tweede lid, van de Leerplichtwet 1969 wordt bepaald. Tevens geldt de plicht tot inschrijving bij een school of instelling niet voor jongeren, die op lichamelijke of psychische gronden niet in staat zijn op een school te worden toegelaten (artikel 5, onderdeel a, van de Leerplichtwet 1969). Het zou onredelijk zijn als voor deze jongeren het recht op kinderbijslag komt te vervallen. Vandaar dat voorgesteld wordt om ook voor deze jongeren recht op kinderbijslag te laten bestaan. Het huidige onderdeel b van het tweede lid van artikel 7 kan daarmee vervallen (zie paragraaf 2.5. Algemeen deel van deze memorie van toelichting).
Verder wordt geregeld dat voor jongeren die een startkwalificatie hebben behaald (en dus niet meer kwalificatieplichtig zijn), jonger dan 18 jaar zijn en een vervolgstudie anders dan hoger onderwijs volgen, recht op kinderbijslag bestaat. Deze categorie jongeren ontvangt thans ook kinderbijslag en er is geen reden om het recht daarop in de nieuwe situatie te laten vervallen (artikel 7, tweede lid, onderdeel b). Voor een nadere invulling van het begrip vervolgstudie moet aansluiting worden gezocht bij de artikelen 4a en 4c van de Leerplichtwet 1969. De jongere moet zijn ingeschreven bij een school of instelling die volledig dagonderwijs dan wel een bij de wet geregelde combinatie van leren en werken verzorgt en moet de school of instelling geregeld bezoeken. In artikel 7, tweede lid, onderdeel b, is voorts geregeld dat voor een jongere onder de 18 jaar, die een startkwalificatie heeft behaald en daarna op lichamelijke en psychische gronden niet geschikt is om tot een school te worden toegelaten, recht op kinderbijslag bestaat. Van een dergelijke jongere kan ook niet worden verwacht dat het zich beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt.
Jongeren die in het buitenland wonen, vallen niet onder de Leerplichtwet 1969. Voor hen kan het kwalificatieplichtcriterium uit deze wet niet zonder meer gelden als onderwijsvoorwaarde voor het recht op kinderbijslag. Om toch zoveel mogelijk daarbij aan te sluiten is ervoor gekozen om als voorwaarde te stellen dat die categorie jongeren staat ingeschreven bij een onderwijsinstelling in het buitenland die vergelijkbaar is met een school of instelling waar een jongere in Nederland moet zijn ingeschreven (artikel 7, tweede lid, onderdeel c). Om aan deze voorwaarde te voldoen zal het in ieder geval moeten gaan om een studie of beroepsopleiding die de jongere perspectief biedt op een plaats op de arbeidsmarkt in het betrokken land.
Op deze jongeren kunnen de vrijstellingsgronden van de Leerplichtwet 1969 van overeenkomstige toepassing zijn. Het is aan de SVB om dit te beoordelen.
Er zal, net als in Nederland, ook sprake moeten zijn van geregeld bezoek van de school of instelling, hetgeen inhoudt dat de jongere geen les of praktijktijd mag verzuimen, tenzij een met één van de vrijstellingsgronden, bedoeld in artikel 11 van de Leerplichtwet 1969, vergelijkbare vrijstellingsgrond van toepassing is.
Regels met betrekking tot de mate waarin het kind door de verzekerde wordt onderhouden staan nu verspreid in de wet (in de artikelen 7 eerste, derde en vierde lid en in de artikelen 9 en 10).
Uit oogpunt van vereenvoudiging en verduidelijking zijn de artikelen 9 en 10 samengevoegd en opgenomen in het vierde lid van artikel 7.
Het huidige vierde lid, dat regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur van de mate waarin («in belangrijke mate» of «grotendeels») het kind door de verzekerde wordt onderhouden mogelijk maakt, wordt, in aansluiting op het nieuwe vierde lid, verplaatst naar het vijfde lid.
Het zesde lid is gelijk aan het huidige vijfde lid. Dit gaat over het vaststellen van het beëindigen van een opleiding of studie tijdens een vakantie of kort voor het einde van een schooljaar voor het begin van een vakantie.
Zoals in paragraaf 2.6. (Nieuwe voorwaarden ingeval van werkloosheid) van het Algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, wordt voorgesteld de huidige voorwaarden bij werkloosheid te vervangen door andere. Ten eerste moet het kind een startkwalificatie hebben en ten tweede moet hij activiteiten ontplooien om zijn kansen op arbeidsinschakeling te vergroten of om werk te vinden. Voor dit laatste wordt aangesloten bij de Wet investeren in jongeren. Het zevende lid van artikel 7 is daarop aangepast. In het zevende lid wordt geregeld, dat voor jongeren die in afwachting zijn van de beslissing op de aanvraag voor een werkleeraanbod, bedoeld in artikel 14 van de Wet investeren in jongeren, alsmede voor jongeren die in het verlengde van die aanvraag dat aanbod hebben aanvaard, recht op kinderbijslag bestaat.
Voor een in het buitenland woonachtig kind gelden vergelijkbare verplichtingen op grond van het achtste lid. Hij dient als hij werkloos is, een onderwijsniveau te hebben vergelijkbaar met een startkwalificatie en te zijn ingeschreven als werkzoekende bij een arbeidsbureau, dat daartoe in dat land bestaat. Bij het ontbreken van een met het arbeidsbureau vergelijkbare dienst wordt het kind geacht aan de inschrijvingseis te hebben voldaan indien aannemelijk kan worden gemaakt dat het werkloos is en beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Verplichtingen die in artikel 44 van de Wet investeren in jongeren zijn genoemd betekenen, dat deze jongere ook verplicht is gebruik te maken van in dat land aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en moet meewerken aan onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en moet mee te werken aan het behoud of bevorderen van zijn arbeidsbekwaamheid en aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn arbeidsinschakeling. Kortom als er trajecten voor hem worden ingezet in dat land dient hij daaraan mee te werken.
Het negende lid is conform het bestaande achtste lid.
Het kan blijken, dat voor bepaalde onderdelen van dit artikel met name op het punt van de beoordeling van de verschillende voorwaarden voor tijdsbesteding voor het recht op kinderbijslag nadere regels noodzakelijk zijn. In verband hiermee is in het tiende lid een delegatiebepaling opgenomen.
In het voorgestelde artikel 4, eerste lid, wordt een definitie gegeven van het begrip kind. Hieronder wordt verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind. Als gevolg hiervan zijn de artikelen 7a, eerste lid en 7b, eerste en derde lid, (technisch) aangepast. Volstaan kan nu worden met vermelding van het begrip kind, waar bedoeld wordt een eigen, aangehuwd of pleegkind.
De aanpassing van artikel 7b, vierde lid, vloeit voort uit de motie Jurgens (zoals toegelicht in onderdeel B).
Zoals bij onderdeel A is aangegeven wordt voorgesteld om artikel 8, onderdeel a, op te nemen in artikel 4, vierde lid. Artikel 8 kan daarom vervallen omdat onderdeel b geen praktische betekenis heeft. De artikelen 9 en 10 vervallen, omdat de bepalingen over het inkomen van het kind en de onderhoudsbijdragen in artikel 7 zijn opgenomen.
De wijzigingen van artikel 11 zijn technisch van aard als gevolg van het vervallen van de daarin genoemde artikelen (de artikelen 8 en 9).
De wijziging van artikel 18 betreft een aanpassing in verband met de inventarisatie van afwijkende bepalingen naar aanleiding van de motie Jurgens.
Het zesde lid is geherformuleerd, zodat duidelijk wordt waaruit de afwijking in de lagere regelgeving kan bestaan. Het gaat er om dat er bijvoorbeeld bij samenloop aan andere personen kan worden betaald dan aan de persoon tot wiens huishouden een kind behoort. Op deze grondslag zijn regels gesteld voor betaling bij co-ouderschap in het Samenloopbesluit kinderbijslag.
Ingevoegd zijn twee nieuwe artikelen, artikel 41a en artikel 41b, die een aantal overgangsbepalingen bevatten.
De kwalificatieplicht gaat met ingang van het schooljaar 2008/2009 in zijn volle omvang werken. Het streven is, dat de SVB vanaf 1 oktober 2009 voor het eerst aan deze vereisten zal toetsen. Om de overgang geleidelijk te laten verlopen wordt bepaald, dat de toetsing alleen geldt voor de kinderen, die vanaf 1 oktober 2009 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt. Voor die kinderen is het in ieder geval zeker, dat de kwalificatieplicht in ieder geval ook geheel zal gelden. In het artikel 41a wordt daarom bepaald, dat het artikel 7 zoals het gold voor de inwerkingtreding van het hier voorgestelde nieuwe artikel blijft gelden voor kinderen voor 1 oktober 2009 al 16 jaar zijn geworden.
De inhoud van het voorgestelde artikel 41b is in gewijzigde vorm overgenomen van het huidige artikel IV van de wet van 22 december 1994 tot nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 957) (hierna: de wijzigingswet).
Artikel IV is het enige artikel van de wijzigingswet dat nog praktische waarde heeft. Nu de inhoud hiervan wordt overgeheveld naar de Algemene Kinderbijslagwet kan de wijzigingswet worden ingetrokken. Bijkomend voordeel is dat hierdoor de toegankelijkheid van het overgangsrecht wordt vergroot.
Het eerste lid van artikel 41b stemt overeen met het eerste lid van artikel IV, het tweede lid met het zesde lid en ten slotte het derde lid met het zevende lid. In genoemde leden zijn enkele puur technische aanpassingen doorgevoerd waaronder de verwijzing naar een concrete datum van inwerkingtreding van eerdergenoemde wijzigingswet.
Het tweede en vierde lid van artikel IV zijn al op een eerder tijdstip vervallen. Verder wordt de inhoud van het derde en vijfde lid niet overgeheveld omdat deze leden geen praktische waarde meer hebben.
Artikel II. Intrekking van de wet van 22 december 1994 tot nadere wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 957)
Deze wet kan worden ingetrokken omdat het enige artikel van die wet dat nog praktische waarde had (artikel IV), is overgeheveld naar de Algemene Kinderbijslagwet. (Zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel I).
Artikel III. Wijziging van de Algemene nabestaandenwet
Naast de AKW bevat ook de Algemene nabestaandenwet (ANW) het klokurencriterium zoals omschreven in paragraaf 2.3 van het algemeen deel van deze toelichting. Wezen van 16–21 jaar kunnen in aanmerking komen voor wezenuitkering indien zij aan de klokureneis voldoen. Uit oogpunt van harmonisatie wordt voorgesteld voor wezen van 16 en 17 jaar ook in de ANW dit klokurencriterium te vervangen door de kwalificatieverplichting. Ook voor hen gelden de vrijstellingen op grond van de Leerplichtwet 1969 en bestaat recht op wezenuitkering indien zij na het behalen van een startkwalificatie op lichamelijke en psychische gronden niet geschikt zijn om tot een school te worden toegelaten dan wel indien een vervolgstudie wordt gevolgd. Voor een toelichting op het voorgestelde artikel 26, onderdelen a en b, wordt – voor zover van toepassing – verwezen naar paragraaf 2.9 van het Algemeen deel van deze toelichting en artikel I, onderdeel C (artikel 7, tweede lid, onderdelen a en b, AKW) Studerende wezen van 18 tot 21 jaar houden, zolang zij een voltijdstudie volgen, recht op wezenuitkering.
Voor huishoudwezen wordt het recht op wezenuitkering beperkt tot hen die een startkwalificatie hebben. De voor de kwalificatieplicht geldende vrijstellingsgronden zijn in dat geval ook van toepassing.
Het zal duidelijk zijn, dat de gelijkstelling van de criteria in de ANW met die in de AKW ook voor de uitvoering eenvoudiger is.
De overgangsbepaling die wordt opgenomen in het nieuwe artikel 26a heeft dezelfde achtergrond als die van artikel 8 AKW en die hiervoor is toegelicht bij artikel I, onderdeel F.
Vanwege de kenbaarheid van het geldend recht zijn de overgangsbepalingen in de wet zelf opgenomen. Dit uitgangspunt is tot nu ook steeds in de ANW gehanteerd.
Gestreefd wordt naar inwerkingtreding per 1 oktober 2009 van de nieuwe voorwaarden in het kader van de AKW en de ANW. De eerste peildatum voor de vaststelling van AKW-recht in het schooljaar 2008/2009 is 1 oktober 2009. Er is gekozen voor een flexibel inwerkingtredingsartikel, omdat het noodzakelijk kan blijken voor bepaalde onderdelen die een iets andere achtergrond hebben of samenhangen met een andere wet een ander tijdstip te kiezen.